direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Lagendijk 4
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0450.BPLagendijk4-VS01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Unietax B.V. wil op de locatie Lagendijk 4 een nieuwe burgerwoning realiseren. Het huidige bestemmingsplan voor deze locatie is het bestemmingsplan Buitengebied Uitgeest. Het vigerende bestemmingsplan voorziet voor deze locatie in 2 bedrijfswoningen: Lagendijk 4 en 6. De woning op Lagendijk 6 is al enige tijd geleden, na het onverwacht overlijden van de eigenaar, verkocht. Sindsdien is deze woning door de nieuwe eigenaar in gebruik als burgerwoning.

De huidige bedrijfssituatie van Unietax is dusdanig gewijzigd dat er op het huidige perceel minder bedrijfsoppervlakte noodzakelijk is. Unietax wenst dan ook een deel van het bedrijfsperceel af te stoten, een bouwvergunning voor een nieuwe garage in te leveren en op het vrijkomende deel een nieuwe burgerwoning te realiseren. De gronden waarop dit plaatsvindt, zijn geen eigendom van het bedrijf, maar privé eigendom.

1.2 Doel

Op basis van de ruimtelijke onderbouwing heeft de gemeente aangegeven mee te willen werken aan het verzoek. Om de nieuwe woning mogelijk te maken, is dit postzegelbestemmingsplan opgesteld.

Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving

2.1 Projectgebied

Het plangebied Lagendijk 4 is gelegen ten oosten van de A9 en ten zuiden van de Lagendijk. Het is een overgangsgebied tussen de kern Uitgeest en het buitengebied waar een jachthaven en bedrijfsfuncties gevestigd zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0450.BPLagendijk4-VS01_0001.png"

Figuur 2.1 Ligging projectgebied

Op het perceel waar het projectgebied deel van uitmaakt zijn een bedrijfswoning en een bedrijfsgebouw aanwezig. De bebouwing stamt uit de jaren '70 en heeft een dito architectonische uitstraling.

2.2 Vigerend bestemmingsplan

Het vigerende bestemmingsplan is het bestemmingsplan Buitengebied, gemeente Uitgeest. In dit bestemmingsplan is de locatie voorzien van de bestemming Bedrijf, met daarbinnen twee bouwvlakken die gekoppeld zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0450.BPLagendijk4-VS01_0002.png"

Figuur 2.3 Uitsnede verbeelding voorontwerpbestemmingsplan Buitengebied

In 1980 is de 2e bedrijfswoning gerealiseerd, die momenteel bekend is als Lagendijk 6.

Deze woning is circa 25 jaar geleden afgesplitst en verkocht. Sinds 2000 is dit ook kadastraal gewijzigd en maakt de woning geen deel uit van de firma Unietax B.V.

Gezien het feitelijk gebruik ligt het voor de hand om voor de bestaande woning op nr. 6 de bestemming te wijzigen naar wonen. De nieuwe woning dient eveneens te worden voorzien van de bestemming Wonen met de gebruikelijke systematiek en regels die in het bestemmingsplan Buitengebied voor burgerwoningen zijn opgenomen. Er is in de nieuwe situatie geen planologische relatie tussen nr. 6, de nieuwe woning en het bedrijf.

2.3 Beoogde ontwikkeling

Unietax B.V. wil aan de Lagendijk 4, naast de bestaande bedrijfswoning, een nieuwe woning realiseren.

Het bedrijf heeft eerder een bouwvergunning gekregen voor de bouw van een busstalling. Op de locatie waar volgens de vergunning de busstalling was voorzien, wil het bedrijf de woning realiseren. De huidige situatie, de vergunde situatie en de gewenste situatie zijn weergegeven in figuur 2.6.

afbeelding "i_NL.IMRO.0450.BPLagendijk4-VS01_0003.png"

Figuur 2.4 Situatie met nieuwe woning

afbeelding "i_NL.IMRO.0450.BPLagendijk4-VS01_0004.png"

Figuur 2.5 Impressie bouwmassa nieuwe woning vanaf de Broekpolderweg

afbeelding "i_NL.IMRO.0450.BPLagendijk4-VS01_0005.jpg"

Figuur 2.6 Gevels bestaande situatie, vergunde situatie en aan te vragen situatie

Bij de locatiekeuze voor de woning is mede bepalend geweest dat deze locatie voor omwonenden het minst bezwaarlijk is.

Noodzaak nieuwe woning

De noodzaak van het afstoten van een deel van het bedrijfsperceel wordt ingegeven door de huidige en toekomstig te verwachten ontwikkelingen binnen de bedrijfsvoering. Er is op het terrein voldoende parkeergelegenheid. In het verleden werden alle wagens aan het einde van de dag op het terrein gestald. Deze situatie is gewijzigd. Al sinds een aantal jaren wordt een groot deel van de wagens elders geparkeerd en staat een deel van de wagens in de bestaande stalling of op het erf. Een nadere motivering van de beschikbare en benodigde stallingscapaciteit is opgenomen in bijlage 2.

Daarmee zijn de gronden waarop het verzoek van toepassing is niet noodzakelijk voor de bedrijfsvoering van het bedrijf. De gronden zijn in privé eigendom. Om de gronden te gelde te maken, wil de eigenaar een woning realiseren.

2.4 Ruimtelijke inpassing

Directe omgeving

De bouwkavel ligt formeel in het buitengebied. Echter, door de ligging van de kavel net naast de A9, tegenover de jachthaven met loodsen en waterwoningen aan het Uitgeestermeer én direct tegen het lint van de Lagendijk, heeft de kavel veel meer kenmerken van een kavel in de rand van de kern dan een kavel in het buitengebied. Ook het gebruik van de kavel en de bedrijfsvoering voegen zich meer in het stedelijk gebied. Ruimtelijk ligt de bedrijfskavel van Unietax op de overgang van de kern én het buitengebied en is het de entree van de kern komende vanuit oostelijke richting en vanaf de Broekpolderweg. Zie figuur 2.7.

De bebouwing op de kavel heeft een goothoogte die varieert tussen circa 3 en 6 m. Doordat in de loop der tijd de activiteiten van het bedrijf zijn uitgebreid en daarbij telkens de bebouwing is meegegroeid op de kavel, is een beeld van verschillende aan elkaar gebouwde bebouwing ontstaan.

Op de kop is in 1980 de laatste uitbreiding gedaan en is een bedrijfswoning gebouwd. Deze woning en het bijbehorende perceel zijn afgesplitst en maakt sinds lange tijd geen deel meer uit van de kavel.

De oostzijde van de kavel is momenteel onbebouwd en ingericht als verhard parkeerterrein en wordt gebruikt voor de stalling van voertuigen.

In het geval van het bouwen in het buitengebied dient op basis van provinciaal beleid rekening te worden gehouden met kernkwaliteiten van het betreffende gebied:

  • kernkwaliteiten van landschapstypen en aardkundige waarden;
  • kernkwaliteiten van de bestaande dorpsstructuur waaraan wordt gebouwd;
  • de openheid van het landschap (daarbij inbegrepen stilte en duisternis);
  • historische structuurlijnen en historische objecten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0450.BPLagendijk4-VS01_0006.png"

Figuur 2.7 Overgangsgebied tussen kern en buitengebied

Mogelijkheden voor busstalling

Momenteel heeft de eigenaar een bouwvergunning om ter plaatse van het parkeerterrein, tussen de bestaande garages en de woning, een busstalling te bouwen. Een dergelijk gebouw heeft een goothoogte van circa 5 m en een bouwhoogte van circa 7 m. Deze hoogten sluiten in principe aan bij de bebouwing op en rond de locatie, maar de massa en uitstraling van een dergelijke stalling met een eenvoudige bedrijfsarchitectuur, weinig gevelopeningen en afwijkende verhoudingen, zijn ruimtelijk niet optimaal naast de woonkavel en de bestaande relatief lage bedrijfsgebouwen. Vanwege de bouw van de woning komt de vergunning voor de busstalling te vervallen.

Bouwplan

Het voorstel om in plaats van een busstalling een woning op de locatie te bouwen heeft ruimtelijk gezien zeker de voorkeur. De woning maakt de overgang naar de bestaande woonkavel aan de oostzijde. Hierdoor ontstaan twee woonkavels die tegen elkaar aan gelegen zijn en waardoor de bedrijfskavel overgaat in het wonen aan de rand van de kern. Een nieuwe woning is ruimtelijk gezien beter inpasbaar met een duidelijke oriëntatie op de openbare ruimte en een representatieve gevel aan de Lagendijk. Hierdoor wordt rekening gehouden met de bestaande dorpsstructuur met (woon)bebouwing aan de dijk. De bebouwing op de kavel wordt geïntensiveerd op een wijze dat de woning wordt ingepast in de bestaande dorpsstructuur en geen invloed heeft op de openheid en ruimtebeleving rond het perceel en de wijdere omgeving.

De bouw van de woning in plaats van de busstalling leidt tot een geleidelijke overgang van de grote loodsen aan de jachthaven en het open landelijk gebied aan de zuidzijde. Door het benutten van de gronden voor de bouw van een woning krijgt de entree van het dorp, komende vanuit oostelijke richting over de dijk en vanaf de Broekpolderweg, een meer passend en representatief beeld.

De bouw van de woning heeft geen (nadelige) invloed op de kernkwaliteiten van het aanliggende landschap en voegt zich binnen de bestaande structuur.

De gebruiksmogelijkheden van de woonkavel hebben ook minder impact op de omgeving dan de busstalling, aangezien er minder verkeersbewegingen en minder grote voertuigen worden verwacht, waardoor eventuele overlast voor omwonenden wordt beperkt.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Op rijksniveau zijn op ruimtelijk gebied de AMvB Ruimte en de Structuurvisie Infrastructuur en Milieu de meest bepalende beleidsdocumenten. Deze documenten richten zich op een dusdanig schaalniveau en zijn als gevolg daarvan ook van een zeker (hoog) abstractieniveau, dat hieruit geen concrete beleidskaders voortkomen voor de betreffende ontwikkeling.

De ontwikkeling is niet in strijd met het rijksbeleid. Het rijksbeleid staat de uitvoering van het project zodoende niet in de weg.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2014

De provincie Noord-Holland heeft haar plannen, toekomstbeelden en ambities voor de komende 3 decennia vastgelegd in de 'Structuurvisie Noord-Holland 2040' inclusief de 1e herziening, vastgesteld door Provinciale Staten (PS) op 23 mei 2011:

  • toekomstbestendig en duurzaam bouwen;
  • aandacht voor de ruimte buiten de woongebieden;
  • leefgebieden worden belangrijker;
  • de combinatie van wonen, economie en landschap vormen méér een drie-eenheid dan voorheen.

