Plan: | Tolkerdijk 4 Sint Maarten |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0441.WPLGHTolkerdijk4-VA01 |
Aan de Tolkerdijk 4 te Sint Maarten is het agrarisch bedrijf van initiatiefnemer gevestigd. De bedrijfsactiviteiten bestaan uit de exploitatie van de grond voor teelt van gras, kool, graszaad, bloembollen en bloemen. De gewasopbrengst wordt nu (deels) verwerkt op eigen terrein binnen de bedrijfsgebouwen. De huidige beschikbare capaciteit van de bedrijfsgebouwen is onvoldoende om de volledige gewasopbrengst van alle percelen volledig zelf te verwerken. Met het oog op de toekomst wil de ondernemer een bestaande verouderde loods slopen en de bestaande loods verlengen en mogelijkheden creëren voor de ontwikkeling van de bedrijfsactiviteiten op het perceel.
Gebleken is dat de gewenste bouwplannen niet in overeenstemming zijn met het huidige bestemmingsplan. De gewenste nieuwbouw komt buiten het bouwvlak te liggen. Om tegemoet te komen aan de eisen van de gemeente voor aanpassing van het bouwvlak is voorliggend wijzigingsplan opgesteld.
Dit wijzigingsplan heeft betrekking op het perceel Tolkerdijk 4 te Sint Maarten(hierna: locatie). In afbeelding 1.1. is de globale ligging van het plangebied weergegeven.
Afbeelding 1.1: Ligging plangebied (Bron: PDOK viewer)
In het vigerende bestemmingsplan 'Landelijk gebied Harenkarspel' hebben de gronden van het plangebied de bestemming 'Agrarisch met waarden'.
Afbeelding 1.2: uitsnede verbeelding (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Verder is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 5' voor het gehele plangebied van toepassing. Het bouwvlak heeft de functieaanduiding 'Specifieke vorm van agrarisch met waarden - deeltijdbedrijf' en de omliggende gronden hebben de gebiedsaanduiding: cultuurhistorisch waardevolle verkaveling. De voormalige stolp heeft de specifieke bouwaanduiding 'stolp'.
In het bestemmingsplan "Landelijk gebied Harenkarspel" is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen bij de bestemming 'Agrarisch met waarden' die het mogelijk maakt om het bouwvlak van vorm te veranderen zonder dat de oppervlakte van het bouwvlak wordt vergroot (art. 3.7.b). Deze wijzigingsbevoegdheid kan uitsluitend worden toegepast mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
Deze voorwaarden worden in paragraaf 3.3 gemeentelijk beleid.
Met dit voorliggende wijzigingsplan wil de initiatiefnemer aantonen te kunnen voldoen aan de bovenstaande voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid.
De toelichting op het wijzigingsplan is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 wordt het planvoornemen toegelicht. Hoofdstuk 3 beschrijft de vigerende beleidskaders. Hoofdstuk 4 gaat in op de verschillende ruimtelijke aspecten. In hoofdstuk 5 komt de uitvoerbaarheid van het plan aan de orde en hoofdstuk 6 beschrijft de planprocedure.
Op de locatie zijn aantal agrarische bedrijfsgebouwen aanwezig. Deze gebouwen zijn in gebruik ten behoeven van het agrarisch bedrijf van de ondernemer. De bedrijfsactiviteiten met betrekking tot de lelieverwerking vinden plaats in de 'grote loods'. Verder zijn er nog een bedrijfswoning en een oude vervallen schuur aanwezig. Naast de bedrijfsgebouwen is er nog een paardenbak en stapmolen aanwezig.
De initiatiefnemer heeft in de huidige situatie te maken met een gebrek aan ruimte voor opslag en verwerken van bloemen. Ook is er weinig ruimte voor machines om te manoeuvreren op het terrein. Hier wil de ondernemer graag meer ruimte voor creëren op het terrein. Het voornemen is nu om de bestaande loods te verlegen.
Met de commissie ruimtelijke kwaliteit zijn verschillende opties besproken voor uitbreiding van de bestaande loods. Er is gekozen voor de positie achter de huidige loods. De loods wordt niet breder dan de huidige schuur en staat in de verkavelingsrichting van het landschap.
Het huidige bouwvlak biedt onvoldoende ruimte voor het realiseren van de loods op de gewenste plek. Gelet op de voorgenomen realisatie van de nieuwe loods is het bouwvlak aangepast. Ter plaatse van de reeds verwijderde stolp en vervallen schuur zal de grens van het bouwvlak worden verwijderd. Aan de achterkant wordt deze ruimte toegevoegd om de realisatie van de loods mogelijk te maken.
Afbeelding 1.3: Beoogde locatie nieuwbouw (Blauw)
In overleg met de gemeente is bij de aanpassing van de vorm van het bouwvlak gekozen voor het versterken van de deels bestaande aanplant aan de voorkant van het perceel. Dit is weergegeven op onderstaande afbeelding 1.4. Het beplantingsplan is bijgevoegd als Bijlage 1. Vanuit de historische verkavelingsrichting valt op te maken dat de Galgenkade en de Tolkerdijk hier belangrijke elementen zijn. Door de aanplant aan de Tolkerdijk te versterken wordt hier de nadruk gelegd op de aanwezigheid van een agrarisch erf. De vorm van het bouwvlak is evenwijdig gelegen met de Galgenkade en volgt de richting van de bestaande schuur. Zo voegt deze zich goed in het landschap nabij deze belangrijke elementen. In de paragraaf 3.2.2 wordt dieper ingegaan op de Leidraad cultuurhistorie die volgt uit provinciaal beleid.
