direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Korte Belkmerweg 34, 't Zand
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0441.WPBGZKRTBLKMRW34-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

De firma A.C.M. Smit en Zn. exploiteert aan de Korte Belkmerweg 34 in 't Zand een bloembollenkwekerij. De huidige agrarische bouwvlakken die in het vigerende bestemmingsplan zijn opgenomen voor het bedrijf, bieden onvoldoende capaciteit voor de gewenste toekomstige ontwikkeling. Het bestemmingsplan bevat echter een wijzigingsbevoegdheid op grond waarvan het onder voorwaarden mogelijk is om te groeien naar een maximaal bouwvlak van 2 hectare. In het onderhavige wijzigingsplan wordt de gewenste ontwikkeling gemotiveerd en wordt ingegaan op deze voorwaarden.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen tegenover de woning aan de Korte Belkmerweg 34 in 't Zand. De ligging is weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.WPBGZKRTBLKMRW34-VA01_0001.png"

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Buitengebied Zijpe' zoals vastgesteld door de gemeenteraad van Schagen op 22 april 2014. In dit bestemmingsplan hebben de gronden van het plangebied de bestemming 'Agrarisch'. Voor het bedrijf ACM Smit en Zn zijn drie bouwvlakken op de verbeelding van het bestemmingsplan opgenomen. Zie figuur 1.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.WPBGZKRTBLKMRW34-VA01_0002.png"

Figuur 1.2: Uitsnede vigerend bestemmingsplan

In het plangebied geldt ook de dubbelbestemming Waarde – Archeologie 5. Op grond van deze dubbelbestemming is archeologisch onderzoek nodig bij nieuwbouwplannen groter dan 2.500 m2 waarbij de grond dieper dan 0,50 m onder maaiveld wordt geroerd (zie paragraaf 3.4). Tot slot geldt in het plangebied de gebiedsaanduiding 'Overige zone – bollenconcentratiegebied'.

In het bestemmingsplan is in artikel 3.8.4 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor vergroting van een agrarisch bouwvlak. Deze wijzigingsbevoegdheid luidt als volgt:

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor wat betreft het vergroten van de op de verbeelding opgenomen bouwvlakken tot een totale oppervlakte van ten hoogste 2 hectare met dien verstande dat:

  • a. vergroting van het bouwvlak niet is toegestaan voor veehouderijbedrijven, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij';
  • b. vergroting van het bouwvlak is niet toegestaan voor bedrijven ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw';
  • c. uitsluitend wordt meegewerkt indien de bedrijfseconomische noodzaak daartoe wordt aangetoond middels een bedrijfsplan;
  • d. aan vergroting van het bouwvlak uitsluitend wordt meegewerkt wanneer een beplantingsplan wordt aangeleverd, waarin de vergroting van het bouwvlak landschappelijk wordt ingepast;
  • e. het beplantingsplan zoals genoemd onder d. dient binnen een jaar na het onherroepelijk worden van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk te zijn gerealiseerd;
  • f. de vergroting van het bouwvlak milieuhygiënisch inpasbaar is;
  • g. is aangetoond dat er geen sprake is van significante negatieve effecten op omliggende Natura 2000-gebieden.

Voor het onderhavige plan geldt dat de onderdelen c t/m g van toepassing zijn. Op die onderdelen wordt dan ook specifiek ingegaan in deze toelichting op het wijzigingsplan.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving van het plan gegeven, waarbij wordt ingegaan op de

bedrijfseconomische noodzaak van de voorgenomen bouwvlakvergroting. In hoofdstuk 3 komen de relevante milieu- en omgevingsaspecten aan bod, waarna in hoofdstuk 4 het juridische deel (verbeelding en regels) van het wijzigingsplan wordt toegelicht. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de uitvoerbaarheid van het plan en tot slot wordt in hoofdstuk 6 de procedure die het plan volgt beschreven.

