direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Langebuurt 41-43
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0450.BPLangebuurt41en43-VS01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Bij de gemeente Uitgeest is het verzoek binnengekomen voor de ontwikkeling voor het oprichten van een woning op het perceel Langebuurt 41-43 in Uitgeest. Het is de bedoeling de twee bestaande schuren op het achtererfgebied te slopen en ter plaatse één nieuwe woning te realiseren. De bestaande woning aan de Langebuurt 41 blijft gehandhaaft. Het bestaande bijgebouw blijft tevens gehandhaaft en wordt een woning. De nieuw te bouwen woning wordt ontsloten via een oprijlaan naar het achtererf.

De beoogde ontwikkeling past niet binnen het bestemmingsplan "Wonen Centrum en Noord". De betreffende bestemmingen, te weten 'Detailhandel' (Art. 5) en 'Wonen' (Art. 17) bieden niet de juridische-planologische ruimte om onderhavig plan te realiseren. De gemeenteraad is bevoegd om bij dergelijke initiatieven een nieuw bestemmingsplan vast te stellen. Middels onderhavig bestemmingsplan wordt de gewenste ontwikkeling planologisch-juridisch vastgelegd.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het perceel aan de Langebuurt 41-43 ligt in het centrum van Uitgeest, langs het historische bebouwingslint Langebuurt en vlakbij de Rooms-katholieke kerk. Het plangebied wordt begrensd door de Langebuurt aan de westkant, de percelen van de Langebuurt 39 en 45 aan respectievelijk de noord- en zuidkant en aan de oostkant grenst het perceel aan het Binnenmeer. Het plangebied bestaat uit meerdere kadastrale percelen, te weten sectie B, nummers 8719, 6400, 8720, 8721 en 8429 in de gemeente Uitgeest.

afbeelding "i_NL.IMRO.0450.BPLangebuurt41en43-VS01_0001.png"  
Afbeelding 1.1: Globale ligging plangebied Bron: Google Maps  

afbeelding "i_NL.IMRO.0450.BPLangebuurt41en43-VS01_0002.png"  
Afbeelding 1.2: Plangebied Bron: Google Maps  

1.3 Vigerend bestemmingsplan

De huidige planologisch-juridische regeling van de betreffende gronden is neergelegd in het bestemmingsplan "Wonen Noord en Centrum", dat op 28 juni 2012 door de gemeenteraad is vastgesteld. In het bestemmingsplan heeft het plangebied meerdere bestemmingen, te weten "Wonen", "Detailhandel" en dubbelbestemming "Waarde-Archeologie-3".

Deze locatie heeft daarnaast de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied'. Burgemeester en wethouders mogen gronden die voorzien zijn van deze aanduiding wijzigen in de bestemming "Wonen", met dien verstande dat het gestelde in de 'Beleidslijn voor vervangende woning(nieuw)bouw bij bedrijfsbeëindiging aan de oostzijde van Langebuurt en Westergeest' ten aanzien van bebouwing van toepassing is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0450.BPLangebuurt41en43-VS01_0003.png"  
Afbeelding 1.3: Uitsnede vigerend bestemmingsplan. De brede rode lijn geeft het plangebied weer.  

Strijdigheid

Onderhavig plan past niet binnen het bestemmingsplan. Ter plaatse van de nieuw te bouwen woning geldt de bestemming 'Detailhandel'. Binnen deze bestemming is het niet toegestaan particuliere woningen te bouwen. Tevens kan geen gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegheid, omdat niet kan worden voldaan aan de voorwaarden zoals deze in de beleidslijn staan verwoord.

1.4 Leeswijzer

Na de inleiding in dit eerste hoofdstuk zal in hoofdstuk 2 worden ingegaan op de planbeschrijving van het project. In hoofdstuk 3 worden de bekeidskaders besproken. Hierbij wordt ingegaan op het van toepassing zijnde rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op verschillende milieu- en omgevingsaspecten die van belang zijn bij de ontwikkeling van het project. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 de juridische opzet uitgelegd en in hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied ligt in de kern Uitgeest, langs het historische bebouwingslint Langebuurt, ten westen van het Binnenmeer. Aan de overzijde van dit meer ligt, op enige afstand, de A9. De locatie maakt deel uit van het historische gedeelte van de kern Uitgeest.

2.1.1 Omgeving plangebied

De omgeving van Uitgeest maakt deel uit van het Nationaal Landschap 'Laag Holland'. Kenmerkend voor dit landschap zijn de droogmakerijen met hun verkaveling langs meetkundige lijnen, de zogenaamde slagenverkaveling. Ook aan de Langebuurt komt deze verkavelingsstructuur voor. De slagen bestaan uit lange, vaak smalle kavels, loodrecht op de Langebuurt, die tussen deze straat en het Binnenmeer lopen. De bebouwing volgt deze verkavelingsstructuur. Door de vaak smalle percelen zijn de kavels in veel gevallen diep bebouwd, waarbij bijna de helft van de kavel wordt gebruikt voor bebouwing. De randen langs het water zijn niet of dun bebouwd en hebben een groen karakter. De bebouwing aan de Langebuurt staat dicht op de weg, waardoor deze straat een smal profiel heeft. De bebouwing is opgericht in één tot twee bouwlagen, afgedekt met een kap.

De omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door een mengeling van verschillende functies, waarbij wonen de voornaamste functie is. In de directe omgeving zijn verder de functies horeca, bedrijf, detailhandel en maatschappelijke functies te vinden.

2.1.2 Plangebied

Binnen het plangebied was voorheen het familiebedrijf Berkhout Visserijbenodigdheden gevestigd. De bedrijfsactiviteiten zijn in 2011 beëindigd. Het terrein is daarmee vrijgekomen voor herontwikkeling.

In de bestaande situatie is het terrein nog ingericht ten behoeve van de voormalige bedrijfsactiviteiten; de opstallen zijn nog aanwezig en het terrein is grotendeels verhard. Aan de noordkant van het perceel loopt een toegangsweg, die de opstallen op het achtererf ontsluit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0450.BPLangebuurt41en43-VS01_0004.png"  
Afbeelding 2.1: Vooraanzicht van het plangebied. Bron: funda.nl  

Het woonhuis aan de Langebuurt 41 is aangewezen als gemeentelijk monument en heeft daarmee een beschermde status. De woning stamt uit 1900 en is voor het merendeel in hout gebouwd.

2.2 Toekomstige situatie

De bedrijfsgebouwen binnen het plangebied hebben niet langer een functie en de woning staat sinds enige tijd te koop. Een nieuwe functie voor het perceel is gewenst, om te voorkomen dat het gebied in verval raakt. In 2007 heeft de gemeente de 'Beleidslijn voor vervangende woning(nieuw)bouw aan de oostzijde van Langebuurt en Westergeest bij bedrijfsbeëindiging' vastgesteld. Wanneer bedrijfsactiviteiten in genoemde omgeving worden beëindigd, biedt de gemeente met deze beleidregel een toetsingskader waarmee duidelijkheid wordt geboden waar wel en geen vervangende nieuwbouw wordt toegestaan. Hiermee wil de gemeente de uitstraling van deze omgeving waarborgen. In de beleidslijn heeft de gemeente het perceel Langebuurt 43 aangewezen als locatie voor woning(nieuw)bouw, waarbij vastgesteld is dat er maximaal 335 m2 aan vervangende woning(nieuw)bouw geplaatst mag worden, mits voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden in de beleidsregel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0450.BPLangebuurt41en43-VS01_0005.png"  
Afbeelding 2.2: Bestaande situatie  

afbeelding "i_NL.IMRO.0450.BPLangebuurt41en43-VS01_0006.png"  
Afbeelding 2.3: Gewenste situatie  

Onderhavig plan maakt de bouw van een nieuwe woning ter plaatse van het meest oostelijk gelegen bedrijfsgebouw mogelijk. Ten noorden van het perceel loopt de toegangsweg, die in de toekomstige situatie zal worden gebruikt als toegangsweg naar de nieuwe woning.

