Plan: | Klein Dorregeest 1 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0450.BPKlDorregeest1-VS01 |
De initiatiefnemer heeft het voornemen om de stolpboerderij op het perceel aan de Klein Dorregeest 1 te Uitgeest te verplaatsen en tot een woning om te zetten. De ontwikkeling van de woning wordt mogelijk, omdat de bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf wordt gestopt. Als gevolg hiervan worden de huidige agrarische bedrijfsgebouwen gesloopt. Door beëindiging van de agrarische bedrijfsvoering, moet de huidige agrarische bedrijfswoning als een reguliere woning bestemd worden.
Binnen de nieuwe woonbestemming worden twee woningen mogelijk gemaakt. Binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om bij beëindiging van het agrarische gebruik de bestemming te wijzigen naar een woonbestemming. Echter, daarbij is een expliciete voorwaarde dat het aantal woningen niet mag toenemen. Bij het nu voorliggende verzoek, neemt het aantal woningen wel toe. Dit heeft te maken met de extra woning die beoogd is. Deze wijzigingsbevoegdheid kan dus niet gebruikt worden. Daarom wordt door middel van voorliggend bestemmingsplan de functiewijziging juridisch-planologisch mogelijk gemaakt.
De weg Klein Dorregeest ligt in het buitengebied van Uitgeest. Ten westen van de locatie ligt de A9 en de Geesterweg. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1. De begrenzing is afgestemd op de kadastrale perceelnummers 71 en 72 (gemeente Uitgeest, sectie KA).
Figuur 1.1 Ligging plangebied (Bron Google Maps)
Voor het plangebied is het bestemmingsplan 'Buitengebied' (vastgesteld op 25 november 2014) van toepassing. Het plangebied is in het geldend bestemmingsplan bestemd als 'Agrarisch' en ter plaatse gelden tevens de dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie 3' en 'Waarde – Landschap'.
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor het uitoefenen van een bloementeeltbedrijf, akker- en tuinbouwbedrijf of een veehouderijbedrijf en bijhorende voorzieningen.
Het gehele perceel is voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 3'. Dit houdt in dat deze gronden mede bestemd zijn voor de instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden.
Ook geldt de dubbelbestemming 'Waarde – Landschap'. Deze gronden zijn – behalve voor de andere aldaar geldende bestemmingen – tevens bestemd voor het behoud en de versterking van de aardkundige monumenten en de waardevolle aardkundige gebieden. Het plangebied valt tevens binnen de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone – molenbiotoop'. Welke een belemmering geeft voor de bouwhoogte in verband met de aanwezige molen.
Figuur 1.2 Geldend bestemmingsplan 'Buitengebied' Uitgeest
Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige situatie en de gewenste toekomstige situatie. In hoofdstuk 3 wordt de beoogde ontwikkeling getoetst aan de beleidskaders van het Rijk, de provincie Noord-Holland en de gemeente Uitgeest. Hoofdstuk 4 omvat de toets aan de sectorale milieu- en omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 komt de juridische planbeschrijving aan de orde. In hoofdstuk 6 wordt nader ingegaan op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan en de procedure.
Het plangebied ligt in het buitengebied van Uitgeest. Ten westen van de locatie ligt de A9 en de Geesterweg.
Het plangebied bestaat uit een stolpboerderij, een bedrijfswoning en enkele bijgebouwen. In figuur 2.1 is de bestaande bebouwing indicatief aangegeven. De rest van het plangebied bestaat uit tuin, erf en agrarische gronden.
Figuur 2.1 Bestaande situatie plangebied
Er wordt een schuur gesloopt (zie figuur 2.2) en de andere schuur (zie figuur 2.3) wordt mogelijk behouden of verplaatst. De stolpboerderij wordt verplaatst en gerenoveerd tot woning en de bedrijfswoning wordt omgezet naar een burgerwoning. Het achterliggende land blijft de bestemming Agrarisch behouden met dubbelbestemming Waarde-Archeologie 3 en Waarde Landschap.
De huidige functie voor 'Agrarisch' wordt in de huidige situatie al niet meer uitgevoerd op het perceel. De bedrijfswoning is voornamelijk in gebruik als burgerwoning. Het is dan ook niet meer mogelijk om op het beoogde woonperceel de agrarische bedrijfsvoering uit te voeren. De achterliggende gronden blijven nog wel bestemd voor agrarisch gebruik.
De beoogde toekomstige situatie wordt weergegeven in figuur 2.4. Voor de ontwikkeling is een landschappelijke inpassing opgesteld, zie bijlage 1. Door het toepassen van onder ander inheemse boomsoorten wordt de ontwikkeling ingepast in de omgeving.
De toekomstige situatie draagt bij aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied en het behoud van een karakteristieke Noord-Hollandse stolpboerderij. Dit wordt nader toegelicht in hoofdstuk 3.
Figuur 2.2 Te slopen schuur
Figuur 2.3 Te verplaatsen schuur
Figuur 2.4 Gewenste situatie plangebied
In dit hoofdstuk is het relevante rijks-, provinciaal- en lokaal beleid beknopt samengevat. Tevens is de beoogde ontwikkeling getoetst aan dit beleid.
Het rijksbeleid voor de ruimtelijke ordening is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van andere overheden, is het Barro opgesteld. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (2012)
Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt niet alleen regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen.
Toetsing en conclusie
Het beleid zoals geformuleerd in de SVIR en het Barro heeft geen betrekking op het plangebied. De ontwikkeling is van een dusdanig klein schaalniveau dat er noch sprake is van strijdigheid met het beleid en noch sprake van een bijdrage aan de verwezenlijking van dit beleid.
Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe te borgen is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6). Hieruit volgt dat alle ruimtelijke besluiten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, aandacht moeten besteden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Voor binnenstedelijke projecten moet de behoefte in de relevante regio worden beschreven. Voor stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied moet ook worden gemotiveerd waarom deze niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.
Toetsing en conclusie
De beoogde ontwikkeling maakt twee burgerwoningen mogelijk. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de zogenaamde overzichtsuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State over de 'ladder voor duurzame verstedelijking' (ABRvS 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724) dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Voor wonen is daarmee de lijn dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
De toevoeging van twee woningen wordt niet gezien als een stedelijke ontwikkeling en hoeft niet te worden getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Wel is er sprake van efficiënt ruimtegebruik. Een voormalige bedrijfslocatie wordt ingevuld als woonlocatie. Hiermee sluit de ontwikkeling aan bij de doelstelling van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Het rijksbeleid voor Schiphol is geformuleerd in de Wet tot wijziging van de Wet luchtvaart ('Wijzigingswet', 2003). De ruimtelijke consequenties van de Wijzigingswet staan in het Luchthavenindelingbesluit (LIB). In dit besluit is een beperkingengebied opgenomen waarbinnen beperkingen worden gesteld ten aanzien van het gebruik en de bestemming van de grond voor zover deze noodzakelijk zijn met het oog op veiligheid en geluidsbelasting. Het plangebied ligt binnen de zone van het LIB Schiphol. Dit betekent dat nieuwbouw van geluidgevoelige bestemmingen zoals woningen getoetst moet worden aan het Luchthavenindelingbesluit (LIB).
Indien uit toetsing blijkt dat nieuwbouw niet mogelijk is binnen de wetgeving van het Luchthavenindelingbesluit kan de Inspectie Leefomgeving en Transport (namens de bewindslieden) voor een beperkt aantal categorieën ontheffing verlenen; de afgifte van een zogenoemde verklaring van geen bezwaar op basis van artikel 8.9 van de Wet luchtvaart. In paragraaf 4.7 wordt verder ingegaan op de gevolgen van de aanwezigheid van Schiphol en het LIB voor dit bestemmingsplan.