Hoofdstuk 2 Huidige en toekomstige situatie

2.1 Huidige situatie

V.o.f. A.C.M. Smit en Zn. Bloembollenkwekerij exploiteert aan de Korte Belkmerweg 34 in 't Zand een bloembollenkwekerij. Het bedrijf is een traditioneel familiebedrijf, gevestigd in 't Zand. Op dit moment is de derde generatie werkzaam binnen het bedrijf. A.C.M. Smit & Zn. oogst en verwerkt in de zomer van 2016 60 ha tulpen, 10 ha Narcissen en 5 ha krokussen. De bloembollen zijn bestemd voor de nationale en internationale droogverkoop en broeierij. Deze bloembollen worden grotendeels geteeld op de zandgronden in de Zijper polder. Verder wordt een deel geteeld op de kleigronden in de omgeving van de gemeente Koggenland en sinds dit jaar ook een gedeelte op contract in de Flevopolder. Buiten de (beperkte) teelt in de Flevopolder wordt het gehele productieproces in eigen hand gehouden en zoveel mogelijk zelf uitgevoerd. Omdat in het bedrijf alleen voorjaarsbloeiers worden geteeld en verwerkt, worden in de wintermaanden de koel/bewaar cellen verhuurd aan derden zoals aan leliekwekers en vaste planten kwekers.

De laatste uitbreiding dateert van 1996. In dat jaar is de laatste schuur gebouwd. Op dat moment was het areaal bloembollen 25 hectare. Momenteel wordt er 75 hectare bloembollen geteeld. Sinds de laatste uitbreiding is het areaal verdrievoudigd. De schuuraccommodatie is niet meegegroeid met de areaalontwikkeling. Om de bloembollen op een goede manier op te kunnen slaan en te verwerken is er extra ruimte nodig.

Binnen de huidige agrarische bouwvlakken van het bedrijf is geen ruimte voor uitbreiding van het bedrijf. Om zich in deze sector te kunnen handhaven, is het noodzakelijk om te groeien. Om uitbreiding te realiseren is het noodzakelijk, het bouwblok te vergroten. Dit kan gerealiseerd worden door een gedeelte van de bij het bedrijf behorende agrarische gronden bij het bouwvlak te betrekken.

2.2 Toekomstige situatie

Vanwege de toenemende vraag van afnemers naar de producten van A.C.M. Smit en Zn. Bloembollenbedrijf is verdere uitbreiding van de teeltactiviteiten noodzakelijk. Deze vraag is cruciaal om de afnemers als klant te blijven behouden. De bedrijfseconomische noodzaak is onderbouwd in een bedrijfsplan d.d. 2 juni 2016.

In de nieuwe situatie is het bedrijf in staat om op dezelfde locatie de bloembollen verantwoord te kunnen verwerken, te behandelen, af te leveren en op te slaan. Tevens biedt het de mogelijkheid om (noodzakelijk) in schaal te vergroten. Om deze uitbreiding te realiseren en centralisatie van activiteiten te behouden is uitbreiding van het bouwvlak van 5.300 m2 naar 13.775 m2 nodig. Na uitbreiding is tezamen met de andere locaties van A.C.M. Smit en Zn. Bloembollenbedrijf het totale bouwvlak dan 20.000 m2. Het blijkt dat de genoemde investeringen vanuit bedrijfseconomisch oogpunt noodzakelijk zijn om aan de vraag van afnemers te kunnen blijven voldoen.

De voorgenomen uitbreiding zal in meerdere jaren gefaseerd tot stand komen. In fase 1 is het voornemen om 2.280 m2 bij te bouwen. Deze ruimte zal gebruikt worden om de bollen te schonen, drogen en plantklaar te maken. Het voornemen is om fase 1 in 2017 te realiseren.

In fase 2 is het voornemen om 2.280 m2 bij te bouwen. De start van fase 2 is naar verwachting in 2019. Als fase 2 gerealiseerd is zal deze ruimte gebruikt worden voor het schonen en drogen. Het verwerken van de producten zal dan worden verplaatst naar de gebouwen gerealiseerd in fase 1.

Fase 3 heeft een oppervlakte van 1.455 m2. Dit heeft op dit moment nog geen definitieve bestemming maar bij de te verwachten uitbreiding is deze oppervlakte op termijn nodig voor het opslaan van fust en overige machines. Fase 3 wordt naar verwachting uiterlijk in 2021 gerealiseerd. Hierbij speelt de aanscherping van milieu-eisen een rol (o.a. verplicht overdekt opslaan van fust). De precieze fasering is afhankelijk van economische ontwikkelingen.