Het bijbehorend bouwwerk, welke achter de bestaande woning aan de Langebuurt 41 ligt, wordt een woning. Deze woning heeft een oppervlakte van 75 m2 .

De nieuw te bouwen woning worden evenwijdig aan de kavelstructuur gebouwd, waarbij de ingang van de woning zichtbaar is vanaf de toegangsweg. De woning krijgt een goot- en nokhoogte van respectievelijk 6 en 9 meter en het bouwvlak zal maximaal 335 m2 groot zijn. Voor de nieuw op te richten woning geldt dat deze minimaal één meter uit tot de zijdelingse erfgrens wordt geplaatst.

De totale nieuw te bouwen oppervlakte komt hiermee uit op exact 335 m2 en is hiermee naar analogie van de in de 'Beleidslijn voor vervangende woning(nieuw)bouw aan de oostzijde van Langebuurt en Westergeest bij bedrijfsbeëindiging' gestelde maximum bebouwingsmetrage. De gewenste situatie is echter wel in strijd met het gestelde in de beleidslijn vanwege de ligging van de nieuwe woning en de gewenste goot- en nokhoogte. De gemeente heeft echter aangegeven dat een hogere goot- en bouwhoogte acceptabel is omdat door de nieuw te bouwen woning minder oppervlakte bebouwd wordt dan in de huidige situatie het geval is.

2.3 Ruimtelijke gevolgen

In de nieuwe situatie heeft de nieuw te bouwen woning de twee bestaande bedrijfsgebouwen vervangen. De woning is in zowel oppervlakte als bouwhoogte kleiner dan de bedrijfsgebouwen, waardoor het perceel zowel in oppervlakte als in uitzicht minder bebouwing krijgt.

De ontsluiting van de woningen achter de bestaande woning aan de Langebuurt 41 geschiedt via de bestaande toegangsweg.

Het toevoegen van woningen zorgt voor een nieuwe functie en voorkomt achteruitgang van het perceel. Er vinden op het plangebied immers geen bedrijfsactiviteiten meer plaats. Daarbij wordt de nieuw te bouwen woning zorgvuldig ingepast met respect voor de omgeving.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het bestemmingsplan "Langebuurt 41-43" getoetst aan het rijks-, provinciaal-, regionaal-, en gemeentelijk beleid dat van belang is voor de functionele en ruimtelijke aspecten die in het plan worden vastgelegd.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De Structuurvisie biedt een integraal kader voor het ruimtelijk en mobilteitsbeleid van het Rijk.

Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040, die inspelen op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen richting 2040. Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’, over aan provincies en gemeenten. Alleen in de stedelijke regio’s rond de mainports Amsterdam en Rotterdam maakt het Rijk afspraken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking.

Het Rijk formuleert in de Structuurvisie drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • 1. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • 2. het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. De structuurvisie beschrijft deze opgaven op een gebiedsgerichte manier. Voor het gebied Noordwest-Nederland, waarbinnen de gemeente Uitgeest valt, zijn met name opgaven benoemd die richten op de versterking van de Metropoolregio Amsterdam, het versterken van de kustgebieden en het beschermen van de Ecologische Hoofdstructuur.

Noch voor het plangebied, noch voor het type ontwikkeling geeft het rijksbeleid specifieke regels. In de nabijheid van het plangebied, aan de overzijde van de Rijksweg A9 is het Unesco-werelderfgoed van de Stelling van Amsterdam gelegen. Gezien de afstand tot het plangebied heeft dit geen gevolgen voor de ontwikkeling en het bestemmingsplan.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op basis van artikel 4.3 Wro heeft de minister de bevoegdheid om in een Algemene Maatregel van Bestuur kaders te stellen, indien nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) heeft als doel om de ruimtelijke belangen van het rijk vast te leggen. Deze belangen moeten juridisch doorwerken in bestemmingsplannen. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden.

Het Barro heeft directe gevolgen voor de ruimtelijke besluitvorming van andere overheden. Het omvat alle ruimtelijke rijksbelangen uit eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) die juridisch moeten doorwerken in bestemmingsplannen. De eerder uitgebrachte PKB's hebben onder de nieuwe Wro de status van structuurvisie gekregen en zijn daarmee niet langer bindend voor andere partijen. Het Barro bevat daarom, passend binnen het nieuwe stelsel van de Wro, een zo beleidsneutraal mogelijke vertaling van deze bestaande ruimtelijke kaders uit de PKB's Nota Ruimte, Derde Nota Waddenzee, Structuurschema Militaire Terreinen en Project Mainportontwikkeling Rotterdam. Het gaat om de kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de rijksbufferzones, de nationale landschappen, de ecologische hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het rijk duidelijk aan welke regels provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen moeten voldoen en wat de ruimte is waarbinnen provincies en gemeenten hun eigen ruimtelijke belangen vorm kunnen geven.

Onderhavige ontwikkeling heeft geen betrekking op deze door het rijk opgenomen nationale belangen.

Duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

  • 1. voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte;
  • 2. kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • 3. wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (m.a.w. zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid).

Hoewel er in het plangebied sprake is van een bestaande situatie worden er wel woningen toegevoegd. Dit plan maakt echter dergelijk kleinschalige woningbouw mogelijk dat er in dit geval geen sprake is van 'een stedelijke ontwikkeling' zoals bedoeld in art 3.1.6, lid 2 Bro. Daarmee hoeft het plan niet getoetst te worden aan de ladder van duurzame verstedelijking.

3.3 Provinciaal en regionaal beleid

3.3.1 Provinciale Structuurvisie (2010)

De provincie Noord-Holland heeft haar plannen, toekomstbeelden en ambities voor de komende 3 decennia vastgelegd in de structuurvisie 2040 dat is vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 21 juni 2010; en waarvan de 1e herziening is vastgesteld op 23 mei 2011:

  • 1. toekomstbestendig en duurzaam bouwen;
  • 2. aandacht voor de ruimte buiten de woongebieden;
  • 3. leefgebieden worden belangrijker;
  • 4. de combinatie van wonen, economie en landschap vormen meer een drie-eenheid dan voorheen.

Door te kiezen voor hoogstedelijke milieus en beperkte uitleg van bedrijventerreinen, houdt de provincie Noord-Holland het landelijk gebied open en dichtbij. Door voorzichtig om te gaan met uitleg buiten bestaande kernen, speelt ze in op de bevolkingskrimp op langere termijn. Door in te zetten op het op eigen grondgebied realiseren van duurzame energie draagt ze actief bij aan de CO2-reductie. Door versterking van de waterkeringen en het aanleggen van calamiteitenbergingen houdt ze de voeten droog. En door het landelijk gebied te ontwikkelen vanuit de kenmerken van Noord-Hollandse landschappen en de bodemfysieke kwaliteiten blijft de provincie bijzonder en aantrekkelijk om in te wonen, in te werken en te bezoeken.

Voor Noord-Holland is de prognose dat tot 2040 ten minste een netto toevoeging aan de woningvoorrraad nodig is van ruim 200.000 woningen. Bebouwing dient zoveel mogelijk plaats te vinden binnen het bestaand bebouwd gebied (BBG). Dit komt zowel het realiseren van (hoog)stedelijke voorzieningen in de metropoolregio (de metropolitane strategie) als het behouden van regionale/lokale voorzieningen in kleine(re) kernen, zoals Uitgeest, ten goede.

In de structuurvisie wordt Uitgeest omschreven als een kleine kern in het buitengebied. Het plangebied ligt binnen het bestaand bebouwd gebied zoals is aangegeven in de structuurvisie.

3.3.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening Noord-Holland (februari 2014)

Op 21 juni 2010 is door Provinciale Staten de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) vastgesteld. Op 3 februari 2014 hebben Provinciale Staten de verordening opnieuw vastgesteld, waarbij enkele beleidsarme wijzigingen zijn gemaakt ten opzichte van de Verordening uit 2010.