Afbeelding 1.4: fragment beplantingsplan
De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.
In wat voor Nederland willen we graag leven in 2050
Als we alle wensen naast elkaar leggen, ontstaat het volgende beeld. We willen een land:
Nationale belangen
Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit noemen we 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.
De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.
Toets
In de NOVI is geen concreet beleid op nationaal niveau geformuleerd dat van belang is bij het voorliggend project. Het voornemen is op nationale schaal dermate kleinschalig dat er geen strijdigheid kan bestaan met de uitgangspunten uit de NOVI opgenomen. Voor deze ontwikkeling vindt de afweging dat wordt voldaan aan de principes van een goede ruimtelijke ordening décentraal plaats.
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Toets
De uitbreiding van een bestaand agrarisch aanverwant bedrijf is geen (nieuwe) stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Bro. Een verdere toetsing aan de ladder duurzame verstedelijking kan achterwege blijven.
Het plan voldoet aan het door het Rijk vastgestelde beleid
Op 19 november 2018 is door provinciale staten Noord- Holland de omgevingsvisie NH2050 vastgesteld. In deze visie worden door de provincie Noord-Holland acht urgente hoofdthema's beschreven. Het gaat om de thema's 'klimaatverandering bedreigt onze leefomgeving', 'bodem, water en luchtkwaliteit', 'biodiversiteit', 'economische transitie', 'energie transitie', 'mobiliteit', 'verstedelijking' en 'landschap'.
De hoofdambitie is een balans te vinden tussen economische groei en leefbaarheid. Met als doel om ook in 2050 een economisch concurrerende en leefbare provincie Noord- Holland te zijn en te blijven. Met betrekking tot het gebruik van de leefomgeving wil de provincie Noord-Holland ruimtelijke ontwikkelingen faciliteren, onder voorwaarde van behoud en ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. In het landschap is het benoemen, behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en de cultuurhistorie de ambitie.
Daarnaast worden er vijf bewegingen geschetst, die laten zien hoe er wordt omgegaan met deze ontwikkelprincipes. Het betreft onderstaande vijf bewegingen:
Toets
De vormverandering van het bouwvlak maakt het mogelijk dat het bedrijf zich toekomstgericht kan ontwikkelen en een (financieel) sterkere positie krijgt. Zo is er sprake van een bijdrage aan een economisch duurzame agrarische sector.
De belangrijkste onderwerpen uit de Omgevingsvisie worden verankerd in de nieuwe Omgevingsverordening Noord-Holland. Deze vervangt alle bestaande verordeningen die betrekking hebben op de leefomgeving, zoals de Provinciale Ruimtelijke Verordening, de Provinciale Milieuverordening, de Waterverordeningen en de Wegenverordening. De omgevingsverordening NH2020 is op 16 november 2020 vastgesteld.
In de nieuwe omgevingsverordening worden regels op het gebied van natuur, milieu, mobiliteit, erfgoed, ruimte en water samengevoegd. Hiermee maakt de provincie Noord-Holland ontwikkelingen zoals woningbouw en energietransitie mogelijk, en wordt tegelijkertijd het waardevolle Noord-Hollandse landschap beschermd. Deze verordening stelt algemene regels aan bestemmingsplannen met als doel het veiligstellen van de provinciale belangen
Toets
Voor het onderhavige project zijn de volgende artikelen uit de verordening van toepassing:
Artikel 6.33 Agrarische bedrijven
Artikel 6.59 Ruimtelijke kwaliteitseis landelijk gebied
6.33 Agrarische bedrijven
In artikel 6.33 'Agrarische bedrijven’ zijn regels opgenomen voor agrarische bedrijven. Hierin is voor bestaande agrarische bedrijven opgenomen dat uitbreiding mogelijk is tot een bouwperceel van maximaal twee hectare. Met dit planvoornemen blijft de bestaande oppervlakte van het bouwperceel gelijk. Aan dit artikel uit de verordening wordt voldaan.
6.59 Ruimtelijke kwaliteitseis
De ruimtelijke kwaliteitseis landelijk gebied (artikel 6.59) stelt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen de leidraad voor cultuurhistorie gehanteerd moet worden.
Het plangebied is gelegen in het ensemble 'West-Friesland-West, zoals dat in de leidraad landschap en cultuurhistorie is opgenomen. Het plangebied ligt aan een 'Dijk' en er is een stopboerderij aangegeven.
Afbeelding 3.1: plangebied in het gebied 'West-Friesland-West'
In dit ensemble bevinden zich zowel matig open gebieden als meer open gebieden. Het gebied ten (zuid)oosten van Schagen is het meest open. Hier zijn tussen de linten lange zichtlijnen over het polderland. Vaak is er zicht vanaf het lint op het landschap. Ook de gebieden aan de westzijde van het ensemble zijn relatief open.
Afbeelding 3.2: weidelandschap rond Schagen
De ruimtelijke kwaliteit in dit ensemble is gebaat bij het behouden van het open landschap en kleinschalige terpen en linten. Het landschap met herkenbare historische structuren zoals langerekte linten, smalle wegen, stolpenreeksen, erven, terpen, dijken en kreekruggen zijn het uitgangspunt.
Door de gekozen landschappelijke inpassing en de vorm van het aangepaste bouwvlak blijft er sprake van een solitair erf in een open landschap waar doorzichten worden versterkt, met name vanaf de Tolkerdijk. Een dijk die als herkenbare structuur in het landschap aanwezig is.
De toets aan het van toepassing zijnde provinciaal beleid laat zien dat het plan hier mee in overeenstemming is.