De totale te bebouwen oppervlakte van fase 1, 2 en 3 bedraagt 6.015 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.WPBGZKRTBLKMRW34-VA01_0003.png"

Figuur 2.1: Inrichtingsschets toekomstige uitbreiding

De keuze om de voorgenomen uitbreiding te projecteren op de locatie aan de Korte Belkmerweg 34 is een logische, zowel vanuit logistieke als bedrijfseconomische redenen. Zonder uitbreiding stagneert de ontwikkeling van de onderneming, komt de groei tot stilstand en kan de continuïteit in gevaar komen. Het huidige bouwblok is op dit moment al geheel vol gebouwd. Hier is dus geen ruimte meer voor uitbreiding.

Ook het aanzicht van de onderneming wordt aanzienlijk fraaier. Nu staan er nog materialen noodgedwongen buiten. Na de bouw kunnen alle machines, kisten fust e.d. binnen opgeslagen worden. Naast dat dit de levensduur ten goede komt, heeft het geheel een veel betere en nettere uitstraling. Daarnaast is het vanuit verzekeringstechnisch oogpunt noodzakelijk om zaken onder dak op te slaan en niet tegen gebouwen aan.

In het beplantingsplan is het voorstel om bij het toekomstige opslag- en werkterrein een dichte erfsingel aan te leggen. Met dit groen wordt de grootte van het bouwoppervlak, gezien vanaf de Belkmerweg, iets gebroken, wordt het beeld van groene erven vanaf de Belkmerweg versterkt, opslag aan het oog onttrokken, een sterke entree gemaakt voor het bedrijf en het groene decor vanaf de N249 versterkt. De bestaande rij knotwilgen aan de achterzijde zal bij de uitbreidingsgronden worden doorgetrokken.

Hoofdstuk 3 Milieu- en omgevingsaspecten

3.1 Algemeen

Diverse milieuaspecten vormen belangrijke input bij de ontwikkeling van een ruimtelijk plan. In dit verband dient bij de afweging van het al dan niet toelaten van bepaalde ruimtelijke ontwikkelingen te worden onderzocht welke milieuaspecten daarbij een rol (kunnen) spelen. Tevens is het van belang milieubelastende functies ruimtelijk te scheiden van milieugevoelige functies. In dit hoofdstuk zijn de effecten van de voorgenomen ontwikkeling per aspect inzichtelijk gemaakt.

3.2 Water

Het is verplicht in beeld te brengen wat de effecten van de voorgenomen activiteit op de waterhuishouding zijn. Het gaat hier zowel om de waterkwaliteit als waterkwantiteit. Het streven is er zoveel mogelijk op gericht om water (regen-, afval- en oppervlaktewater) op een goede manier in te passen in het ontwerp. Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft een wateradvies uitgebracht voor het onderhavige plan.

Gebiedsbeschrijving

Het gebied watert af middels een stelsel van waterlopen naar het gemaal PV. Daar wordt het water via dit gemaal op de Schermerboezem uitgeslagen. Direct langs het plangebied liggen tertiaire en secundaire watergangen. Het plangebied is gelegen in de polder afdeling OT-PV in peilgebied 2769A met een zomer- en winterpeil van respectievelijk NAP -0,70/-1,20 meter.

De feitelijke situatie is dat de locatie is gelegen in een onderbemaling dus dat het waterpeil in de aangrenzende waterlopen op een lager peil worden gehouden. Het waterpeil van deze onderbemaling is onbekend.

De te ontwikkelen locatie heeft momenteel een gemiddelde maaiveldhoogte van NAP -0,10 meter. Bij extreme neerslagsituaties kan het waterpeil in het omliggende water flink stijgen. Wij adviseren u daarom om bij voorkeur een drooglegging te hanteren van 1,20 meter, maar in ieder geval niet lager dan het huidige maaiveld te bouwen. Dit om toekomstige problemen vanuit grond- en oppervlaktewater te voorkomen.

