Plan: | Schagerburg, Stolperweg 11 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0441.WPBGZStolperweg11-VA01 |
Het voorliggende plan is opgesteld ten behoeve van het perceel Stolperweg 11, Schagerbrug. In het geldende bestemmingplan 'Buitengebied Zijpe' (verder te noemen: moederplan) kent dit perceel de volgende bestemmingen:
Het voornemen is om het bedrijf in zuidelijke richting uit te breiden met als eerste fase een kas van 820 m² te bouwen aan de zuid-oost zijde van de bestaande bebouwing, zie bijgaande tekening. De geplande uitbreiding valt buiten het vigerende bouwblok.
Het moederplan kent voor het perceel een wijzigingsbevoegdheid om het bouwblok te vergroten (zie paragraaf 3.8.4. van het moederplan). Deze wijzigingsbevoegdheid wordt met het voorliggende wijzigingsplan nagestreefd.
Op onderstaande situatietekening staan het huidige bouwblok en het gewenste bouwblok aangegeven. De grens van het nieuwe bouwblok is tevens de plangrens van dit wijzigingsplan.
Toekomstige situatie (eerste fase en gewenst bouwvlak)
bron: DLV Advies
Bloembollenbedrijf Fa. J. Dignum en Zn. is gevestigd aan de Stolperweg 11 te De Stolpen (Schagerbrug). Het betreft een agrarisch bedrijf dat zich richt op de teelt van bollen in de open grond en de teelt van bloeiende bolbloemen (tulpen) in de bedrijfsgebouwen. Het bedrijf heeft 32,5 hectare grond in gebruik voor de teelt van bloembollen.
Op de bedrijfslocatie beschikt de onderneming over een bouwblok van 3.750 m², met daarin 1.750 m² bedrijfsgebouwen. Daarnaast wordt op korte afstand een schuur gehuurd met een oppervlakte van 600 m².
Het bedrijf heeft al een aantal jaren gebrek aan bedrijfsruimte. Hoewel al schuurruimte wordt bijgehuurd, is er nog steeds behoefte aan extra ruimte. Met name in het zomerseizoen wordt de werkwijze bepaald en gestuurd door de beschikbare ruimte. Dit leidt soms tot onacceptabele vertragingen in het verwerkingsproces van de bloembollen, met kwaliteitsverlies tot gevolg. Om dit probleem op te lossen is op zeer korte termijn (1-2 jaar) nieuwbouw noodzakelijk en op de middellange (5-10 jaar) termijn weer.
De eerste nieuwbouw is bedoeld om de ontstane achterstand in ontwikkeling van de bedrijfsgebouwen te corrigeren. De tweede nieuwbouw is bedoeld om naar de toekomst toe extra capaciteit te bouwen. Er is voor gekozen om zowel de eerste als tweede fase in dit wijzigingsplan op te nemen. Enerzijds biedt dit de mogelijkheid om de landschappelijke inpassing van het initiatief af te stemmen op de eindsituatie, anderzijds wordt voorkomen dat twee keer een dure planologische procedure moet worden doorlopen.
Het bouwblok is momenteel functioneel gezien volgebouwd. Uitbreiding van de gebouwen is daarin niet mogelijk. Tot voor kort was het niet mogelijk om het bouwblok te vergroten, omdat er geen aansluitende grond in eigendom was. Recent werd de grond aansluitend aan het bouwblok in eigendom verkregen. Daarmee wordt het mogelijk om het bouwblok te vergroten en de gewenste nieuwbouw te realiseren.
Maatschappelijk verantwoord ondernemen is steeds vaker een 'license to produce'. Afnemers vragen naar productie-informatie, omdat zij voor hun certificering worden afgerekend op de transparantie en traceerbaarheid van hun ingekochte producten. Energieverbruik maakt daar een onderdeel van uit.