Groen-binnenstedelijke kernen en dorpskernen horen bij het regionale netwerk, versterken dat en zijn aanvullend op wat de centrumstad te bieden heeft en andersom. Hier wordt een woon- en werkmilieu gecreëerd dat passend is bij dit type kern. Het beleid is er op gericht om kernen hun eigen identiteit te laten behouden. Ontwikkelingen bij groenstedelijke kernen en dorpskernen vinden zoveel mogelijk binnenstedelijk plaats, nabij OV-knooppunten. Nieuwe ontwikkelingen van woningbouw en voorzieningen worden geconcentreerd in kernen, passend bij de rol van de kernen in het regionale netwerk.
Dorpskernen zorgen voor behoud van voorzieningen in het landelijk gebied
Bij de dorpskernen lopen de functies en karakters van de vele kernen ver uiteen. Er worden in regionaal verband keuzes gemaakt over welke dorpskernen als voorzieningencentra (blijven) fungeren. Dit kan bijdragen aan het behoud van voorzieningen en de leefbaarheid in deze gebieden. Er is daarnaast een zeer divers beeld van de sociale cohesie (denk hierbij aan bijvoorbeeld een bruisend verenigingsleven) en ontwikkelkracht per kern. Dit vraagt daarom ook om maatwerk, in samenspraak met de lokale bevolking en ondernemers. Daar waar de kleinschalige en lokale vraag helder is (kwalitatief en kwantitatief regionaal onderbouwd) is het aan de regio om maatwerk te leveren met oog voor onder andere de natuur, agrisector, duurzaamheid en milieu. Kritische succesfactoren:
In Noord-Holland is er voor een natuurlijke en vitaal landelijke omgeving een goede balans nodig tussen de agrifoodsector en de natuur- en watersystemen. De landelijke omgeving in Noord-Holland is van oudsher bepaald door het watersysteem, het landbouwkundig gebruik en de natuurgebieden. Er wordt continu gezocht naar de juiste balans tussen een gezonde leefomgeving, een sterke economische ontwikkeling en robuuste natuurlijke systemen.
Natuurwaarden zijn van grote betekenis voor een gezonde leefomgeving. Het grote aantal verschillende ecosystemen in Noord-Holland biedt mogelijkheden voor een enorme biodiversiteit en veel verschillende landschappen. Om de biodiversiteit te vergroten, is een sterk natuurnetwerk met hoge natuurwaarden voorwaarde. Een goed natuurbeheer, agrarisch natuurbeheer en ecologische verbindingen tussen de natuurgebieden vergroten de veerkracht van het natuurnetwerk. Ook helpt het als ontwikkelingen als verstedelijking, ontwikkelingen in de landbouw en klimaatmaatregelen zoveel mogelijk natuurinclusief zijn. Niet alleen in kwantitatieve zin (hectares), maar ook in kwalitatieve zin (soortenrijkdom, toegankelijkheid). De groeiende bewustwording in de landbouw dat meer rekening gehouden moet worden met natuurwaarden, draagt hieraan bij. Met aansluiting op de natuurlijke processen leidt natuurinclusieve landbouw (gericht op minder emissies van nutriënten en gebruik van minder gewasbeschermingsmiddelen) tot vermindering van de druk op het milieu en vergroting van de biodiversiteit.
Toetsing en conclusie
De woningbouw wordt vooral in en aansluitend op de bestaande gebieden gepland, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends. Duurzaamheid van de totale voorraad is uitgangspunt. De ontwikkeling van twee woningen draagt bij aan de doelstelling uit de Omgevingsvisie voor de woningbouwopgave. Er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en daarom is het niet noodzakelijk om de ontwikkeling regionaal af te stemmen.
Bij de Omgevingsvisie hoort een Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). In de PRV zijn de regels vastgelegd waaraan ruimtelijke plannen in Noord-Holland moeten voldoen. Naar aanleiding van nieuwe wetgeving en/of provinciaal beleid wordt de PRV regelmatig aangepast. De Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) stelt algemene regels aan bestemmingsplannen met als doel het veiligstellen van de provinciale belangen.
Toetsing en conclusie
Voor de beoogde ontwikkeling gelden geen specifieke regels ten aanzien van het provinciaal beleid. Binnen provinciale regelgeving zoals vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV), is een planologische omzetting van een agrarische functie naar een woonfunctie mogelijk. De voorwaarden die hiervoor gelden zijn genoemd in artikel 17, lid 2 van de PRV:
Een bestemmingsplan kan voorzien in een functiewijziging van het agrarisch bouwperceel naar een woonfunctie voor maximaal twee burgerwoningen indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
Op basis van artikel 17, lid 2 van de PRV is de functiewijziging naar een woonfunctie (splitsing meerdere burgerwoningen) van een karakteristieke boerderij mogelijk. Voorwaarde is hierbij dat er geen afbreuk wordt gedaan aan het oorspronkelijke karakter van de bebouwing. Ondanks dat de stolpboerderij wordt verplaatst, wordt de karakteristieke waarde van de bebouwing behouden. De beoogde ontwikkeling voldoet aan de voorwaarden van de functiewijziging.
Het plan is passend binnen de kaders van de Provinciale Ruimtelijke Verordening, omdat aan bovenstaande voorwaarde wordt voldaan.
In de Provinciale Ruimtelijke Verordening behoort het plangebied tot het gebied van de woningen binnen de 20 Ke-contour. In artikel 5 is bepaald dat gronden binnen de 20 Ke-contour een bestemmingsplan kan voorzien in nieuwe woningen, uitsluitend binnen het bestaand stedelijk gebied. Voor zover een bestemmingsplan nieuwe woningen toestaat op de gronden binnen de 20 Ke-contour, wordt in de toelichting van dat plan rekenschap gegeven van het feit dat op de betreffende locatie sprake is van geluid vanwege het luchtverkeer en worden de redenen vermeld die ertoe hebben geleid om op de betreffende locatie nieuwe woningen te bestemmen, alsmede de uitkomsten van het onderzoek naar de maatschappelijke haalbaarheid hieromtrent.
Volgens lid 2 van artikel 5 kan van bovenstaande worden afgeweken indien de ontwikkeling tot stand komt door toepassing van onder andere artikel 17.
In paragraaf 4.3 van dit bestemmingsplan wordt beargumenteerd dat de ontwikkeling wat betreft
geluid aanvaardbaar is.
Op 14 februari 2020 hebben Gedeputeerde Staten de ontwerp Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld. In de Omgevingsverordening NH2020 heeft de provincie de uitdagende taak een aantal zaken een plek te geven. Ten eerste gaat het om de sturingsfilosofie van de Omgevingsvisie NH2050; ‘lokaal wat kan, regionaal wat moet. Ruimte bieden voor maatwerk, gelet op de diversiteit van regio’s’.
Daarnaast moeten enkele inhoudelijke ambities en ontwikkelprincipes uit de Omgevingsvisie NH2050
in concrete juridische regels worden omgezet. Ten derde zijn er enkele speerpunten uit het
coalitieakkoord ‘Duurzaam doorpakken’ die vragen om een vertaling in de omgevingsverordening.
Ten slotte is er de input uit de ambtelijke consultatie. Ook deze input vertalen we in de ontwerp
Omgevingsverordening NH2020.