De provinciale verordening is het aangewezen instrument als het gaat om algemene regels omtrent de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen. De PRVS vloeit voort uit het Uitvoeringsprogramma van de Provinciale Structuurvisie. In dit uitvoeringsprogramma is aangegeven voor welke onderdelen van beleidsdoelstellingen (provinciale belangen) uit de Visie de verordening als algemene regel noodzakelijk is voor de doorwerking van het provinciale ruimtelijke beleid.

Het plangebied valt binnen het bestaand bebouwd gebied. De provinciale verordening geeft aan dat nieuwe woningen zoveel mogelijk binnen het BBG gerealiseerd dienen te worden Met onderhavig plan wordt een nieuwe woning toegevoegd binnen het Bestaand Bebouwd Gebied. Het plan is daarmee in lijn met het beleid van de provincie.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Toekomstvisie Uitgeest 2020

De Toekomstvisie Uitgeest 2020, met als motto 'Inbreiden waar mogelijk, uitbreiden waar nodig', dient als basis voor de structuurvisie en is vastgesteld door de gemeenteraad van Uitgeest op 7 oktober 2009. De Toekomstvisie geeft een duidelijk beeld van de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2020. De visie zelf is een vertaling van alle ontvangen signalen over de toekomst van Uitgeest, met inachtneming van rijks- en provinciale randvoorwaarden. Ook zijn enkele overige taken in het kader van de waterhuishouding in de visie vertaald.

Gezien het gegeven dat Uitgeest moet groeien om te overleven, maar dat de ruimtelijke betekenis van Uitgeest als zeer belangrijk wordt ervaren, zijn in het kader van de visie meerdere afwegingen van ruimtelijke, maatschappelijke en financiële aard gemaakt, die hebben geleid tot de nu voorliggende visie. De hoofdpunten van deze visie zijn:

  • dorpskarakter behouden;
  • groene omgeving handhaven;
  • zoveel mogelijk in stand houden rode contour (Bestaand Bebouwd Gebied);
  • geringe groei met een structureel inwoneraantal van 14.000;
  • financieel gezond blijven;
  • zelfstandigheid;
  • het in stand houden van het huidige voorzieningenniveau;
  • een woningvoorraad die qua samenstelling en omvang past bij de toekomst van Uitgeest.
3.4.2 Structuurvisie Uitgeest 2020

De uitgangspunten uit de Toekomstvisie zijn leidend geweest bij het opstellen van de Structuurvisie Uitgeest 2020, die op 28 januari 2010 is vastgesteld. De structuurvisie is leidend bij het opstellen van nieuwe bestemmningsplannen. De structuurvisie richt zich op het toekomstbestendig maken en houden van Uitgeest.

Uitgeest heeft te maken met vergrijzing en heeft daarbij ook weinig te bieden aan starters op de woningmarkt. Uitgeest zet daarom in op zowel de jonge starters en senioren. Om oudere generaties te kunnen faciliteren dient er levensloopbestendig gebouwd te worden. Om starters kansen te geven zal een betere doorstroming bevorderd moeten worden. Er moet ruimte gevonden worden om nieuwe woningen te bouwen die benodigd zijn voor de eigen bevolkingsgroei en ruimte voor de extra gewenste groei om te komen tot een inwonersaantal van 14.000 inwoners. Allereerst dienen de bestaande binnenstedelijke locaties daarvoor gebruikt te worden. De raad van Uitgeest heeft daarbij 24 locaties in de gemeente aangewezen waar inbreiding mogelijk wordt geacht.

In onderhavig plan wordt een nieuwe woning gerealiseerd op een binnenstedelijke locatie. Het plan is daarmee in lijn met het gemeentelijk beleid.

3.4.3 Welstandsnota

Op 12 december 2011 heeft de gemeenteraad van Uitgeest de Welstandsnota Uitgeest 2011 vastgesteld. De welstandsnota is vooral een sturend en stimulerend hulpmiddel.

Het welstandsbeleid geeft de gemeente de mogelijkheid om de cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarden, die in een bepaald gebied aanwezig zijn te benoemen en een rol te laten spelen bij de ontwikkeling en de beoordeling van bouwplannen. Door deze gebiedsgerichte aanpak wil de gemeente de huidige kwaliteit van de bebouwing in Uitgeest bewaren en waar mogelijk verbeteren.

Het plangebied valt binnen het deelgebied 1A van de welstandsnota, waarmee het is aangemerkt als bijzonder welstandsgebied. Het welstandsbeleid is voor dit gebied met name gericht op het in stand houden en versterken van het karakter en de eenheid van de lintbebouwing, met mogelijkheid tot vernieuwen binnen de bestaande context. Inpassing van nieuwe bebouwing dient in relatie tot de bestaande bebouwing en landschap zorgvuldig te geschieden. Voor de achtererven aan de Binnenmeer gelden daarnaast de volgende aandachtspunten:

  • Een rechthoekig volume is bij voorkeur met de lange zijde evenwijdig aan de kavelrichting gesitueerd, en niet langs de openbare weg.
  • In de detaillering is een zekere overeenstemming met/ harmonieuze afstemming op de in deze omgeving gangbare historische ornamentiek wenselijk.
3.4.4 Beleidslijn voor vervangende woning(nieuw)bouw

In 2007 heeft de gemeente de 'Beleidslijn voor vervangende woning(nieuw)bouw aan de oostzijde van Langebuurt en Westergeest bij bedrijfsbeëindiging' vastgesteld. Wanneer bedrijfsactiviteiten in genoemde omgeving worden beëindigd, biedt de gemeente met deze beleidregel een toetsingskader waarmee duidelijkheid wordt geboden waar wel en geen vervangende nieuwbouw wordt toegestaan. Hiermee wil de gemeente de uitstraling van deze omgeving waarborgen.

In de beleidslijn heeft de gemeente het perceel Langebuurt 43 aangewezen als locatie voor woning(nieuw)bouw, waarbij vastgesteld is dat er maximaal 335 m2 aan vervangende woning(nieuw)bouw geplaatst mag worden, mits voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden in de beleidsregel.

Onderhavig plan voldoet aan de gestelde maximum bebouwingsmetrage. De gewenste situatie is echter in strijd met het gestelde in de beleidslijn vanwege de ligging van de nieuwe woning en de gewenste goot- en nokhoogte. Om de gewenste situatie te realiseren kan daardoor geen gebruik gemaakt worden van deze beleidslijn. In plaats daarvan is onderhavig bestemmingsplan opgesteld.

3.5 Conclusie

Op grond van vorenstaande kan worden geconcludeerd dat dit bestemmingsplan past binnen de gestelde kaders van het rijk-, provinciaal en regionaal beleid. Het plan strookt op een aantal punten niet met het gemeentelijk beleid omtrent vervangende woning(nieuw)bouw bij bedrijfsbeëindiging. Hiervoor wordt onderhavig bestemmingsplan opgesteld.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de planologische en milieuhygiënische aspecten die van belang zijn bij de ontwikkeling van een bestemmingsplan. Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient te worden verantwoord dat er geen nadelige gevolgen zijn voor de huidige planologische en milieuhygiënische situatie.

4.1 Geluid

Bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan is het conform de Wet geluidhinder (Wgh) noodzakelijk dat er aandacht wordt besteed aan de akoestische situatie.

Als een plangebied geheel of gedeeltelijk binnen de onderzoekszone van een verkeersweg, een spoorweg, of een gezoneerd industrieterrein valt, moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen (bijvoorbeeld scholen en ziekenhuizen) binnen die geluidszone. Een bestemmingsplan kan pas worden vastgesteld indien de geluidbelasting op nieuwe geluidgevoelige functies voldoet aan de voorkeursgrenswaarden genoemd in de Wgh, of indien een besluit is genomen om hogere waarden vast te stellen. Voor dit laatste geeft de Wgh een maximale ontheffingswaarde. Voordat een hogere waarde kan worden vastgesteld, dienen eerst maatregelen onderzocht te worden om de geluidbelasting terug te dringen.