Binnen het plangebied van het bestemmingsplan Landelijk gebied Harenkarspel zijn zowel veehouderijen als akkerbouwers actief. In het bestemmingsplan wordt ingegaan op het gebied van de voormalige gemeente Harenkarspel als agrarische gemeente:
'Harenkarspel is een agrarische gemeente. Deze functie is medebepalend voor
het huidige landelijke beeld en is vanouds van bovengemeentelijke betekenis.
Het aantal agrarische ondernemers zal afnemen, maar degene die er blijven
moeten wel de kansen krijgen om zich in dit gebied met gunstige teeltomstandigheden
verder te ontwikkelen. Bij niet-agrarische ontwikkelingen moet steeds
de afweging worden gemaakt of bestaande agrarische bedrijven hier onder lijden.
Daarnaast moeten ondernemers die blijven, genoeg kansen krijgen om de
schaal van hun bedrijven, meegaand met de tijd, te vergroten."
Om mogelijkheden voor bestaande agrarische locaties te bieden zijn er diverse wijzigingsbevoegdheden in het bestemmingsplan opgenomen. Eén van deze wijzigingsbevoegdheden betreft de vormverandering van het bestaande bouwvlak (art. 3.7.b). Onder voorwaarden kan toepassing gegeven worden aan deze wijzigingsbevoegdheid. Er mag in ieder geval geen onevenredig aantasting plaatsvinden van een aantal aspecten. Dit wordt in deze paragraaf getoetst.
De aangrenzende gronden zijn in gebruik als agrarische productiegrond met de bestemming 'Agrarisch met waarden'. De vormverandering van het bestaande bouwvlak zorgt niet voor een beperking van de gebruiksmogelijkheden van deze gronden.
Door de gekozen landschappelijke inpassing voegt het aangepaste bouwvlak zich goed in het karakteristieke ensemble van het gebied West-Friesland-West en doet het plan geen inbreuk op de bestaande verkavelingsstructuur.
Uit toetsing van de relevante milieu- en omgevingsaspecten in hoofdstuk 4 blijkt dat het plan uitvoerbaar is.
De dichtstbijzijnde woningen zijn gesitueerd op 220 meter of meer van het huidige bouwvlak. Door aanpassing van het bestaande bouwvlak wordt dit 186 meter. De aanpassing van het bouwvlak is gesitueerd in lijn met de bestaande loods. Gelet op de grote afstand tussen de woningen en het nieuwe bouwvlak wordt het uitzicht van woningen in de omgeving niet onevenredig aangetast.
Er kan nog steeds gebruik worden gemaakt van de bestaande inrit. Op het erf wordt voldoende ruimte gecreëerd voor verkeer van- en naar het bedrijf. De verkeersveiligheid aan de Tolkerdijk.
Op 16 februari 2022 is het bestemmingsplan 'Paraplu-omgevingsplan, 1e tranche' vastgesteld. Dit plan is van toepassing op het grondgebied van de gemeente Schagen en dan met name een specifiek aantal plannen, zoals het bestemmingsplan 'Landelijk gebied Harenkarspel'.
In dit plan zijn enkele wijzigingen in begrippen en regels opgenomen waar bestemmingsplan 'Landelijk gebied Harenkarspel' van toepassing is. Daar waar relevant zijn de regels opgenomen in dit wijzigingsplan.
Het betreft hier een bestaand agrarisch deeltijdbedrijf waar de behoefte bestaat nieuwe stappen te nemen voor de toekomst. De gewenste situatie is in overeenstemming met het gemeentelijk beleid omdat er wordt voldaan aan de bepalingen in de wijzigingsbevoegdheid van het bestemmingplan.
Ten behoeve van een passende afstand rond bedrijven en instellingen ten opzichte van gevoelige functies is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) het systeem ‘Bedrijven en milieuzonering’ (2009) ontwikkeld in de vorm van een bedrijvenlijst met richtafstanden, waarin de bedrijven en instellingen zijn gecategoriseerd op hun milieueffecten (geur, stof, geluid).
Toets
Op basis van de bedrijvenlijst moet voor een 'bloembollendroog- en prepareerbedrijf' een minimale afstand van 30 meter worden aangehouden ten aanzien van gevoelige objecten in de omgeving (rustig buitengebied). Daarnaast staat de locatie bij de gemeente bekend als 'paardenfokkerij'. Deze bedrijfsvoering valt onder categorie 3.1 van de bedrijvenlijst. De grootste afstand voor deze categorie is 50 meter voor het aspect geur. De dichtstbijzijnde gevoelige functie (Galgenkade 12) bevindt zich op een afstand van circa 186 meter. Het planvoornemen voldoet hiermee ruimschoots aan de gestelde afstandsnormen.
Conclusie
Het aspect milieuzonering staat de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg.
Sinds 1 september 2007 is de Monumentenwet gewijzigd. Als gevolg van het verdrag van Valletta, dat in 1992 onder andere door Nederland is ondertekend, heeft archeologie een prominente plaats gekregen in de ruimtelijke ordening. Iedere gemeente is verplicht aandacht te besteden aan de archeologie op haar grondgebied en dit te verwerken in bestemmingsplannen en andere ruimtelijke instrumenten.
Toets
In het plangebied is de archeologische dubbelbestemming Waarde - Archeologie 5 van toepassing. Deze dubbelbestemming met bijbehorende regels, is in dit wijzigingsplan worden opgenomen. Bij toekomstige bouwaanvragen wordt getoetst aan deze regels. De grens voor archeologisch onderzoek is 10.000 m2. De voorgenomen uitbreiding valt ruimschoots binnen deze grens.