In de ontwerp Omgevingsverordening geven we als volgt invulling aan bovenstaande uitdagingen:
In artikel 6.7 van de ontwerp omgevingsverordening is de functiewijziging naar wonen in landelijk gebied opgenomen:
Toetsing en conclusie
Voor de beoogde ontwikkeling gelden geen specifieke regels ten aanzien van het provinciaal beleid. De ontwikkeling sluit aan op de uitdaging voor kleinschalige woningbouw en de regeling voor het wijzigen van een karakteristieke boerderij naar wonen. Het oorspronkelijke karakter van de stolpboerderij blijft behouden. Dit is gewaarborgd in de regels van het bestemmingsplan.
In de Omgevingsvisie Uitgeest 2030 ‘Mooi, gezond, duurzaam’ beschrijft Uitgeest haar ambities en koers tot 2030 (met een doorkijk naar de periode daarna) voor de ontwikkeling van de woon-, werk- en leefomgeving op haar grondgebied. Uitgeest wil vooral een mooi, vitaal en gezond dorp blijven waar we elkaar kennen en ontmoeten, met elkaar rekening houden en wat voor elkaar over hebben. Maar tegelijkertijd wil Uitgeest profiteren van de ligging dichtbij de Metropoolregio en de goede bereikbaarheid via spoor en weg.In de Omgevingsvisie worden 4 kernopgaven benoemd:
Figuur 3.1 Deelgebieden Uitgeest (bron: Omgevingsvisie Uitgeest 2030)
Toetsing en conclusie
Het plangebied valt binnen het Weidegebied en stellingzone. De bebouwing in het buitengebied is voornamelijk gerelateerd aan de agrarische functie van het gebied en aan de cultuurhistorie. In het Weidegebied en stellingzone zijn de inspanningen in de toekomst gericht op het faciliteren en begeleiden van de landbouwsector in Uitgeest met als doel schaalvergroting, verduurzaming en bedrijfsverbreding te creëren.
Dit is niet mogelijk binnen het perceel aangezien de agrarische activiteiten op het beoogde woonperceel al reeds zijn verwijderd en dit financieel niet haalbaar is.
In de Omgevingsvisie Uitgeest 2030 wordt ingezet op verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied. De beoogde ontwikkeling voorziet in een kwaliteitsverbetering ten opzichte van de huidige situatie. Vanwege het slopen van enkele kleine bijgebouwen op het erf en het zinvol herbestemmen en herbouwen van een karakteristieke Noord-Hollandse stolpboerderij, waardoor deze behouden blijft en bij kan dragen aan een typisch regionaal landschapsbeeld. De ontwikkeling heeft geen effect op de cultuurhistorie en de agrarische functie van het gebied. In de nieuwe situatie zal er minder bebouwing zijn, dus is er geen sprake van aantasting van het dorpse karakter. De ontwikkeling is in lijn met de gemeentelijke Omgevingsvisie.
In de door de raad vastgestelde 'Beleidslijn extra woning op 1 perceel' (Uitgeest, 18 oktober 2019) is aangegeven dat een bestaande stolp mag worden gesplitst in maximaal vier wooneenheden, zowel binnen de bebouwde kom als in het buitengebied. Hoewel niet expliciet staat vermeld dat dit ook betekent dat stolpen zonder woonfunctie ook mogen omgezet naar een woonfunctie, kan uit de volgende passage van de Beleidslijn wel die conclusie worden getrokken:
'De kenmerkende stolpen dienen behouden te blijven. Een stolp mag worden omgezet naar maximaal 4 woningen. Dit geldt voor stolpen in de bebouwde kom en in het buitengebied'.
Toetsing en conclusie
Dit betekent dat op grond van de Beleidslijn medewerking wordt verleend aan één woning in de stolp. Hiermee wordt immers het maximum van vier woningen niet overschreden.
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan te worden aangetoond en dient in het plan te worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit plan relevant zijn. De resultaten en conclusies van eventuele onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.
Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van de omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Onderzoek en conclusie
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat. De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van twee burgerwoningen en blijft daarmee (ruim) onder de drempelwaarde. Voor deze ontwikkeling is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r..
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/rustig buitengebied'. Voor het omgevingstype 'gemengd gebied' gelden kleinere afstanden. De richtafstanden gelden voor de aangegeven bedrijfsactiviteiten in het algemeen. Op basis van onderzoek naar de specifieke milieusituatie van een bedrijf kunnen kleinere aan te houden afstanden gerechtvaardigd zijn. Hiermee kan dan onderbouwd worden afgeweken van de richtafstanden indien de specifieke bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf daar aanleiding toe geeft.
Onderzoek
In de beoogde situatie wordt de stolpboerderij verplaatst en omgezet naar een woning en zal de bedrijfswoning de bestemming burgerwoning krijgen. Hiermee worden milieugevoelige functies opgericht en moet worden getoetst aan de richtafstanden zoals vermeld in de VNG-brochure. De ontwikkelingen vinden in het buitengebied plaats, waardoor de omgeving getypeerd kan worden als 'rustige woonwijk'.
Tegenover de planlocatie is een paardrijschool met paardenfysiotherapiepraktijk gelegen. In de VNG handleiding komt deze activiteit het meest overeen met 'paardenfokkerij'. Deze activiteit wordt als categorie 3.1 bestempeld, waarbij een richtafstand geldt van 50 meter. Het maatgevende aspect is geur.
Tabel 4.1 Afstanden paardenfokkerij uit de VNG handleiding
Omschrijving | Afstanden in meters | |||||
Geur |
Stof |
Geluid |
Gevaar |
Grootste afstand |
Categorie |
|
Fokken en houden van overige graasdieren: paardenfokkerij |
50 |
30 |
30 |
0 |
50 |
3.1 |
De stolpboerderij die wordt omgebouwd naar een woning ligt op ongeveer 41 meter van de stal. Via de luchtfoto is te zien dat achter de stal naar alle waarschijnlijkheid de mestopslag is gelegen (figuur 4.1). Deze is op ongeveer 56 meter gelegen. De huidige bedrijfswoning is op ongeveer dezelfde afstand van de geuremissiepunten gelegen als de stolpboerderij. De paardenhouderij moet al rekening houden met de bedrijfswoning. Dit betekent dat de paardenhouderij niet méér in de bedrijfsvoering wordt belemmerd dan momenteel al het geval is.
Figuur 4.1 Luchtfoto afstand plangebied en paardenfokkerij (Bron: Google Maps)
Tevens ligt er een tuincentrum op ongeveer 209 meter van de stolpboerderij (figuur 4.2). In de VNG handleiding wordt deze activiteit benoemd als 'detailhandel'. Deze activiteit wordt als categorie 2 bestempeld waarbij een richtafstand geldt van 30 meter. Het maatgevende aspect voor een tuincentrum is geluid. Er wordt voldaan aan de richtafstand.
Figuur 4.2 Luchtfoto afstand plangebied en tuincentrum (Bron: Google Maps)
Conclusie
Er wordt niet aan de richtafstand voor de paardrijschool met paardenfysiotherapiepraktijk voldaan wat betreft het aspect geur. De locatiespecifieke motivering wijst echter dat er ter plaatse sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat de paardenhouderij al in zijn bedrijfsvoering wordt belemmerd door de huidige bedrijfswoning. Met de omvorming van de bedrijfswoning naar een burgerwoning en de verbouwing van de stolpboerderij naar een woning zal dit niet veranderen.
Toetsingskader
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/uur-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidbelasting wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day evening night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Nieuwe situaties
Voor de geluidbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidzone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Deze hogere grenswaarde mag de maximaal toelaatbare hogere waarde niet te boven gaan. De maximale ontheffingswaarde in onderhavige situaties bedraagt 63 dB (binnenstedelijk gelegen woning).