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) artikel 74 hebben alle wegen een geluidszone. Uitzondering hierop zijn woonerven en 30 km/uur gebieden. De zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en of een weg binnen- of buitenstedelijk is gelegen. Voor de bepaling van de maximale vast te stellen geluidbelasting houdt de Wgh rekening met de ligging van de geluidgevoelige bestemmingen en wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk en buitenstedelijk gebied. Binnen stedelijk gebied gelden over het algemeen minder strenge normen.

Onderzoek

Voor onderhavig plan is op 19 november 2015 akoestisch onderzoek uitgevoerd door Het GeluidBuro. Het rapport van dit onderzoek is te vinden in Bijlage 1. Omdat sprake is van nieuwbouw van bebouwing met een geluidgevoelige bestemming, dient een onderzoek uitgevoerd te worden naar de geluidbelasting op de gevels vanwege het verkeer op de A9. De geluidbelasting vanwege het wegverkeer is getoetst aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder en het geluidbeleid van de gemeente Uitgeest.

Voor wat betreft het wegverkeer geldt dat voor bebouwing met een woonbestemming de voorkeursgrenswaarde 48 dB bedraagt. Omdat sprake is van een buitenstedelijke situatie, kan in principe ontheffing worden verleend tot een geluidbelasting van maximaal 53 dB (nieuwbouw buiten de bebouwde kom langs een bestaande autosnelweg).

De geluidswaarde binnen de geluidsgevoelige bestemming (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB.

Gegevens rijksweg A9

De gegevens van de rijksweg A9 zijn ontleend aan het 'Geluidsregister Hoofdwegennet'.

In het geluidregister is opgenomen dat de A9 beschikt over geluidsreducerend asfalt in de vorm van 2-laags zoab. Met betrekking tot de in het onderzoek te hanteren rekensnelheden dient uitgegaan te worden van representatief te achten rijsnelheden voor de verschillende typen voertuigen. Voor de A9 zijn hiervoor in het geluidregister een snelheid van 115 km/h voor lichte voertuigen en 90 km/h voor middelzware en zware voertuigen opgenomen. De A9 voldoet hiermee aan het gestelde in artikel 3.5 lid 2 RMG 2012 (wettelijk toegestane aftrek in verband met het stiller worden van autobanden). Als gevolg hiervan wordt een wettelijke correctie van 1 dB toegepast op de wegdekcorrectiefactoren. Voorts is op basis van het geluidregister gerekend met een plafondcorrectiewaarde van 0 dB als bedoeld in de Regeling geluid milieubeheer. Dit betekent dat het geluidregister met betrekking tot de A9 uitgaat van verkeersprognoses op grond van recente besluitvorming (Tracé- of Wegaanpassingsbesluit).

Voor wat betreft de te hanteren bodemfactoren is voor de A9 uitgegaan van 'akoestisch hard-zacht' (bodemfactor 0,5) overeenkomstig het 'Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012'. Het water en de wegen zijn als 'akoestisch hard' ingevoerd (bodemfactor 0,0). Voor het gehele gebied is uitgegaan van 'akoestisch relatief zacht' (bodemfactor 0,8).

Geluidsbelasting

De geluidbelasting vanwege het wegverkeer is berekend volgens 'Standaard Rekenmethode II' conform het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012. Hiertoe is een rekenmodel opgesteld met behulp van het rekenprogramma Geomilieu versie 2.62.

Met behulp van het eerder genoemde rekenmodel is de geluidbelasting vanwege het verkeer op de A9 berekend voor het prognosejaar 2025.

Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Op alle genoemde geluidsbelastingen is deze aftrek conform artikel 3.4 uit het Reken- en Meetvoorschrift toegepast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0450.BPLangebuurt41en43-VS01_0007.png"  
Afbeelding 4.1: 3D-weergave rekenmodel wegverkeer  

Onderzoek en resultaten

Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 1. Hieronder worden de belangrijkste conclusies kort toegelicht. In onderstaande afbeelding is ter illustratie te zien op welke punten de geluidsbelasting is berekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0450.BPLangebuurt41en43-VS01_0008.png"  
Afbeelding 4.2: situering van de rekenpunten  

De berekende geluidbelasting is inclusief aftrek ex artikel 3.4 RMV 2012 (artikel 110g Wgh) en inclusief aftrek ex artikel 3.5 RMB 2012 ('stille banden aftrek').

Uit de rekenresultaten volgt dat voor wat betreft de A9 op de gevels van de nieuw te realiseren woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden ter plaatse van de volgende rekenpunten:

  • woning A: rekenpunt A_01, A_02 en A_03
  • woning B: rekenpunt B_01, B_02 en B_03

De geluidbelasting bedraagt ten hoogste 51 dB ter plaatse van de oostgevel van woning A en ten hoogste 53 dB ter plaatse van de oostgevel van woning B.

De maximaal te ontheffen waarde van 53 dB wordt nergens overschreden.

Conform de voorwaarden in de Wet geluidhinder en het geluidbeleid van de gemeente Uitgeest dient volgens een zogenaamde voorkeursvolgorde eerst te worden onderzocht of, en zo ja, hoe de geluidbelasting ter plaatse van de woningen is te beperken. Gezien de beperkte omvang van het plangebied is het niet mogelijk maatregelen te treffen aan de bron (vervangen asfalt) of in het overdrachtsgebied (plaatsen geluidscherm). Maatregelen om geluidbelasting te beperkten dienen dus gezocht te worden in de manier waarop de nieuwbouw gebouwd wordt. Daarbij is het gebruikelijk een geluidluwe gevel te realiseren. Voor het plangebied is de westgevel van alle woningen geluidluw. Het verdient aanbeveling om bij de uitwerking van het ontwerp te kiezen voor een zodanige woningindeling dat ten minste één slaapkamer van de nieuw te realiseren woningen wordt gesitueerd aan de geluidluwe zijde van de woningen.

Daarnaast dient voor de nieuw te realiseren woningen te worden voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit 2012 ten aanzien van de karakteristieke geluidwering van de gevels, waarbij uitgegaan dient te worden van de geluidbelasting exclusief aftrek ex artikel 3.4 RMV 2012.

Conclusie

Voor de nieuw te realiseren woningen dient met betrekking tot de A9 een verzoek om een hogere waarde te worden ingediend van 51 dB voor woning A en van 53 dB voor woning B. Hiervoor dient een hogere waarde procedure te worden doorlopen.

De grenswaarde van het geluidniveau binnen in de geluidgevoelige ruimten van de nieuw te realiseren woning bedraagt 33 dB (voor verblijfsgebieden en/of -ruimten).

4.2 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (Wm) zijn kwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Titel 5.2 Wm 'Luchtkwaliteitseisen' wordt kortweg aangeduid als de Wet luchtkwaliteit. Het doel van de wet is om mens en milieu bescherming te bieden tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Voor de gezondheid van de mens is een goede luchtkwaliteit van groot belang. Daarom zijn in de Wet milieubeheer grenswaarden opgenomen voor een aantal stoffen die als verontreiniging in de lucht voorkomen. In de praktijk richt de aandacht zich vooral op de stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijnstof. Van deze stoffen komen in Nederland concentraties voor die in de buurt van de grenswaarden liggen. Voor de overige stoffen genoemd in de Wet milieubeheer komen de concentraties niet in de buurt van de grenswaarden.

Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)

De 'Wet luchtkwaliteit' vormt de Nederlandse uitwerking van de Europese normen voor de luchtkwaliteit. Op grond van de Europese regelgeving moet vanaf 2005 overal in Europa worden voldaan aan de grenswaarde voor fijnstof. Voor stikstofdioxide geldt de grenswaarde vanaf 2010. In ons land is het niet gelukt om overal aan de grenswaarden te voldoen. Daarom heeft Nederland om uitstel verzocht. Op 7 april 2009 heeft de Europese Commissie het gevraagde uitstel gegeven. De jaargemiddelde norm voor fijn stof moet uiterlijk in juni 2011 gehaald zijn en de daggemiddelde en jaargemiddelde norm voor stikstofdioxide uiterlijk 1 januari 2015. Om deze normen te halen is een maatregelenpakket opgesteld, dat in een samenwerkingsprogramma van de rijksoverheid en de lagere overheden wordt uitgevoerd. Dit pakket wordt het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) genoemd. Het NSL is op 1 augustus 2009 van kracht geworden en vormt de kern van de Wet luchtkwaliteit. Het NSL is een bundeling van alle ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit 'in betekenende mate' verslechteren en alle maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het Rijk coördineert het programma.

Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in besluiten (algemene maatregelen van bestuur) en ministeriële regelingen.

Besluit en regeling 'niet in betekenende mate'

De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate, ofwel niet in betekenende mate (NIBM), leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Grotere projecten die in betekenende mate bijdrage kunnen worden opgenomen in het NSL, als is aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door de maatregelen van het NSL. Met projecten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging is rekening gehouden in de autonome ontwikkeling van de luchtkwaliteit.

Het Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project wel of niet als 'in betekenende mate' moet worden beschouwd.

NIBM projecten kunnen - juridisch gezien - zonder toetsing aan de grenswaarden voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet wel worden bekeken of het realiseren van het plan met betrekking tot de luchtkwaliteit op die locatie gewenst is. Daarbij speelt de mate van blootstelling aan de luchtverontreiniging een rol. Ook de gevoeligheid van bepaalde groepen mensen voor luchtverontreiniging kan daarbij worden afgewogen. Hierbij gaat het niet alleen om de toekomstige gebruikers van de locatie maar ook om de personen in de omgeving daarvan, bijvoorbeeld om de bewoners en/of kinderen in een school/kinderdagverblijf aan de gebiedsontsluitende wegen.

Het plan, dat de bouw van een nieuwe woning mogelijk maakt, voldoet aan de getalsmatige grenzen uit het de Regeling 'niet in betekende mate bijdrage'. Op grond van deze regeling kan de realisatie van 1500 woningen met een ontsluitingsweg nog aangemerkt worden als NIBM-project. Het plan betreft dus een NIBM-project en verder toetsing aan de regelgeving over luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.

Luchtkwaliteit

Naast bovenstaande beoordeling is ook gekeken of in de huidige situatie de luchtkwaliteit voldoende is. Hiertoe is de NSL-monitoringstool geraadpleegd. Uit deze tool blijkt dat de concentraties stikstofdioxide, fijn stof en zeer fijn stof in 2015 in de nabijheid van de planlocatie 18, 21 en 13 microgram per m3 bedragen. Hiermee bevinden de concentraties stikstofdioxide en fijn stof zich beneden de wettelijk toegestane jaargemiddelde grenswaarde van 40 microgram per m3. Ook voor zeer fijn stof wordt voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarde van 25 microgram per m3.

De uurgemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide wordt vanaf concentraties boven de 60 microgram per m3 overschreden. De concentraties in het plangebied bedraagt 18 microgram per m3, wat betekent dat ook aan de uurgemiddelde grenswaarde wordt voldaan.

Naast een jaargemiddelde grenswaarde voor fijn stof is er ook een daggemiddelde grenswaarde van 50 microgram per m3 van kracht, die per jaar 35 keer mag worden overschreden. Uit statistische vergelijkingen van TNO en het RIVM blijkt dat deze grenswaarde bij een concentratie van 31,3 microgram per m3 vaker dan 35 keer wordt overschreden. Aangezien de concentratie fijn stof in het plangebied maximaal 13 microgram per m3 bedraagt, wordt ook aan deze daggemiddelde grenswaarde voldaan. 

4.3 Externe Veiligheid

Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen lopen als gevolg van aanwezigheid in de directe omgeving van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt, transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd en ondergrondse buisleidingen. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven.

Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het wettelijke kader het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Regeling Basisnet. Voor ondergrondse buisleidingen is het wettelijk kader vastgelegd in het Besluit Externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang, namelijk het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR):

  • Het plaatsgebonden risico: het risico op een plaats buiten de inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar, dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, verblijft overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting of bij de transport-as, waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico: De cumulatieve kansen dat per jaar dat een groep van 10, 100 of 1000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg hun aanwezigheid in het invloedsgebied in het invloedsgebied van een inrichting of een transport-as en een ongewoon voorval binnen die inrichting of bij een transport-as, waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

Het plaatsgebonden risico (PR) richt zich als maat voor het risico vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen vooral op de basisveiligheid voor personen in de omgeving van die activiteiten. Aan het PR is een wettelijke grenswaarde verbonden die niet mag worden overschreden. Het PR wordt "vertaald" als een risicocontour rondom een risicovolle activiteit, waarbinnen geen kwetsbare objecten (bijvoorbeeld woningen) mogen liggen.

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbare aantal slachtoffers, de z.g. orienterende waarde (OW). Dit is een richtwaarde, waarvan het bevoegd gezag, mits afdoende gemotiveerd, kan afwijken. Deze verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR, ook als de OW niet wordt overschreden.

Op grond van de van toepassing zijnde wet- en regelgeving dient bij een bestemmingsplan beoordeeld te worden of de wettelijk grenswaarde met betrekking tot het PR niet wordt overschreden en of de orienterende waarde van het groepsrisico niet wordt overschreden.

Bij het opstellen of wijzigen van ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen via leidingen.

Aan de hand van de risicokaart van de Provincie is bepaald of in de nabijheid van het plangebied sprake is van transport van gevaarlijke stoffen of de opslag en productie van dergelijke stoffen. Hieronder is een uitsnede van deze risicokaart opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0450.BPLangebuurt41en43-VS01_0009.png"  
Afbeelding 4.3 Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied (bron: www.risicokaart.nl)  

Uit de risicokaart blijkt dat in de nabijheid van het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn. Externe veiligheid vormt dus geen belemmering voor de ontwikkelingen binnen het plangebied.

4.4 Bedrijven en milieuhinder

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat overheden bij het vaststellen van bestemmingsplannen moeten aantonen dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening (Wro artikel 3.1 lid 1). Onderdeel hiervan is het zorgen voor een goede milieuzonering: de overheid dient er op toe te zien dat er voldoende afstand in acht wordt genomen tussen enerzijds functies die hinder of gevaar veroorzaken (bijvoorbeeld bedrijven), en anderzijds functies die daar last van hebben (bijvoorbeeld woningen). Die afstand moet ook weer niet onnodig groot zijn, omwille van een efficiënt ruimtegebruik. Indien nieuwe milieugevoelige bestemmingen, zoals woningen of scholen, mogelijk worden gemaakt in de nabijheid van bestaande bedrijven dan dient de geluidruimte die het bedrijf heeft op basis van een algemene maatregel van bestuur (AMvB), of zoals vastgelegd in de omgevingsvergunning, te worden gerespecteerd. Bij het toestaan van nieuwe bedrijven of andere functies dient rekening gehouden te worden met de milieuruimte die in de toekomst nodig is. Hierbij kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' editie 2009 gehanteerd worden om de afstand te bepalen tussen woningen en de verschillende bedrijfscategorieën.

De handreiking beveelt per standaard bedrijfstype een afstand aan tot woningen of andere 'kwetsbare' functies. De afstand hangt onder meer af van de aard van de omgeving: een rustige woonwijk verdient een hoger beschermingsniveau dan een gebied waar al enige hinder is van bedrijven of infrastructuur (gemengd gebied).

Er zijn geen bedrijven in de omgeving aanwezig die een belemmering vormen voor de functieverandering naar wonen.

4.5 Bodem

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen regels stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent dat de bodemkwaliteit en de voorgenomen bestemming met elkaar in overeenstemming dienen te zijn. Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt zo nodig middels een historisch onderzoek eventueel aangevuld met een nader bodemonderzoek bepaald.

Onderzoek

Om de bodemkwaliteit ter plaatste van de ontwikkeling vast te stellen is door HB Adviesbureau op 17 april 2015 een gecombineerd verkennend bodem- en asbest in grond onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is opgenomen in Bijlage 2.

