Plan: | Hogeweg 124-126 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0450.BPHogeweg124126-VS01 |
Het perceel Hogeweg 124-126 is een voormalige bedrijfslocatie in het centrum van Uitgeest. Ter plaatse was een garagebedrijf gevestigd en tevens een tankstation. In het geldende bestemmingsplan is de locatie reeds voor woondoeleinden bestemd omdat er een omgevingsvergunning was afgegeven voor de bouw van appartementen. Dit bouwplan is echter nooit uitgevoerd. Nu is er het initiatief om ter plaatse zeven grondgebonden woningen te realiseren. Dit past niet binnen de bestaande bouwvlakken.
Om de beoogde ontwikkeling juridisch planologisch mogelijk te maken, is een nieuw bestemmingsplan nodig. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
Het plangebied betreft de percelen Hogeweg 124-126 in het centrum van Uitgeest. Het plangebied wordt aan de westzijde begrensd door de achtertuinen van woningen aan de Wethouder Twaalfhovenstraat. De noordzijde wordt begrensd door de woning van Hogeweg 120 en de zuidzijde door de woning aan de Hogeweg 134. In het oosten grenst het plangebied aan de Hogeweg. Zie figuur 1.1 voor de ligging van het plangebied
Figuur 1.1: Locatie plangebied (bron: Luchtfoto Kadaster Nederland)
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan 'Wonen Noord en Centrum' van de gemeente Uitgeest, vastgesteld op 28 juni 2012.
Figuur 1.2: Uitsnede bestemmingsplan 'Wonen Noord en Centrum' bron: ruimtelijke plannen
Binnen het plangebied geldt de bestemming 'Wonen' en de bestemming 'Tuin'. De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen met daarbij aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten. Hoofdgebouwen mogen enkel binnen het bouwvlak worden gebouwd. Binnen het plangebied liggen enkele bouwvlakken met maximum goothoogtes tot 6 m, met uitzondering van het kleinste bouwvlak, dit heeft enkel een maximum bouwhoogte van 10 m.
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde, worden gebouwd.
Daarnaast geldt voor deze gronden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3'. Hierbij geldt dat voor bouwplannen met een oppervlakte vanaf 500 m2 en/of graafwerkzaamheden dieper dan 35 cm, een archeologisch rapport dient te worden overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
Tot slot is ter plaatse van het plangebied het Parapluplan 2017 van toepassing. Dit bestemmingsplan werkt op bepaalde onderwerpen aanvullend op het bovengenoemde bestemmingsplan, bijvoorbeeld op het aspect parkeren en de dakkapellenregeling.
De toelichting van het bestemmingsplan is opgebouwd uit 6 hoofdstukken. Dit hoofdstuk vormt de inleiding op het bestemmingplan. In hoofdstuk 2 wordt het plangebied en de beoogde situatie beschreven. In hoofdstuk 3 komen de verschillende beleidskaders aan bod. De sectorale (omgevings)aspecten zijn beschreven in hoofdstuk 4. In hoofdstuk 5 wordt de wijze van bestemmen uiteengezet. Tevens wordt per artikel een beschrijving gegeven van de planregels en de bestemmingen. Hoofdstuk 6 behandeld tot slot de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan.
Het plangebied ligt aan de Hogeweg: één van de drie historische linten van Uitgeest die het dorp van zuid naar noord doorsnijden. De andere linten betreffen Westergeest/ Langebuurt en Middelweg/ Bonkenburg. Langs de Hogeweg staan overwegend vrijstaande woonhuizen, meestal een bouwlaag met kap en een noklijn overwegend haaks op de weg. Op enkele plaatsen is deze vervangen door korte rijtjes (portiek)woningen. Tevens liggen er verspreid enkele (voormalige) bedrijfspercelen langs de Hogeweg.
In de huidige situatie bestaat het plangebied uit bebouwing en verharding. Op het perceel staan twee panden die bij het voormalige garagebedrijf horen. Daarnaast staan aan de zijde van de Hogeweg twee woonhuizen, Hogeweg 124 en 126. Aan de overzijde van de Hogeweg staan woningen met daarnaast een speeltuin.
Figuur 2.1: Zicht op locatie vanaf de Hogeweg (bron: Google maps streetview september 2016)
Het voornemen is de locatie te transformeren naar woongebied met zeven grondgebonden woningen. De woningen krijgen maximaal twee bouwlagen met een kap. Iedere woning wordt voorzien van een tuin.
Drie woningen staan direct aan de Hogeweg. De overige vier woningen worden via de gedeelde inrit op het terrein ontsloten. Zie figuur 2.2 voor de beoogde inrichting van het plangebied.
Figuur 2.2 Beoogde inrichting (bron: Jan de Wit Architect)
Het plan gaat uit van grondgebonden woningen. Drie daarvan zijn ter vervanging van de bestaande woningen aan de Hogeweg. De Hogeweg kenmerkt zich als een woonlint van grondgebonden woningen. Door middel van de nieuwbouw van 3 geschakelde woningen langs de Hogeweg wordt dit lint doorgezet. Qua maat en schaal zullen de woningen aansluiten op de omgeving. Gelijk aan de huidige situatie is een inrit voorzien naar het brede achterterrein. Op het achterterrein worden 2 x 2 geschakelde woningen gerealiseerd. Deze bebouwing staat evenwijdig aan de bebouwingslijn van de Hogeweg en de Wethouder Twaalfhovenstraat. Daarnaast wordt het plan minder massaal dan het oorspronkelijke plan van 14 appartementen. Deze stedenbouwkundige oplossing schept ruimte voor de wens aan grondgebonden woningen en parkeren op maaiveld, wat is afgestemd met direct betrokkenen in de omgeving.