Door te kiezen voor hoog stedelijke milieus en beperkte uitleg van bedrijventerreinen, houdt de provincie Noord-Holland het landelijk gebied open en dichtbij. Door voorzichtig om te gaan met uitleg buiten bestaande kernen, speelt ze in op de bevolkingskrimp op langere termijn. Door in te zetten op het op eigen grondgebied realiseren van duurzame energie draagt ze actief bij aan de CO2-reductie. Door versterking van de waterkeringen en het aanleggen van calamiteitenbergingen houdt ze de voeten droog. En door het landelijk gebied te ontwikkelen vanuit de kenmerken van Noord-Hollandse landschappen en de bodemfysieke kwaliteiten blijft de provincie bijzonder en aantrekkelijk om in te wonen, in te werken en te bezoeken.

Toetsing

Bestaand bebouwd gebied

De locatie Lagendijk 4 is gelegen buiten het als provinciaal belang aangewezen bestaand bebouwd gebied. Dat betekent dat de regels voor landelijk gebied van toepassing zijn. Gezien hetgeen is beschreven in paragraaf 2.4, begint het landelijk gebied echter feitelijk gezien pas aan de overzijde van de sloot langs het perceel.

Door de realisatie van recreatiewoningen bij de Jachthaven heeft een transformatie van deze zone plaatsgevonden. De zone van de Lagendijk langs de Jachthaven heeft een meer stedelijk karakter gekregen.

De realisatie van een nieuwe burgerwoning in plaats van een vergunde busstalling zorgt voor een kwalitatief betere overgang tussen het open landelijk gebied en de entree naar het stedelijke gebied van Uitgeest.

afbeelding "i_NL.IMRO.0450.BPLagendijk4-VS01_0007.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0450.BPLagendijk4-VS01_0008.png"  

Figuur 3.1 Begrenzing bestaand bebouwd gebied

Nationaal landschap Laag-Holland

Het projectgebied ligt in het Nationaal landschap Laag-Holland. Voor dit gebied zijn een aantal kernkwaliteiten beschreven, zoals het behoud van de openheid- en het inrichtingspatroon van het landschap. De beoogde ontwikkeling heeft geen negatieve effecten op de kernkwaliteiten. Het perceel en de directe omgeving zijn in de huidige situatie namelijk al redelijk dicht bebouwd en het toevoegen van een extra woning in plaats van een busstalling waarvoor vergunning is verleend, heeft daarom geen significante effecten op de ruimtelijke uitstraling van het perceel. De ontwikkeling grenst aan het open buitengebied, maar maakt er geen deel van uit.

Weidevogelleefgebieden

Het projectgebied ligt in een door de provincie aangewezen weidevogelgebied. Deze gebieden kenmerken zich door openheid, waarin de vogels goed gedijen. De provincie beschermt deze landschappen dan ook tegen inbreuken op de openheid. Hierboven is reeds aangetoond dat de beoogde ontwikkeling geen negatieve effecten heeft op de openheid van het landschap. Het weidevogelleefgebied begint feitelijk aan de overzijde van de sloot. Met de ontwikkeling wordt het weidevogelleefgebied niet aangetast.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening Noord-Holland (2014)

De verordening richt zich voornamelijk op de inhoud van bestemmingsplannen. Het gaat hierbij niet alleen om de juridische inhoud, maar ook om de inhoud van de toelichting. De Provinciale Verordening heeft voornamelijk betrekking op bestemmingsplannen die nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken.

De beoogde ontwikkeling valt in het in de Provinciale Verordening aangewezen 'landelijk gebied', 'bufferzones' en 'weidevogelleefgebieden'.

Landelijk gebied

In artikel 13, lid 1 is bepaald dat een bestemmingsplan niet voorziet in nieuwe woningbouw in het landelijk gebied. Lid 2 bevat echter een mogelijkheid om hiervan af te wijken, indien:

  • a. nieuwe woningbouw in overeenstemming is met de provinciale woonvisie 2010-2020 (vastgesteld bij besluit van 27 september 2010, nr. 62) en de door gedeputeerde staten en de regiogemeenten vastgestelde regionale actieprogramma's;
  • b. nieuwe woningbouw in overeenstemming is met de door gedeputeerde staten vastgestelde provinciale woningbouwmonitor en provinciale woningbouwprognose;
  • c. nieuwe woningbouw niet kan worden gerealiseerd door herstructureren, intensiveren, combineren of transformeren binnen bestaand bebouwd gebied en;
  • d. het bepaalde in artikel 15 in acht wordt genomen.

Ruimtelijke kwaliteitseis ingeval van verstedelijking in het landelijk gebied (artikel 15)

Artikel 15 luidt als volgt:

Een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwe verstedelijking of uitbreiding van bestaande verstedelijking als bedoeld in de artikelen 12, 13, 13a en 14 in het landelijk gebied, voldoet aan de uitgangspunten zoals vermeld in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (PS d.d. 21 juni 2010) ten aanzien van:

  • a. de kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen en aardkundige waarden als bedoeld in artikel 8;
  • b. de kernkwaliteiten van de bestaande dorpsstructuur waaraan wordt gebouwd;
  • c. de openheid van het landschap daarbij inbegrepen stilte en duisternis;
  • d. de historische structuurlijnen;
  • e. cultuurhistorische objecten;

De toelichting van een bestemmingsplan geeft aan in welke mate ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde functies rekening is gehouden met:

  • a. de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap;
  • b. de ordeningsprincipes van het landschap;
  • c. de bebouwingskarakteristieken (architectuur, stedenbouw, openbare ruimte) ter plaatse;
  • d. de inpassing van de nieuwe functies in de wijdere omgeving (grotere landschapseenheid);
  • e. de bestaande kwaliteiten van het gebied (inclusief de ondergrond) als hiervoor bedoeld en de maatregelen die nodig zijn om negatieve effecten op deze kwaliteiten op te heffen.

Bufferzones

In de vigerende Provinciale Ruimtelijke Verordening is het plangebied gelegen in de zogenaamde 'Bufferzones'. Het doel hiervan is dat deze (rijks)bufferzones gevrijwaard blijven van verdere verstedelijking en dat deze zich verder kunnen ontwikkelen tot relatief grootschalige, groene gebieden met diverse mogelijkheden voor ontspanning en dagrecreatie. In Noord-Holland betreft het de volgende gebieden:

  • Amsterdam –Haarlem,
  • Amsterdam – Purmerend,
  • Amstelland – Vechtstreek en
  • Hilversum - Utrecht,

In de structuurvisie is opgenomen dat de landschappelijke kwaliteit en identiteit van de (rijks)bufferzones behouden en versterkt dienen te worden. Hiertoe behoort tevens het verder ontwikkelen van de diverse mogelijkheden voor ontspanning en dagrecreatie. De Noord-Hollandse (rijks)bufferzones vormen daarmee een belangrijk onderdeel van de ontwikkeling van de metropolitane landschappen rond de stad Amsterdam.

Momenteel is de provincie bezig met het vaststellen van een wijziging ten aanzien van de bufferzones. Het ontwerp actualisatie plan Provinciale Ruimtelijke Verordening ligt ter inzage. De reden hiervoor is dat de vigerende regeling ten aanzien van bufferzones het strengste regime is dat de PRV ken. Hierdoor kunnen diverse kleinschalige plannen in de voormalige nationale landschappen plotseling niet meer doorgaan. Daarbij blijkt dat de voormalige nationale landschappen al voor 93% een andere vorm van bescherming tegen grootschalige ontwikkelingen hebben. En ook artikel 15 beschermt kleinschalige gebieden tegen te grote ontwikkelingen die de kwaliteit van het landschap zouden kunnen aantasten. Daarom wordt de begrenzing weer teruggebracht naar de situatie voor vaststelling van de PRV op 3 februari 2014. Als gevolg van bovenstaande aanpassing van de provinciale bufferzones komt het plangebied buiten de bufferzones te liggen.

Weidevogelleefgebieden

Het plangebied maakt op basis van de ruimtelijke verordening onderdeel uit van de weidevogelleefgebieden (artikel 25 PRV). Met deze zones wordt beoogd de leefgebieden van weidevogels te beschermen. Uit een aantal onderzoeken blijkt dat behalve het beheer, de afwezigheid van opgaande begroeiing en gunstige omgevingscondities, de afwezigheid van bebouwing in hoge mate bepalend is voor het succes van weidevogelpopulaties. Zodoende is het onwenselijk dat in nieuwe bestemmingsplannen nieuwe bouwblokken worden toegekend in open gebieden. Uitbreiding op bestaande of uitbreiding van bestaande bouwpercelen is minder schadelijk voor weidevogels.

Ontheffing kan alleen worden verleend indien:

  • schade zoveel mogelijk wordt voorkomen en resterende schade wordt gecompenseerd;
  • de maatregelen ten behoeve van de compensatie daadwerkelijk worden uitgevoerd;
  • het bestemmingsplan in overeenstemming is met het gestelde in artikel 13 derde lid onder a en b, artikel 14 derde lid onder a en b van de Provinciale Ruimtelijke Verordening en;
  • de ruimtelijke kwaliteitseisen als bedoeld in artikel 15 in acht genomen zijn.

Bij onderhavige ontwikkeling wordt een bestaand bouwrecht voor de bouw van bedrijfsbebouwing ingeleverd voor de realisatie van een woning op dezelfde locatie. Hierdoor zal geen schade ontstaan aan het leefgebied. Ook is compensatie niet noodzakelijk. Wel dient te worden voldaan aan de artikelen 13 (landelijk gebied) en 15 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening.

Toetsing

Ten aanzien van de bufferzones en weidevogelleefgebied wordt verwezen naar de beoordeling van het initiatief op basis van artikel 13 en 15 van de PRV en de aanstaande wijziging van de PRV ten aanzien van het aanpassen van de bufferzones.

Artikel 13, lid 2:

a.

Voor het aantonen van de nut en noodzaak is aangesloten bij de provinciale 'Handreiking nut en noodzaak wonen'. In deze handreiking is onderstaand stroomschema opgenomen: de provincie gebruikt dit stroomschema bij de beoordeling van plannen buiten BBG. Uit dit stroomschema blijkt dat een belangrijke eerste stap is dat het plan regionaal afgestemd is. Vervolgens dient aangetoond te worden dat het plan voorziet in een kwantitatieve en kwalitatieve behoefte en moet aangetoond worden dat het plan niet binnen het BBG kan worden gerealiseerd. Indien dit is aangetoond, zal een positief advies worden gegeven over dit thema. De onderbouwing hiervan dient in elk geval in de toelichting van het bestemmingsplan (of de ruimtelijke onderbouwing van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan) te worden opgenomen. Het is gewenst deze afstemming plaats te laten vinden voordat de procedure start. Dit is immers één van de belangrijke punten waarop de haalbaarheid van dit plan dient te worden getoetst.