Op basis van de rapportage van het bodemonderzoek is vastgesteld dat in de bovengrond plaatselijk een matige verontreiniging met lood is aangetroffen. Verder is de boven en ondergrond plaatselijk licht verontreinigd met enkele zware metalen en hexachloorbenzeen. De verontreiniging met zware metalen staat vermoedelijk in relatie met de ligging in een oud woongebied. In het grondwater zijn licht verhoogde gehalten barium en zink aangetoond. Er is in het gemaakte graafgat analytisch geen asbest aangetoond.

Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek zijn er geen milieuhygiënische belemmeringen aanwezig voor de voorgenomen bestemmingswijziging.

Gemeentelijk beleid

In de gemeente Uitgeest is het generieke beleid vanuit het Besluit bodemkwaliteit van kracht. Op basis van het Besluit bodemkwaliteit is een bodemfunctieklassenkaart vastgesteld. Het plangebied valt geheel in de klasse Wonen. Bij grondverzet dient de kwaliteit van de bodem te worden vastgesteld door middel van partijkeuringen. Dit geldt zowel voor de kwaliteit van de toe te passen grond als van de ontvangende bodem. Om een partij grond te mogen toepassen moet de partij worden getoetst aan zowel de bodemkwaliteit van de ontvangende bodem als aan de bodemfunctieklasse van de ontvangende bodem. Bij deze dubbele toets geldt dat de kwaliteitsklasse van de toe te passen partij grond moet voldoen aan de strengste norm.

4.6 Kabels en leidingen

Ter plaatse van het plangebied bevinden zich geen kabels en leidingen die een mogelijke beperking zouden kunnen opleveren voor het plan.

4.7 Schiphol

Gemeenten die gelegen zijn binnen het beperkingengebied rondom Schiphol moeten rekening houden met beperkingen die worden gesteld aan het ruimtegebruik. Deze beperkingen staan in het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (Lib). Er zijn 29 gemeenten die (deels) binnen het beperkingsgebied rondom Schiphol vallen, waaronder de gemeente Uitgeest.

Het plangebied ligt buiten het beperkingengebied van Schiphol zoals opgenomen in het Luchthavenindelingbesluit. het aspect Schiphol levert dan ook geen belemmering op voor het bestemmingsplan.

4.8 Water

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat voor iedere ruimtelijke ontwikkeling moet worden omschreven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding; de Watertoets. Bij het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan of projectbesluit wordt bij de waterbeheerder (Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier) advies en goedkeuring gevraagd op de opgenomen waterparagraaf.

Waterschapsbeleid waterbeheerder

In het Waterbeheersplan 2010-2015 beschrijft het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier de doelstellingen voor de periode 2010-2015 voor de drie kerntaken: veiligheid tegen overstromingen, droge voeten en schoon water. Hiermee wil het hoogheemraadschap anticiperen op de voorspelde extra wateroverlast, droogte en het verhoogde overstromingsrisico en het bewerkstelligen van een betere waterkwaliteit.

Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2009

Met ingang van 22 december 2009 is de Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2009 van kracht. Voor het bestemmingsplan is het met name relevant dat de Keur eisen stelt bij het aanbrengen van snellozende verhardingen (artikel 4.2):
Het is zonder vergunning van het dagelijks bestuur verboden neerslag versneld tot afvoer te laten komen:

  • door bebouwing of verharding van 800 m² of meer onverharde grond;
  • door realisatie van verscheidene min of meer aaneengesloten bouwplannen met een gezamenlijke oppervlakte van 800 m² of meer;
  • door aanleg van nieuw verhard oppervlak dat meer dan 10% van het oppervlak van het desbetreffende peilvak beslaat;
  • door uitbreiding van het verhard oppervlak met minder dan 800 m², indien het desbetreffende watersysteem de toename van de piekafvoer niet kan verwerken.

Waterplan 

In het Waterplan Beverwijk, Heemskerk, Uitgeest staan maatregelen die wateroverlast beperken en de waterkwaliteit verbeteren. Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft het plan samen met de gemeenten Beverwijk, Heemskerk en Uitgeest opgesteld. De gemeenten en het Hoogheemraadschap hebben samengewerkt aan een waterplan waarin het hele watersysteem onderzocht is. Voor de komende tien jaar staan maatregelen in het plan die het systeem moeten verbeteren zodat wateroverlast beperkt wordt, de waterkwaliteit wordt verbeterd, schoon duinwater beter wordt benut en het aanwezige water een natuurlijke inrichting krijgt.

Uit het regionale Waterplan komen de volgende ambities voor Uitgeest naar voren:

  • het streven om het water binnen Uitgeest te laten bijdragen aan de belevingswaarde van het gebied en het stimuleren van het recreatieve gebruik;
  • het streven om de natte ecologische verbinding tussen Heemskerk en Uitgeest door te trekken naar de Kil;
  • sanering van nooduitlaten van het riool en afkoppeling van 31% van de verharding van het Oude Dorp (aanbrengen van gescheiden rioolstelsels). Ook het aanleggen van drainage om de grondwaterstand te reguleren hoort bij deze ambitie.

Situatie plangebied

In de huidige situatie is binnen het plangebied een woning en twee voormalige bedrijfsgebouwen opgericht. Daarnaast is het perceel deels verhard. De achterzijde (oostzijde) van het perceel bestaat uit groen en verandert niet in de nieuwe situatie.

Bodem en grondwater

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit zeekleigrond. Er is sprake van grondwatertrap II. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand op minder dan 0,4 meter beneden maaiveld ligt en dat de gemiddeld laagste grondwaterstand varieert tussen de 0,5 tot 0,8 meter beneden maaiveld.

De maaiveldhoogte varieert binnen het plangebied. Ter hoogte van de Langebuurt bedraagt deze circa NAP +0,40 meter, dit loopt af tot circa NAP -0,60 meter aan de oostzijde van het plangebied (ter hoogte van de achterzijde van het achterste bedrijfsgebouw). Het plangebied is gelegen in peilgebeid 04310-01 in de Uitgeester- en Heemskerkerbroek.

Waterkwantiteit

De aan de oostzijde van het plangebied gelegen Binnenmeer behoort tot de KRW-lichamen (Kaderrichtlijn Water). Het uitgangspunt is dat de ecologische toestand van het Binnenmeer niet mag verslechteren.

Veiligheid en waterkeringen

In het plangebied is geen primaire of regionale waterkering aanwezig.

Afvalwatering en riolering

Het plangebied is aangesloten op het gemeentelijk gemengd rioolstelsel.

Toekomstige situatie

De ontwikkeling in het plangebied bestaat uit de ontwikkeling van een nieuwe woning aan de oostzijde van het plangebied. De woning beschikt over een tuin, naar verwachting wordt deze tuin niet 100% verhard. De verharding in het plangebied neemt dus af. Daarmee zal de waterkundige situatie verbeteren, gezien het feit dat het terrein nu volledig is verhard.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in)filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of de berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.9 Ecologie

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur. Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.

Natuurbeschermingswet 

Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn worden aangemerkt als speciale beschermingszones (SBZ's). De verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn in Nederland opgenomen in de nieuwe Natuurbeschermingswet 1998 die per 1 oktober 2005 van kracht is geworden. De volgende gebieden zijn aangewezen en beschermd op grond van de Natuurbeschermingswet:

  • Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden);
  • Beschermde Natuurmonumenten;
  • Wetlands.

De Natuurbeschermingswet geldt alleen voor de aangewezen Natura 2000 gebieden, maar heeft wel een externe werking. Projecten die buiten de begrenzing van een Natura 2000 gebied liggen kunnen dus ook negatieve effecten hebben op de natuurwaarden binnen het gebied en moeten dus ook getoetst worden.