In dit hoofdstuk is het relevante rijks-, provinciaal- en lokaal beleid beknopt samengevat. Tevens is de beoogde ontwikkeling getoetst aan dit beleid.
Het rijksbeleid voor de ruimtelijke ordening is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van andere overheden, is het Barro opgesteld. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (2012)
Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt niet alleen regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen.
Toetsing en conclusie
Het beleid zoals geformuleerd in de SVIR en het Barro heeft geen betrekking op het plangebied. De ontwikkeling is van een dusdanig klein schaalniveau dat er noch sprake is van strijdigheid met het beleid en noch sprake van een bijdrage aan de verwezenlijking van dit beleid.
Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe te borgen is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6). Hieruit volgt dat alle ruimtelijke besluiten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, aandacht moeten besteden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Voor binnenstedelijke projecten moet de behoefte in de relevante regio worden beschreven. Voor stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied moet ook worden gemotiveerd waarom deze niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.
Toetsing en conclusie
De beoogde ontwikkeling maakt de realisatie van 7 woningen mogelijk. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de zogenaamde overzichtsuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State over de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ (ABRvS 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724) dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Voor wonen is daarmee de lijn dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
Ter plaatse worden 7 woningen gerealiseerd. Ter plaatse zijn reeds 2 woningen aanwezig. De toevoeging van vijf woningen wordt niet gezien als een stedelijke ontwikkeling. De ontwikkeling wordt niet gezien als stedelijke ontwikkeling en hoeft niet te worden getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Wel is er sprake van efficiënt ruimtegebruik. Binnen het bestaand stedelijk gebied wordt een voormalige bedrijfslocatie ingevuld als woonlocatie. Hiermee sluit de ontwikkeling aan bij de doelstelling van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
De Omgevingsvisie Noord-Holland 2050 zet nadrukkelijk in op het stimuleren van knooppuntontwikkeling in de stationsgebieden. De woningbouwbehoefte wordt vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden gepland, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends. Nabijheid van functies is een belangrijk duurzaamheidsprincipe. Daarbij wordt in het ontwerp rekening gehouden met voldoende afvoermogelijkheden van (regen)water, voldoende groen in en om de stad, en optimale verkeersontsluiting met multimodale knooppunten.
Wonen en werken worden zoveel mogelijk binnenstedelijk gerealiseerd en geconcentreerd
De metropool ontwikkelt zich snel. De vraag naar woningen en ruimte voor bedrijven houdt aan, evenals de ruimtevraag voor recreatie en andere functies. Tegelijkertijd wil de provincie de landschappen in de metropool sparen. De bebouwingsopgave moet dan ook zoveel mogelijk binnen de bestaande kernen plaatsvinden, met een voorkeur voor knooppunten van openbaar vervoer. Verdichting vraagt steeds meer inventiviteit en bestuurskracht. De bebouwde omgeving wordt steeds intensiever gebruikt, de plancapaciteit binnenstedelijk blijkt door een andere kijk op stad en stedelijkheid een stuk groter te zijn dan we lang hebben gedacht. En zowel bij bestaande bouw als nieuwbouw moet worden ingezet op besparing van energie, een klimaatadaptieve ruimtelijke inrichting en bij nieuwbouw ook op circulair bouwen. Dit alles moet samen gaan met de verdere verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving. Daarbij onderkent de provincie dat verdichting in de kernen leidt tot toenemende druk op het landschap.
Wonen en werken worden binnenstedelijk geconcentreerd (transformeren, bundelen, verdichten). Hierbij houdt de provincie oog voor behoud en versterking van de leefbaarheid in bestaande en nieuwe gebieden. De provincie houdt ook een vinger aan de pols voor wat betreft de kwalitatieve en kwantitatieve ontwikkeling van de vraag. Regionale afspraken over stedelijke ontwikkelingen moeten bij de vraag blijven aansluiten.
De woningbouwbehoefte wordt vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden
gepland, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends. Nabijheid van functies is een belangrijk duurzaamheidsprincipe. Daarbij wordt in het ontwerp rekening gehouden met voldoende afvoermogelijkheden van (regen)water, voldoende groen in en om de stad, en optimale verkeersontsluiting met multimodale knooppunten.
Uitgangspunt is - en daarop zal het verkeers- en vervoersnetwerk worden geoptimaliseerd - dat men zich effectief, veilig en efficiënt kan verplaatsen, waarbij de negatieve gevolgen van de mobiliteit op klimaat, gezondheid, natuur en landschap steeds nadrukkelijk meegewogen worden. Daarbij heeft men zo veel mogelijk keuzevrijheid in het bepalen van zijn of haar vervoerswijze.