In de zomerperiode heeft het bedrijf van de ondernemers een grote warmtevraag voor de droging van de producten. In de huidige werkwijze wordt deze warmte opgewekt door de verbranding van aardgas. De voorgenomen nieuwbouw zal zijn in de vorm van een kas. Hieruit kunnen grote volumes warme lucht gewonnen worden, die gebruikt kunnen worden voor de droging van de producten. Daarmee kan fors op gas bespaard worden.
Een laatste reden voor nieuwbouw is de scheiding van werk en privé. Door de vergroting van het bouwvlak en nieuwbouw, inclusief de opgewaardeerde ontsluiting op de Belkmerweg, kunnen werk en privé meer gescheiden worden. De ontsluiting op de Stolperweg naast de bedrijfswoning, waarover nu nog veel bedrijfsverkeer het bedrijf bezoekt, zal dan een privé-uitrit worden.
Naar aanleiding van een zienswijze is met de indiener daarvan overeengekomen dat de huidige inrit naast de woning aan de Stolperweg 7 niet langer bedrijfsmatig in gebruik zal worden genomen voor verkeersbewegingen met tractoren en vrachtwagens. In plaats daarvan zal de initiatiefnemer de huidige inrit aan de Belkmerweg verplaatsen en hiervoor in gebruik gaan nemen. De wens van de initiatiefnemer was om dit in een later stadium alsnog te doen, maar om de indiener van de zienswijze tegemoet te komen zal dit in de huidige planfase worden gedaan.
Hieronder is een tekening van de gewenste situatie opgenomen. De voorgenomen nieuwbouw van fase 1 heeft een oppervlakte van 820 m² (a).
Toekomstige situatie met landschappelijke inpassing
bron: Rho Adviseurs
Het bedrijf maakt op dit moment gebruik van een tweetal bedrijfsin- en uitritten die direct zijn ontsloten op de provinciale weg N503 (Stolperweg). Met name de ontsluiting tussen de bestaande bedrijfswoningen is zeer smal en minder geschikt voor de huidige bedrijfsvoertuigen. Na realisatie van de nieuwbouw zal het gebruik van deze in- en uitrit hoofdzakelijk beperkt worden tot privédoeleinden. Aan de achterzijde wordt de bestaande uitrit voor agrarisch verkeer opgewaardeerd, zodat deze ook voor vrachtverkeer gebruikt kan worden.
In het moederplan wordt aangaande de wijzigingsbevoegdheid voor vergroting van het bouwvlak (paragraaf 3.8.4.) gesteld dat het College van B&W medewerking kan verlenen, met dien verstande dat:
ad a. er is geen sprake van een veehouderij, de aanduiding 'specifeke vorm van agrarisch- veehouderij' is overigens ook niet van toepassing op het plangebied;
ad b. de aanduiding 'glastuinbouw' is niet van toepassing op het plangebied;
ad c. de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond middels een bedrijfsplan dat is opgenomen in bijlage 2 bij deze toelichting. Uit het bedrijfsplan blijkt dat er een bedrijfsmatige noodzaak aanwezig is voor de uitbreiding van het bouwperceel;
ad d/e.in bijlage 1 een voorwaardelijke verplichting opgenomen die verzekert dat de landschappelijke inpassing wordt gerealiseerd binnen één jaar na ingebruikname van de nieuwe bedrijfsbebouwing;
ad f. in hoofdstuk 5 wordt aangetoond dat de vergroting voldoet aan de geldende milieuwet- en regelgeving;
ad g. in paragraaf 6.7 wordt aangetoond dat het beoogde plan geen effect heeft op Natura-2000-gebieden.
De ruimtelijke visie van de provincie is verwoord in de 'Structuurvisie Noord-Holland 2040'. De provincie heeft drie hoofdbelangen beschreven: klimaatbestendigheid, duurzaam ruimtegebruik en ruimtelijke kwaliteit.
Bij de Structuurvisie hoort een Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). In de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vindt u de regels waaraan ruimtelijke plannen in Noord-Holland moeten voldoen. Op 12 december 2016 hebben Provinciale Staten een wijziging van de Provinciale Ruimtelijke Verordening vastgesteld. De nieuwe PRV trad in werking op 1 maart 2017.