In het stroomschema is aangegeven dat afstemming met de regio noodzakelijk is en vervolgens aangetoond moet worden dat het plan voorziet in een bepaalde behoefte. Hierin schuilt echter een kip-ei gedachte: voor de regio is een onderbouwing van de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte van belang. Ter onderbouwing hiervan dient de Memo nut en noodzaak (bijlage 3 Memo nut en noodzaak woning).

Nut en noodzaak is opgenomen in hoofdstuk 4 van de memo (bijlage 3 Memo nut en noodzaak woning). Hieronder volgt de conclusie:

Conclusie

Regionaal is er in de periode 2011 t/m 2015 behoefte aan 6.887 woningen, waarvan in totaal 3.067 in de subregio IJmond. Geconcludeerd kan worden dat er sprake is van een regionale behoefte, ook in de doorkijk naar de periode t/m 2020. Hiermee wordt voldaan aan de eis uit artikel 13, lid 2 onder 'a'.

Wanneer gekeken wordt naar gemeentelijke behoefte (245 woningen) en de plancapaciteit (271 woningen) kan gesteld worden dat er geen sprake is van een actuele gemeentelijke woningbouwbehoefte. Er zijn 26 woningen meer gepland dan de berekende behoefte. De beoogde ontwikkeling is daarom op 6 maart 2014 besproken in het regionale portefeuillehoudersoverleg voor volkshuisvesting in de regio IJmond en Zuid-Kennemerland. Tijdens dit gesprek is gebleken dat geen van de betrokkenen bezwaren had tegen de bouw van de woning aan de Lagendijk. Ook is afgesproken dat een gemeente bij de bouw van één enkele nieuwe woning een eigen afweging mag maken. De gemeente staat positief tegenover de beoogde ontwikkeling omdat deze betrekking heeft op een concrete, locatie-specifieke situatie, die toevallig buiten het bestaand bebouwd gebied ligt.

Resumerend kan gesteld worden dat het initiatief doorgang kan vinden op basis van de regionale woningbouwbehoefte de ontwikkeling is in lijn met de provinciale woonvisie.

b.

op 17 juli 2012 heeft GS de Woningbouwmonitor 2012 vastgesteld. Volgens de monitor is er binnen de beschikbare ruimte nog plek voor zo'n 155.000 woningen. Het woningtekort is volgens de monitor verder opgelopen. Groei van het aantal huishoudens leidt tot een stijgende woningbehoefte. Als de productie hierbij achterblijft, loopt het woningtekort op. De beoogde ontwikkeling draagt bij aan het oplossen van de woningbehoefte. Zie ook de Memo nut en noodzaak (bijlage 3 Memo nut en noodzaak woning).

c.

In de PRVS wordt aangegeven dat de realisatie van woningen buiten het Bestaand Bebouwd Gebied (BBG) uitsluitend mogelijk is op het moment dat is aangetoond dat de ontwikkeling niet kan worden gerealiseerd door middel van herstructureren, intensiveren, combineren of transformeren. In de provinciale 'Handreiking nut en noodzaak wonen' wordt eveneens aangegeven dat moet worden aangetoond dat binnen het BBG geen alternatieven voorhanden zijn.

In de verordening is bepaald dat aangetoond moet worden dat de ontwikkeling niet kan worden gerealiseerd door middel van herstructureren, intensiveren, combineren of transformeren. Hierover het volgende. In de Structuurvisie Uitgeest 2020 zijn acht inbreidingslocaties genoemd voor woningbouw. De gemeenteraad heeft de wens uitgesproken om hier door middel van intensivering woningbouw te realiseren. De meeste locaties zijn in particulier eigendom en in de huidige situatie reeds (deels) bebouwd. De gemeente kan particuliere eigenaren niet dwingen om hun percelen te benutten voor intensivering ten behoeve van woningbouw. Dit betekent dat in de praktijk op de meeste van de acht genoemde locaties het huidige gebruik zal worden voortgezet en niet wordt ingebreid met woningen.

De inbreidingslocaties zoals genoemd in de Structuurvisie Uitgeest 2020 zijn grotendeels bebouwd en in particulier eigendom. Verder inbreiden op deze locaties wordt niet haalbaar geacht. Particuliere eigenaren kunnen niet worden gedwongen om hieraan mee te werken. Indien hiervoor initiatieven worden ingediend wordt hier positief naar gekeken. De Waldijk is bijna geheel bebouwd. Naar verwachting is dit proces binnen een paar jaar voltooid. Van een aantal open plekken in het dorp is aangegeven dat de gemeente grote waarde hecht aan behoud van de huidige inrichting en gebruik. Inbreiding van deze locaties doet te zeer afbreuk aan de structuur en het voorzieningenaanbod van het dorp. De gemeente acht het onwenselijk om hier in te breiden ten behoeve van nieuwe woningbouw.

Daar komt bij dat de beoogde ontwikkeling sterk locatie-specifiek is. Verder is er met de bouw van de woning sprake van een kwaliteitsverbetering van het projectgebied en de directe omgeving. De bouwmogelijkheid voor een landschappelijk slecht inpasbare busstalling komt te vervallen en in plaats daarvan wordt er een vrijstaande woning gebouwd, welke landschappelijk substantieel beter inpasbaar is dan een busstalling.

De ontwikkeling kan niet worden gerealiseerd door middel van herstructureren, intensiveren, combineren of transformeren. Zie voor de uitgebreide onderbouwing hoofdstuk 5 in de Memo nut en noodzaak (bijlage 3 Memo nut en noodzaak woning).

d.

zie hieronder.

Artikel 15:

a.

de beoogde ontwikkeling ligt in een aardkundig waardevol gebied. De woning wordt echter op een reeds verhard en bebouwd perceel gerealiseerd. Tevens is op het perceel reeds een bouwvergunning voor een busstalling verleend. Hierdoor is er geen sprake van aantasting van aardkundige waarden. Verder ligt het projectgebied in het landschapstype 'veenpolderlandschap'. Veenpolders komen vooral voor in het westen van het land en zijn ontstaan door het droogleggen van de plassengebieden die ontstaan zijn bij de turfwinning. De veenpolders bestaan uit onvergraven veen dat overwegend in gebruik is als grasland. De veengebieden hebben een vlakke ligging en een zeer open karakter, wat gezien kan worden als belangrijkste kernkwaliteit. Hierbinnen vormen de lange bebouwingslinten belangrijke elementen. De ontginningswijze van de veengebieden wordt gekenmerkt door een lange ontginningsas langs een natuurlijk of gegraven water langs een weg. Loodrecht op de ontginningsas zijn evenwijdig sloten gegraven, waarmee een strookvormig verkavelingspatroon is ontstaan. De bewoning en bebouwing zijn gelegen langs de ontginningsas, waardoor vaak langgerekte dorpen zijn ontstaan. De beoogde ontwikkeling vindt plaats binnen een bestaand bebouwingslint en tast de waarden van het veenweidelandschap niet aan;

b.

het projectgebied ligt buiten de kern van Uitgeest, zodoende is er niet echt sprake van een dorpsstructuur. Er is wel sprake van lintbebouwing. De bebouwing op de kavel wordt geïntensiveerd op een wijze dat de woning wordt ingepast in dit lint en geen invloed heeft op de openheid en ruimtebeleving rond het perceel en de wijdere omgeving;

c.

  • f. ter plaatse van het projectgebied is geen sprake van openheid. De omgeving is bebouwd. In paragraaf 3.2.1 is aangetoond dat de beoogde ontwikkeling geen significante achteruitgang van de openheid tot gevolg heeft;

d.

  • g. de Lagendijk kan gezien worden als een historische structuurlijn. In paragraaf 2.4 is beschreven dat de te bouwen woning goed ingepast wordt in de lintbebouwing langs deze structuurlijn;

e.

  • h. er bevinden zich geen cultuurhistorische waardevolle objecten binnen- of in de directe omgeving van het plangebied;

f.

  • i. zie hiervoor de beschrijving onder 'a';

g.

  • j. idem;

h.

  • k. zie hiervoor paragraaf 2.1;

i.

de beoogde realisatie van een nieuwe woning betreft geen grootschalige nieuwe woningbouw. Tevens dient opgemerkt te worden, dat de woning ter compensatie van het overbodige deel bedrijfsperceel komt en ter vervanging van de vergunde busstalling. Ondanks dat het gebied niet is aangewezen als bestaand bebouwd gebied, heeft het in de bestaande situatie reeds een stedelijk gebruik. De beoogde realisatie van de woning leidt tot een kwaliteitsverbetering van het projectgebied en de directe omgeving (zie paragraaf 2.4, overgangsgebied tussen de kern en het buitengebied). Het resultaat zal een invulling zijn, die beter aansluit op de omgeving. Derhalve is sprake van nieuwe woningbouw, die bijdraagt aan een substantiële verbetering van in de directe omgeving daarvan aanwezige kwaliteiten van het landschap. De bouw van de woning heeft geen (nadelige) invloed op de kernkwaliteiten en voegt zich binnen de bestaande structuur;

j.

zie voor een beschrijving van de kwaliteiten van het gebied het voorgaande. Er treden geen negatieve effecten op.

Resumerend

Voor een uitgebreide beschrijving van de nut en noodzaak van de woning is de Memo nut en noodzaak (bijlage 3 Memo nut en noodzaak woning) opgesteld.

Met betrekking tot genoemde ontwikkeling is in het verleden meermalen overleg geweest op overheidsniveau. Per brief, dd. 2 juni 2014, is door Gedeputeerde Staten de ontwikkeling van één woning aan de Lagendijk 4 positief beoordeeld. Hoewel een voorlopig oordeel is in deze brief de volgende reactie opgenomen.

De nieuwe ruimtelijke onderbouwing van het voorontwerp bestemmingsplan is in overeenstemming met de bepalingen van de verordening. Nut en noodzaak is al voldoende aangetoond. Het bestemmingsplan is op het aspect ruimtelijke kwaliteit door het Kwaliteitsteam ambtelijk beoordeeld.

Wij komen zonder meer tot een positief advies vanuit ruimtelijke kwaliteit:

  • Er is al sprake van een bebouwingslint aan twee zijde van de Lagendijk;
  • Ten opzichte van de al vergunde bebouwing met een busstalling neemt door het woonhuis de ruimtelijke kwaliteit toe;
  • Er is geen sprake van aantasting van openheid, ook door de nabije A9 en bebouwingselementen rondom.