Toetsing en conclusie
De ontwikkeling van 7 woningen binnen bestaand stedelijk gebied draagt bij aan de doelstelling uit de Omgevingsvisie voor de woningbouwopgave. Omdat geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling is het niet noodzakelijk om de ontwikkeling regionaal af te stemmen.
Bij de Omgevingsvisie hoort een Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). In de PRV zijn de regels
vastgelegd waaraan ruimtelijke plannen in Noord-Holland moeten voldoen. Naar aanleiding van nieuwe wetgeving en/of provinciaal beleid wordt de PRV regelmatig aangepast. De Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) stelt algemene regels aan bestemmingsplannen met als doel het veiligstellen van de provinciale belangen.
Toetsing en conclusie
Voor de beoogde ontwikkeling geleden geen specifieke regels ten aanzien van het provinciaal beleid. Het plan is passend binnen de kaders van de Provinciale Ruimtelijke Verordening.
In het Regionaal Actie Programma staan de belangrijkste ambities en afspraken op het gebied van wonen voor de regio Alkmaar. De regio Alkmaar heeft afspraken gemaakt over de woningbouwprogrammering:
Toetsing en conclusie
Het aantal huishoudens neemt volgens het RAP nog fors toe. De meeste woningen worden op OV-locaties gepland. Uit het RAP blijkt ook dat veruit de meeste mensen binnen de regio en binnen de gemeente Alkmaar verhuizen. Verder wordt prioriteit gegeven aan inbreidingslocaties. In het woningbouwprogramma is in alle kernen ruimte voor sterke initiatieven die iets toevoegen aan de voorraad (niet meer van hetzelfde). Het initiatief sluit daarop aan en maakt gebruik van vrijkomend vastgoed.
In de Omgevingsvisie Uitgeest 2030 ‘Mooi, gezond, duurzaam’ beschrijft Uitgeest haar ambities en koers tot 2030 (met een doorkijk naar de periode daarna) voor de ontwikkeling van de woon-, werk- en leefomgeving op haar grondgebied. Uitgeest wil vooral een mooi, vitaal en gezond dorp blijven waar we elkaar kennen en ontmoeten, met elkaar rekening houden en wat voor elkaar over hebben. Maar tegelijkertijd wil Uitgeest profiteren van de ligging dichtbij de Metropoolregio en de goede bereikbaarheid via spoor en weg.
In de Omgevingsvisie worden 4 kernopgaven benoemd:
Figuur 3.1: Deelgebieden Uitgeest (bron: Omgevingsvisie Uitgeest 2030)
Toetsing
Het plangebied valt binnen het Oude Dorp. De ruimtelijke kwaliteit in het gebied bouwt voort op de historische patronen van de geest en de tuinderijverkaveling. In het Oude Dorp zijn de inspanningen in de toekomst gericht op kwaliteitsverbetering met als doel een dorps en kleinschalig woonmilieu waarin het verleden afleesbaar is. Passend binnen het silhouet van Uitgeest betekent dat er in het gebied alleen nieuwe landmarks zijn toegestaan ter vervanging van bestaande (storende) ruimtelijke situaties en indien deze het bebouwingsbeeld ter plaatse verbeteren. De maximale bouwhoogte voegt zich naar het dorpse karakter.
Beoogde ontwikkeling voorziet in een kwaliteitsverbetering ten op zichte van de huidige situatie. De bedrijfsbebouwing wordt vervangen door woningen, wat meer passend is bij de overige functies in de omgeving. De woningen zullen qua omvang en uiterlijk aansluiten bij het dorpse karakter van de Hogeweg. De ontwikkeling is in lijn met de gemeentelijke Omgevingsvisie.
In dit hoofdstuk worden de voor dit bestemmingsplan relevante milieuaspecten beschreven. Dit hoofdstuk bevat de uitkomsten van de onderzoeken met conclusies.
Toetsingskader
In dit bestemmingsplan worden maximaal 7 nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Deze ontwikkeling valt onder categorie D11.2, ofwel de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject. Een stedelijk ontwikkelingsproject is m.e.r.-beoordelingsplichtig wanneer het project betrekking heeft op 2.000 of meer woningen. De beoogde ontwikkeling blijft ruimschoots onder deze drempelwaarde.
Omdat de beoogde ontwikkeling onder de drempelwaarde blijft wordt volstaan met een vormvrije m.e.r-beoordeling. Deze paragraaf voorziet daarin. Op basis van deze beoordeling kan door de gemeenteraad een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.
Onderzoek en conclusie
In bijlage 1 is ingegaan op de impact van de ontwikkeling ter plaatse van de Hogeweg 124-126. Uit deze notitie blijkt dat de omvang van het plan, bestaande uit 7 woningen beperkt is. De te verwachten milieueffecten geven daarom geen aanleiding oor het doorlopen van een volledige m.e.r.-procedure mits de genoemde mitigerende maatregelen in acht worden genomen.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/rustig buitengebied'. Voor het omgevingstype 'gemengd gebied' gelden kleinere afstanden. De richtafstanden gelden voor de aangegeven bedrijfsactiviteiten in het algemeen. Op basis van onderzoek naar de specifieke milieusituatie van een bedrijf kunnen kleinere aan te houden afstanden gerechtvaardigd zijn. Hiermee kan dan onderbouwd worden afgeweken van de richtafstanden indien de specifieke bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf daar aanleiding toe geeft.