De Ruimtelijke Verordening richt zich op bestemmingsplannen, beheersverordeningen, wijzigings- en uitwerkingsplannen en omgevingsvergunningen waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan. Hierbij gaat het om algemene regels omtrent de inhoud. Uiteraard moet het provinciale belang de inzet van de verordening altijd rechtvaardigen. Voor dit plan zijn de volgende onderwerpen uit de verordening van belang: weidevogelleefgebieden; gebieden voor grootschalige landbouw en het bollenconcetratiegebied. Hierna is een toetsing aan de relevante regels weergegeven.
ad 1. Het plan bestaat uit een uitbreiding van een bestaand bouwblok. Dit is toegestaan.
ad 2. Het plan voorziet in een aanlegvergunningstelsel (zie artikel 3.7 van de regels).
ad 3. Dit lid is niet van toepassing aangezien het plan in overeenstemming is met lid 1.
ad 4. Dit lid is niet van toepassing aangezien het plan in overeenstemming is met lid 1.
ad 5. Er is geen noodzaak voor het wijzigen van de begrenzing.
ad 6. Artikel 4 is niet van toepassing.
ad 1a. De bebouwing wordt geconcetreerd binnen een nieuw te vormen bouwperceel.
ad 1b. Er is geen sprake van bebouwing buiten het bouwperceel.
ad 1c. Dit plan voorziet niet in een extra bedrijfswoning.
ad 1d. Het plangebied is niet gelegen in een gebied voor gecombineerde landbouw.
ad 1e. Het plangebied is niet gelegen in een gebied voor gecombineerde landbouw.
ad 1f. De omvang van het bouwperceel bedraagt niet meer dan 2 hectare.
ad 1g. Dit artikel is niet van toepassing. Zie onder 1f.
ad 1h. Dit plan maakt geen huisvesting van werknemers mogelijk.
ad 2. Artikel 15 van de verordening voorziet in regels omtrent een goede landschappelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. In paragraaf 3.2 wordt nader toegelicht op welke wijze het erf landschappelijk wordt ingepast. Daarbij is rekening gehouden met de historische- en landschappelijke context. Hiermee wordt voldaan aan artikel 15.
ad 3. Het plangebied is niet gelegen binnen de Ecologische Hoofdstructuur. Het weidevogelgebied wordt hierna behandeld.
ad 4. Betreffende artikel is niet van toepassing op dit plan aangezien de genoemde omvang in lid e en g niet wordt overschreden.
ad 5. Dit artikel is niet van toepassing aangezien de locatie niet is gelegen binnen een veenpolderlandschap.
ad 1. De locatie is gelegen binnen een bollenconcetratiegebied. De uitbreiding past dan ook binnen de verordening.
ad 2. Dit plan maakt de uitbreiding van een bestaand bollenbedrijf mogelijk binnen het bollenconcentratiegebied en is hiermee in overeenstemming met de verordening.
De kaart behorende bij Leidraad Landschap en Cultuurhistorie van de provincie Noord-Holland laat geen bijzonderheden zien voor het plangebied. Het bestemmingsplan leidt niet tot aantasting van cultuurhistorische waarden. Het plan mag op dit punt uitvoerbaar worden geacht.
Begin 1992 ondertekende Nederland het Verdrag van Valletta/Malta. Daarmee heeft de zorg voor het archeologische erfgoed een prominentere plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunten van het verdrag zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en de introductie van het zogenaamde 'veroorzakerprincipe'. Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden. Ondertussen is dit vertaald in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) die op 1 september 2007 van kracht is geworden. Met name de Monumentenwet is door de Wamz aangepast en gaat concreet in op de bescherming van archeologische waarden in planologische procedures.
De vigerende planregels van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 (art. 39 van het moederplan) geven aan dat bij bouwplannen groter dan 100 m² archeologisch onderzoek plaats moet vinden. Voor de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 6 ligt deze grens op 10.000 m². De beoogde nieuwbouw ligt met een oppervlakte van meer dan 100 m² binnen de bestemming Waarde - Archeologie 3. Dit betekent dat een archeologisch onderzoek noodzakelijk is om de haalbaarheid van het plan vast te stellen.