Aftrek ex artikel 110g Wgh
De in de Wgh genoemde grenswaarden aan de buitengevels ten aanzien van wegverkeerslawaai betreffen waarden inclusief aftrek op basis van artikel 110g Wgh. Dit artikel houdt in dat voor het wegverkeer een aftrek mag worden gehanteerd welke anticipeert op het stiller worden van het wegverkeer in de toekomst door innovatieve maatregelen aan de voertuigen. De toegestane aftrek bedraagt: 5 dB voor wegen waarvoor de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen minder dan 70 km/u bedraagt. Voor wegen met een representatief te achten snelheid van 70 km/u of meer is de hoogte van de aftrek afhankelijk van de geluidbelasting exclusief aftrek. Bij een geluidbelasting van 56 dB en 57 dB mag een aftrek toegepast worden van respectievelijk 3 dB en 4 dB. Bij overige geluidbelastingen wordt een aftrek van 2 dB toegepast. De aftrek mag alleen worden toegepast bij toetsing van de geluidbelastingen aan de normstellingen uit de Wgh. In voorliggend onderzoek is gebruik gemaakt van een aftrek van 5 dB.
Voor de Geesterweg en de Klein Dorregeest geldt op basis van de Wgh een zonebreedte van 250 meter. Voor de A9 geldt een zonebreedte van 400 meter. Het perceel/plangebied ligt binnen de geluidzone van deze wegen. Daarom is akoestisch onderzoek noodzakelijk.
Onderzoek
Het plan betreft de verplaatsing van de stolpboerderij, verandering van een stolpschuur tot woning en het omzetten van een bedrijfswoning naar burgerwoning. De nieuwe woning ligt niet binnen de geluidzones van spoorwegen en gezoneerde industrieterreinen. Met spoorweglawaai en industrielawaai hoeft derhalve geen rekening te worden gehouden. Ook luchtvaartlawaai vormt geen beperking.
De planlocatie bevindt zich wel binnen de geluidszone van diverse wegen. Vooral de Rijksweg A9 en de Geesterweg zijn van belang. Met behulp van het rekenprogramma GeoMilieu is de geluidsbelasting vanwege deze wegen ter plaatse van de nieuwe woning indicatief berekend, zie bijlage 2.
De geluidbelasting ten gevolge van de Geesterweg en de Klein Dorregeest (ten noorden en ten oosten) voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van Lden = 48 dB. Ten gevolge van de A9 wordt de voorkeursgrenswaarde van Lden = 48 dB overschreden. De hoogst berekende geluidbelasting op beide woningen is 53 dB en is daarmee gelijk aan de maximale ontheffingswaarde. De maatregelen om de geluidbelasting te reduceren ten gevolge van de A9 worden niet mogelijk geacht om verkeerskundige, vervoerskundige en financiële redenen.
Luchtvaartlawaai
Het besluit Burgerluchthavens en het besluit Militaire luchthavens bevatten normen gerelateerd aan contouren voor geluid. Binnen de contouren worden beperkingen gesteld aan ruimtelijke ontwikkelingen. In de luchthavenbesluiten voor de regionale luchthavens moeten deze contouren worden opgenomen. Binnen de 70 dB(A) Lden-contour mogen in principe geen woningen liggen. Binnen de 56 dB(A) Lden-contour is nieuwbouw van woningen niet toegestaan behoudens nader omschreven uitzonderingen. Binnen de contour van 48 Lden gelden geen ruimtelijke beperkingen, maar moet het bevoegd gezag de ruimtelijke ontwikkeling afwegen in relatie tot het gebruik van de luchthaven.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt aangegeven dat Schiphol tot 2030 ruimte nodig heeft om uit te ontwikkelen. Derhalve is een 20 Ke-contour vastgelegd. Binnen deze contour mogen geen nieuwe uitleglocaties ten behoeve van woningbouw worden ontwikkeld. Herstructurering en intensivering in bestaand gebouwd gebied zijn binnen de 20 Ke-contour nu en in de toekomst wel mogelijk. Revitalisering, herstructurering en transformatie van bestaande woon- en werkgebieden is volgens de Structuurvisie cruciaal om de gestelde ruimtelijke doelen te kunnen bereiken.
Het plangebied ligt in binnen de 20 Ke contour. Woningbouwontwikkelingen in de vorm van nieuwe uitleglocaties zijn binnen deze contour niet toegestaan. In dit geval is echter geen sprake van een grote uitleglocatie voor woningbouw aangezien het om de toevoeging van een enkele woning gaat. De locatie ligt niet binnen een beperkingengebied voor woningbouw op grond van het luchthaven indelingen besluit. Luchtvaartlawaai vormt dan ook geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling.
Conclusie
Het aspect geluidhinder vormt geen belemmering voor onderhavig voornemen. Het laten vaststellen van een hogere waarde van 53 dB is voor beide woningen overigens wel noodzakelijk.
Toetsingskader
Aan de hand van de kencijfers van het CROW dient inzichtelijk te worden gemaakt wat de te verwachten verkeersgeneratie is als gevolg van de beoogde ontwikkeling. Daarnaast wordt op basis van de nota 'Parkeernormen gemeente Uitgeest (augustus 2013)' de parkeerbehoefte bepaald. Het plangebied heeft een niet stedelijk karakter op basis van de adressendichtheid en de locatie ligt in het buitengebied van Uitgeest.
Onderzoek
Ontsluiting
Het plangebied ligt in het buitengebied van Uitgeest. Aan de westzijde wordt het plangebied ontsloten via Klein Dorregeest. Vanaf de Klein Dorregeest wordt richting het noorden via de Geesterweg de rijksweg A9 bereikt en richting het zuiden wordt Uitgeest bereikt. De Klein Dorregeest is een gebiedsontsluitingsweg buiten de bebouwde kom met een maximum toegestane snelheid van 60 km/h. De Geesterweg is een stroomweg waar een maximum toegestane snelheid van 80 km/u geldt.
Openbaar vervoer
Het plangebied is goed te bereiken met het openbaar vervoer. Op 400 meter afstand ligt het busstation Uitgeest, Dorregeest. Bij deze bushalte stopt de bus richting treinstation Uitgeest en richting station Alkmaar.
Langzaam verkeer
Op de omliggende wegen rond het plangebied deelt het fiets- en voetgangersverkeer de rijbaan met het gemotoriseerd verkeer. Langs de Geesterweg zijn aparte fiets- en voetgangersvoorzieningen aanwezig.
Parkeren
Voor woningen geldt binnen 'buitengebied' een parkeernorm van 1,7 per woning. Dit is inclusief bezoekers parkeren. Voor de twee woningen komt dit uit op 4 parkeerplaatsen. Het plangebied biedt voldoende ruimte om deze parkeerbehoefte op te vangen.
Verkeersgeneratie
Op basis van CROW (Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381) geldt per woning (koop, huis, vrijstaand) een verkeersgeneratie van maximaal 8,2 mvt/etmaal. Voor de twee woningen komt dit uit op een verkeersgeneratie van maximaal 16 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag. Op het drukste uur van de dag wordt doorgaans maximaal 10% van de etmaalwaarde afgewikkeld. Dit zijn dus 2 mvt in het drukste uur. Deze geringe verkeerstoename zal naar verwachting geen negatieve gevolgen hebben op de omliggende ontsluitingswegen.