Onderzoek en conclusie
Het plangebied wordt aan de oost-, west- en zuidzijde omringd door woningen. Aan de noordzijde grenst het plangebied aan een bedrijfsbestemming. Verder ligt ten oosten van het plangebied, aan de overkant van de straat, een speeltuin en ligt het plangebied binnen de geluidzone van de ten westen van het plangebied gelegen Geesterweg. Het plangebied kan daarmee worden getypeerd als 'gemengd gebied'. Op de geluidzone en de daarmee samenhangende gevolgen/voorwaarden voor het plangebied wordt in paragraaf 4.4 nader ingegaan.
Ter plaatse van de naastgelegen bedrijfsbestemming zijn bedrijven toegestaan behorende tot ten hoogste categorie B1 conform de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'. Deze categorie is te vergelijken met milieucategorie 2 uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Conform de VNG publicatie Bedrijven en Milieuzonering (2009) geldt voor milieucategorie 2 een richtafstand van 30 meter in een rustige woonwijk. In gemengd gebied geldt een richtafstand van 10 meter. De beoogde woning in de noordoosthoek van het plangebied is gelegen op circa 2 meter afstand, waarmee niet aan de richtafstand wordt voldaan. Echter, in de huidige situatie is ter plaatse van het plangebied reeds wonen toegestaan, waardoor het bedrijf als gevolg van de beoogde ontwikkeling niet verder wordt belemmerd. Daarnaast wordt het bedrijf reeds omringd door woningen. Het bedrijf dient zodoende al rekening te houden met nabijgelegen woningen. Bovendien geldt voor de bestaande woning(en) aan de oostzijde van de bedrijfsbestemming tevens dat niet aan de richtafstand wordt voldaan (afstand is circa 6 meter). Daarnaast wordt het bedrijfspand niet meer bedrijfsmatig gebruikt, maar is het pand in gebruik als hobby-werkplaats van een particulier uit de aangrenzende woning. Daarmee is ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en worden bedrijven niet in hun bedrijfsvoering gehinderd.
Conclusie
Het aspect bedrijf- en milieuzonering vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Toetsingskader
Ten aanzien van geluidhinder is de Wet geluidhinder (Wgh) van kracht. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidhinder in de toekomst. Voor het onderhavige plan is geluidhinder als gevolg van wegverkeerslawaai van belang.
Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder (Wgh) geluidgevoelige functies. Akoestisch onderzoek is noodzakelijk als de woningen binnen de geluidzone vallen van gezoneerde wegen. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidbelasting te worden onderbouwd.
Akoestisch onderzoek is uitgevoerd omdat woningen op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidgevoelige functies zijn. De locatie ligt niet binnen de wettelijke geluidzone van een weg. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening bij 30 km/uur-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidbelasting te worden onderbouwd. Alle omliggende wegen rondom het plangebied hebben een maximumsnelheid van 30 km/uur. Het akoestisch onderzoek is toegevoegd in Bijlage 2.
Onderzoek en conclusie
Het plangebied ligt binnen de geluidzone van de Geesterweg. Ook is het onderzoek uitgevoerd in het kader van een goede ruimtelijke ordening voor de niet gezoneerde Hogeweg (30 km/uur). Het onderzoek is toegevoegd in bijlage 2.
De resultaten van het onderzoek zijn als volgt:
De gecumuleerde geluidbelasting (voor aftrek art. 110g Wgh) wordt als zeer goed beoordeeld voor alle woningen, met uitzondering van de voorzijde van de woningen die direct grenzen aan de Hogeweg. Hier is de geluidkwaliteit matig. Alle woningen beschikken over een (meerdere) geluidluwe gevels en een eigen geluidluwe buitenruimte aan de achterzijde van de woning. De woningen worden mogelijk gemaakt in een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De geluidwering van de gevel dient minimaal te voldoen aan de standaardeis van 20 dB conform het Bouwbesluit.
Het aspect wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Toetsingskader
Aan de hand van de kencijfers van het CROW dient inzichtelijk te worden gemaakt wat de te verwachten verkeersgeneratie is als gevolg van de beoogde ontwikkeling. Daarnaast wordt op basis van de nota 'Parkeernormen gemeente Uitgeest (augustus 2013)' de parkeerbehoefte bepaald. Uitgeest heeft een matig stedelijk karakter op basis van de adressendichtheid.
Onderzoek
Ontsluiting
Het plangebied ligt in het centrum van Uitgeest. Aan de oostzijde wordt het plangebied ontsloten op de Hogeweg. Vanaf de Hogeweg wordt richting het noorden, via de Prinses Beatrixlaan en de Geesterweg, de provinciale weg N203 bereikt. De Hogeweg is een erftoegangsweg binnen de bebouwde kom met een maximum toegestane snelheid van 30 km/h.
Openbaar vervoer
Het plangebied is goed te bereiken met het openbaar vervoer. Op 600 m afstand ligt het station van Uitgeest. Dit is een sprinter-station met verbindingen in diverse richtingen waaronder Amsterdam Rotterdam, Utrecht, Haarlem, Hoorn en Rhenen. De dichtstbijzijnde bushalte is de Veenlislaan en ligt op 450 m afstand. Bij deze bushalte stopt de bus richting station Uitgeest en richting station Alkmaar.