Het voornemen is tevens besproken in het portefeuillehoudersoverleg regionale samenwerking Volkshuisvesting Zuid-Kennemerland en IJmond dd. 6 maart 2014. In het overleg is het initiatief beoordeeld door alle partijen en is door de gezamenlijke portefeuillehouders akkoord gegaan met het verzoek.

Het voornemen is passend binnen de kaders van het provinciaal beleid. Nut en noodzaak is aangetoond (bijlage 3 Memo nut en noodzaak woning) en zowel provinciaal als regionaal is reeds (onder voorbehoud) ingestemd met de gewenste ontwikkeling.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Toekomstvisie Uitgeest 2020 (2009)

De Toekomstvisie Uitgeest 2020, met als motto 'Inbreiden waar mogelijk, uitbreiden waar nodig', dient als basis voor de structuurvisie. De visie moet een duidelijk beeld geven van de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2020. De visie zelf is een vertaling van alle ontvangen signalen over de toekomst van Uitgeest, met inachtneming van rijks- en provinciale randvoorwaarden. In de visie komen deze allemaal aan de orde. Ook zijn enkele overige taken in het kader van de waterhuishouding in de visie vertaald. De visie is een beleidsnota, waar in individuele gevallen met een goede onderbouwing van kan worden afgeweken.

Gezien het gegeven dat Uitgeest moet groeien om te overleven, maar dat de ruimtelijke betekenis van Uitgeest als zeer belangrijk wordt ervaren, zijn in het kader van de visie meerdere afwegingen van ruimtelijke, maatschappelijke en financiële aard gemaakt, die hebben geleid tot de nu voorliggende visie. De hoofdpunten van deze visie zijn:

  • 1. dorpskarakter behouden;
  • 2. groene omgeving handhaven;
  • 3. zoveel mogelijk in stand houden rode contour (bestaand bebouwd gebied (BBG));
  • 4. geringe groei met een structureel inwoneraantal van 14.000;
  • 5. financieel gezond blijven;
  • 6. zelfstandigheid;
  • 7. het in stand houden van het huidige voorzieningenniveau;
  • 8. een woningvoorraad die qua samenstelling en omvang past bij de toekomst van Uitgeest.

De locatie Lagendijk 4 is gelegen buiten de rode contour.

Toetsing

Zoals in paragraaf 2.4 is aangegeven, is de locatie waar de woning wordt gerealiseerd te kenschetsen als overgangsgebied tussen de kern en het buitengebied. Verder zorgt een woning voor een ruimtelijk gewenstere situatie dan de realisatie van de vergunde busstalling. De ontwikkeling strookt met de hoofdpunten van de toekomstvisie:

  • het vervangen van de bouwmogelijkheid van een busstalling door een woning zorgt voor een passender situatie in de overgang tussen het buitengebied en de kern;
  • de woning komt in de plaats van de bouwmogelijkheid van een busstalling waardoor een ruimtelijk passender situatie ontstaat en dit heeft geen invloed op de (groene) kernkwaliteiten van het buitengebied;
  • feitelijk wordt een woning buiten de rode contour getreden, maar de woning wordt niet buiten bestaande bebouwingslijnen gerealiseerd waardoor dit geen ruimtelijke impact heeft voor de kernkwaliteiten van het buitengebied. Er vindt geen uitbreiding van het stedelijk gebied plaats.

Het gemeentebestuur heeft met bovenstaande argumentatie aangegeven niet onwelwillend tegenover het verzoek te staan.

3.3.2 Structuurvisie Uitgeest 2020 (2010)

De structuurvisie geeft een visie op het ruimtelijke beleid voor de komende 10 jaar en is een doorvertaling van de toekomstvisie. De inhoud van een structuurvisie geeft onder meer de richting aan van bestemmingsplannen die in de toekomst zullen worden vastgesteld.

Toetsing

De Structuurvisie is een doorvertaling van de Toekomstvisie. Voor de toetsing kan derhalve worden verwezen naar paragraaf 3.3.1 onder toetsing.

3.4 Conclusie

Om de gewenste woning mogelijk te maken is een ontheffing van de provinciale verordening noodzakelijk. De ontwikkeling voldoet aan de eisen die gesteld worden aan de ontheffing.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Wegverkeerslawaai

Beoogde ontwikkeling

Unietax B.V. heeft het plan om ten oosten van de bestaande woon- en bedrijfsbestemming een nieuwe woning te bouwen. De bouw van deze nieuwe woning dient juridisch-planologisch mogelijk gemaakt te worden.

Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder geluidsgevoelige functies waarvoor, indien deze gelegen zijn binnen de geluidszone van een gezoneerde weg, akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd.

Toetsingskader

Normstelling

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg moet worden getoetst. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. De zonebreedte is afhankelijk van een binnen- of buitenstedelijke ligging van de weg en het aantal rijstroken van de weg en wordt gemeten uit de kant van de weg. Bestemmingen met een binnenstedelijke ligging, maar binnen de geluidszone van een autosnelweg, worden bij het bepalen van de geluidszone voor die autosnelweg gerekend tot buitenstedelijk gebied. In de tabel is deze informatie voor de wegen rondom het projectgebied weergegeven.

Tabel 4.1 Geluidszones wegen rondom projectgebied

weg   aantal rijstroken   ligging   omvang geluidszone   afstand tot de ontwikkeling  
Rijksweg A9   6*   buitenstedelijk   600   125 m  
Broekpolderweg**   1   binnenstedelijk   200   101 m  

Bij de tabel worden de volgende opmerkingen gemaakt:

*de A9 beschikt ter hoogte van het projectgebied over een spitsstrook in beide rijrichtingen. Deze stroken dienen bij de bepaling van de zonebreedte te worden meegeteld als rijstroken in het akoestisch onderzoek;

**de Broekpolderweg ligt deels binnen en deels buiten de bebouwde kom; alleen het deel buiten de bebouwde kom heeft wettelijk gezien een geluidszone; hier geldt een maximumsnelheid van 60 km/h.

Op grond van tabel 4.1 blijkt dat de ontwikkeling binnen de wettelijke geluidszone van de rijksweg A9 en de Broekpolderweg ligt.

De A9 is opgenomen op de Regeling geluidplafondkaart Milieubeheer, waardoor de weg onder hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer (Wm) valt.

Omdat het hier gaat om een nieuwe geluidsgevoelige functie binnen de zone van wegen, zoals bedoeld in artikel 73 van de Wgh, dient echter te worden getoetst aan de Wgh. De broninformatie dient te worden ontleend aan het geluidregister, zoals bedoeld in artikel 3.8 lid 2 en 3 van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012 (RMG 2012).

Nieuwe situaties

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de maximaal toelaatbare hogere waarde niet te boven gaan. De maximale ontheffingswaarde is op grond van artikel 83 Wgh afhankelijk van de ligging van de woningen (binnen- of buitenstedelijk). In onderhavige situatie is de woning binnenstedelijk gelegen, waardoor de maximale ontheffingswaarde 63 dB bedraagt. Bestemmingen met een binnenstedelijke ligging, maar binnen de geluidszone van een autosnelweg, worden bij het bepalen van de geluidszone voor die autosnelweg gerekend tot buitenstedelijk gebied, waarvoor een maximale ontheffingswaarde van 53 dB geldt.

De geluidswaarde binnen de geluidsgevoelige bestemming (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB.

30 km/h-wegen

Zoals gesteld zijn wegen met een maximumsnelheid van 30 km/h of lager op basis van de Wgh niet gezoneerd. Akoestisch onderzoek zou achterwege kunnen blijven. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening inzichtelijk te worden gemaakt of er sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Indien dit niet het geval is, dient te worden onderbouwd of maatregelen ter beheersing van de geluidsbelasting aan de gevels noodzakelijk, mogelijk en/of doelmatig zijn. Ter onderbouwing van de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting wordt bij gebrek aan wettelijke normen aangesloten bij de benaderingswijze die de Wgh hanteert voor gezoneerde wegen. Vanuit dat oogpunt wordt de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde als referentiekader gehanteerd. De voorkeursgrenswaarde geldt hierbij als richtwaarde en de maximale ontheffingswaarde als maximaal aanvaardbare waarde.

Aftrek ex artikel 110g Wgh

Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Op alle genoemde geluidsbelastingen is deze aftrek conform artikel 3.4 uit het Reken- en Meetvoorschrift toegepast, tenzij anders vermeld.

Uitgangspunten

Voor de ontwikkelingen is akoestisch onderzoek uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode II (SRM II) conform het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012.

Ten behoeve van de SRM II-methode is een akoestisch overdrachtsmodel opgesteld in het programma Geomilieu V2.51 van DGMR. In het model zijn alle relevante omgevingselementen meegenomen, zoals afschermende en/of reflecterende elementen, bodemgebieden en maaiveldverloop. Een overzicht van de invoergegevens is terug te vinden in bijlage 1.

Gegevens rijksweg A9

De gegevens van de rijksweg A9 zijn ontleend aan het geluidregister, zoals bedoeld in de Regeling geluid milieubeheer. In het geluidregister zijn gegevens opgenomen omtrent het aantal motorvoertuigen per categorie, de representatief te achten gemiddelde snelheid per categorie, de ligging van de bronregisterlijnen, het type wegdek, afschermende objecten en mate van absorptie daarvan, de breedte van de weg en de plafondcorrectiewaarde.

Op grond van de x-, y- en z-coördinaten van de bronregisterlijnen uit het geluidregister is de verhoogde ligging van de A9 in het overdrachtsmodel opgenomen. Tevens zijn de viaducten over de watergangen en de Lagendijk in het model verwerkt.

In het geluidregister is opgenomen dat de A9 beschikt over geluidsreducerend asfalt in de vorm van 2-laags zoab. Met betrekking tot de in het onderzoek te hanteren rekensnelheden dient uitgegaan te worden van representatief te achten rijsnelheden voor de verschillende typen voertuigen. Voor de A9 zijn hiervoor in het geluidregister een snelheid van 115 km/h voor lichte voertuigen en 90 km/h voor middelzware en zware voertuigen opgenomen. De A9 voldoet hiermee aan het gestelde in artikel 3.5 lid 2 RMG 2012 (wettelijk toegestane aftrek in verband met het stiller worden van autobanden). Als gevolg hiervan wordt een wettelijke correctie van 1 dB toegepast op de wegdekcorrectiefactoren. Voorts is op basis van het geluidregister gerekend met een plafondcorrectiewaarde van 0,0 dB als bedoeld in de Regeling geluid milieubeheer. Dit betekent dat het geluidregister met betrekking tot de A9 uitgaat van verkeersprognoses op grond van recente besluitvorming (Tracé- of Wegaanpassingsbesluit).