Conclusie
Door het opnemen van de archeologische dubbelbestemming in het wijzigingsplan blijven de archeologische waarden voldoende beschermd. Qua archeologie kan het wijzigingsplan uitvoerbaar worden geacht.
Het plangebied ligt ten zuiden van de Tolkerdijk, een binnenwaterkerende dijk van hoge historisch-geografische waarde. De Tolkerdijk heeft het oude land van Schagen beschermd tegen het binnenwater van de Witsmeer, de huidige Schagerwaard. De dijk dateert waarschijnlijk uit de 13e eeuw. Tot aan de inpoldering van de Witsmeer lag aan de zuidzijde van de dijk al een iets hoger opgeslibd deel.
Toets
Op basis van historisch kaartmateriaal (www.topotijdreis.nl) is te zien dat tot het begin van de 20e eeuw geen bebouwing aanwezig was binnen het plangebied. Het plangebied heeft de aanduiding 'cultuurhistorisch waardevolle verkaveling'. Het gewijzigde bouwvlak en de nieuw te bouwen loods lopen evenwijdig met de Galgenkade en de bestaande loods. Zoals in paragraaf 2.3 al is aangegeven wordt aanplant aan de Tolkerdijk versterkt. Op deze manier wordt er rekening gehouden met de waardevolle elementen van verkaveling ter plaatse van het plangebied.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande is het wijzigingsplan vanuit cultuurhistorisch oogpunt uitvoerbaar.
In de planvorming moet rekening worden gehouden met de bodemkwaliteit in relatie tot toegelaten functies. In de toelichting van een bestemmingsplan, ruimtelijke onderbouwing, e.d. moeten de overwegingen hierover zijn opgenomen. Als blijkt dat de bodemkwaliteit niet direct geschikt is voor de gewenste bestemming dan moet hiervoor een nadere afweging worden gemaakt.
Toets
Van de locatie zelf en in de directe omgeving is geen bodemonderzoek beschikbaar. In dit stadium is alleen globaal iets over de geschiktheid van de bodem voor het voorgenomen gebruik te zeggen.
Op basis van de Bodemkwaliteitskaart van de Gemeenten Den Helder, Hollands Kroon en Schagen (2017) is de locatie ingedeeld in deelgebied B5, “Overige woongebieden”. De kwaliteit van de boven- en ondergrond op onverdachte locaties is hier gemiddeld gelijk aan klasse Landbouw en Natuur (niet verontreinigd). Ook uit de bodemkwaliteitskaart via www.odnhn.nl, volgt geen onderzoek uitgevoerd op deze locatie. Deze kwaliteit is geschikt voor de beoogde functie.
Conclusie
Op basis van de beschikbare gegevens kan worden geconcludeerd dat de bodemkwaliteit naar verwachting geschikt is voor het voorgenomen gebruik.
Duurzaamheid is een thema dat steeds meer 'awareness' krijgt in het sociaal-maatschappelijk debat. Het begrip werd tientallen jaren geleden al geïntroduceerd door de club van Rome en begint nu in veel sectoren een manier van denken te worden.
Toets
Ook in het nieuwe collegeprogramma van de gemeente Schagen wordt dit in verschillende 'domeinen' tot uitwerking gebracht. Het college vertrouwen, openheid, duurzaamheid en trots. Bijvoorbeeld door te werken in de ‘geest van de nieuwe Omgevingswet’. Daarbij zijn niet de regeltjes leidend, maar speelt de gemeente zoveel mogelijk in op de wensen en initiatieven van de inwoners. In dat verband krijgt Schagen ook een ‘Right to Challenge’: inwoners die een taak beter en goedkoper denken te kunnen uitvoeren dan de gemeente, krijgen de kans om dit in praktijk te brengen.
In het Domein ruimte & economie gaat het om wonen, bedrijvigheid en toerisme. Het college wil voldoende woningen bouwen in elke kern, bedrijven groeikansen geven en meer toeristen aantrekken. Voor de inhaalslag op (aardgasloze) woningbouw zoekt de gemeente versterking. Om woningbezit voor meer mensen mogelijk te maken, komt de starterslening weer terug. Ook stimuleert het college de sociale woningbouw (huurwoningen). Bedrijven krijgen groeikansen. Extra aandacht krijgt de Energy & Healthcampus in Petten. Voor toeristen komt een goed en recreatief routenetwerk om te wandelen, fietsen en varen.
In een bestemmingsplan kunnen duurzame aspecten beperkt wordt geregeld. Andere instrumenten zoals subsidies, privaatrechtelijke overeenkomsten, samenwerkingen etc. kunnen ingezet worden. Het plaatsen van zonnepanelen op daken van gebouwen blijven in dit wijzigingsplan mogelijk. De oriëntatie van de huidige en toekomstige gebouwen op het perceel leent zich hier uitstekend voor.
Conclusie
Duurzaamheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Bij ruimtelijke planvorming is een toetsing aan de natuurwetgeving verplicht. Vanaf 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van toepassing. Deze wet heeft drie wetten vervangen, namelijk de Natuurbeschermingswet 1998, Boswet en de Flora- en faunawet. Er is een verschuiving opgetreden in de tabellen voor soortenbescherming. Sommige soorten worden beter beschermd, sommige soorten komen in een lager beschermingsregime of worden nieuw toegevoegd. De algemene zorgplicht blijft daarbij bestaan voor alle inheemse flora- en fauna. Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur).