Tevens dient bij de realisatie rekening te worden gehouden met de onderbemaling. Mocht deze opgeheven worden dan dient dit niet tot problemen te leiden voor de nieuwe bebouwing.

Waterkwantiteit

De voorgenomen plannen zorgen voor een substantiële toename van de oppervlakteverharding en extra bebouwing. Door deze toename aan verharding zal neerslag versneld worden afgevoerd naar het oppervlaktewater, al dan niet via het rioolstelsel. Dit leidt tijdens extreme situaties tot pieken in de waterstand met wateroverlast als gevolg. Om ervoor te zorgen dat de waterhuishoudkundige situatie niet verslechtert ten gevolge van de verhardingstoename zullen er in het desbetreffende peilgebied compenserende maatregelen getroffen moeten worden in de vorm van extra wateroppervlak. Overigens wordt er onder verhardingstoename verstaan, zowel de toename aan bebouwing als de toename aan verharding.

Om de gevolgen van de verhardingstoename te compenseren berekent het hoogheemraadschap hoeveel extra waterberging er in het betreffende peilgebied gerealiseerd moet worden.

Voor dit peilgebied bedraagt de benodigde watercompensatie 12% van het extra oppervlak aan verharding dat versneld tot afvoer in het oppervlaktewater komt. Met een verhardingstoename in het plangebied van 5.400 m2 betekent dat dat er 648 m² extra open water gegraven zal moeten worden. De compensatie dient bij voorkeur te gebeuren binnen het plangebied, maar in ieder geval binnen het peilgebied. Voor de toename aan verhard oppervlak en de benodigde compensatie is een watervergunning nodig. Eventuele dempingen van oppervlaktewater dienen één op één gecompenseerd te worden.

De watercompensatie moet gerealiseerd worden, daar waar ook het hemelwater op wordt geloosd. Bevindt deze afvoer zich binnen de onderbemaling, dan zal de compensatie ook daar gerealiseerd moeten worden. Wordt het hemelwater echter afgevoerd op de waterloop die zich niet in de onderbemaling bevindt, dan zal de compensatie ook gerealiseerd moeten worden buiten het onderbemalingsgebied. Aangezien de locatie grenst aan waterlopen die zowel binnen als buiten de onderbemaling liggen, is het van belang om dit op voorhand duidelijk af te stemmen met het hoogheemraadschap. Omdat de ontwikkeling gefaseerd gerealiseerd zal worden, is het mogelijk om ook de benodigde compensatie gefaseerd uit te voeren. Hierover zullen dan afspraken gemaakt moeten worden in de watervergunning. Het voornemen is om de watercompensatie te realiseren door middel van het verbreden van kavelsloten langs percelen die in eigendom zijn. De watercompensatie zal per fase worden gerealiseerd conform de eisen van het HHNK.

Grondwater

Het plan voorziet in het realiseren van nieuwe bebouwing. Het is aannemelijk dat bij het bouwrijp maken van de locatie, bronbemaling zal worden toegepast. Afhankelijk van de te bemalen hoeveelheid is een watervergunning of een melding in het kader van de Waterwet noodzakelijk.

Het onttrokken grondwater zal ook moeten worden afgevoerd. Het hoogheemraadschap is net als voor de onttrekking van het grondwater ook aanspreekpunt als het gaat om het lozen van het onttrokken grondwater op het oppervlaktewater. Voor het retour bemalen van het onttrokken water is de provincie aanspreekpunt. Voor de eventuele lozing van het bemalingswater op het riool dienen nadere afspraken te worden gemaakt met de rioolbeheerder, de gemeente.

Waterkwaliteit en riolering

Op de locatie is geen (druk)riolering aanwezig. Binnen het plan kunnen activiteiten plaatsvinden die mogelijk zorgen voor een verontreiniging van het hemelwater. Voorkomen dient te worden dat vervuild hemelwater ongezuiverd op het oppervlaktewater terecht komt. Het hoogheemraadschap is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het oppervlaktewater en ziet dus toe op de omgang met hemelwater in het plan. Door middel van afstemming met HHNK over de inrichting kan sturing worden gegeven aan de kwaliteit van het watersysteem.