Transect heeft in november 2016 een archeologisch bureauonderzoek en verkennend inventariserend veldonderzoek uitgevoerd voor het plangebied (zie bijlage 3).
Op basis van het bureauonderzoek worden kwelder- en wadafzettingen op veen in het plangebied verwacht. In de mariene afzettingen wordt een vlakvaaggrond verwacht. Waarschijnlijk is de top van het veen al geërodeerd. Indien dit niet het geval is kunnen hier resten uit de periode Bronstijd-Romeinse Tijd aanwezig zijn. De verwachting voor deze periode is echter laag. In de top van de mariene afzettingen worden bewoning- en ontginningssporen uit de Nieuwe Tijd verwacht. In 1832 lag in het noorden van het plangebied een erf met bebouwing. Ook ligt het maaiveld hier hoger. De verwachting op archeologische resten en/of sporen uit de Nieuwe Tijd is dan ook hoog in het noorden van het plangebied.
Binnen de nieuwbouwlocatie is de archeologische verwachting getoetst door middel van een verkennend booronderzoek. Uit dit onderzoek is gebleken dat geen veen aanwezig is binnen de nieuwbouwlocatie, alleen maar afzettingen behorende tot het Laagpakket van Walcheren, waardoor hier geen resten uit de Romeinse Tijd meer worden verwacht. Doordat de bodem ter plaatse van verhoging van het maaiveld tot 85 à 140 cm –Mv vergraven is, kan ook de trefkans op archeologische resten en/of sporen uit de Nieuwe Tijd worden bijgesteld naar laag.
Transect adviseert, in het kader van de bestemmingsplanwijziging, om de dubbelbestemming ‘waarde – archeologie’ voor de nieuwbouwlocatie, die door middel van een verkennend booronderzoek is onderzocht, op te heffen. De voor de nieuwbouw benodigde omgevingsvergunning kan zonder verder archeologisch onderzoek worden afgegeven.
Voor het overige deel van het plangebied wordt geadviseerd om de dubbelbestemming archeologie te handhaven, conform de huidige onderzoeksgrenzen van het bestemmingsplan. Eventueel toekomstig archeologisch onderzoek kan zich dan beperken tot een inventariserend veldonderzoek, verkennende fase, dat er op gericht is om de intactheid van de bodem en de aan- en/of afwezigheid van een veraarde veentop in de ondergrond in kaart te brengen. Een bureauonderzoek is dan niet meer nodig.
Hiermee vormt het aspect archeologie geen belemmering voor de uitvoering van dit wijzigingsplan.
In de Woningwet is bepaald dat door de gemeenteraad in de bouwverordening regels moeten worden opgenomen om het bouwen op verontreinigde bodem te voorkomen. Deze regels hebben onder andere betrekking op het uitvoeren van een (bodem)onderzoek naar de aard en schaal van de verontreiniging van de bodem. Ook is bepaald dat het college van Burgemeester en Wethouders (B en W) een beslissing op een aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen moet aanhouden, als blijkt dat de bodem is verontreinigd dan wel het vermoeden bestaat dat sprake is van ernstige verontreiniging.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan inzicht moet worden verkregen over de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat onder andere inzicht moet worden verkregen in de noodzakelijke financiële investering van een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is dus feitelijk een onderdeel van de onderzoeksverplichting van B en W en de gemeenteraad bij de voorbereiding van een bestemmingsplan.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening moet worden voorkomen dat gronden waarvan bekend is dat de milieuhygiënische kwaliteit onvoldoende is, worden bestemd met een bestemming die daarvoor gevoelig is. In het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt een bodemonderzoek verricht. Naar verwachting zal de kwaliteit van de bodem niet leiden tot belemmeringen voor de uitvoering van het plan.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Daarbij gaat de aandacht zowel uit naar inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als naar het transport van gevaarlijke stoffen.