Langzaam verkeer
Op de omliggende erftoegangswegen rond het plangebied deelt het fietsverkeer de rijbaan met het gemotoriseerd verkeer. De omliggende wegen van het plangebied zijn daarnaast voorzien van trottoirs voor voetgangers
Parkeren
Voor woningen geldt binnen 'rest bebouwde kom' een parkeernorm van 1,7 per woning. Dit is inclusief bezoekersparkeren. Voor de zeven woningen komt dit uit op 12 parkeerplaatsen. In het ontwerp is hier rekening mee gehouden.
Verkeersgeneratie
Op basis van de CROW publicatie geldt per woning (koop, tussen/hoek, matig stedelijk) een verkeersgeneratie van maximaal 7,3 mvt/etmaal. Voor de zeven woningen komt dit uit op een verkeersgeneratie van maximaal 52 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag. Op het drukste uur van de dag wordt doorgaans maximaal 10% van de etmaalwaarde afgewikkeld. Dit zijn dus 5 mvt in het drukste uur. Deze verkeerstoename zal merkbaar zijn in de drukkere uren, maar naar verwachting geen negatieve gevolgen hebben op de omliggende ontsluitingswegen.
Conclusie
Het plangebied is goed bereikbaar voor zowel gemotoriseerd verkeer als het fietsverkeer. De parkeerbehoefte wordt voorzien binnen het plangebied. De verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkeling zal niet leiden tot structurele knelpunten in de verkeersafwikkeling. De aspecten verkeer en parkeren staan de ontwikkeling dan ook niet in de weg.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2, van de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordenings- praktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
Stikstofdioxide (NO2) | Jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
Uurgemiddelde concentratie | Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³ | |
Fijn stof (PM10) | Jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | Max. 35 keer p.j. Meer dan 50 µg / m³ | |
Fijn stof (PM2,5) | Jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In het Besluit nibm en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:
Onderzoek
De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van 7 woningen. Dit aantal valt ruim onder de drempelwaarde van 1.500 woningen die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook 'niet in betekenende mate' bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht en is vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2018 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Geesterweg ten westen van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2017 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen voor deze weg bedroegen in 2017; 20,4 µg/m3 voor NO2, 19,3 µg/m3 voor PM10 en 10,9 µg/m3 voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 7 dagen. Aangezien direct langs deze weg ruimschoots aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de maatgevende weg ligt.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Voor het groepsrisico geldt op grond van het Bevt slechts een oriënterende waarde en alleen in bepaalde gevallen is het doen van een verantwoording van een toename van het GR verplicht.
Onderzoek
Overeenkomstig de professionele risicokaart waarin relevante risicobronnen worden getoond, zijn in de nabije omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen gelegen (figuur 4.1). Wel worden in de nabije omgeving gevaarlijke stoffen vervoerd over de weg.
Figuur 4.1: Uitsnede professionele risicokaart. Globale ligging plangebied is aangegeven met rode cirkel. (Bron: Professionele risicokaart.)
Het vervoer over de weg vindt plaats ten oosten van het plangebied, over de Rijksweg A9. Het plangebied ligt niet binnen de PR 10-6 contour en het plasbrandaandachtsgebied van de weg. Het maatgevende invloedsgebied van de weg reikt tot een afstand van 355 meter. Het plangebied is gelegen op circa 815 meter. Het plangebied valt daarmee buiten het invloedsgebied, waardoor berekening of verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk is.
Conclusie
Ten oosten van het plangebied worden gevaarlijke stoffen vervoerd over de Rijksweg A9. Het plangebied is buiten het invloedsgebied van de weg gelegen. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een ruimtelijke ontwikkeling rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Onderzoek
De beoogde ontwikkeling voorziet niet in een functiewijziging. De bestemming 'wonen' blijft gehandhaafd, waardoor bodemonderzoek in het kader van het bestemmingsplan niet noodzakelijk is. In het kader van de omgevingsvergunning voor bouwen is doorgaans actualiserend bodemonderzoek nodig indien de bestaande onderzoeken ouder zijn dan vijf jaar. Ten behoeve van de aanvraag omgevingsvergunning zal een verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Toetsingskader
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren wet- en regelgeving en beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europees:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheerplan) zijn de programma's en beheertaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheergebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen.
Huidige situatie
Het plangebied is gesitueerd aan de Hogeweg 124-126 in Uitgeest. Het plangebied betreft in huidige situatie geheel verhard terrein en bestaat uit bebouwing van een voormalig garagebedrijf en twee woningen. Verder is het plangebied geheel verhard.
Bodem en grondwater
Het plangebied maakt geen deel uit van een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied. Vanwege de ligging van het plangebied in de bebouwde kom van Uitgeest is het plangebied niet gekarteerd op de Bodemkaart van Nederland. Op circa 395 meter afstand van het plangebied bestaat de bodem uit klei (leek-/woudeerdgronden) en is sprake van grondwatertrap VI. Dit wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) schommelt tussen de 40 en 80 centimeter onder maaiveld. De gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG) ligt dieper dan 120 centimeter onder maaiveld. De maaiveldhoogte ter plaatse bedraagt circa 0,3-0,4 meter +NAP.