Conclusie
Het plangebied is goed bereikbaar voor zowel gemotoriseerd verkeer als het fietsverkeer. De parkeerbehoefte wordt voorzien binnen het plangebied. De verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkeling zal niet leiden tot structurele knelpunten in de verkeersafwikkeling. De aspecten verkeer en parkeren staan de ontwikkeling dan ook niet in de weg.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2, van de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordenings- praktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
Stikstofdioxide (NO2) | Jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
Uurgemiddelde concentratie | Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³ | |
Fijn stof (PM10) | Jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | Max. 35 keer p.j. Meer dan 50 µg / m³ | |
Fijn stof (PM2,5) | Jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In het Besluit nibm en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:
Onderzoek
De beoogde ontwikkeling voorziet in twee burgerwoningen. Dit aantal valt ruim onder de drempelwaarde van 1.500 woningen die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook 'niet in betekenende mate' bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht en is vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2019 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Geesterweg ten westen van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen voor deze weg bedroegen in 2020: 18,5 µg/m³voor NO2, 18,5 µg/m³voor PM10 en 10,4 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6,6 dagen. Aangezien direct langs deze weg ruimschoots aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de maatgevende weg ligt.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Toetsingskader
Het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) is een besluit op basis van de Luchtvaartwet. Het LIB regelt welk gebied bestemd is voor gebruik als luchthaven en voor welk gebied daaromheen beperkingen gelden ten behoeve van de veiligheid en geluidsbelasting. Het LIB geeft regels voor gebruik en bestemming van de grond in deze gebieden. Op basis van het LIB kan de rijksoverheid beperkingen opleggen aan bouwinitiatieven in zones rondom de luchthaven Schiphol. Primaire doelen zijn:
De minister van Infrastructuur en Milieu kan een verklaring van geen bezwaar geven, zodat nieuwe bebouwing of functiewijziging toch mogelijk is.
Onderzoek en conclusie
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt aangegeven dat Schiphol tot 2030 ruimte nodig heeft om uit te ontwikkelen. Derhalve is een 20 Ke-contour vastgelegd. Binnen deze contour mogen geen nieuwe uitleglocaties ten behoeve van woningbouw worden ontwikkeld. Herstructurering en intensivering in bestaand gebouwd gebied zijn binnen de 20 Ke-contour nu en in de toekomst wel mogelijk. Revitalisering, herstructurering en transformatie van bestaande woon- en werkgebieden is volgens de Structuurvisie cruciaal om de gestelde ruimtelijke doelen te kunnen bereiken.
Het plangebied ligt buiten de contour uit het LIB voor toetshoogtes. Dit betekent dat er geen hoogtebeperkingen gelden. Het plangebied ligt in binnen de 20 Ke contour. Woningbouwontwikkelingen in de vorm van nieuwe uitleglocaties zijn binnen deze contour niet toegestaan. In dit geval is echter geen sprake van een grote uitleglocatie voor woningbouw aangezien het om de toevoeging van een enkele woning gaat.
Het plangebied ligt in het afwegingsgebied geluid en externe veiligheid.
Beperkingen ten aanzien van het aspect geluid worden besproken in paragraaf 4.4 en voor externe veiligheid in paragraaf 4.8.
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Voor het groepsrisico geldt op grond van het Bevt slechts een oriënterende waarde en alleen in bepaalde gevallen is het doen van een verantwoording van een toename van het GR verplicht.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichting (Bevi), zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Onderzoek
Overeenkomstig de professionele risicokaart waarin relevante risicobronnen worden getoond, zijn in de nabije omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen gelegen (figuur 4.3). Ook vindt er geen transport van gevaarlijke stoffen plaats via het spoor en over het water.
Figuur 4.3 Uitsnede professionele risicokaart met het plangebied rood omkaderd (Bron: Professionele risicokaart)
Wel bevindt zich ten westen van het plangebied de Rijksweg A9 op een afstand van circa 328 meter. Het invloedsgebied van de A9 wordt bepaald door stofcategorie GF3 en bedraagt 355 meter. Het plangebied bevindt zich in het invloedsgebied. Omdat de afstand groter is dan 200 meter, hoeven volgens het Basisnet in principe geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik ter plaatste van het plangebied. Desalniettemin is vanwege de ligging in het invloedsgebied een beknopte verantwoording noodzakelijk.
Ten westen bevindt zich een buisleidingenstrook op een afstand van circa 1,15 kilometer. Het grootste invloedsgebied bedraagt 490 meter. Het plangebied ligt niet in het invloedsgebied.
Luchthavenindelingbesluit Schiphol
Het plangebied ligt binnen 20 Ke gebied uit de Nota Ruimte.
Op gronden die in het afwegingsgebied LIB 5 liggen, zijn buiten bestaand stedelijk gebied geen nieuwe woningbouwlocaties toegestaan. Deze beperking is erop gericht om voldoende ruimte te laten voor de ontwikkeling van Schiphol en om het aantal slachtoffers op de grond ten gevolge van een luchtvaartongeluk gering te houden. In dit bestemmingsplan worden maximaal twee burgerwoning mogelijk gemaakt.
Naast de beperking van nieuwbouw, dient ook aandacht te zijn voor de hoogte van objecten die op
deze gronden gerealiseerd worden. Uit bijlage 4 van het LIB blijkt echter dat het plangebied buiten de
zone valt waarin toetshoogtes van kracht zijn. Dit betekent dat er geen beperkingen gesteld zijn vanuit
het LIB voor de bouwhoogte.
In de onderhavige situatie is sprake van de realisatie van twee burgerwoningen. De mogelijke gevolgen van een vliegtuigongeval met meerdere slachtoffers op de grond zijn gezien de beperkte omvang van de ontwikkeling minimaal.
Beknopte verantwoording
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Het plangebied wordt ontsloten via Klein Dorregeest. Deze weg sluit aan op het verdere wegennetwerk van Uitgeest. Het wegennetwerk biedt vluchtmogelijkheden in verschillende richtingen, waardoor altijd van de bron af kan worden gevlucht. Het gedegen netwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede.
Zelfredzaamheid
In de toekomstige situatie zijn 2 woningen in het plangebied. De aanwezige kinderen en ouderen worden gezien als verminderd zelfredzame personen. Bij deze groepen wordt echter ervan uitgegaan dat in geval van nood de verzorgers/ouders de kinderen en ouderen zullen begeleiden. Als gevolg van een incident met toxische stoffen over de weg geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in deze scenario's is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen. Denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Daarnaast dienen, in het kader van effectieve zelfredzaamheid, de gebruikers van de objecten door risicocommunicatie te worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen.
Conclusie
Het plangebied bevindt zich binnen het invloedsgebied van de A9 waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Uit de beknopte verantwoording blijkt dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende worden beschouwd. Verder zijn in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bronnen aanwezig. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een ruimtelijke ontwikkeling rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Onderzoek
Op basis van de onderzoeksresultaten van het verkennend bodem- en asbestonderzoek (zie bijlage 3) wordt het navolgende geconcludeerd:
Gelet op de voorgenomen bestemmingsplanwijzigingen worden, op basis van de bovengenoemde onderzoeksresultaten, vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen voorzien. Opgemerkt wordt dat bovengenoemde enkel geldt, mits de verhardingssituatie ter plaatse van het aangetoonde asbest gehandhaafd blijft.
Ter plaatse van de onderzoekslocatie zijn op enkele schuren daken aangetroffen welke vermoedelijk bestaan uit asbesthoudend materiaal. Aangezien betreffende daken sterk verweerd zijn, kan dit leiden tot een verhoogde emissie van asbestvezels. In onze ervaring worden bij dergelijke daken met afvoergoten grote hoeveelheden zwerfasbestvezels aangetroffen op het maaiveld en in de toplaag ter plaatse van de afwatering. Ondanks dat er (nog) geen wetgeving bestaat omtrent het verwijderen van dergelijke daken wordt, gelet op de gezondheidsrisico's van asbestvezels, aanbevolen om betreffende daken te onderzoeken dan wel te verwijderen.