De provincie Noord-Holland heeft een risicokaart vervaardigd, waarop verschillende risicobronnen en risico-ontvangers zijn aangegeven. Om na te gaan of bij het planvoornemen ook aandachtspunten op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat zich in de directe omgeving van het plangebied geen risicobronnen bevinden. Het bedrijf vormt zelf ook geen risico.
Het plangebied is gelegen op meer dan 100 meter van een groothandel met een opslag van gewasbestrijdingsmiddelen (Stolperweg 21a). Gezien de gesegmenteerde opslag is geen sprake van een BEVI-inrichting. Er is daarmee geen sprake van een invloedsgebied of een risicocontour anders dan de veiligheidsafstand van 20 meter. Op een afstand van meer dan 100 meter zijn daarmee geen veiligheidsrisico's te verwachten.
Fragment risicokaart
De locatie is direct aan de Provinciale weg N503 gelegen. Dit betreft een route waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Gezien de locatie nabij een transportroute is gelegen voor gevaarlijke stoffen dient een nadere motivatie van het groepsrisico aan de hand van de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) te worden opgenomen.
In het HART zijn vuistregels opgenomen wanneer het groepsrisico van belang is als wordt ontwikkeld nabij een transportroute voor gevaarlijke stoffen. Voor een weg gelegen buiten de bebouwde kom (geen autosnelweg zijnde) gelden specifieke vuistregels om te bepalen wanneer sprake is van een veiligheidsrisico. Er is geen sprake van een veiligheidsrisico wanneer een weg gelegen buiten de bebouwde kom minder dan 500 transportbewegingen per jaar met licht ontvlambare gassen plaatsvinden. Op de betreffende weg vinden minder dan 500 transportbewegingen per jaar plaats met licht ontvlambare gassen, waarmee geen sprake is van een veiligheidsrisico.
De gemeente Schagen heeft daarnaast nog een beleidsvisie externe veiligheid opgesteld. Op basis van advies van de Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland (RUD) blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling niet zal leiden tot strijdigheid met de beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente.
Voorliggend plan wordt uit oogpunt van externe veiligheid niet belemmerd. De uitbreiding van het bedrijf vormt zelf geen verhoogd risico voor de omgeving, het bedrijf zelf is geen kwetsbaar object.
Het plan dient te voldoen aan regels voor luchtkwaliteit. Aangetoond moet worden dat geen normen worden overschreden. Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de normen die gelden voor luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een verslechtering van de luchtkwaliteit van maximaal 3% (een toename van maximaal 1,2µg/m3 NO2 of PM10) nog als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
ordening. Nagegaan moet worden of het plan een negatief effect heeft op de luchtkwaliteit. De uitbreiding is voornamelijk gericht op het vergroten van de bedrijfsefficiency. Door de uitbreiding zal geen sprake zijn van een significante toename van het aantal verkeersbewegingen. Doordat op termijn niet langer gebruik gemaakt hoeft te worden van een huurlocatie komen ook verkeersbewegingen tussen de verschillende locaties te vervallen. In dit licht zal het plan eerder een positieve uitwerking kunnen hebben op de luchtkwaliteit, omdat de uitbreiding het bedrijf in staat stelt meer stappen in het verwerkingsproces op de eigen bedrijfslocatie uit te voeren. In de omgeving van het plangebied is geen indicatie dat grenswaarden van het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer worden overschreden. Het plan voldoet aan het gestelde in het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer. De uitvoerbaarheid van voorliggend plan wordt niet door onaanvaardbare gevolgen voor de luchtkwaliteit belemmerd.
Voor elk plan wordt in het kader van de watertoets bepaald wat het effect is op de waterhuishouding. Als verantwoordelijke instantie voor het waterbeheer in en in de directe omgeving van het plangebied hanteert Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) als uitgangspunt dat het bebouwen van landelijk gebied geen verslechtering van de waterhuishoudkundige situatie mag betekenen. Daarom adviseert het HHNK bij uitbreiding van verhard oppervlak compenserende maatregelen te nemen. Het HHNK denkt daarbij aan vergroting van de bergingscapaciteit door bestaande waterlopen te verbreden of door nieuw oppervlaktewater aan te leggen. Tijdelijke berging van water door uitbreiding van het wateroppervlak creëert een grotere buffer in het systeem en daardoor een geringere peilstijging bij hevige regenval. De initiatiefnemer van het bouwplan is verantwoordelijk voor deze compenserende waterberging. Dat geldt zowel voor de financiering als voor de daadwerkelijke aanleg.