Waterkwantiteit
Binnen het plangebied en in de nabije omgeving zijn geen watergangen aanwezig.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Binnen het plangebied of in de nabije omgeving liggen geen oppervlaktewaterlichamen die zijn aangewezen vanuit de Kaderrichtlijn Water. Verder bevinden zich tevens geen natte ecologische verbindingszone zoals opgenomen in het (provinciale) Natuurnetwerk Nederland binnen of in de nabijheid van het plangebied.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is in de huidige situatie aangesloten op het gemeentelijk rioleringsstelsel.
Toekomstige situatie
De beoogde ontwikkeling betreft de sloop van de bestaande bebouwing, waarna ter plaatse 7 nieuwe, grondgebonden woningen worden gerealiseerd.
Bodem en grondwater
De beoogde ontwikkeling heeft geen gevolgen voor bodem en grondwater.
Waterkwantiteit
Volgens het beleid van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier dient een toename van het verhard oppervlak gecompenseerd te worden. In het kader van de Keur dient bij een toename van het verhard oppervlak van 800 m2 of meer voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning te worden aangevraagd. In de huidige situatie is het plangebied geheel verhard. Door de beoogde ontwikkeling zal het verhard oppervlak niet of nauwelijks toenemen. Watercompenserende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Voor de beoogde ontwikkeling is op basis van de Keur geen vergunning noodzakelijk.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Toetsingskader
Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de vogelrichtlijn.
Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming provincie Noord-Holland
In de provincie Noord-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 3 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos en woelrat.
Onderzoek
Door middel van een quickscan flora en fauna is de ontwikkeling getoetst aan de natuurwetgeving. Dit onderzoek is toegevoegd in bijlage 3.
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen deel uit van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op een afstand van circa 3,7 kilometer en betreft het gebied 'Noordhollands Duinreservaat'. Het dichtstbijzijnde gebied behorende tot het Natuurnetwerk Nederland ligt op circa 690 meter.
Figuur 4.2: Ligging plangebied (rode cirkel midden) in relatie tot de omgeving. NNN = lichtgroen. De Natura-2000 gebieden worden niet weergegeven op deze kaart. (bron: Provincie Noord-Holland, https://noord-holland-extern.tercera-ro.nl/MapViewer/)
Door middel van een aeriusberekening is de stikstofdepositie op de dichtstbijzijnde Natura-2000 gebieden ten gevolge van de ontwikkeling berekend. Hieruit blijkt dat er geen resultaten hoger dan 0,00 mol/ha/ja zijn. Het aspect gebiedsbescherming vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. De uitkomst is verwerkt in bijlage 4.
Soortenbescherming
Uit bureaustudie en biotooptoets (bijlage 3) is naar voren gekomen dat het onwaarschijnlijk is dat met de plannen vaste rust- en verblijfplaatsen of belangrijk leefgebied wordt aangetast van de in de Wet natuurbescherming beschermde soorten. De zorgplicht van de Wet natuurbescherming is altijd van toepassing.
Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Toetsingskader
De Nederlandse bodem zit vol met archeologische waarden. Met de ondertekening van het Europese verdrag van Valletta in 1992, een verdrag over behoud en beheer van het archeologische erfgoed, hebben de lidstaten zich tot doel gesteld het bodemarchief te beschermen. Met ingang van 1 september 2007 is het Verdrag van Valletta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving door middel van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz), waardoor het verdrag een juridisch fundament kreeg. Deze wijzigingswet heeft onder meer wijzigingen aangebracht in de Monumentenwet 1988. De Monumentenwet is op 1 juli 2016 deels (met een overgangstermijn tot de Omgevingswet) vervangen door de Erfgoedwet. Deze wet handelt over het aanwijzen van te beschermen cultureel erfgoed. Naast de Monumentenwet vervangt de Erfgoedwet ook andere wetten zoals de Wet tot behoud van cultuurbezit. De Erfgoedwet kent een aantal nieuwe bepalingen. Het gaat om het vaststellen van een gemeentelijke erfgoedverordening en het bijhouden van een erfgoedregister. Ook dienen burgemeester en wethouders het voornemen om hun cultuurgoederen en verzamelingen te vervreemden bekend te maken. De Erfgoedwet bevat bovendien diverse veranderingen met lokale gevolgen, zoals de vervanging van de landelijke aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten door een rijksinstructie aan gemeenten. Onderdelen van de Monumentenwet 1988 die in 2019 naar de Omgevingswet overgaan, blijven van kracht tot die wet in werking treedt. De vuistregel voor de verdeling tussen de Erfgoedwet en de nieuwe Omgevingswet is:
Onderzoek
Cultuurhistorie
Binnen en in de nabije omgeving van het plangebied zijn geen monumenten aanwezig. Verder maakt het plangebied geen deel uit van cultuurhistorisch waardevol gebied.
Archeologie
Conform het huidige bestemmingsplan 'Wonen Noord en Centrum' (vastgesteld op 28-06-2012) kent het plangebied een dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie – 3'. Door middel van een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek is het plangebied onderzocht. Dit onderzoek is toegevoegd in bijlage 5.
