Deze paragraaf betreft een samenvatting van het uitgebreide bureauonderzoek zoals opgenomen in Bijlage 2 bij de toelichting.
6.9.1 Huidige situatie
De locatie Banken 1 bestaat uit bebouwing, verharding en tuin met opgaande beplanting.
De locatie Drechtdijk 90 bestaat uit bebouwing, verharding en grasland.
De locatie Drechtdijk achter 89 bestaat uit grasland.
De locatie Steenwijkerveld 21 bestaat uit een kas, een bedrijfsgebouw, opgaande beplanting en grasland.
De locatie Drechtdijk 87 bestaat uit verharding.
6.9.2 Beoogde ontwikkelingen
Op de locatie Banken 1 wordt voorzien in een functiewijziging van de stal. Het feitelijke gebruik is al in overeenstemming met de nieuwe bestemming, zodat er als gevolg van de functiewijziging geen werkzaamheden worden voorzien.
Op de locatie Drechtdijk wordt de feitelijke situatie bestemd, als gevolg hiervan worden geen werkzaamheden voorzien.
Op de locatie Drechtdijk 90 wordt de bouw van een nieuwe stal mogelijk gemaakt. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:
- bouwrijp maken;
- bouwwerkzaamheden.
Op de locatie Drechtdijk achter 89 worden de agrarische gronden in gebruik genomen als teeltgronden voor de kwekerij. De gronden zullen hiervoor bewerkt worden.
Op de locatie Steenwijkerveld 21 wordt de bedrijfsbestemming uitgebreid ten behoeve van het creëren van extra ruimte voor opslag en dergelijke voor de bestaande bedrijven.
Resultaten onderzoek
Het bestemmingsplan voorziet op de locatie Banken 1 in een functiewijziging en aan de Drechtdijk 87 wordt de bestaande situatie bestemd, hiervoor hoeven geen werkzaamheden uitgevoerd te worden. Verstoring of aantasting van beschermde soorten is dan ook niet aan de orde.
Het bestemmingsplan voorziet ook in de bouw van een stal aan de Drechtdijk 90, de realisatie van teeltgronden aan de Drechtdijk achter 89 en de realisatie van bebouwing aan de Steenwijkerveld 21. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkelingen kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.
- Er zal geen ontheffing nodig zijn voor de tabel 1 soorten van de Flora- en faunawet waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet geldt.
- De aantasting en verstoring van vogels dient te worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van 15 maart tot en met 15 juli) te laten starten.
- Bij werkzaamheden in of aan de watergangen is nader onderzoek naar de kleine modderkruiper (tabel 2-soort) noodzakelijk.
- Indien blijkt dat de soort aanwezig is, dient voor de werkzaamheden aan de watergang een ontheffing aangevraagd te worden bij het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) (voorheen Ministerie van LNV). De nieuwe watergang is eveneens geschikt als leefgebied voor deze soort zodat verwacht mag worden dat de ontheffing zal worden verleend. Indien de vereiste maatregelen worden genomen zal overtreding van de Flora- en faunawet niet plaatsvinden. De Flora- en faunawet zal in dat geval de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan.
- De locaties hebben mogelijk een functie als foerageergebied voor vleermuizen, met name langs en boven de watergangen. Naar verwachting gaat het hier echter niet om primair foerageergebied. De ontwikkelingen zullen deze functie ook niet aantasten.
- Op de locaties Drechtdijk 90 en Steenwijkerveld 21 dienen de eventueel te slopen bebouwing en de te kappen bomen met een diameter > 30 cm onderzocht te worden op het voorkomen van vaste verblijfplaatsen van vleermuizen en vaste nesten van vogels.
- Indien vaste rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen aanwezig blijken te zijn en aangetast worden door toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, dan dient overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen. Indien de vereiste maatregelen worden genomen zal de Ffw de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan. Indien de vereiste maatregelen niet mogelijk zijn, dient in nader overleg met de Dienst Regelingen van het Ministerie van LNV bepaald te worden of het plan in zijn huidige vorm uitvoerbaar is.
- Vestiging van de rugstreeppad (tabel 3-soort) op de te ontwikkelen locaties dient te worden voorkomen (en daarmee een ontheffingprocedure). De locaties dienen daarom, voorafgaand aan het uitvoeren van grondwerkzaamheden, volledig afgeschermd te worden met antiworteldoek. De antiworteldoek dient een hoogte van 40/50 cm te hebben en dient 5 cm in de grond te worden geplaatst. Bovendien wordt aanbevolen de werkzaamheden op elkaar te laten aansluiten, zodat exemplaren van de rugstreeppad geen kans krijgen zich te vestigen in het gebied. Dit dient dan niet in het najaar of de winter te gebeuren, maar in het late voorjaar en de zomer, omdat anders de padden al op zoek zijn naar winterverblijfplaatsen in de grond.