Om te bepalen hoe groot de compenserende waterberging moet zijn, heeft het HHNK een rekenmethode ontwikkeld. Het HHNK hanteert geen vast compensatiepercentage binnen het beheersgebied, maar een compensatiepercentage dat bij de lokale omstandigheden past.
Wanneer sprake is van een toename van verhard oppervlakte is het nodig om nieuw oppervlaktewater te compenseren. Voorliggend plan voorziet in de uitbreiding van een bestaand bedrijf. De netto toename van verhard oppervlakte bedraagt 1.000 m² (eerste fase uitbreiding).
Ten behoeve van dit nieuwbouwplan is een Watertoets ingevuld, zie bijlage 4. In de watertoets wordt geconcludeerd dat de korte procedure gevolgd dient te worden.
Om de gevolgen van de verhardingstoename te compenseren berekent het hoogheemraadschap hoeveel extra waterberging er in het betreffende peilgebied gerealiseerd moet worden. Bij deze berekening is uitgegaan van de toegestane peilstijging die statistisch eens in de 25 jaar kan voorkomen, de gemaalcapaciteit, drooglegging, rioolstelsel en grondsoort. Dit is berekend voor het oorspronkelijke peil zoals vastgelegd in het peilbesluit, dus niet voor het peil in de onderbemaling. Voor dit peilgebied bedraagt de benodigde watercompensatie 10% van het extra oppervlak aan verharding dat versneld tot afvoer in het oppervlaktewater komt. Met een verhardingstoename in het plangebied van 1.000 m2 betekent dat dat er 100 m² extra open water gegraven zal moeten worden. De compensatie dient bij voorkeur te gebeuren binnen het plangebied, maar in ieder geval binnen het peilgebied.
In het kader van een ander project heeft initiatiefnemer reeds extra gecompenseerd (47,5 m²). Hiervoor wordt verwezen naar de watervergunning in bijlage 5. Dit betekent dat er nog een extra compensatie van 52,5 m². Deze wordt gerealiseerd door de watergang in de onderstaande afbeelding te verbreden. Ook de compensatie voor toekomstige uitbreidingen wordt op die wijze vormgegeven.
Watercompensatie (te verbreden watergang)
Voor werkzaamheden in, langs, op, bij of aan open water, waterkeringen, alsmede voor het doen van lozingen op het oppervlaktewater en het realiseren van verhardingstoenames groter dan 800 m2 is een watervergunning nodig. Daarnaast is voor werkzaamheden op of langs wegen (bv. uitritten, kabels en leidingen) in beheer bij het hoogheemraadschap ontheffing nodig op grond van de Wegenverordening HHNK 2013. Een aanvraag om een watervergunning kan worden ingediend via het omgevingsloket online via www.omgevingsloket.nl.
De compensatie van het verharde oppervlak kan plaatsvinden door een verbreding en verlenging van de bestaande sloot aan de oostzijde van het plangebied. Voor de toename aan verharding en de realisatie van de benodigde compensatie, zal voor uitvoering van de werkzaamheden een aanvraag voor een watervergunning worden ingediend via het omgevingsloket online.
Voorliggend wijzigingsplan heeft geen negatieve effecten op de waterhuishouding. Het plan mag op dit punt uitvoerbaar worden geacht.
De planlocatie is niet gelegen in een Natuurgebied (Natuurnetwerk Nederland of Nationaal Landschap). Het dichtstbijzijnde gebied in het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is gelegen op een afstand van ongeveer 1,1 kilometer van de locatie. De NNN gebieden hebben geen externe werking. Gezien de omvang de gewenste uitbreiding van het agrarisch bouwperceel ten behoeve van de bollenteelt en de ruime afstand tot het betreffende gebied worden negatieve gevolgen niet verwacht.