Toets
Uitgangspunt voor het wijzigingsplan is dat geen strijdigheid ontstaat met de wetgeving ten aanzien van de gebiedsbescherming en de soortenbescherming (Wnb). Beide zijn getoetst in de Quickscan flora & fauna die is bijgevoegd als Bijlage 2. Dit onderzoek is enkele jaren geleden al uitgevoerd. Dit kan betekenen dat enkele aspecten niet meer actueel zijn. In dit kader is er een actualisatie van deze quickscan uitgevoerd. De actualisatie is bijgevoegd in bijlage Bijlage 3. Voor het aspect stikstofdepositie is in deze paragraaf een nadere toetsing uitgevoerd.
Gebiedsbescherming
Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland, Bijzonder Provinciaal Landschap of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, hoeft het initiatief niet getoetst te worden aan beleidsregels voor de bescherming van het NNN, omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking kent in Noord-Holland.
In verband met de ligging buiten de begrenzing van het Bijzonder Proviniaal Landschap hoeft voorliggend plan hoeft niet getoetst te worden aan de beschrijvingen van de kernkwaliteiten van Bijzonder Provinciaal Landschap
Natura 2000
Om te onderzoeken of uitvoering van de voorgenomen activiteiten leidt tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen in Natura 2000-gebied, is een stikstofberekening uitgevoerd voor de gebruiksfase en de aanlegfase.
Gebruiksfase
In de gebruiksfase vindt er na uitbreiding een kleine toename van het aantal verkeersbewegingen van- en naar het bedrijf plaats. Deze toename in verkeersbewegingen zorgt niet voor een toename van stikstofdepositie ten opzichte van de huidige planologisch legale situatie. Dit volgt uit de AERIUS berekening in Bijlage 4.
Aanlegfase
Op 2 november 2022 is door de Raad van State deeluitspraak gedaan inzake de bouwvrijstelling die volgde uit de Wet stikstofreductie en natuurverbetering. In deze uitspraak oordeelde de Raad van State dat de bouw/aanlegfase van een project apart beoordeeld dient te worden. De beoordeling van de aanlegfase is meegenomen in Bijlage 5. Uit deze berekening volgt dat er in de aanlegfase geen significant negatieve effecten plaatsvinden op de betreffende Natura 2000-gebieden
Andere negatieve effecten op Natura 2000-gebied, als gevolg van de voorgenomen activiteiten, worden wél uitgesloten. Voorliggend plan hoeft niet getoetst te worden aan de beschrijvingen van de kernkwaliteiten van Bijzonder Provinciaal Landschap
Soortenbescherming
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Het plangebied wordt door beschermde diersoorten hoofdzakelijk benut als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er vogels, bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats en bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- of voortplantingsplaats. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of verblijfplaats in het plangebied en gebruiken het ook niet als foerageergebied.
De werkzaamheden dienen te worden afgestemd op de voortplantingsperiode van vogels. De meest geschikte periode om de voorgenomen activiteiten uit te voeren is augustus-februari. Voor de beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën die een vaste (winter)rust en/of voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepaling ‘doden’ en `beschadigen/vernielen van vaste rust- en voorplantingsplaats’. Initiatiefnemer dient in het kader van de zorgplicht echter alles in het werk te stellen om het onnodig doden van beschermde dieren te voorkomen.
Conclusie
Voor het aspect ecologie is het plan uitvoerbaar.
Afbeelding 4.1 betreft een uitsnede van de Risicokaart. Op circa 90 meter van het bouwplan ligt de Provinciale weg N245 Almaar - Schagen. Over deze weg worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Voor het transport van gevaarlijke stoffen is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt). Wanneer een ruimtelijk plan binnen 200 meter van een transportroute gelegen is, dient ook aandacht te worden geschonken aan de volgende aspecten:
Er is echter sprake van een uitzondering wanneer:
In dat geval hoeft alleen te worden gekeken naar aspecten van bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
Afbeelding 4.1: Uitsnede risicokaart
Het vervoer van gevaarlijke stoffen brengt risico's met zich mee. Bij een ongeval tijdens het transport kunnen gevaarlijke stoffen vrijkomen met schadelijke of zelfs dodelijke gevolgen voor mens en milieu. Bijvoorbeeld een explosie, een brand of het vrijkomen van een gifwolk. Om dit te voorkomen moet het vervoer van gevaarlijke stoffen aan eisen voldoen.
Deze eisen zijn opgenomen in wetgeving over het zogenaamde Basisnet. Het Basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Binnen bepaalde grenzen wordt dit vervoer over weg, binnenwater en spoor gegarandeerd. Het Basisnet heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen.
De normering voor risico’s als gevolg van het transport, het gebruik en de opslag van gevaarlijke stoffen is gebaseerd op de begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats langs een transportroute verblijft, komt te overlijden als gevolg van een incident met het vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarbij is de omvang van het risico een functie van de afstand waarbij meestal geldt: hoe groter de afstand, des te kleiner het risico. De diverse niveaus van het plaatsgebonden risico worden geografisch weergegeven door zogenaamde iso-risicocontouren (lijnen) om de activiteit (infrastructuur of buisleiding). Daarbij verbindt elke lijn plaatsen in de omgeving van een risicovol object of een transportas met een even hoog plaatsgebonden risico.
Groepsrisico
Het groepsrisico is de kans per jaar per kilometer transportroute dat een groep van 10 of meer personen in de omgeving van de transportroute, in één keer het (dodelijk) slachtoffer wordt van een ongeval op die transportroute. Het groepsrisico geeft de aandachtspunten op een transportroute aan waar zich mogelijk een ramp met veel slachtoffers kan voordoen en houdt daarmee rekening met de aard en dichtheid van de bebouwing in de nabijheid van de transportroute. Het groepsrisico wordt weergegeven in een grafiek waarin op de verticale as de cumulatieve kans op het aantal doden per jaar en op de horizontale het aantal slachtoffers logaritmisch is weergegeven, een zogenaamde fN-curve. In onderstaand figuur is een voorbeeld van een fN-curve gegeven.