Indien op de onderzoekslocatie ten gevolge van graafwerkzaamheden grond vrijkomt en buiten de locatie wordt hergebruikt, vindt hergebruik veelal plaats binnen het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In dat geval dient de chemische kwaliteit van de grond te worden getoetst aan de kwaliteitsnormen die door het Besluit bodemkwaliteit aan de betreffende toepassing worden verbonden.
Conclusie
Het aspect bodem staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
Toetsingskader
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier en is verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europees:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheerplan) zijn de programma's en beheertaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheergebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen.
Gemeentelijk beleid
In het Waterplan Beverwijk, Heemskerk, Uitgeest staan maatregelen die wateroverlast beperken en de waterkwaliteit verbeteren. Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft het plan samen met de gemeenten Beverwijk, Heemskerk en Uitgeest opgesteld. De gemeenten en het Hoogheemraadschap hebben samengewerkt aan een waterplan waarin het hele watersysteem onderzocht is. Voor de komende 10 jaar staan maatregelen in het plan die het systeem moeten verbeteren zodat wateroverlast beperkt wordt, de waterkwaliteit wordt verbeterd, schoon duinwater beter wordt benut en het aanwezige water een natuurlijke inrichting krijgt. Een klankbordgroep met vertegenwoordigers van belangengroepen, agrariërs en natuurorganisaties hebben een rol gespeeld bij het tot stand komen van het plan.
Uit het regionale Waterplan komen de volgende ambities voor Uitgeest naar voren:
Uitgeest heeft zich ook bestuurlijk gecommitteerd aan het Provinciaal Waterplan. De veranderingen in het klimaat vereisen dat er (nood)waterbergingen worden aangelegd. De hiervoor voorziene gebieden liggen voor een deel op Uitgeester grondgebied. Oplossingen zoeken voor problemen die voortkomen uit (toekomstige) klimaatveranderingen, is een gedeelde verantwoordelijkheid. Meewerken aan de wateropgave is vanuit algemeen belang een 'must'. Wel is van belang dat dit op een goede manier wordt ingepast in landschap en beschikbare ruimte.
Onderzoek
De watertoets is uitgevoerd. Hieruit is gebleken dat er geen sprake is van waterschapsbelang en dat de standaardprocedure van het Hoogheemraadschap gevolgd moet worden.
Huidige situatie
In de huidige situatie is het plangebied geheel verhard en bestaat de locatie uit een stolpboerderij, een bedrijfswoning en enkele bijgebouwen.
Bodem en grondwater
Het plangebied maakt geen deel uit van een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied. Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem uit leemarmzand in stuifduinen en stranden (Kalkhoudende vlakvaaggronden, matig fijn zand). Er is sprake van grondwatertrap IV. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand hoger ligt dan 0,4 m beneden maaiveld en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert tussen 0,8 en 1,2 m beneden maaiveld.
Figuur 4.4 Overige bodemsoorten ten opzichte van projectgebied (zwart omcirkeld) (Bron: Bodemkaart)
Figuur 4.5 Overzicht grondwatertrappen projectgebied (zwart omcirkeld) (Bron: Bodemkaart)
Waterkwantiteit
Het plangebied wordt in het noorden en oosten begrensd door watergangen behorende tot de categorie 'secundair'. De beschermingszone van een secundaire watergang betreft 5 meter. Binnen deze beschermingszones gelden conform de Keur van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier beperkingen voor bouwen en aanleggen ter bescherming van en om onderhoud aan de watergang mogelijk te houden.
Figuur 4.6 Uitsnede Legger watergangen Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier met plangebied
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Binnen het plangebied of in de nabije omgeving liggen geen oppervlaktewaterlichamen die zijn aangewezen vanuit de Kaderrichtlijn Water. Verder bevinden zich tevens geen natte ecologische verbindingszone zoals opgenomen in het (provinciale) Natuurnetwerk Nederland binnen of in de nabijheid van het plangebied.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering.
Figuur 4.7 Uitsnede Legger Regionale Waterkeringen Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is in de huidige situatie aangesloten op het gemeentelijk rioleringsstelsel, bestaande uit een gemengd stelsel.
Toekomstige situatie
De beoogde ontwikkeling betreft de renovatie van de voormalige stolpboerderij tot een woning, tevens worden er één of twee schuren gesloopt. Er zal dus gedeeltelijk sprake zijn van afname van verharding. In tabel 4.3 is een indicatieve berekening van het verhardingsoppervlak opgenomen.
Tabel 4.3 Indicatieve verharding
Huidig | Toekomstig | |
Hoofdgebouw (woning) | 185 m2 | 185 m2 |
Stolp | 350 m2 | 350 m2 |
Bijgebouwen | 120 m2 | 50 m2 |
Tuinverharding/oprit | 200 m2 | 200 m2 |
855 m2 | 785 m2 |
Bodem en grondwater
De beoogde ontwikkeling heeft geen gevolgen voor bodem en grondwater.
Waterkwantiteit
Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier hanteert een grenswaarde van 800 m2. Bij een plan met een toename in verharding van minder 800 m2 dan is compensatie niet verplicht. Deze compensatie moet eerst plaatsvinden voordat het verhard oppervlak wordt aangelegd. Een andere werkwijze zou immers een tijdelijke vermindering van de bergingscapaciteit van het watersysteem betekenen en kan leiden tot lokale wateroverlast. Aangezien het projectgebied op dit moment al totaal verhard is, zal de beoogde ontwikkeling niet leiden tot een toename van het verhard oppervlak. Er wordt een schuur gesloopt, dus zou er een afname zijn van verharding. Er hoeft niet te worden gecompenseerd.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Conclusie
Het plangebied grenst aan een secundaire watergang. De werkzaamheden zullen buiten de beschermingszone plaatsvinden. Door de sloop van een schuur is er een afname van verharding, dit levert verbetering op voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Toetsingskader
Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Provincie Noord-Holland
In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 3 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos en woelrat.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied is geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied Noord-Hollands Duinreservaat ligt op circa 4,7 kilometer (figuur 4.8). Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde onderdeel van het NNN bevindt zich op een afstand van circa 320 meter (figuur 4.9).
Figuur 4.8 Planlocatie (rood omcirkeld) ten opzichte van Natura 2000-gebied
Figuur 4.9 Planlocatie (blauw omcirkeld) ten opzichte van natuurgebieden
Vanwege de afstand zijn directe effecten zoals areaalverlies, versnippering, verandering van de waterhuishouding en verstoring op voorhand uitgesloten. Voor het onderzoeken van de mogelijke effecten op het nabijgelegen stikstofgevoelige Natura 2000-gebied Noordhollands Duinreservaat is voor de aanleg- en gebruiksfase een AERIUS-berekening uitgevoerd (zie bijlage 4). Uit de berekening blijkt dat geen sprake is van rekenresultaten die hoger zijn dan 0,00 mol N/ha/jr voor aanleg- en gebruiksfase van de ontwikkeling.
Soortenbescherming
Onderstaand tabel geeft een overzicht van de soortgroepen en de onderzoeksresultaten van de quickscan flora en fauna, zie bijlage 5. De beoogde ontwikkeling heeft geen invloed op de soorten. Wel wordt geadviseerd te werken buiten het broedseizoen om verstoring van broedvogels te voorkomen. De werkzaamheden kunnen gestart worden voor het broedseizoen om vervolgens continu (weekenden uitgezonderd) door te werken, zodat vogels niet tot broeden komen. Ook geldt voor amfibieën en reptielen dat op moment dat het bouwterrein gedurende de winterperiode braak komt te liggen, rekening gehouden moet worden met de mogelijke aanwezigheid van de rugstreeppad.