Vergunningen en ontheffingen

Voor werkzaamheden in, langs, op, bij of aan open water, waterkeringen, alsmede voor het doen van lozingen op het oppervlaktewater en het realiseren van verhardingstoenames groter dan 800 m2 is een watervergunning nodig.

3.3 Bodem

In een bestemmingsplan dat nieuwe functies mogelijk maakt dient de bodemgesteldheid in kaart te worden gebracht. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken is) voor de nieuwe bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.

Het Bodemloket geeft inzicht in maatregelen die de afgelopen jaren getroffen zijn om de bodemkwaliteit in kaart te brengen (bodemonderzoek) of te herstellen (bodemsanering). Tevens wordt weergegeven waar vroeger (verdachte) activiteiten hebben plaatsgevonden die mogelijk bodemverontreiniging hebben veroorzaakt en waar mogelijk bodemonderzoek moet worden uitgevoerd. De informatie van het Bodemloket geeft voor de locatie geen aandachtspunten aan.

Naast het Bodemloket is ook de Bodemkwaliteitskaart regio Kop van Noord-Holland geraadpleegd. Ook deze kaart geeft geen aandachtspunten weer.

Voor zover bekend is het aspect bodem geen belemmering voor de uitvoering van dit wijzigingsplan. Voor de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen zal een verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd.

3.4 Archeologie

Sinds 1 september 2007 is de Monumentenwet gewijzigd. Als gevolg van het verdrag van Valletta, dat in 1992 onder andere door Nederland is ondertekend, heeft archeologie een prominente plaats gekregen in de ruimtelijke ordening. Iedere gemeente is verplicht aandacht te besteden aan de archeologie op haar grondgebied en dit te verwerken in bestemmingsplannen en andere ruimtelijke instrumenten.

Bureau voor Archeologie heeft een bureau- en booronderzoek uitgevoerd voor bouwwerkzaamheden aan de Belkmerweg tegenover nr. 34 te 't Zand. Het plangebied ligt in het Noordhollands kleigebied. In de ondergrond van het plangebied bevinden zich zeeafzettingen die niet geschikt zijn voor bewoning. Vanaf de Bronstijd gaat in het gebied veen groeien. Delen van het veen raken vanaf de IJzertijd op natuurlijke wijze ontwaterd waardoor het veen bewoonbaar wordt. Vanaf de 12e eeuw overspoeld de zee het veen en ontstaat een wad- en kweldergebied dat in de 16e eeuw wordt ingepolderd. In het plangebied zijn zes boringen gezet tot maximaal 400 cm -mv. Hieruit blijkt dat in de ondergrond van het plangebied een omgewerkt pakket op mariene afzettingen op veen op mariene afzettingen aanwezig zijn. Het veenpakket en het onderste pakket mariene afzettingen is in drie boorprofielen aangeboord. De bovenste 50 tot 100 cm is recentelijk omgewerkt.

Er zijn geen aanwijzingen voor archeologische waarden. De top van het veen is niet intact. Resten uit de IJzertijd worden niet verwacht. De bovenste 50 tot 100 cm is omgewerkt. Resten gerelateerd aan de ontginning worden evenmin verwacht. Bureau voor Archeologie adviseert het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling.

Het is echter nooit uit te sluiten dat toch archeologische resten worden aangetroffen bij de graafwerkzaamheden. Eventuele archeologische resten is men verplicht te melden bij de Minister van OCW in overeenstemming met artikel 53 van de Monumentenwet uit 1988. In dit geval wordt aangeraden om contact op te nemen met de gemeente Schagen.

3.5 Flora en fauna

In de natuurwetgeving worden gebiedsbescherming en soortenbescherming onderscheiden. Beide beschermingsregimes zijn van belang voor de ontwikkelingsmogelijkheden van een gebied. Het onderhavige plangebied maakt geen onderdeel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) of natuurbeschermingsgebied. De soortenbescherming is geregeld in de Flora- en faunawet. Hierin zijn verschillende beschermingsregimes voor soorten aangewezen. In het verkennend natuuronderzoek is de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan de wet- en regelgeving op het gebied van natuur.