Het vervoer van gevaarlijke stoffen kan voor spanning zorgen met plannen voor ruimtelijke ontwikkelingen van gemeenten. Voor ruimtelijke ordening in relatie tot de transportroutes is er het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) ontstaan. Dit besluit is gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening en de Wet milieubeheer.
In het Bevt is in artikel 7 en 8 het volgende opgenomen:
Artikel 7
In de toelichting bij een bestemmingsplan en in de ruimtelijke onderbouwing van een omgevingsvergunning wordt, voor zover het gebied waarop dat plan of die vergunning betrekking heeft binnen het invloedsgebied ligt van een weg, spoorweg of binnenwater waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, in elk geval ingegaan op:
Artikel 8
a.1°.de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan of besluit wordt vastgesteld, rekening houdend met de in dat gebied reeds aanwezige personen en de personen die in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan of de geldende bestemmingsplannen of een omgevingsvergunning redelijkerwijs te verwachten zijn, en
2°. de als gevolg van het bestemmingsplan of de omgevingsvergunning redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan of die vergunning betrekking heeft;
b. het groepsrisico op het tijdstip waarop het plan of de vergunning wordt vastgesteld en de bijdrage van de in dat plan of besluit toegelaten kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten aan de hoogte van het groepsrisico, vergeleken met de oriëntatiewaarde;
c. de maatregelen ter beperking van het groepsrisico die bij de voorbereiding van het plan of de vergunning zijn overwogen en de in dat plan of die vergunning opgenomen maatregelen, waaronder de stedenbouwkundige opzet en voorzieningen met betrekking tot de inrichting van de openbare ruimte, en
d.de mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico en de voor- en nadelen daarvan.
a. het groepsrisico, gelet op de dichtheid van personen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 1° en 2°, niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde, of
b.1°.het groepsrisico, gelet op de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 2°, met niet meer dan tien procent toeneemt, en
2°. de oriëntatiewaarde, gelet op de dichtheid van personen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 1° en 2°, niet wordt overschreden.
Artikel 9
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan of omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7, stelt het bevoegd gezag het bestuur van de veiligheidsregio in wiens regio het gebied ligt waarop dat plan of die vergunning betrekking heeft, in de gelegenheid advies uit te brengen over de in de artikel 7 en, voor zover van toepassing, artikel 8 genoemde onderwerpen.
In de Regeling Basisnet staat waar risicoplafonds liggen langs transportroutes, welke regels er gelden voor ruimtelijke ontwikkeling en hoe risico’s moeten worden berekend. De rekenmethodiek voor bepaling van de risico’s bestaat uit een softwareprogramma, te weten RBM II, en de Handleiding Risicoanalyse Transport (hierna: HART). Zowel HART als RBM II worden gebruikt bij het maken van risicoberekeningen. De Regeling verplicht het gebruik van beiden. In de Nota van Toelichting bij het Bevt [1] is aangegeven dat in sommige gevallen de berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico achterwege kan blijven. Hiervoor zijn vuistregels in de vorm van drempelwaarden voor vervoersaantallen opgesteld die de gebruiker een indicatie geven wanneer een risicoberekening zinvol is. Met de vuistregels kan ingeschat worden of de vervoersaantallen, bebouwingsafstanden en/of aanwezigheidsdichtheden te klein zijn om tot een overschrijding van grenswaarde of richtwaarde voor het plaatsgebonden risico dan wel of een overschrijding van de oriëntatiewaarde of 0.1 maal de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico te kunnen leiden. De drempelwaarde voor 0.1 maal de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico geeft een indicatie dat zeker een groepsrisicoberekening moet worden uitgevoerd. In de bijlage van HART is uitwerking gegeven aan deze vuistregels.
Het bouwplan aan de Tolkerdijk 4 ligt binnen 200m van de Provinciale weg N245. Met behulp van de onder 2 genoemde vuistregels uit de HART, is bepaald of een risicoberekening in dit geval zinvol is. De N245 is een weg buiten de bebouwde kom (80km/uur). De toetsing is daarom uitgevoerd conform paragraaf 1.2.3.
LF1 | LF2 | LT1 | LT2 | LT3 | LT4 | GF1 | GF2 | GF3 | GT1-5 |
1341 | 804 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
(Bron: www.risicokaart.nl)
Toetsing aan vuistregels plaatsgebonden risico
Vuistregel 1:
De N245 heeft geen 10-5 risicocontour.
Vuistregels 2/3:
Voor de N245 is het aantal GF3 transporten groter dan 500 en de weg heeft geen 10-6 contour aangezien 0.0003*(GF3+0.2*LF2+LT1+LT2+3*LT3+GT4+GT5) kleiner is dan 1.
Conclusie plaatsgebonden risico: Er wordt voldaan aan de vuistregels van het plaatsgebonden risico.
Toetsing aan vuistregels groepsrisico
Vuistregel 1:
De vervoersstroom gevaarlijke stoffen in tankwagens (bulkvervoer) stoffen bestaat niet uit de categorieën LT3, GT4 of GT5. RBM II hoeft niet te worden toegepast.
Vuistregel 2:
GF3 is minder is dan de drempelwaarde in tabel 5 (eenzijdige bebouwing) op pagina 15 (HART). Het groepsrisico is lager dan 10% van de oriëntatiewaarde.
Met de bouw van de loods neemt het aantal personen in het gebied niet toe. De werkzaamheden in de stal vinden plaats door dezelfde ondernemers. De personendichtheid en daarmee het groepsrisico neemt daarmee ook niet toe.