Tabel 4.4 Overzicht soortgroepen (Bron: Rapport QS Wet Natuurbescherming, IDDS)
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve gevolgen voor beschermde soorten en er is geen sprake van overtreding van de Wet natuurbescherming, wel dient de zorgplicht in acht te worden genomen. Het aspect ecologie staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Toetsingskader
De Nederlandse bodem zit vol met archeologische waarden. Met de ondertekening van het Europese verdrag van Valletta in 1992, een verdrag over behoud en beheer van het archeologische erfgoed, hebben de lidstaten zich tot doel gesteld het bodemarchief te beschermen. Met ingang van 1 september 2007 is het Verdrag van Valletta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving door middel van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz), waardoor het verdrag een juridisch fundament kreeg. Deze wijzigingswet heeft onder meer wijzigingen aangebracht in de Monumentenwet 1988. De Monumentenwet is op 1 juli 2016 deels (met een overgangstermijn tot de Omgevingswet) vervangen door de Erfgoedwet. Deze wet handelt over het aanwijzen van te beschermen cultureel erfgoed. Naast de Monumentenwet vervangt de Erfgoedwet ook andere wetten zoals de Wet tot behoud van cultuurbezit. De Erfgoedwet kent een aantal nieuwe bepalingen. Het gaat om het vaststellen van een gemeentelijke erfgoedverordening en het bijhouden van een erfgoedregister. Ook dienen burgemeester en wethouders het voornemen om hun cultuurgoederen en verzamelingen te vervreemden bekend te maken. De Erfgoedwet bevat bovendien diverse veranderingen met lokale gevolgen, zoals de vervanging van de landelijke aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten door een rijksinstructie aan gemeenten. Onderdelen van de Monumentenwet 1988 die in 2022 naar de Omgevingswet overgaan, blijven van kracht tot die wet in werking treedt. De vuistregel voor de verdeling tussen de Erfgoedwet en de nieuwe Omgevingswet is:
Onderzoek
Cultuurhistorie
Conform het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied' kent het gebied geen dubbelbestemming voor cultuurhistorische waarden. Het plangebied valt overigens wel binnen de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone – molenbiotoop'. Molenbiotopen kennen een molenbeschermingszone, om windhinder tegen te gaan. De molen die betrekking heeft op het plangebied is De Dorregeester. De ontwikkeling tast de beschermingszone niet aan, de huidige bebouwing blijft staan. Overigens wordt een schuur gesloopt, wat in het voordeel zou zijn van de molen.
Archeologie
Het plangebied kent in het huidige bestemmingsplan een dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 3'. Ter voorkoming van aantasting van aanwezige archeologische waarden is het verboden om zonder omgevingsvergunning werkzaamheden uit te voeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of hoogte dan 35 cm. De beoogde ontwikkeling voorziet niet in graafwerkzaamheden, waarmee archeologische waarden niet worden aangetast. De dubbelbestemming is opgenomen in de verbeelding.
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie en archeologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Energietransitie en duurzaamheid
De energietransitie betekent de overgang van fossiele brandstoffen zoals gas, kernenergie en steenkolen naar volledig duurzame energie. Duurzame, groene energie kennen we nu al vanuit zon, wind, biomassa en water.
Duurzaamheid en energietransitie zijn continue processen; concrete afspraken zijn gemaakt in het Klimaatakkoord van 28 juni 2019 en het programma 'Nederland Circulair in 2050'. Dit betekent onder andere in 2030 bijna de helft minder CO2 uitstoot realiseren dan in 1990. Met de plannen kan het kabinet een belangrijk startschot geven voor opschaling van de energietransitie.
Regelgeving
Per 1 juli 2018 is de wet Voortgang Energietransitie (wet VET) van kracht geworden, die zegt dat het niet meer is toegestaan om nieuwbouw met aardgas te realiseren, tenzij de gemeente beslist dat er zwaarwegende belangen zijn om hier van af te wijken. Per 1 januari 2021 is BENG van kracht, met een ambitie naar volledig energieneutraal. Met deze wijziging moeten vanaf 1 januari 2021 alle nieuw te bouwen gebouwen voldoen aan de Bijna Energieneutrale Gebouw eisen (BENG). Daarmee worden strengere eisen gesteld om zo het energiegebruik te verlagen.
Hulpmiddelen om te voldoen aan deze regelgeving
Duurzaam Bouwloket (kenniscentrum voor particuliere initiatieven)
Om (toekomstige) bewoners en initiatiefnemers te helpen werkt de gemeente Uitgeest samen met Duurzaam Bouwloket. Initiatiefnemers kunnen advies inwinnen via het Duurzaam Bouwloket en de helpdesk.
GPR Gebouw (meetinstrument voor ontwikkelaars)
Een instrument om duurzaam bouwen inzichtelijk en meetbaar te maken is GPR Gebouw. Dit instrument geeft rapportcijfers op de onderdelen energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde. Hoe hoger de score, hoe duurzamer de woning(en). GPR Gebouw is zowel een communicatiemiddel als praktische maatregelenlijst om nog duurzamer te bouwen; een voorbeeld is dat HR++ glas vervangen wordt door HR+++ glas met hogere isolatiewaarden. Dit is dan direct te merken aan de scores, de meerkosten zijn gering en er kan volstaan worden met mogelijk een warmtepomp met een lagere capaciteit (in overleg met de installateur) en dus goedkoper.
Groen bouwen
Via de checklist Groen Bouwen kunnen initiatiefnemers, door middel van het beantwoorden van enkele ja/nee-vragen, eenvoudig toepasbare maatregelen worden gekozen die goed zijn voor de stadsnatuur en speciaal voor vogels.
Onderzoek en conclusie
Voor de ontwikkeling van de woning wordt geanticipeerd op de komende gewijzigde wetgeving voor nieuwbouw per 1 januari 2021, hierdoor wordt de verbouwing zo duurzaam mogelijk uitgevoerd.
Toetsingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
Onderzoek en conclusie
Uit de Netkaart van het RIVM is op te maken dat er geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn, tevens zijn er geen bodemroerende werkzaamheden gemoeid met het initiatief.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.
Ten aanzien van de opzet van de bestemmingsregeling is het volgende van belang.
Opzet verbeelding
Belangrijke eis is dat het bestemmingsplan dient te voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar dient te zijn. In aansluiting hierop en in relatie tot de digitale verplichting verdient het de voorkeur zoveel mogelijk onderdelen van de regeling op de verbeelding zichtbaar te maken en de regels zo transparant mogelijk te houden.
Op de verbeelding zijn de enkelbestemmingen 'Wonen' en 'Agrarisch' opgenomen. Met een bouwvlak is voor de bestemming Wonen aangegeven waar het gebouw gerealiseerd mag worden. Tevens worden de dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie 3' en 'Waarde – Landschap' opgenomen. Voor het plangebied geldt overigens een gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone-Molenbiotoop'.
Opzet regels
De regels van het plan bestaan uit de volgende onderdelen:
Begrippen - Artikel 1
Dit artikel van de regels definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.
Wijze van meten - Artikel 2
Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen, worden in dit artikel verklaard.