Ecologische Hoofdstructuur

Een andere vorm van gebiedsbescherming komt voort uit aanwijzing van een gebied dat binnen het Ecologische Hoofdstructuur (EHS) valt. Voor dergelijke gebieden geldt dat het natuurbelang prioriteit heeft en dat andere activiteiten niet mogen leiden tot frustratie van de natuurdoelen. Anders dan bij gebied- en soortbescherming is de status als EHS niet verankerd in de natuurwetgeving, maar in de Provinciale Ruimtelijke Verordening.

Gebiedsbescherming

De planlocatie vormt geen onderdeel van en is ook niet nabij een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals een Natura 2000-gebied gelegen. Het dichstbijzijnde Natura 2000 gebied is het Noord-Hollands Duinreservaat, gelegen op ongeveer drie kilometer afstand van het plangebied. Er worden geen negatieve effecten verwacht op dit Natura 2000 gebied. Het plangebied vormt ook geen onderdeel van het EHS, zoals blijkt uit het Natuurbeheerplan 2015 van de provincie Noord-Holland. Op de voorlopige provinciale kaart Weidevogelkerngebieden valt het plangebied binnen de voorlopige begrenzing van de weidevogelleefgebieden. Aanwijzing als leefgebied voor weidevogels betekent dat deze gebieden in aanmerking komen voor subsidies voor weidevogelbeheer. Er worden geen beperkingen opgelegd ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling. Derhalve is gebiedsbescherming niet aan de orde.

Flora- en faunawet

Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden. Bovendien kent de wet een zorgplicht en dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren.

Bij ruimtelijke plannen met mogelijke gevolgen voor beschermde planten en dieren is het op grond van de Flora- en Faunawet noodzakelijk om vooraf te toetsen of deze kunnen leiden tot overtreding van de verbodsbepalingen uit de wet. Wanneer dat het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, of de gevolgen voor beschermde soorten te verminderen. Onder bepaalde voorwaarden geldt een vrijstelling of is het mogelijk van de minister van EL&I ontheffing van de algemene verbodsbepalingen te krijgen voor activiteiten op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Ten aanzien van de criteria die voor vrijstellingen en ontheffingen gelden, kunnen drie groepen soorten worden onderscheiden.

  • Groep 1: Algemene soorten waarvoor een vrijstelling geldt, zonder aanvullende eisen. De zorgplicht blijft wel van kracht.
  • Groep 2: Overige soorten waarvoor een vrijstelling geldt wanneer volgens een door het ministerie goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt.
  • Groep 3: Streng beschermde soorten, waarvoor een zwaar beschermingsregime geldt. Voor deze soorten geldt geen vrijstelling voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Een ontheffing kan alleen worden verleend wanneer:
    • a. geen andere bevredigende oplossing bestaat;
    • b. sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en voor het milieu gunstige effecten;
    • c. geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.


Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het projectgebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere www.ravon.nl en www.waarneming.nl) waarin de waarnemingen zijn aangegeven.

In het plangebied komen naar verwachting de volgende beschermde soorten voor:

        Nader onderzoek nodig  
Vrijstellingsregeling Ffw   tabel 1     mol, bosmuis, egel, huisspitsmuis en veldmuis   nee  
ontheffingsregeling Ffw   tabel 2     geen   nee  
  tabel 3   bijlage 1 AMvB   geen   nee  
    bijlage IV HR   rugstreeppad en alle vleermuizen   nee  
  vogels   cat. 1 t/m 4   gierzwaluw en huismus   nee  

Toetsing en conclusie

Gebiedsbescherming
Ten noorden van het projectgebied maakt het Uitgeestermeer deel uit van het EHS en het projectgebied is in weidevogelleefgebied gelegen. Het projectgebied heeft in de huidige situatie geen functie als weidevogelleefgebied doordat het terrein verhard is en wordt verstoord. De realisatie van een nieuwe leidt niet tot negatieve effecten op het EHS en het weidevogelleefgebied. Vanuit de bestaande gebouwen, de snelweg en de jachthaven is namelijk reeds verstoring aanwezig. De nieuw te bouwen woning leidt niet tot meer verstoring. Door de bouwwerkzaamheden buiten het vogelbroedseizoen uit te voeren, wordt ook tijdelijke verstoring grotendeels voorkomen.

De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden.

Het plan voorziet in de bouw van een nieuwe woning. De bestaande bedrijfsgebouwen worden ten behoeve van de nieuwe woning gesloopt. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.

De bestaande bedrijfsgebouwen worden gesloopt, mogelijk bieden deze gebouwen verblijfsplaatsen voor vleermuizen. Ook gezien de ligging van het plangebied kunnen andere beschermde flora en fauna worden verwacht. Gezien bovenstaande wordt geadviseerd een ecologische quickscan uit te voeren.

4.10 Cultuurhistorie en archeologie

Met de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) is het accent komen te liggen op het streven naar het behoud en beheer van archeologische waarden in de bodem (in situ) en het beperken van (de noodzaak van) archeologische opgravingen. Uitgangspunt van het beleid is het principe 'de verstoorder betaalt'. Bij het voorbereiden van werkzaamheden die het bodemarchief kunnen verstoren (zoals de aanleg van een weg, een nieuwe woonwijk, een bedrijventerrein), dient onderzocht te worden of daardoor archeologische resten verstoord kunnen worden (dat kan bijvoorbeeld door booronderzoek of sleuvenonderzoek - beide na een gedegen bureauonderzoek). Als uit het onderzoek blijkt dat er archeologische waarden aanwezig zijn en deze niet ter plaatse behouden kunnen blijven, dan dient de initiatiefnemer van het werk de kosten die gepaard gaan met het opgraven en conserveren van de plaats te dragen.

Archeologiebeleid Uitgeest

De gemeente Uitgeest heeft een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld, zodat inzicht is verkregen wat de bekende archeologische vindplaatsen zijn binnen de gemeente en wat men aan archeologische vindplaatsen kan verwachten. De gebieden zijn opgedeeld in verschillende categorieën met elk hun eigen beschermingsregime.

Op de archeologische beleidskaart van de gemeente is het plangebied (met groene lijn aangeduid) aangewezen als archeologisch waardevol gebied, type 1. Dit houdt in dat archeologisch onderzoek verplicht is bij bodemingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 35 cm.

afbeelding "i_NL.IMRO.0450.BPLangebuurt41en43-VS01_0010.png"  
Afbeelding 4.5 Uitsnede Archeologische beleidskaart. Plangebied is groen omlijnd.  

Zoals in paragraaf 2.2 is aangegeven wordt er maximaal 335 m2 bij gebouwd. Hierbij komt de voorgenomen ontwikkeling niet boven de archelogische grenswaarde uit. Er is geen archeologisch onderzoek nodig.

Cultuurhistorie

De woning aan de Langebuurt 41 is aangewezen als gemeentelijk monument. Daarmee geniet het een beschermde status, zoals bedoeld in de Erfgoedverordening 2010. Deze verordening bepaalt dat het niet is toegestaan gemeentelijke monumenten in enig opzicht te wijzigen of te gebruiken op een dusdanige wijze dat het wordt ontsierd of in gevaar wordt gebracht.

4.11 Duurzaamheid

Duurzaam bouwen

De gemeente Uitgeest stimuleert en ondersteunt initiatieven op het gebied van duurzame ontwikkeling. In samenwerking met de IJmond gemeenten wil Uitgeest de komende jaren op het onderwerp duurzaam bouwen gebruik gaan maken van het instrument GPR Gebouw.

Klimaatakkoord Gemeenten en Rijk 2007-2011

Het Rijk en de gemeenten hebben een klimaatakkoord ondertekend. Hierin staan afspraken over energiebesparing en de overgang naar duurzame energie. De gemeenten onderschrijven de ambities van het kabinet: een reductie van de uitstoot van broeikasgassen van 30% in 2020 ten opzichte van 1990, een energiebesparingspercentage van 2% energiebesparing per jaar en een aandeel van 20% duurzame energie in 2020.

Om resultaten te boeken en om innovatie te stimuleren is de energieprestatie coëfficiënt voor nieuwe woningen in 2015 aangescherpt naar 0,4. Eind 2020 wordt toegewerkt naar BENG (Bijna Energieneutrale Gebouwen).