Conclusie groepsrisico: Er hoeven geen berekeningen te worden uitgevoerd. Het groepsrisico is lager dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde.
De N245 heeft geen PR 10-5- en 10-6- contour. Met de realisatie van de loods neemt het groepsrisico niet toe. Het groepsrisico is kleiner dan 10% van de oriëntatiewaarde. Wanneer de vuistregels worden toegepast uit de Handleiding Risicoanalyse Transport, blijkt dat er geen berekeningen met RBMII uitgevoerd hoeven te worden gezien de transporthoeveelheden en de personendichtheid in het gebied.
Het vervoer van gevaarlijke stoffen over Provinciale weg N245 is geen belemmering voor de realisatie van het plan. In relatie tot bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid, dient de regionale brandweer of veiligheidsregio in de gelegenheid te worden gesteld om advies uit te brengen.
Sinds 15 november 2007 geldt de Wet luchtkwaliteit (Wlk) als deel van de Wet milieubeheer (titel 5.2 in de Wm). Met de inwerkingtreding van deze wet, is het Besluit luchtkwaliteit 2005 (Blk) vervallen. Met de invoering van het criterium ‘niet in betekenende mate’ (= artikel 5.16 lid 4Wm) hoeven besluiten die onder dat criterium vallen niet meer te worden getoetst aan die grenswaarden. Er kan in die gevallen worden volstaan met het aannemelijk maken dat het voorgenomen project qua omvang beneden de in de ‘Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteiteisen)’ (NIBM) genoemde aantallen te bouwen woningen of vierkante meter bruto vloeroppervlak of andere begrenzingen blijven, dan wel het aannemelijk maken dat de concentratietoename ten gevolge van het betreffende besluit niet de 3% grens overschrijdt.
Toets
Door de beoogde vormverandering is minimale toename van de verkeersbewegingen te verwachten. Tevens wordt in het bestemmingsplan ‘Landelijk Gebied Gemeente Harenkarspel’ er vanuit gegaan dat de ruimte die het bestemmingsplan biedt voor uitbreiding van de agrarische bedrijven 'niet in betekende mate' zal bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Conclusie
Gelet op de minimale toename van de verkeersbewegingen zal het beoogd initiatief niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit en voldoet derhalve uit het oogpunt van luchtkwaliteit aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.
In het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) wordt gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets. Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Toets
Voor het planvoornemen is de watertoets uitgevoerd (zie Bijlage 5). De conclusie is dat voor dit onderdeel de normale procedure doorlopen dient te worden. Ten opzichte van het voorgestelde plan in de watertoets is de locatie van de loods gewijzigd. Deze komt nu achter de bestaande loods. Het hoogheemraadschap heeft op deze gewijzigde situatie als volgt gereageerd.
Het betreft de bouw van een loods van 500 m2 en een opslag van 80 m2.
Tevens wordt de bestaande vervallen stolp en loods gesloopt en dit gedeelte wordt in onverharde staat teruggebracht. Er zal sprake zijn van een netto toename aan verharding van 250 m2. Voor deze toename aan verharding hoeft geen watercompensatie te worden gerealiseerd. Ook de omvang en de locatie niet watervergunningplichtig.
Conclusie
Ruimtelijk gezien is het plan voor het aspect water inpasbaar.
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidshinder door ondermeer industrie, wegverkeer en spoorwegverkeer. De Wgh richt zich voornamelijk op de bescherming van de woonomgeving en bevat normen voor de geluidbelasting op gevoelige bestemmingen (o.a. woningen).
Toets
Er wordt binnen het project geen extra geluidgevoelig object in de vorm van een woning toegevoegd. Het beoogd plan betreft een uitbreiding van een agrarisch bedrijf dat geen geluidgevoelige ruimte bevat. Om die reden worden er geen eisen gesteld aan de geluidwering van de gevels.
Ondanks de uitbreiding zal het aantal geluidsbronnen ongewijzigd blijven en vindt er geen toename plaats van de geluidsbelasting. Ook zal als gevolg van de uitbreiding geen noemenswaardige toename ontstaan van het auto- en vrachtverkeer ten opzichte van de huidige situatie. Een geluidsonderzoek wordt dan ook niet nodig geacht.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen beperking voor de uitvoerbaarheid van het plan.
De milieueffectrapportage (hierna: m.e.r.) is een hulpmiddel om het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming. De wettelijke basis voor de m.e.r. is de Wet milieubeheer. In de uitvoeringswetgeving, het Besluit m.e.r., staat wanneer een m.e.r. of (vormvrije) m.e.r.-beoordeling aan de orde is. De activiteit die het project mogelijk maakt, de omvang ervan en het besluit over de activiteit zijn daarbij bepalend. In de onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. staat of sprake is van m.e.r.-plicht of (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsplicht. Per categorie van activiteiten is een drempelwaarde voor de omvang van de activiteit gegeven.
Figuur 9: Schema m.e.r.-plicht vanwege Besluit m.e.r. (Bron: www.Infomil.nl)
Bovenstaande afbeelding laat zien dat wanneer een besluit over een activiteit die qua omvang boven de C-drempel blijft voor dat besluit een m.e.r.-plicht geldt. Tussen de C- en D-drempel geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Onder de D-drempel moet het bevoegd gezag via een vormvrije beoordeling nagaan of een formele m.e.r.-beoordeling nodig is.
In een m.e.r.-beoordeling bekijkt het bevoegd gezag of een project mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen heeft. Als dat zo is, dan moet een m.e.r.-procedure worden doorlopen.