Verder is, uitgaande van 2-laags ZOAB, in overeenstemming met het gestelde in paragraaf 2.8 van bijlage III van het RMG 2012 uitgegaan van een bodemabsorptiefractie van 0,5 ter plaatse van de A9, met dien verstande dat in een strook van 5 m aan weerszijden van elke rijlijn gerekend wordt met een bodemabsorptiefractie van 0,0.

Alle invoergegevens zoals hierboven bedoeld zijn te raadplegen op het elektronisch raadpleegbare geluidregister: http://www.rws.nl/geotool/).

Gegevens Lagendijk en Broekpolderweg

De intensiteiten van de Lagendijk en de Broekpolderweg zijn afkomstig uit telgegevens (Broekpolderweg) en gegevens uit het verkeersmodel (Lagendijk, basisjaar 2011) van de gemeente Uitgeest. Voor het akoestisch onderzoek dienen de verkeersintensiteiten voor het jaar 2025 te worden gehanteerd. Voor de autonome groei op de beide wegen is uitgegaan van een jaarlijkse groei van 1,5%. In tabel 4.2 zijn de verkeersintensiteiten voor 2025 opgenomen.

De voertuigverdeling is afkomstig uit de telgegevens van de gemeente Uitgeest. Uit de telling blijkt echter geen verdeling voor de dag-, avond-, en nachtperiodes. Daarom is hiervoor aangesloten bij een standaardverdeling die geldt voor buurtverzamelwegen (erftoegangswegen met een verblijfsfunctie).

afbeelding "i_NL.IMRO.0450.BPLagendijk4-VS01_0009.png"

Figuur 4.1 3D weergave model met hoogteligging A9

Tabel 4.2 Overzicht intensiteitgegevens Lagendijk en Broekpolderweg (mvt/etmaal)

weg   basisjaar 2011   prognose 2025*  
Lagendijk (ten westen van Broekpolderweg)   1.100   1.350  
Lagendijk (ten oosten van Broekpolderweg)   200   250  
Broekpolderweg   1.198   1.480  

* Afgerond op tientallen.

weg   voertuigverdeling (%)
(licht/middelzwaar/zwaar)1)  
dag-/avond-/nachtpercentages2)  
Lagendijk en Broekpolderweg   dagperiode: 97,58/1,50/0,92
avondperiode: 97,58/1,50/0,92
nachtperiode: 97,58/1,50/0,92  
6,54/3,76/0,81  

1) Dagperiode = 07:00-19:00, avondperiode = 19:00-23:00, nachtperiode = 23:00-07:00.

2) Percentages van etmaalintensiteit per gemiddeld uur.

Op de Lagendijk en de Broekpolderweg geldt binnen de bebouwde kom een snelheidslimiet van 30 km/h. De Broekpolderweg ligt, ten zuiden van het projectgebied, deels buiten de bebouwde kom. Hier geldt een limiet van 60 km/h. Beide wegen zijn geheel voorzien van dicht asfaltbeton (referentiewegdek). Gelet op de representatieve rijsnelheid < 70 km/h is artikel 3.5 RMG 2012 (wettelijk toegestane aftrek in verband met het stiller worden van autobanden) op deze wegen niet van toepassing. Er is uitgegaan van een bodemabsorptiefractie van 0,0 ter plaatse van deze wegen op grond van het RMG 2012.

Onderzoek en resultaten

Een overzicht van alle resultaten is opgenomen in bijlage 1. Hieronder worden de belangrijkste conclusies kort toegelicht.

Resultaten A9

Op basis van SRM II-berekeningen blijkt dat de geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de A9 maximaal 61 dB (exclusief correctie) bedraagt. Hierbij wordt de maximale ontheffingswaarde overschreden. De maximale ontheffingswaarde voor snelwegen bedraagt 53 dB (incl. correctie). Op 20 mei 2014 is het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 gewijzigd waardoor een geluidsbelasting t/m 57 dB (exclusief correctie) gelijk gesteld wordt aan de maximale ontheffingswaarde.

Uit figuur 4.2 blijkt dat de maximale ontheffingswaarde zelfs op 3 gevels wordt overschreden. Wanneer de maximale ontheffingswaarde wordt overschreden is bouwen niet zondermeer mogelijk. Een oplossing is het toepassen van een dove gevel, een gevel zonder te openen delen. Het uitvoeren van 3 gevels als dove gevel is echter niet mogelijk en gewenst.

Geconcludeerd kan dan ook worden dat de woning alleen kan worden gerealiseerd wanneer maatregelen worden toegepast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0450.BPLagendijk4-VS01_0010.png"

Figuur 4.2 Geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de A9 (exclusief correctie)

Resultaten Lagendijk en Broekpolderweg

Op basis van SRM II-berekeningen blijkt dat de geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer op zowel de Lagendijk als de Broekpolderweg onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ligt. De geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeer op de Lagendijk bedraagt maximaal 44 dB bij een waarneemhoogte van 4,5 m. Ten gevolge van wegverkeer op de Broekpolderweg bedraagt de geluidsbelasting maximaal 40 dB, ook bij een waarneemhoogte van 4,5 m.

Maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting

Zoals eerder gesteld is bouwen niet zondermeer mogelijk aangezien de maximale ontheffingswaarde wordt overschreden. Bezien is of met maatregelen de geluidsbelasting doelmatig kan worden teruggedrongen. Er is een aantal maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting denkbaar.

Maatregelen aan de bron

Ingeval van wegverkeerslawaai vallen hieronder bijvoorbeeld het verlagen van de maximumsnelheid, het terugdringen van het verkeersaanbod en aanpassen van het wegdektype. Rijksweg A9 is een belangrijke landelijke stroomweg. Deze voorziet in de zeer sterke verkeersrelatie Amsterdam en Alkmaar. Derhalve zijn aanpassingen, als het wijzigen van de functie van de weg waarmee het gebruik teruggedrongen kan worden of het verlagen van de maximumsnelheid geen reële maatregelen. Tevens is de weg reeds voorzien van 2-laags ZOAB.

Maatregelen in het overdrachtsgebied

Hieronder vallen maatregelen zoals het toepassen van geluidsschermen of het vergroten van de afstand tussen de geluidsbron en de gevel van de woning.

Bij het doortrekken van de westgevel in de vorm van een geluidsscherm zal nog op 2 gevels sprake zijn van een overschrijding van de maximale ontheffingswaarde, zie figuur 4.3.

Dit betekent dat de westgevel en noordgevel uitgevoerd dienen te worden als 'dove' gevel, een gevel zonder te openen delen. De overige gevels mogen wel te openen delen hebben. Ook dient voor de woning een hogere waarde te worden vastgesteld.

Specificaties geluidsscherm:

  • hoogte scherm =  5 meter;
  • lengte scherm zuidkant = 7 meter;
  • scherm dient voldoende geluiddicht te zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0450.BPLagendijk4-VS01_0011.jpg"

Figuur 4.3 Geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de A9, exclusief correctie (oranje lijn = scherm)

Conclusie

Ten gevolge van het verkeer op de Lagendijk en de Broekpolderweg is sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.

Ten gevolge van het verkeer op de A9 wordt de maximale ontheffingswaarde overschreden waardoor bouwen zonder maatregelen niet mogelijk is. Met het doortrekken van de westgevel in de vorm van een geluidsscherm wordt de geluidsbelasting gereduceerd.

Wel dienen de westgevel en noordgevel nog uitgevoerd te worden als 'dove' gevel; een gevel zonder te openen delen. Tevens dient een verzoek tot vaststelling van hogere waarden te worden gedaan. Een en ander is vastgelegd in tabel 4.3.

Tabel 4.3 Ontheffingswaarde

ontwikkeling   aantal woningen   ontheffingswaarde   geluidsbron  
Lagendijk 4   1   53 dB   A9  

4.2 Verkeer en parkeren

Verkeer

De ontwikkeling wordt direct ontsloten op de Lagendijk. De Lagendijk is een erftoegangsweg binnen de bebouwde kom van Uitgeest met een maximumsnelheid van 30 km/h. Via de Lagendijk wordt in westelijke richting het centrum van Uitgeest bereikt. Via de nabij de locatie gelegen Broekpolderweg wordt de aansluiting Castricum/Uitgeest op de A9 bereikt. Op de Lagendijk wordt fietsverkeer gemengd met het autoverkeer afgewikkeld. Dit is in overeenstemming met de richtlijnen voor Duurzaam Veilig. De ontwikkeling zal nauwelijks leiden tot een toename van verkeer. Op basis van kengetallen van het CROW (publicatie 317, 2012) bedraagt de verkeersgeneratie van een woning circa 7 mvt/etmaal. Dit zal geen effect hebben op de omliggende wegen. De ontsluiting van het projectgebied is goed.

Conclusie

Het aspect verkeer staat de ontwikkeling niet in de weg.

Parkeren

Voor de nieuw te bouwen burgerwoning dient aangetoond dat het bedrijf, na realisatie van de burgerwoning, over voldoende beschikbare parkeerruimte op eigen terrein beschikt en dat de ruimte waarop de woning wordt gebouwd niet noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering. De huidige en toekomstige situatie zijn beoordeeld in de memo Stallen voertuigen Unietax B.V. zoals opgenomen in bijlage 2.

Conclusie

Zowel in de huidige als in de toekomstige situatie is sprake van een theoretisch tekort aan stallingscapaciteit voor het gehele wagenpark van Unietax B.V. op het eigen terrein van het bedrijf. In werkelijkheid is de stallingsvraag gemiddeld veel lager dan het totale wagenpark. Afgaande op deze gemiddelde stallingsvraag is in de huidige situatie, alsook in de toekomstige situatie waarin een deel van de stallingscapaciteit op het verklinkerde terrein komt te vervallen, voldoende stallingscapaciteit aanwezig. Bij incidentele stallingstekorten, of bij uitbreiding van het wagenpark waardoor mogelijk een tekort kan ontstaan, wordt eerst naar mogelijkheden gezocht om af te wijken van de functionele stallingscapaciteit. Indien dit niet toereikend is, wordt voor extra stallingscapaciteit uitgeweken naar een alternatieve locatie zoals de caravanwinterstalling van V.O.F. Tankstation Welp in Heemskerk. Ook in de huidige situatie wordt deze werkwijze al toegepast om, indien nodig, extra stallingscapaciteit te genereren. De afname van de stallingscapaciteit leidt in die zin dan ook niet tot een wijziging van de bedrijfsvoering. De bedrijfsvoering is, inzake het stallen van het wagenpark, reeds afgestemd op het opvangen een mogelijk stallingstekort.