Uit het onderzoek blijkt dat ter plaatse van het plangebied een hoge archeologische verwachting geldt vanaf een diepte van -0,9 m NAP. Rekening houdend met een veiligheidsmarge van 20 cm wordt geadviseerd om het plangebied, voor wat betreft het aspect archeologie, tot -0,7 m NAP (ca. 1,1 m –mv) vrij te geven voor de voorgenomen civieltechnische werkzaamheden. Het gesaneerde deel van het plangebied kan volledig worden vrijgegeven (figuur 4.3). Aangezien de graafwerkzaamheden voor de nieuwbouw zullen reiken tot maximaal 0,9 m –mv, vormen deze geen bedreiging voor de eventueel aanwezige archeologische waarden en wordt hiervoor geen vervolgonderzoek geadviseerd.
Figuur 4.3: Advieskaart vervolgonderzoek archeologie (bron: IDDS)
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie en archeologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Regelgeving aardgasvrij- en energie neutrale nieuwbouw (VET en BENG)
Per 1 juli 2018 is de wet Voortgang Energietransitie van kracht, die zegt dat het niet meer is toegestaan om nieuwbouw met aardgas te realiseren, tenzij de gemeente beslist dat er zwaarwegende belangen zijn om hier van af te wijken.
Vanaf 1 januari 2020 moet alle nieuwbouw in Nederland een Bijna Energie Neutraal Gebouw oftewel BENG zijn. De energieprestatie wordt nu nog uitgedrukt in de energieprestatiecoëfficiënt (EPC). Per 1 januari 2020 wordt de EPC voor nieuwbouw vervangen door BENG-eisen. BENG stelt ook de eis dat de energiebronnen voor het gebouw in bepaalde mate duurzaam moeten zijn.
Circulair bouwen krijgt inmiddels steeds meer voet aan de grond. Gesterkt vanuit overheidsambities zoals geformuleerd in het programma Nederland Circulair in 2050, gevoed vanuit allerlei innovaties in de markt en gestimuleerd door succesvolle projecten ontwikkelt de circulaire bouw zich steeds verder en wordt het optimaal inzetten en hergebruiken van grondstoffen een steeds belangrijker onderdeel van bouw- en gebiedsontwikkeling.
Bij de ontwikkeling van dit nieuwbouwproject adviseren wij dit onderdeel mee te nemen.
GPR Gebouw
Een instrument om duurzaam bouwen inzichtelijk en meetbaar te maken is GPR Gebouw. Dit instrument geeft rapportcijfers op de onderdelen energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde. Hoe hoger de score, hoe duurzamer de woning(en). GPR Gebouw is zowel een communicatiemiddel als praktische maatregelenlijst om nog duurzamer te bouwen; een voorbeeld is dat u HR++ glas gaat vervangen door HR+++ glas met hogere isolatiewaarden. Dit is dan direct te merken aan de scores, de meerkosten zijn gering en er kan volstaan worden met mogelijk een warmtepomp met een lagere capaciteit (in overleg met de installateur) en dus goedkoper.
Groen bouwen
Via de checklist Groen Bouwen (www.checklistgroenbouwen.nl) kunnen, door middel van het beantwoorden van enkele ja/nee-vragen, eenvoudig toepasbare maatregelen worden gekozen die goed zijn voor de stadsnatuur en speciaal voor vogels.
Conclusie
Overeenkomstig het beleid van de gemeente dient duurzaam te worden gebouwd en bij bedrijven energiebesparende maatregelen te worden genomen met een terugverdientijd van vijf jaar of minder. Het bouwplan biedt kansen om duurzaam te bouwen. De woningen worden gasloos gebouwd en er wordt gebruik gemaakt van hoogwaardig duurzame materialen. In de uitwerking van het ontwerp van de woningen wordt duurzaamheid verder ingepast. Duurzame genomen gebouwen zijn afhankelijk van de getroffen maatregelen doorgaans comfortabeler en in de exploitatiefase worden besparingen bereikt.
Toetsingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
Onderzoek en conclusie
Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal opgesteld, uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd, zodat deze ook digitaal raadpleegbaar zijn. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale plannen moeten voldoen. Zo bevatten de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. SVBP2012 kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi. Op deze wijze wordt uniformiteit gegarandeerd.
De planvorm voor dit bestemmingsplan sluit aan bij het bestemmingsplan 'Wonen Noord en Centrum'.
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:
Begrippen - Artikel 1
Dit artikel van de regels definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.
Wijze van meten - Artikel 2
Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen, worden in dit artikel verklaard.
Tevens is in de Wijze van meten opgenomen dat bij de maatvoeringregels ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken, buiten beschouwing worden gelaten, mits de overschrijding van bouw- of bestemmingsgrenzen niet meer bedraagt dan 1 m.
Wonen - Artikel 3
De bestemming Wonen is de enige enkelbestemming in dit bestemmingsplan. Binnen het plangebied kunnen enkel bijbehorende bouwwerken en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden geplaatst.
Bijbehorende bouwwerken mogen in totaal niet meer dan 50% van het zij- en achtererf bedragen tot een maximum van 50 m2. De bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 5 meter mits dit minimaal 1 meter onder de hoogte van het bestaande hoofdgebouw blijft. Ook is in deze bestemming geregeld dat de afstand van bijbehorende bouwwerken tot de voorgevelrooilijn ten minste 1 meter moet bedragen.