Het dichtstbijzijnde natuurgebied (Natura2000-gebied Zwanenwater & Pettemerduinen) ligt op 1,6 kilometer afstand. Er is met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van een toename van de ammoniakemissie van het bedrijf. Er is daarmee geen sprake van een toenemende stikstofdepositie op de betreffende gebieden. Gezien de ruime afstand tot de betreffende gebieden zullen overige aspecten zoals licht, geluid en trillingen eveneens niet leiden tot negatieve effecten.
De gronden van de planlocatie zijn intensief in gebruik als productiegrond voor de bollenteelt, wat tevens blijkt uit de gebiedsaanduiding bollenconcentratiegebied. Er is geen beplanting aanwezig die geschikt is voor verblijf en foerage van al dan niet beschermde vogels. Er worden geen bestaande gebouwen gesloopt die een mogelijke verblijfplaats vormen.
Er is geen sprake is van het slopen van gebouwen, het kappen van bomen of het dempen van sloten. Mede gezien het huidige gebruik van deze locatie is er geen reden om een quickscan natuur uit te laten voeren.
Zowel het huidige bouwkavel (met uitzondering van de bebouwing) als het agrarisch gebied waar de uitbreiding is beoogd maken deel uit van een weidevogelleefgebied. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkeling moet rekening worden gehouden met het functioneren van het gebied voor weidevogels. Uitbreiding van bestaande agrarische bedrijfslocaties aansluitend aan de bestaande bebouwing blijft echter mogelijk. Nieuwe bedrijfslocaties, peilverlagingen en opgaande beplanting in het open gebied zijn niet gewenst. In dit plan is echter geen sprake van een nieuwe locatie maar van uitbreiding, het grondwaterpeil verander niet. De opgaande beplanting zoals deze is opgenomen in het landschappelijk inrichtingsplan wordt direct aangrenzend aan de toekomstige bebouwing gerealiseerd. Het weidevogelleefgebied vormt dan ook geen beperking voor dit plan.
Op grond van de Wet milieubeheer zijn bedrijven en instellingen verplicht te voldoen aan de eisen van een AMvB, dan wel een milieuvergunning te hebben voor de exploitatie van het bedrijf, waarbij er dient te worden aangetoond dat het plan buiten de invloedssfeer van bedrijvigheid in de nabije omgeving valt. Tevens dient te worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor de nabijgelegen functies.
Op basis van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering valt het planvoornemen onder milieucategorie 2 (in alle gevallen op basis van geluid en voor een bloembollendroog- en prepareerbedrijf tevens voor geur) met een minimale richtafstand van 30 meter tot hindergevoelige objecten zoals woningen. De Regionale Uitvoeringsdienst hanteert voor bloembollenteeltbedrijven een strengere eis, namelijk een afstand van 50 meter. De omliggende woningen van derden liggen op minder dan 50 meter vanaf het bouwplan. Om de effecten in beeld te brengen is een akoestisch onderzoek (zie bijlage 6) uitgevoerd. Hieruit blijkt dat gezien de optredende geluidsbelastingen er, voor het aspect geluid, sprake is van een aanvaardbare situatie en daarom van een goede ruimtelijke ordening. Wel zullen er aanvullende maatregelen moeten worden getroffen gezien de beperkte afstand tot de woning Stolperweg 7. Deze zijn beschreven in het hiervoor genoemde onderzoek.
Lokale overheden hebben een belangrijke rol bij energiebesparing, duurzame energieopwekking en terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen. Bijna alle gemeenten in Nederland hebben een klimaatbeleidsplan en voeren klimaatprojecten uit. De doelen uit het Uitvoeringsprogramma Klimaat 2012 - 2020 van de gemeente Schagen zijn energiebesparing, vermindering uitstoot broeikasgassen met 20% en de opwekking van 22,5% duurzame energie.