4.3 Ecologie

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Huidige situatie

Het projectgebied bestaat uit verhard terrein met een vrijstaande boom en langs de randen wat opgaande beplanting.

Beoogde ontwikkelingen

Het plan voorziet in de realisatie van een burgerwoning. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:

  • verwijderen beplanting en bomen;
  • bouwrijp maken;
  • bouwwerkzaamheden.

Toetsingskader

Beleid

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies.

De bescherming van het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de EHS) is in Noord-Holland in de Provinciale Structuurvisie nader uitgewerkt en vervolgens vertaald in het Natuurbeheerplan. Het Natuurbeheerplan bevat de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) en natuurverbindingen.

Normstelling

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken (voorheen Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van Economische Zaken aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van Economische Zaken aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het projectgebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het projectgebied maakt ook geen deel uit van het NNN. Ten noorden en oosten van het projectgebied maakt het Uitgeestermeer wel deel uit van het NNN. Op de voorlopige provinciale kaart Weidevogelkerngebieden is het projectgebied als weidevogelleefgebied aangewezen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0450.BPLagendijk4-VS01_0012.png"

Figuur 4.4 Ligging projectgebied (rode cirkel) ten opzichte van beschermde natuurgebieden (bron: Natuurbeheerplan 2015, provincie Noord-Holland)

afbeelding "i_NL.IMRO.0450.BPLagendijk4-VS01_0013.png"

Figuur 4.5 Uitsnede kaart Weidevogelkerngebieden (bron: provincie Noord-Holland)

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het projectgebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere www.ravon.nl en www.waarneming.nl) waarin de waarnemingen zijn aangegeven.

Vogels

In de opgaande beplanting komen tuin- en struweelvogels voor. Hier zijn soorten als koolmees, roodborst, winterkoning en merel aanwezig. Spreeuw, huismus, gierzwaluw en kauw kunnen broeden in (de omgeving van) de naastgelegen bebouwing. De realisatie van de woning leidt niet tot aantasting van deze mogelijk aanwezige nesten. Voorwaarde hierbij is dat de werkzaamheden buiten het broedseizoen plaatsvinden.

Zoogdieren

Het projectgebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als huisspitsmuis en veldmuis. De bomen zijn van onvoldoende omvang om vaste verblijfplaatsen aan vleermuizen te kunnen bieden. Het groen in het projectgebied is dermate beperkt dat het projectgebied geen belangrijk foerageergebied vormt. Ook vormt het projectgebied geen lijnvormige structuur, zodat ook vaste vliegroutes kunnen worden uitgesloten.

De watergang ten zuiden en de groenstrook ten westen van het projectgebied kunnen wel foerageergebied en/of een vliegroute vormen. Deze structuren worden echter niet aangetast door de bouw van de woning.

Overige soorten

Er zijn, gezien de voorkomende biotopen, geen beschermde planten, vissen, amfibieën, reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het projectgebied voldoet hier niet aan.

In tabel 4.4 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het projectgebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel 4.4 Naar verwachting voorkomende beschermde soorten binnen het projectgebied en het beschermingsregime

  nader onderzoek nodig  
vrijstellingsregeling Ffw   tabel 1     huisspitsmuis en veldmuis   nee  
ontheffingsregeling Ffw   tabel 2     kleine modderkruiper   nee  
  tabel 3   bijlage 1 AMvB   geen   nee  
    bijlage IV HR   alle vleermuizen   nee  
  vogels   cat. 1 t/m 4   gierzwaluw en huismus   nee  

Toetsing en conclusie

Gebiedsbescherming

Ten noorden van het projectgebied maakt het Uitgeestermeer deel uit van het NNN en het projectgebied is in weidevogelleefgebied gelegen. Het projectgebied heeft in de huidige situatie geen functie als weidevogelleefgebied doordat het terrein verhard is en wordt verstoord. De realisatie van een woning leidt niet tot negatieve effecten op het NNN en het weidevogelleefgebied. Vanuit het bestaande bedrijf, de snelweg en de jachthaven is namelijk reeds verstoring aanwezig. De woning leidt niet tot meer verstoring. Door de bouwwerkzaamheden buiten het vogelbroedseizoen uit te voeren, wordt ook de tijdelijke verstoring grotendeels voorkomen.

De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden.

Het plan voorziet in de realisatie van een woning. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden.
    Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron: www.vogelbescherming.nl).
  • Het projectgebied heeft geen bijzondere functie voor matig en zwaar beschermde soorten.

Gezien bovenstaande staat de Flora- en faunawet de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.4 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen.

Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het projectgebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van deze ruimtelijke onderbouwing wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het projectgebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW);
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Waterwet.

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan 2010-2015.

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheersplan 2010-2015 beschrijft het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier de doelstellingen voor de periode 2010-2015 voor de drie kerntaken: veiligheid tegen overstromingen, droge voeten en schoon water. Hiermee wil het hoogheemraadschap anticiperen op de voorspelde extra wateroverlast, droogte en het verhoogde overstromingsrisico en het bewerkstelligen van een betere waterkwaliteit.

De Keur van het Waterschap is een vastgestelde verordening waar gedoogplichten, geboden en verboden in staan. In dit kader is het van belang te weten dat langs hoofd- en overige watergangen een zone ligt van respectievelijk 5 m en 2 m ter bescherming van het profiel en het onderhoud. Ook langs waterkeringen ligt een (variabele) zone voor bescherming en onderhoud van de waterkeringen, voor het realiseren van bouwwerken en het uitvoeren van werken binnen deze zone dient ontheffing van de Keur te worden aangevraagd.

Gemeentelijk beleid

In het Waterplan Beverwijk, Heemskerk en Uitgeest staan maatregelen die wateroverlast beperken en de waterkwaliteit verbeteren. Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft het plan samen met de gemeenten Beverwijk, Heemskerk en Uitgeest opgesteld. De gemeenten en het hoogheemraadschap hebben samengewerkt aan een waterplan waarin het hele watersysteem is onderzocht. Voor de komende 10 jaar staan maatregelen in het plan die het systeem moeten verbeteren zodat wateroverlast wordt beperkt, de waterkwaliteit wordt verbeterd, schoon duinwater beter wordt benut en het aanwezige water een natuurlijke inrichting krijgt. Een klankbordgroep met vertegenwoordigers van belangengroepen, agrariërs en natuurorganisaties hebben een rol gespeeld bij het tot stand komen van het plan.

Uit het regionale Waterplan komen de volgende ambities voor Uitgeest naar voren:

  • het streven om het water binnen Uitgeest te laten bijdragen aan de belevingswaarde van het gebied en het stimuleren van het recreatieve gebruik;
  • het streven om de natte ecologische verbinding tussen Heemskerk en Uitgeest door te trekken naar de Kil;
  • sanering van nooduitlaten van het riool en afkoppeling van 31% van de verharding van het Oude Dorp (aanbrengen van gescheiden rioolstelsels). Ook het aanleggen van drainage om de grondwaterstand te reguleren hoort bij deze ambitie.

Uitgeest heeft zich ook bestuurlijk gecommitteerd aan het Provinciaal Waterplan. De veranderingen in het klimaat vereisen dat er (nood)waterbergingen worden aangelegd. De hiervoor voorziene gebieden liggen voor een deel op het grondgebied van Uitgeest. Oplossingen zoeken voor problemen die voortkomen uit (toekomstige) klimaatveranderingen is een gedeelde verantwoordelijkheid. Meewerken aan de wateropgave is vanuit algemeen belang een 'must'. Wel is het van belang dat dit op een goede manier wordt ingepast in landschap en beschikbare ruimte.

Huidige situatie

Algemeen

Het projectgebied is gelegen aan de Lagendijk tussen nummer 4 en 6 te Uitgeest en bestaat uit de parkeerplaats van het bedrijf Unietax B.V.

Bodem en grondwater

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit zeekleigrond. Er is sprake van grondwatertrap II. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand op minder dan 0,4 m beneden maaiveld ligt en dat de gemiddeld laagste grondwaterstand varieert tussen de 0,5 tot 0,8 m beneden maaiveld. De maaiveldhoogte in het projectgebied is circa NAP -0,4 m.

Waterkwantiteit

Aan de zuidzijde van het projectgebied is een primaire waterloop aanwezig. Deze waterloop behoort niet tot de KRW-lichamen (Kaderrichtlijn Water).

Veiligheid en waterkeringen

Het projectgebied ligt niet in de kern-/beschermingszone van een waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Het projectgebied is in de huidige situatie niet aangesloten op een rioleringsstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

De ontwikkeling in het projectgebied bestaat uit het realiseren van een woning. Deze woning wordt gerealiseerd ter plaatse van nu volledig verhard terrein. De woning zal ook over een tuin beschikken, naar verwachting zal deze niet 100% worden verhard. De verharding in het projectgebied neemt dus af. Daarmee zal de waterkundige situatie verbeteren, gezien het feit dat het terrein nu volledig is verhard.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in)filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of de berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.5 Bedrijven en milieuhinder

Toetsingskader

In verband met de bouw van de woning dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder door omliggende bedrijven. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt milieuzonering toegepast. Daarbij wordt gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009). Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Onderzoek

Aan de Lagendijk naast nummer 4 te Uitgeest wordt met het project een nieuwe woning gerealiseerd. De woning komt ten oosten van het taxibedrijf dat op ditzelfde adres is gevestigd.

De omgeving van het projectgebied is een gemengd gebied: een gebied waar naast burgerwoningen en bedrijfswoningen nog andere functies aanwezig zijn zoals het taxibedrijf en een jachthaven. Tevens ligt het projectgebied in de zone van de rijksweg A9.

Voor taxibedrijven geldt op basis van de VNG-uitgave een richtafstand van 30 m tot een rustige woonwijk in verband met het aspect geluid en 10 m tot gemengd gebied. De woning zal op een afstand van minimaal 10 m van het taxibedrijf worden gerealiseerd zodat aan de richtafstand wordt voldaan. Hiermee wordt de bedrijfsvoering van het taxibedrijf niet beperkt en zal ter plaatse van de woning sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Voor de aanwezige jachthaven geldt een richtafstand van 50 m tot een rustige woonwijk in verband met het aspect geluid en 30 m tot gemengd gebied. De woning wordt op circa 27 m afstand van het haventerrein (parkeerplaatsen) gerealiseerd en op circa 37 m afstand van de bedrijfsgebouwen. Er wordt dus niet volledig aan de richtafstand voldaan. De nieuwe woning komt echter in lijn te staan met de reeds aanwezige tweede bedrijfswoning. Dit zorgt ervoor dat de woning niet op een kortere afstand van de aanwezige jachthaven komt te liggen dan de reeds aanwezige woningen. Er is daarom geen sprake van een beperking van de milieuruimte van bedrijfsactiviteiten in de omgeving; de aanwezige bedrijven moeten in de huidige situatie al rekening houden met de bestaande woningen.