GPR Gebouw

Om inzicht te krijgen in de duurzaamheid van nieuwbouwprojecten stimuleert de Milieudienst IJmond en de gemeente Uitgeest het gebruik van GPR Gebouw. GPR Gebouw is een relatief eenvoudig instrument waarmee prestaties gemeten kunnen worden, compleet met rapportcijfers van 1 tot 10. Dit instrument kijkt breder dan alleen energie. De GPR-lijst kan online ingevuld worden. De kosten van het gebruik van GPR Gebouw worden gedragen door de Milieudienst IJmond.

Conclusie

Overeenkomstig het beleid van de gemeente dient duurzaam te worden gebouwd. Het bouwplan biedt kansen om duurzaam te bouwen. Van belang is dat duurzaamheid / energiebesparing vroeg in het bouwproces wordt meegenomen en dat daarvoor in de realisatiefase budget beschikbaar wordt gesteld. Het gebouw is afhankelijk van de maatregelen dan comfortabeler en in de gebruiksfase worden veelal besparingen bereikt.

De prestaties op het gebied van duurzaamheid worden gemeten door het instrument GPR Gebouw, het hulpmiddel voor het maken van duurzaamheidkeuzes bij nieuwbouw van onder andere woningen. De ambitie is een 7 te scoren voor energie en gemiddeld een 7 voor de overige thema's. Aangezien de aanscherping van het beleid voor duurzaam bouwen een dynamisch traject is, dienen bouwinitiatieven getoetst te worden aan het op dat moment geldend beleid.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de planvorm voor het bestemmingsplan. Tevens wordt uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag liggen en welke regeling wordt voorgesteld.

5.2 Algemeen

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevatten de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.

Planvorm

Het bestemmingsplan heeft ten doel de herontwikkeling van het plangebied planologisch mogelijk te maken. Om deze ontwikkelingen van een goede juridische regeling te voorzien is voor een gedetailleerde planvorm gekozen, waarbij elke functie zijn eigen toegesneden bestemming met bijbehorende bouwregels is voorzien.

Verbeelding en regels

Dit bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en verbeelding. Regels en Verbeelding vormen samen het juridisch bindende gedeelte. De toelichting heeft geen rechtskracht maar geeft uitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van belang als het gaat om een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi (legenda) direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels. In de regels zijn verder afwijkings- en wijzigingsregels opgenomen.

Bestemmingsvlak en bouwvlak

De in het plangebied aanwezige bestemmingen bestaan in de meeste gevallen uit twee vlakken: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied dat op de plankaart is aangeven waarbinnen gebouwen mogen worden gebouwd met in achtneming van de in de regels gestelde regels. Het bouwvlak is op de plankaart voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering. Om het bestaande karakter van de wijken te behouden is gekozen om de woningen aan te duiden middels goot- en bouwhoogtes.

Aanduidingen

Op de verbeelding is een onderscheid gemaakt in verschillende aanduidingen. Alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen, percentages en oppervlakten, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn maatvoeringaanduidingen, waaronder de goot- en bouwhoogte en het bebouwingspercentage.

Opbouw planregels

De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregel.

5.3 Inleidende regels

Begrippen

Artikel 1 van de regels definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.

Wijze van meten

Artikel 2 geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen, worden in dit artikel verklaard. Tevens is in de Wijze van meten opgenomen dat bij de maatvoeringregels ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken, buiten beschouwing worden gelaten, mits de overschrijding van bouw- of bestemmingsgrenzen niet meer bedraagt dan 1 m.

5.4 Bestemmingsregeling

In het hoofdstuk Bestemmingsregels zijn in de planregels alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving. Waar noodzakelijk is gebruik gemaakt van aanduidingen om toegestaan gebruik nader te specificeren. In het bestemmingsplan komen de onderstaande bestemmingen voor.

Wonen (Artikel 4)

De woningen in het plangebied hebben de bestemming Wonen. Voor de woningen is op de plankaart een bouwvlak gegeven. Binnen de bestemming is geen nader onderscheid gemaakt tussen de verschillende typen woningen omdat dit uit volkshuisvestelijk oogpunt niet nodig wordt geacht.

Aan-huis-gebonden beroepen

Aan-huis-gebonden beroepen zijn, bij direct recht, als ondergeschikte functie bij de hoofdfunctie wonen toegestaan. Onder aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten wordt verstaan een dienstverlenend beroep of activiteiten voor zover sprake is van een inrichting type A.

Deze mogen alleen uitgevoerd worden zolang de omvang niet meer dan 25% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing bedraagt. Dit geldt tot een maximum van 40 m² per woning. Daarnaast mogen er geen verbouwingen worden gedaan ten behoeve van het bedrijf waardoor afbreuk wordt gedaan aan de woonomgeving, dan wel de woonfunctie. Hieronder valt ook het aanbrengen van storende commerciële reclameobjecten. De activiteit dient te worden uitgevoerd door de bewoner, verhuur van de ruimte is niet toegestaan. Daarnaast mogen de werkzaamheden niet tot overlast leiden voor de omwonenden en mogen er geen detailhandelsactiviteiten plaatsvinden.

Tuin (Artikel 3)

De als Tuin aangewezen gronden zijn bestemd als voor- en zijtuinen bij woningen. Binnen het gebruik van tuinen wordt ook het kleinschalig houden van dieren, zoals konijnen toegestaan. Het veroorzaken van overlast is daarbij op basis van privaatrechtelijke wet- en regelgeving niet toegestaan. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogelijk. Daarnaast is er een bouwregeling opgenomen om beperkt mogelijkheid te bieden aan de bouw van erkers, luifels en andere ondergeschikte bouwdelen ten behoeve van de bij de aangrenzende bestemmingen behorende hoofdgebouwen.

5.5 Algemene regels

In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen.

Antidubbeltelbepaling (Artikel 7)

Een antidubbeltelbepaling wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

De formulering van de antidubbeltelbepaling wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro). Deze formulering is als volgt; grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Algemene gebruiksregels (Artikel 9)

In dit artikel zijn gebruiksregels opgenomen aangaande het algemeen gebruik van de gronden binnen het plangebied. Hierin is opgenomen wat verstaan wordt onder strijdig en niet-strijdig gebruik van de gronden.

5.6 Overgangsrecht en slotregels

In het afsluitende onderdeel van de regels komen de overgangs- en slotregels aan de orde.

Overgangsrecht (Artikel 12)

De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro). Deze formulering is als volgt:

Overgangsrecht bouwwerken

  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Slotregel (Artikel 13)

Deze regel bevat de titel van het plan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond.

Over het ontwerpbestemmingsplan wordt gelegenheid tot inspraak geboden. De resultaten van zowel het vooroverleg met de maatschappelijke instanties, belangengroeperingen en andere overheden, evenals de inspraak zullen in het bestemmingsplan worden verwerkt.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerp voor een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, lid f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan.

Het betreft hier een particulier initiatief. De met deze ontwikkeling samenhangende kosten komen ten laste van de initiatiefnemer. Gezien de aard en omvang is de ontwikkeling economisch uitvoerbaar.

De gemeente sluit een planschadeovereenkomst met de initiatiefnemer zodat mogelijke schade voortkomend uit het plan voor rekening van initiatiefnemer is.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.3.1 Vooroverleg artikel 3.1.1 Bro

Het concept ontwerpbestemmingsplan zal in het kader van het vooroverleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening naar de vooroverlegpartners en -instanties worden gestuurd ter beoordeling. De resultaten van het vooroverleg zullen worden opgenomen in een Nota van beantwoording vooroverleg die als bijlage bij het ontwerpbestemmingsplan zal worden gevoegd.

6.3.2 Zienswijzen

Op het ontwerpplan wordt gelegenheid geboden tot het inbrengen van zienswijzen bij de gemeenteraad. Na het ontwerpplan wordt het plan gereed gemaakt voor vaststelling.