Maatschappelijk verantwoord ondernemen is steeds vaker een 'license to produce'. Afnemers vragen naar productie-informatie, omdat zij voor hun certificering worden afgerekend op de transparantie en traceerbaarheid van hun ingekochte producten. Energieverbruik maakt daar een onderdeel van uit.
In de zomerperiode heeft het bedrijf van initiatiefnemer een grote warmtevraag voor de droging van de producten. In de huidige werkwijze wordt deze warmte opgewekt door de verbranding van aardgas. De voorgenomen nieuwbouw is een broeikas. Hieruit kunnen grote volumes warme lucht gewonnen worden, die gebruikt kunnen worden voor de droging van de producten. De kas fungeert daarmee als grote zonnecollector. Daarmee kan fors op gas bespaard worden.
Bij de bouw van de kas zullen, daar waar dit zinvol is, gebruikte materialen toegepast worden (er bestaat een levendige handel in gebruikte kasmaterialen). Het glas kan voorzien worden van AR-coatings (anti-reflectie-coating) aan de buitenzijde voor maximale instraling en een LE-coating (low-emission-coating) aan de binnenzijde voor minimale uitstraling. Daarnaast wordt het dek van de kas voorzien van een inpandig schermdoek, om uitstraling te beperken. De verlichting wordt uitgevoerd in energiezuinige LED-TL-verlichting.
Voor de gemeente zijn er, afgezien van kosten van het ambtelijk apparaat voor de begeleiding en toetsing van de aanvragen om de omgevingsvergunning, geen kosten aan de wijziging verbonden.
Er zal een ruimtelijke procedure worden gevolgd, waarbij zienswijzen kunnen worden ingebracht.
Het voorliggende plan is een initiatief van Fa. J. Dignum en Zn, Stolperweg 11 te Schagerburg, gemeente Schagen. De kosten van de realisering van de uitbreiding zijn voor rekening van de initiatiefnemer.
Voorliggend plan is ter vooroverleg aangeboden aan de verschillende vooroverlegpartners. Het voorliggende plan heeft niet geleid tot reacties van de vooroverlegpartners.
Het voorliggend plan heeft gedurende een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn is één zienswijze op het voorliggende plan ingekomen.
De indiener van de zienswijze gaf aan de maatregelen voor reductie van de geluidbelasting zoals zijn genoemd in het akoestisch onderzoek niet wenselijk te vinden. De initiatiefnemer heeft, samen met de gemeente en de adviseur van DLV Advies, een gesprek gehad met de indiener. Uit dit gesprek kwam naar voren dat de indiener de inrit naast de woning aan de Stolperweg 7 liever niet bedrijfsmatig in gebruik zou zien voor verkeersbewegingen ten behoeve van de aan- en afvoer met tractoren en/of vrachtwagens. Om de indiener hieraan tegemoet te komen zal de initiatiefnemer de reeds bestaande inrit aan de Belkmerweg verplaatsen en in gebruik nemen voor verkeersbewegingen ten behoeve van de aan- en afvoer met tractoren en vrachtwagens, zodat de huidige inrit naast de woning aan de Stolperweg 7 hier niet langer voor hoeft te worden gebruikt.
In het reeds uitgevoerde akoestisch onderzoek (bijlage 6 van deze toelichting) is aangegeven op welke plaats de te verplaatsen inrit moet komen te liggen zodat deze akoestisch gezien niet zal leiden tot een overschrijding van de grenswaarden uit de Wet geluidhinder (Wgh). De inrit zal naar de in het akoestisch onderzoek aangegeven plaats worden verplaatst, zodat het gebruik van deze inrit niet zal leiden tot geluidsoverlast aan omliggende gevoelige objecten.
Op basis van het voorgaande is het voorliggende plan op de volgende punten aangepast:
Voor het overige leidt de ingekomen zienswijze niet tot verdere aanpassing van het voorliggende plan. Voor de volledige beantwoording van de ingekomen zienswijze wordt verwezen naar de bij dit plan behorende Nota van Zienswijze, waarvoor wordt verwezen naar bijlage 7 van deze toelichting.