Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
a. vrijstaande bijbehorende bouwwerken, in de vorm van een recreatief opstal, zullen uitsluitend
worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - recreatief
opstal";
b. als het aantal recreatieve opstallen ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van
recreatie - recreatief opstal" meer dan één bedraagt, zal het maximum aantal recreatieve
opstallen ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal recreatieve
opstallen" aangegeven aantal bedragen;
c. de bijbehorende bouwwerken zullen ten minste 3,00 m achter de naar de weg gekeerde
gevel(s) van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd, tenzij de
bestaande afstand minder bedraagt, in welk geval de afstand ten minste de bestaande afstand
zal bedragen;
d. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken zal per hoofdgebouw ten
hoogste 80 m² bedragen, exclusief de oppervlakte genoemd in 4.2.5 onder e, tenzij de
bestaande gezamenlijke oppervlakte meer bedraagt, in welk geval de oppervlakte ten hoogste
de bestaande gezamenlijke oppervlakte zal bedragen;
e. de oppervlakte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk in de vorm van een recreatieverblijf
zal ten hoogste 70 m² bedragen, tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt, in welk geval
de oppervlakte ten hoogste de bestaande oppervlakte zal bedragen;
f. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken zal per hoofdgebouw ten
hoogste 50% van het achtererf bedragen, tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt, in
welk geval de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste de bestaande oppervlakte zal bedragen;
g. de oppervlakte van een bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste de oppervlakte van het
hoofdgebouw bedragen, tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt, in welk geval de
oppervlakte ten hoogste de bestaande oppervlakte zal bedragen;
h. de goothoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste de bouwhoogte van
de eerste verdiepingsvloer plus 0,25 m van het woonhuis bedragen;
i. de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 3,00 m bedragen,
tenzij de bestaande goothoogte meer bedraagt, in welk geval de goothoogte ten hoogste de
bestaande goothoogte zal bedragen;
j. de dakhelling van een bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 60° bedragen, tenzij de
bestaande dakhelling meer bedraagt, in welk geval de dakhelling niet meer dan de bestaande
dakhelling zal bedragen;
k. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 6,00 m bedragen en ten minste
0,50 m lager zijn dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw, tenzij de bestaande bouwhoogte
meer bedraagt, in welk geval de bouwhoogte ten hoogste de bestaande bouwhoogte zal
bedragen;
l. per hoofdgebouw zullen ten hoogste twee vrijstaande bijbehorende bouwwerken worden
gebouwd, exclusief het aantal vrijstaande bijbehorende bouwwerken zoals bedoeld onder 4.2.5
onder a en b.