Aan-huis-gebonden beroepen zijn, bij direct recht, als ondergeschikte functie bij de hoofdfunctie wonen toegestaan. Onder aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten wordt verstaan een dienstverlenend beroep of activiteiten voor zover sprake is van een inrichting type A.
Deze mogen alleen uitgevoerd worden zolang de omvang niet meer dan 25% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing bedraagt. Dit geldt tot een maximum van 40 m² per woning. Daarnaast mogen er geen verbouwingen worden gedaan ten behoeve van het bedrijf waardoor afbreuk wordt gedaan aan de woonomgeving, dan wel de woonfunctie. De activiteit dient te worden uitgevoerd door de bewoner, verhuur van de ruimte is niet toegestaan. Daarnaast mogen de werkzaamheden niet tot overlast leiden voor de omwonenden en mogen er geen detailhandelsactiviteiten plaatsvinden.
Tuin - Artikel 4
De gronden aan de voorzijde van de woningen aan de Hogeweg zijn bestemd als Tuin. Binnen Tuin zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. Wel is de mogelijkheid erkers te bouwen.
Waarde - Archeologie 3 - Artikel 5
In het plangebied geldt een middelhoge kans op archeologische sporen. Met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 worden de archeologische waarden beschermd. Bouwwerken op gronden met samenvallende bestemmingen kunnen weliswaar worden gerealiseerd, maar dan met inachtneming van de in de planregels opgenomen voorwaarden. Daarvoor zijn regels opgenomen om bij een omgevingsvergunning af te wijken. Is er blijkens onderzoek geen sprake van archeologische waarden, dan kunnen de werken en bouwwerken met afwijking worden gerealiseerd. In het kader van de bescherming van de archeologische waarden is voor een aantal werken, niet zijnde bouwwerken, en werkzaamheden een aanlegverbod opgenomen.
Archeologische waarden kunnen ook worden bedreigd door grondwerkzaamheden die samengaan met de aanleg van bijvoorbeeld wegen, bebouwing en watergangen. Deze gronden worden derhalve mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de aanwezige archeologische waarden. Bouwen ten behoeve van samenvallende bestemmingen is bij een omgevingsvergunning alleen toegestaan voor zover de archeologische waarden niet worden geschaad. Genoemde werken en werkzaamheden zijn zonder omgevingsvergunning niet toegestaan.
Antidubbelregel - Artikel 6
Een antidubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
De formulering van de antidubbeltelbepaling wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).
Algemene gebruiksregels - Artikel 8
In dit artikel zijn gebruiksregels opgenomen aangaande het algemeen gebruik van de gronden binnen het plangebied. Hierin is opgenomen wat verstaan wordt onder strijdig en niet-strijdig gebruik van de gronden.
Algemene afwijkingsregels - Artikel 9
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan op basis van een omgevingsvergunning kan worden afgeweken. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om omgevingsvergunning voor afwijken te verlenen van regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.
Overige regels - Artikel 10
In de regels van een bestemmingsplan wordt in een aantal gevallen met verwijzing naar een (andere) wettelijke regeling een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard.
De van toepassing verklaarde wettelijke regeling geldt zoals deze luidt op het moment van de vaststelling van het bestemmingsplan door de raad. Wijziging van de wettelijke regeling na de vaststelling van het bestemmingsplan zou anders zonder Wro-procedure een wijziging van het bestemmingsplan met zich mee kunnen brengen.
Overgangsrecht - Artikel 11
De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro).
Slotregel - Artikel 12
Deze regel bevat de titel van het plan.
Omwonenden
In april 2018 is het plan voorgelegd aan omwonenden. Zij stelden het op prijs dat zij in een vroeg stadium werden betrokken bij de plannen. De reacties op de plannen waren positief. Men is blij dat het voormalige garagebedrijf en bijbehorende panden verdwijnen. Ook zijn de omwonenden blij te zien dat het beoogde appartementencomplex met parkeergarage niet gebouwd wordt, maar dat er grondgebonden woningen worden gerealiseerd, dit is meer passend in de omgeving.
Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
Het bestemmingsplan wordt in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegezonden aan de verschillende overlegpartners. De ingekomen reacties worden van een beantwoording voorzien.
Ter inzagelegging
Het ontwerp bestemmingsplan heeft met ingang van vrijdag 6 december 2019 gedurende zes weken ter inzage gelegen (artikel 3.8 Wro). Tijdens deze periode is eenieder de mogelijkheid geboden tot het indienen van zienswijzen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.
Dit plan heeft betrekking op een particulier initiatief waarmee de gemeente geen directe financiële bemoeienis heeft. De gronden binnen het plangebied zijn in eigendom bij de initiatiefnemer. De kosten voor het bouw- en woonrijp maken van de kavel worden door de initiatiefnemer gedragen. Aangenomen wordt dat deze over voldoende financiële middelen beschikken om de ontwikkeling te kunnen realiseren.
De gemeentelijke kosten met betrekking tot de planologische procedure en daaraan verwante kosten worden verhaald via een anterieure overeenkomst. Het is daarom niet nodig een exploitatieplan vast te stellen. Het plan wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.