Ook in de vormvrije m.e.r.-beoordeling bekijkt het bevoegd gezag of een project mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen heeft. Deze beoordeling is vormvrij: de wet schrijft geen procedure voor. Als belangrijke nadelige gevolgen niet zijn uit te sluiten, dan moet de formele m.e.r.-beoordelingsprocedure worden doorlopen. Uiteraard kan ook direct voor een m.e.r. gekozen worden.
Voor plannen, die een kader vormen voor een activiteit waarvoor op grond van de bijlage bij het Besluit m.e.r. een m.e.r. moet worden doorlopen dan wel een formele m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd, moet een planMER worden opgesteld.
Doel vormvrije m.e.r-beoordeling
Het doel van een vormvrije m.e.r.-beoordeling is het geven van inzicht in de milieueffecten van de voorgenomen activiteit aan het bevoegd gezag. Er wordt in een vorm-vrije m.e.r.-beoordeling een antwoord gegeven op de vraag of er vanwege de uitvoering van de activiteiten belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn te verwachten. In voorliggend rapport wordt inzicht gegeven in de milieueffecten en daarmee vormt dit rapport de benodigde vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Criteria voor toetsing
In het voorliggend rapport wordt op de milieueffecten van het voornoemde project (aanleg/uitbreiding van een bedrijventerrein) ingegaan, waarbij, conform artikel 2, lid 5 van het Besluit m.e.r., ingezoomd wordt op de volgende onderdelen:
Aan de hand van de behandeling van deze criteria wordt onderzocht of voor de ontwikkelingen al dan geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te verwachten zijn.
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in de integrale afweging te geven. De verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapport kan op verschillende wijze ontstaan.
Voor activiteiten die onder de drempelwaarden van de aangegeven gevallen van onderdeel D blijven moet worden gemotiveerd dat een milieueffectrapport niet nodig is. Deze motivering heet een vormvrije (mer)beoordeling.
Onderdeel C
Het plan voorziet niet in een activiteit die behoort tot een categorie die in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage is omschreven.
Deze toets leidt niet tot een plicht om een milieueffectrapport op te stellen.
Onderdeel D
Het plan voorziet niet in een activiteit die behoort tot een categorie die in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage is omschreven.
Deze toets leidt niet tot een plicht om een milieueffectrapport op te stellen.
Passende beoordeling
Gezien de kenmerken van het project (waaronder de geringe omvang), de plaats van het project (waaronder het bestaande grondgebruik en de afstand tot Natura 2000 gebieden zoals hiervoor beschreven) en de kenmerken van het potentiële effect (de omgevingsaspecten zoals hiervoor beschreven) is uitgesloten dat significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstelling van Natura 2000 gebieden ontstaan. Een passende beoordeling als bedoeld in artikel 2.8 lid 1 van de Wet Natuurbescherming is niet nodig.
Verder wijzen wij erop dat mede gezien het gestelde in dit hoofdstuk (en de bijbehorende bijlagen), alsmede de factoren genoemd in bijlage III van de m.e.r.-richtlijn niet is gebleken van feiten en omstandigheden die maken dat uitvoering van dit wijzigingsplan kan leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen die het verrichten van nader milieuonderzoek noodzakelijk maken. Er zijn in en in de nabijheid van het plangebied geen relevante bijzondere gebieden gelegen.
Uit de toets van de relevante milieuaspecten in dit hoofdstuk blijkt dat de optredende effecten binnen de geldende norm- en regelstelling blijft. Belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn ook overigens niet te verwachten. Het opstellen van een milieueffectrapport is dan ook niet nodig.
Het wijzigingsplan 'Tolkerdijk 4 Sint Maarten' gaat vergezeld van een verbeelding. Op deze verbeelding is de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden – deeltijdbedrijf' aangegeven. Voor dit deel van de verbeelding vervangt het wijzigingsplan de bestemming van de gronden in het moederplan Landelijk gebied Harenkarspel. Na onherroepelijk worden van het wijzigingsplan maakt dit verbeelding als zodanig deel uit van het moederplan. De voorschriften van het moederplan blijven ongewijzigd van toepassing. De wijziging ziet alleen op de wijziging van de verbeelding. De van toepassing zijnde regels uit het moederplan zijn overgenomen en maken onderdeel uit van dit wijzigingsplan.
Het voornemen betreft een aanpassing van het bouwvlak om de realisatie van een loods mogelijk te maken. De onderhavige wijziging in de planologische situatie gaat dan ook gemoeid met zeer geringe investeringen die voor rekening komen van de initiatiefnemer. Het voornemen wordt dan ook economisch uitvoerbaar worden geacht.
Het wijzigingsplan doorloopt de procedure zoals vastgelegd in artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wro. Door het voeren van de genoemde procedure, met de daar bijhorende zienswijzen-, c.q. beroepsprocedure, wordt de maatschappij betrokken bij het plan.
In eerste instantie wordt het ontwerpwijzigingsbesluit met bijbehorende stukken gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens de genoemde periode kan een ieder bij het college van Burgemeester en Wethouders zienswijzen indienen omtrent het ontwerpwijzigingsbesluit. Wanneer geen zienswijzen worden ingediend, wordt het wijzigingsbesluit vastgesteld. Wanneer wel zienswijzen zijn ingediend, moeten deze voorzien worden van een gemeentelijke reactie. Vervolgens kan het wijzigingsplan, al dan niet gewijzigd naar aanleiding van een zienswijze, worden vastgesteld. De vaststelling van het wijzigingsplan wordt door het college van Burgemeester en Wethouders bekend gemaakt en ter inzage gelegd. Tegen het besluit is beroep mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.