Tegenover de te realiseren woning staat een grote loods voor opslag van jachten, deze loods zorgt ervoor dat het geluid, afkomstig van de jachthaven, wat maatgevend is voor deze activiteit, wordt gereduceerd. Ter plaatse van de woning is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de nieuwe woning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Tevens worden bedrijven in de omgeving niet in hun bedrijfsvoering beperkt. Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.6 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2, van de Wet milieubeheer (Wm). De Wm bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.

Tabel 4.5 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   grenswaarde   geldig  
stikstofdioxide (NO2)1)   jaargemiddelde concentratie   60 µg/m³   2010 tot en met 2014  
  jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 2015  
fijn stof (PM10)2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  
  • 1. De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m³ overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.
  • 2. Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wm behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
  • het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen uit een oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied.

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In het Besluit nibm en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Dit kan het geval zijn wanneer een project een effect heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10, of indien een project in een specifiek aangeduide categorie valt (zoals woningbouw met 1 ontsluitingsweg en minder dan 1.500 woningen).

Onderzoek

Aan de Lagendijk naast nummer 4 te Uitgeest wordt een extra woning gerealiseerd. Deze ontwikkeling is veel kleinschaliger dan de 1.500 woningen die genoemd worden in de bijlage van de regeling 'niet in betekenende mate'.

Dit betekent dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie luchtverontreinigende stoffen en dat verdere toetsing aan de grenswaarden vanuit de wetgeving niet nodig is.

Tevens is in het kader van een goede ruimtelijke ordening op basis van de Monitoringstool de luchtkwaliteit in de omgeving van het projectgebied in beeld gebracht. Uit de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) blijkt dat in 2011 langs de Lagendijk de concentratie stikstofdioxide en fijn stof aanzienlijk minder bedraagt dan de grenswaarden: voor stikstofdioxide 24,7 µg/m³ en voor fijn stof 24,9 µg/m³. Hiermee wordt in 2011 reeds voldaan aan de grenswaarden die gelden voor 2011 en 2015 en wordt geconcludeerd dat er, vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit, sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Er wordt ruimschoots voldaan aan de normen die gelden voor luchtkwaliteit. De Wet luchtkwaliteit staat de realisatie van de woning dan ook niet in de weg. Tevens is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.7 Externe veiligheid

Toetsingskader

Normstelling en beleid

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom de risicobron. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Aan grenswaarden moet altijd worden voldaan, van richtwaarden kan om gewichtige reden worden afgeweken. Zowel de grens- als de richtwaarde liggen op een niveau van 10-6 per jaar.

Het Bevi bevat een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR rondom deze inrichtingen.

Vervoer gevaarlijke stoffen

In 2012 zal naar verwachting het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid (BTEV) worden vastgesteld. In dat Besluit en het bijbehorende basisnet (voor wegen/spoorwegen/vaarwegen) worden veiligheidszones aangegeven waarbinnen geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd (en beperkt kwetsbare objecten slechts onder voorwaarden).

Daarnaast gelden in de omgeving van deze transportroutes beperkingen in verband met de mogelijke effecten van een optredende plasbrand (plasbrandaandachtsgebieden).

De huidige risiconormering ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen volgt uit de circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen (2009). Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. Deze AMvB sluit aan bij de risiconormering uit het Bevi. De toetsings- en bebouwingsafstand zijn vervangen door een grenswaarde voor het PR en een oriëntatiewaarde voor het GR. Voor het PR geldt dat er binnen de risicocontour van 10-6 geen kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Voor het GR wordt een oriëntatiewaarde als ijkpunt gehanteerd. Het GR in de omgeving van buisleidingen moet worden verantwoord. Dit geldt zowel voor bestaande situaties als voor ontwikkelingen die zorgen voor een toename van het GR. In een aantal situaties kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het GR. Het betreft de volgende situatie:

  • 1. het projectgebied ligt buiten het gebied behorende bij de afstand waar nog 100% van de aanwezigen kan komen te overlijden of, bij toxische stoffen, het projectgebied buiten de grens ligt waarbij het PR 10-8 per jaar is; of
  • 2. het GR is kleiner dan 0,1 maal de oriënterende waarde; of
  • 3. het GR neemt met minder dan 10% toe terwijl de oriënterende waarde niet wordt overschreden.

Bij een beperkte verantwoording kan worden volstaan met het vermelden van:

  • de personendichtheid in het invloedsgebied van de buisleiding en een uitspraak over de verwachte toekomstige personendichtheid in het geval er concrete ontwikkelingen in het invloedsgebied zijn;
  • het GR per km buisleiding en de bijdrage van de ontwikkeling (toegelaten beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten) aan de hoogte van het GR;
  • de mogelijkheden tot bestrijding en beperking van rampen;
  • de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van personen in het projectgebied.

Ten aanzien van de laatste twee aspecten dient het bevoegd gezag de regionale brandweer in staat te stellen om een advies uit te brengen.

In verband met de bescherming en het beheer van de leiding wordt tevens een belemmeringenstrook bestemd. Binnen deze belemmeringenstrook is in beginsel geen bebouwing toegestaan.

Onderzoek

Inrichtingen

In de omgeving van het projectgebied zijn geen risicorelevante inrichtingen aanwezig (bron: www.risicokaart.nl).

Vervoer gevaarlijke stoffen

Ten westen op circa 127 m ligt de rijksweg A9. Over deze weg vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats (bron: www.risicokaart.nl). Uit de in het ontwikkeling zijnde basisnet Weg blijkt dat het GR minder dan 0,1 maal de oriënterende waarde bedraagt. Tevens blijkt dat voor deze weg geen veiligheidszone en ook geen plasbrandaandachtsgebied geldt.

De 10-8-contour ten gevolge van de rijksweg A9 ligt op 109 m afstand van de rijksweg. Er is geen effectafstand bekend, derhalve is de 10-8-contour als indicatie gebruikt voor de effectafstand. De ontwikkeling ligt op een grotere afstand van de rijksweg. Het GR zal niet toenemen en omdat de oriëntatiewaarde niet overschreden wordt, is een verantwoording niet noodzakelijk.

Buisleidingen

Vervoer van gevaarlijke stoffen door middel van buisleidingen is hier niet aan de orde, aangezien er geen buisleidingen zijn gelegen in de omgeving van het projectgebied.

Conclusie en verantwoording

Het project voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid.

Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het project niet in de weg.

4.8 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het projectgebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat, indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Onderzoek

Uit het Bodemloket (www.bodemloket.nl)) blijkt dat ter plaatse van het plangebied geen historische activiteiten bekend zijn die mogelijk hebben geleid tot bodemverontreiniging ter plaatse. Het aspect bodem levert dan ook geen belemmering op voor de beoogde ontwikkeling. In het kader van de omgevingsvergunning voor bouwen wordt een actueel bodemonderzoek uitgevoerd.

4.9 Archeologie

Toetsingskader

De doelstelling voor archeologie van de gemeente Uitgeest is als volgt:

  • het archeologisch beleid van de gemeente Uitgeest heeft tot doel haar archeologische erfgoed waar nodig te beschermen als bron van het gemeenschappelijke geheugen en als middel voor geschiedkundige en wetenschappelijke studie zonder meer maatschappelijke lasten in het leven te roepen dan strikt noodzakelijk;
  • de uitgangspunten die daar weer uit voortkomen zijn behoud in situ (behoud in de bodem), archeologie opgenomen in bestemmingsplannen, de verstoorder betaalt en draagvlakvergroting.

Op de archeologische beleidskaart zijn de archeologische verwachtingen en de bijbehorende beschermingsregimes opgenomen. Op de locatie Lagendijk 4 is sprake van archeologisch waardevol verwachtingsgebied 3. Dat betekent dat voor het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of hoogte dan 35 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage en het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen een omgevingsvergunning noodzakelijk is.

Conclusie

In het bestemmingsplan wordt vanwege de archeologische verwachtingswaarde een dubbelbestemming opgenomen.

Voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden dient de initiatiefnemer bij de aanvraag van de omgevingsvergunning een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

4.10 Planologisch relevante leidingen

In het projectgebied en de directe omgeving zijn geen planologisch relevante leidingen aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden.

4.11 Invloedssfeer Schiphol

Normstelling en beleid

Luchthavenindelingbesluit

Het rijksbeleid ten aanzien van de toekomstige ontwikkeling van Schiphol is geformuleerd in de Wet tot wijziging van de Wet Luchtvaart die op 20 februari 2003 in werking is getreden (verder gewijzigde Wet Luchtvaart genoemd). De gewijzigde Wet Luchtvaart is gericht op het tot stand brengen van een wettelijke grondslag voor het nieuwe regime voor de luchthaven Schiphol. Deze wet vormt de grondslag voor twee uitvoeringsbesluiten: het Luchthavenverkeerbesluit en het Luchthavenindelingbesluit (Lib). Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen in overeenstemming te zijn met het Lib.

De ruimtelijke consequenties van de gewijzigde Wet Luchtvaart worden weergegeven in het Lib. In dit Besluit wordt een beperkingengebied aangegeven. Hierin worden beperkingengebieden ten aanzien van Schiphol weergegeven met betrekking tot externe veiligheid, geluidsbelasting, hoogtebeperkingen en vogelaantrekkende werking.

afbeelding "i_NL.IMRO.0450.BPLagendijk4-VS01_0014.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0450.BPLagendijk4-VS01_0015.png"

Figuur 4.6 Bouwbeperkingen (bron: Luchthavenindelingbesluit)

afbeelding "i_NL.IMRO.0450.BPLagendijk4-VS01_0016.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0450.BPLagendijk4-VS01_0017.png"

Figuur 4.7 Beperkingen bouwhoogte (bron: luchthavenindelingbesluit)

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt aangegeven dat Schiphol tot 2030 ruimte nodig heeft om uit te ontwikkelen. Derhalve is op een 20 Ke-contour opgenomen. Binnen deze contouren mogen geen nieuwe uitleglocaties ten behoeve van woningbouw worden ontwikkeld. Herstructurering en intensivering in bestaand gebouwd gebied zijn binnen de 20 Ke-contour nu en in de toekomst wel mogelijk. Revitalisering, herstructurering en transformatie van bestaande woon- en werkgebieden is volgens de Structuurvisie cruciaal om de gestelde ruimtelijke doelen te kunnen bereiken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0450.BPLagendijk4-VS01_0018.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0450.BPLagendijk4-VS01_0019.png"

Figuur 4.7 De 20 Ke-contour van Schiphol (bron: Mainport Schiphol, Beleidsinformatie achtergronddocument door Project Mainport Schiphol, december 2005)

Onderzoek en conclusie

Het plangebied ligt binnen het beperkingengebied van het Luchthaven Indelingsbesluit voor de luchthaven Schiphol. Het betreft het gebied Beperking bebouwing. Voor het realiseren van dit plan moet een verklaring van geen bezwaar zijn afgegeven.