Agrarisch - Artikel 3
Binnen de bestemmingsomschrijving wordt aangegeven welke productietakken rechtstreeks zijn toegestaan. Er zijn geen bouwvlakken opgenomen, gebouwen worden op deze manier uitgesloten. Hier zijn wel paardenbakken toegestaan.
Tuin - Artikel 4
Aan de voorzijde van de woningen is de bestemming Tuin toegevoegd. Deze gronden zijn bestemd voor tuin en erf- en terreinafscheidingen.
Wonen - Artikel 5
Strak rondom de bestaande woning en stolboerderij is een bouwvlak opgenomen, waarbinnen het hoofdgebouw geplaatst dient te worden. Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen zowel binnen als buiten dit bouwvlak gebouwd worden.
Waarde - Archeologie 3 - Artikel 6
In het plangebied geldt een middelhoge kans op archeologische sporen. Met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 worden de archeologische waarden beschermd. Bouwwerken op gronden met samenvallende bestemmingen kunnen weliswaar worden gerealiseerd, maar dan met inachtneming van de in de planregels opgenomen voorwaarden. Daarvoor zijn regels opgenomen om bij een omgevingsvergunning af te wijken. Is er blijkens onderzoek geen sprake van archeologische waarden, dan kunnen de werken en bouwwerken met afwijking worden gerealiseerd. In het kader van de bescherming van de archeologische waarden is voor een aantal werken, niet zijnde bouwwerken, en werkzaamheden een aanlegverbod opgenomen.
Archeologische waarden kunnen ook worden bedreigd door grondwerkzaamheden die samengaan met de aanleg van bijvoorbeeld wegen, bebouwing en watergangen. Deze gronden worden derhalve mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de aanwezige archeologische waarden. Bouwen ten behoeve van samenvallende bestemmingen is bij een omgevingsvergunning alleen toegestaan voor zover de archeologische waarden niet worden geschaad. Genoemde werken en werkzaamheden zijn zonder omgevingsvergunning niet toegestaan.
Waarde - Landschap - Artikel 7
In het plangebied is het aardkundig monument Alkmaardermeer - Uitgeestermeer en de waardevolle aardkundige gebieden De Krommenie en Weijenbus-Vroonmeer, Castricummerpolder e.o. en Akersloot gelegen. Binnen de gebieden is het niet toegestaan om zonder omgevingsvergunning de bodem te vergraven, egaliseren, ophogen of ontgronden. Voor het verlenen van een vergunning dient advies te worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.
Antidubbelregel - Artikel 8
Een antidubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
De formulering van de antidubbeltelbepaling wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).
Algemene bouwregels - Artikel 11
Overschrijding bouwgrenzen
Om te voorkomen dat kleine ontwikkelingen leiden tot het volgen van aparte procedures, is in dit lid opgenomen dat voor bepaalde ontwikkelingen de bouwgrenzen overschreden mogen worden.
Bestaande maten
Met deze regeling wordt voorkomen dat bestaande situaties die afwijken van de maatvoering ingevolge hoofdstuk 2 van de regels – onbedoeld – geheel of gedeeltelijk onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan vallen.
Parkeren
Met deze regeling wordt geborgd dat er voldoende parkeergelegenheid bij een ontwikkeling wordt gerealiseerd.
Herbouw (bedrijfs)woningen
In het kader van het bestemmingsplan is geen akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit betekent dat de afstandsmaten van woningen tot wegen niet bekend zijn. Om deze reden is de herbouw van (bedrijfs)woningen buiten de bestaande fundamenten uitgesloten. Middels een algemene afwijkingsregel (voorkeursgrenswaarde) of een algemene wijzigingsbevoegdheid (uiterste grenswaarde) wordt herbouw mogelijk gemaakt.
Algemene gebruiksregels - Artikel 10
In dit artikel zijn gebruiksregels opgenomen aangaande het algemeen gebruik van de gronden binnen het plangebied. Hierin is opgenomen wat verstaan wordt onder strijdig en niet-strijdig gebruik van de gronden.
Algemene aanduidingsregels - Artikel 11
In dit artikel zijn beperkende regels voor wat betreft de hoogte van nieuwe bouwwerken en gebouwen opgenomen vanwege de in het plangebied aanwezige molenbiotopen.
Algemene afwijkingsregels - Artikel 12
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan op basis van een omgevingsvergunning kan worden afgeweken. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om omgevingsvergunning voor afwijken te verlenen van regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.
Algemene wijzigingsregels - Artikel 13
Overschrijding bestemmingsgrenzen
Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor geringe overschrijdingen van bestemmingsgrenzen.
Waarde archeologie
Met deze wijzigingsbevoegdheid kan de bestemming Waarde - Archeologie geheel of gedeeltelijk van gronden worden verwijderd, indien uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn en het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
(Her)bouw buiten bestaande fundamenten
De herbouw van (bedrijfs)woningen wordt, naast een algemene afwijkingsregel, ook via een wijzigingsbevoegdheid mogelijk gemaakt. Indien aangetoond kan worden dat aan de uiterste grenswaarde en de overige voorwaarden wordt voldaan, is herbouw buiten de bestaande fundamenten toegestaan. Hiervoor dient wel een Verzoek hogere waarde aangevraagd te worden. Omdat dit uitsluitend mogelijk is in het kader van een bestemmingsplan of wijzigingsbevoegdheid is hiervoor deze wijzigingsbevoegdheid opgenomen.
Overige regels - Artikel 14
In de regels van een bestemmingsplan wordt in een aantal gevallen met verwijzing naar een (andere)
wettelijke regeling een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard.
De van toepassing verklaarde wettelijke regeling geldt zoals deze luidt op het moment van de
vaststelling van het bestemmingsplan door de raad. Wijziging van de wettelijke regeling na de
vaststelling van het bestemmingsplan zou anders zonder Wro-procedure een wijziging van het
bestemmingsplan met zich mee kunnen brengen.
Overgangsrecht - Artikel 15
De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro).
Slotregel - Artikel 16
Deze regel bevat de titel van het plan.
Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
Het bestemmingsplan wordt in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegezonden aan de verschillende overlegpartners. De ingekomen reacties zijn verwerkt in het bestemmingsplan.
Ter inzagelegging
Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd (artikel 3.8 Wro). Tijdens deze periode wordt aan belanghebbenden de mogelijkheid geboden tot het indienen van zienswijzen. In deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.
Ambtelijke wijzigingen
Na de ter inzage legging is de beoogde ontwikkeling aangepast met betrekking tot de ligging van de stolpwoning. Vanuit de initiatiefnemer is de wens om meer ruimte tussen de twee woningen te realiseren. Dit is gedaan ten behoeve van verbetering van het zicht, privacy van de woningen en de landschappelijke inpassing. Het bouwvlak is naar 6 meter afstand van de huidige woning verplaatst (voorheen was dit 1 meter). Doordat er meer ruimte is tussen de bebouwing is de inkijk tussen de woningen beperkt en wordt het zicht vanuit de woningen verbeterd. Vanuit het zicht vanaf de weg wordt het duidelijk dat op de locatie twee woningen aanwezig zijn.
Dit plan heeft betrekking op een particulier initiatief waarmee de gemeente geen directe financiële bemoeienis heeft. De gronden binnen het plangebied zijn in eigendom bij de initiatiefnemer. De kosten voor de functiewijziging van het plangebied worden door de initiatiefnemer gedragen. Deze beschikt over voldoende financiële middelen om de ontwikkeling te kunnen realiseren.
De gemeentelijke kosten met betrekking tot de planologische procedure en daaraan verwante kosten worden verhaald via een anterieure overeenkomst. Het is daarom niet nodig een exploitatieplan vast te stellen. Het plan wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.