Het plangebied ligt ook binnen de 20 KE contour vanwege Schiphol uit de Nota Ruimte. Binnen de 20 KE contour zijn geen nieuwe uitleglocaties voor woningbouw mogelijk. Het realiseren van één woning is niet aan te merken als een uitleglocatie voor woningbouw. Dit heeft dus geen consequentie voor het plan.

4.12 Toetsing aan mer-wetgeving

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten, die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusies

Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen zijn opgenomen. Voor het bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het plan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening aan enkele belanghebbende instanties toegezonden. De provincie Noord-Holland (schriftelijk d.d. 2 juni 2014) en het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier hebben aangegeven geen bezwaren te hebben tegen het voornemen op dit perceel een woning te bouwen.

Het ontwerp bestemmingsplan heeft voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen in de periode van 19 juni 2015 t/m 31 juli 2015. Tijdens deze periode is voor een ieder de mogelijkheid geboden tot het indienen van zienswijzen. De gemeente heeft één zienswijze ontvangen. Deze is beantwoord in de Nota Zienswijzen welke is opgenomen als bijlage 5 bij dit bestemmingsplan.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 Wro schrijft voor dat een exploitatieplan wordt vastgesteld voor gronden waarop een in artikel 6.2.1 Bro aangewezen bouwplan is voorgenomen. In het onderhavige geval is geen sprake van een zodanig bouwplan. Het project is derhalve niet exploitatieplanplichtig.

De bouw van de woning wordt gefinancierd door de grondeigenaar. De gemeente zal een anterieure overeenkomst sluiten met de betreffende partij waarin het kostenverhaal wordt geregeld. Geconcludeerd wordt dat er voldoende middelen zijn om de ontwikkeling tot uitvoering te brengen. Het plan is daarmee financieel uitvoerbaar.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de bestemmingsregeling nader toegelicht. Voor de onderscheiden hoofdfuncties zijn afzonderlijke bestemmingsregelingen opgesteld die zijn gebaseerd op de overwegingen die in de voorafgaande hoofdstukken zijn verwoord. Op welke wijze een en ander in de bestemmingsregeling concreet verwerkt is wordt hierna beschreven.

Conform de wettelijke verplichting is gebruikgemaakt van de SVBP2012 voor de planregels en de verbeelding.

6.2 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

6.3 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

De gronden voor de voorgevelrooilijn van de woning zijn bestemd als Tuin. Binnen deze bestemming zijn alleen erf- en terreinafscheidingen tot maximaal 1 m hoog toegestaan.

Artikel 4 Wonen

De woning in het plangebied heeft de bestemming 'Wonen' gekregen. Binnen deze bestemming staat het wonen centraal. Naast wonen mag onder voorwaarden ook in de woning worden gewerkt in de vorm van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten aan huis. Het maximum oppervlak van deze activiteiten bedraagt maximaal 25% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning en bijgebouwen tot ten hoogste 40 m2.

Vanuit ruimtelijke, milieu- en overige aspecten bestaan er geen belemmeringen voor de nieuwe woning aan de Lagendijk 4, met uitzondering van wegverkeerslawaai. Om de ontwikkeling van een woning mogelijk te maken dient:

  • een geluidsscherm van 5 m hoog en 7 m lang aan de zuidzijde te worden gerealiseerd;
  • de westgevel en noordgevel uitgevoerd te worden als 'dove' gevel, een gevel zonder te openen delen;

Deze voorwaarden zijn als voorwaardelijke verplichting in de regels opgenomen. De woning mag alleen worden gebouwd als aan deze voorwaarden is voldaan.

Artikel 5 Waarde Archeologie - 5

Vanwege de archeologische verwachtingswaarde in het projectgebied is een dubbelbestemming opgenomen. Voorafgaand aan de bouw van de woning is het nodig om archeologisch onderzoek uit te voeren. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning dient de initiatiefnemer een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

6.4 Algemene regels

Artikel 6 Antidubbeltelregeling

Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) bouwvlakken van eigenaars verschillen. De regeling is met name van belang met het oog op woningbouw.

Artikel 7 Algemene bouwregels

  • Overschrijding bouwgrenzen

Om te voorkomen dat kleine ontwikkelingen leiden tot het volgen van aparte procedures, is in dit lid opgenomen dat voor bepaalde ontwikkelingen de bouwgrenzen overschreden mogen worden.

  • Bestaande maten

Met deze regeling wordt voorkomen dat bestaande situaties die afwijken van de maatvoering ingevolge hoofdstuk 2 van de regels – onbedoeld – geheel of gedeeltelijk onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan vallen.

  • Herbouw (bedrijfs)woningen

Om deze reden is de herbouw van (bedrijfs)woningen buiten de bestaande fundamenten uitgesloten. Middels een algemene afwijkingsregel (voorkeursgrenswaarde) of een algemene wijzigingsbevoegdheid (uiterste grenswaarde) wordt herbouw mogelijk gemaakt.

Alle wegen in Nederland zijn gecategoriseerd. Voor elke categorie geldt een bepaalde toetsingszone. Woningen buiten deze toetsingszone zijn op voldoende afstand gelegen van wegen om geen geluidshinder te ondervinden. Voor deze woningen is nadere toetsing niet noodzakelijk. De betreffende regeling geldt daarom niet voor woningen gelegen buiten de toetsingszone.

  • Afstand gevoelige objecten ten opzichte van landbouwbedrijven

Nieuwe gevoelige functies mogen uitsluitend op de in dit artikel genoemde afstanden ten opzichte van landbouwbedrijven worden gerealiseerd.

  • Afstand gevoelige objecten ten opzichte van kassen

Nieuwe gevoelige functies mogen uitsluitend op de in dit artikel genoemde afstanden ten opzichte van kassen worden gerealiseerd.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

In dit artikel is aangegeven wat wel of niet onder strijdig gebruik wordt verstaan. Naar aanleiding van een uitspraak van de Raad van State is gebleken dat wonen in bijgebouwen is toegestaan als dit niet expliciet is uitgesloten. Omdat dit niet gewenst is, wordt in deze gebruiksregel wonen in bijgebouwen en tevens stacaravans uitgesloten. Ook is permanente bewoning van recreatiewoningen en plattelandkamers niet toegestaan. Tevens is in dit artikel de regeling voor kleinschalige beroepen- en bedrijven aan huis opgenomen.

Artikel 9 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

Deze bepaling geeft invulling aan de afstemmingsbepaling tussen de bouwverordening en het bestemmingsplan ingevolge artikel 9 van de Woningwet. Artikel 9 van de Woningwet regelt primair dat de bouwverordening buiten toepassing blijft voor zover deze niet overeenstemt met het desbetreffende bestemmingsplan. Voor zover het bestemmingsplan geen regels bevat ten aanzien van een onderwerp dat in de bouwverordening is geregeld, is de bouwverordening wel van toepassing, tenzij het bestemmingsplan anders bepaalt.

De bepaling dient als uitwerking van de laatste zinsnede en voorkomt dat de bouwverordening onbedoeld aanvullend werkt bij onderwerpen die in het bestemmingsplan bewust niet zijn geregeld, bijvoorbeeld omwille van globaliteit. De relevante onderwerpen staan in paragraaf 2.5 van de bouwverordening.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

  • Maten en bouwgrenzen

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan op basis van een omgevingsvergunning kan worden afgeweken. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om omgevingsvergunning voor afwijken te verlenen van regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.

  • (Her)bouw buiten bestaande fundamenten

Er is een afwijkingsregel opgenomen voor de herbouw van (bedrijfs)woningen buiten bestaande fundamenten. Indien aangetoond kan worden dat aan de voorkeursgrenswaarde en de overige voorwaarden wordt voldaan, is herbouw buiten de bestaande fundamenten toegestaan.

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels

  • Overschrijding bestemmingsgrenzen

Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor geringe overschrijdingen van bestemmingsgrenzen.

  • Waarde archeologie

Met deze wijzigingsbevoegdheid kan de bestemming Waarde - Archeologie geheel of gedeeltelijk van gronden worden verwijderd, indien uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn en het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

  • (Her)bouw buiten bestaande fundamenten

De herbouw van (bedrijfs)woningen wordt, naast een algemene afwijkingsregel, ook via een wijzigingsbevoegdheid mogelijk gemaakt. Indien aangetoond kan worden dat aan de uiterste grenswaarde en de overige voorwaarden wordt voldaan, is herbouw buiten de bestaande fundamenten toegestaan. Hiervoor dient wel een Verzoek hogere waarde aangevraagd te worden. Omdat dit uitsluitend mogelijk is in het kader van een bestemmingsplan of wijzigingsbevoegdheid is hiervoor deze wijzigingsbevoegdheid opgenomen.

Artikel 12 Overige regels

  • Werking wettelijke regelingen

Met dit artikel wordt geregeld dat de wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, de regelingen betreffen zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

  • Relatie

Een aantal bedrijven beschikt over twee, ruimtelijk van elkaar gescheiden bouwvlakken. Deze bouwvlakken zijn op de plankaart met elkaar verbonden door middel van de figuur 'relatie'. Deze figuur geeft aan dat het om één bedrijf gaat en niet om twee bedrijven. De ontwikkelingsmogelijkheden op beide locaties worden dus bepaald door het feit dat het hier om één bedrijf gaat.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsregels

  • Overgangsrecht bouwwerken

Het overgangsrecht ten aanzien van bouwen is neergelegd in lid 41.1. Uitbreiding van de bebouwing die onder het overgangsrecht valt is slechts mogelijk met afwijking van het bevoegd gezag.

  • Overgangsrecht gebruik

Lid 41.2 betreft de overgangsbepaling met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken voor zover dat gebruik afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt.

Artikel 14 Slotregel

Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.