3.5.1 Gebiedsbescherming

Natuurnetwerk Nederland

De voorgenomen ontwikkelingen vinden plaats buiten de begrenzing van NNN gebied en wei-devogelleefgebied en er is geen relatie met weidevogelleefgebied in de wijde omgeving, daar-om is nadere toetsing niet noodzakelijk. Er zijn in het kader van natuurbeleidskaders geen beperkingen bij de vaststelling en uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.

Natuurbeschermingswet

Het plangebied ligt buiten de begrenzing van gebieden die beschermd zijn in het kader van de Nb-wet. Directe effecten zoals vernietiging van habitats, vernietiging van leefgebieden, barrière- werking en/of versnippering op deze beschermde gebieden in het kader van de voorgenomen ingreep zijn dan ook op voorhand uit te sluiten. Omdat de in het kader van de Nb-wet beschermde gebieden zich buiten de mogelijke afstand van verstoring door licht, geluid en beweging als gevolg van voorgenomen activiteiten bevinden (maximaal enkele honderden meters), kunnen dergelijke effecten in het kader van de externe werking eveneens uitgesloten worden.

In het kader van de externe werking kan er sprake zijn van effecten op de kwaliteit van de Nb-wet beschermde gebieden door een toename aan stikstofdepositie tijdens de aanleg en/of ge-bruiksfase. Ervan uitgaande dat de uitbreiding zich beperkt tot een bloembollenkwekerij en er geen toename is van grootschalige industriële activiteiten of grootschalige verkeersbewegingen zullen plaatsvinden in het plangebied en gelet op de grote afstand van het plangebied tot de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden (> 4 km), zal er geen sprake zijn van significante effecten als gevolg van stikstofdepositie. Er zijn daarmee in het kader van de Natuurbeschermingswet geen beperkingen bij de vaststelling en uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.

Om echter het effect te kunnen kwantificeren en te bepalen of er wel of niet een melding van de activiteiten nodig is, kunnen berekeningen in Aerius worden uitgevoerd zodra de activiteiten van de ingreep in detail vaststaan.

3.5.2 Soortenbescherming

Er zijn mogelijk (zwaarder) beschermde soorten (tabel 2 en/of 3 Ff-wet) aanwezig in het plangebied, die negatieve effecten kunnen ondervinden door de uitbreiding van het bouwvlak. Dit betreft foeragerende vleermuizen en algemene nestelende en/of foeragerende vogels en mogelijk de kleine modderkruiper als sloten worden gedempt/vergraven in het plangebied.

Vleermuizen

Tijdens de werkzaamheden zal rekening gehouden moeten worden met overvliegende en foeragerende vleermuizen. Om (foeragerende) vleermuizen niet te hinderen, dient tijdens de actieve periode van deze dieren (globaal maart t/m oktober) van zonsondergang tot zonsopkomst geen werkterreinverlichting uit te stralen op groenelementen. Omdat er geen vaste vleermuis verblijfplaatsen worden vernietigd, zijn in het kader van de Flora- en faunawet geen beperkingen te verwachten bij de vaststelling en uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.

Vogels

Binnen de invloedssfeer van de werkzaamheden zijn alleen potentiële jaarrond beschermde nestplaatsen van de huismus aangetroffen in schuren. Maar omdat de huismus niet aangetroffen is binnen de juiste onderzoeksperiode in het plangebied en omdat er geen gebouwen worden gesloopt, is er geen sprake van verstoring en gaat er geen leefgebied en geen verblijfplaatsen van de huismus verloren. In dit geval is vervolgonderzoek niet noodzakelijk. De uitbreiding leidt niet tot verbodsbepalingen vanuit de Flora- en faunawet. Nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing op grond van de Ff-wet is niet aan de orde.

Bij de uitvoering van de werkzaamheden dient wel rekening gehouden te worden met algemeen voorkomende vogels in struwelen/bomen/grasland, die kunnen gaan broeden binnen de invloedsfeer van de werkzaamheden. Alle vogelnesten zijn beschermd wanneer ze in gebruik zijn tijdens het broedseizoen (globaal van half maart tot augustus).

Er zijn in het kader van de Flora- en faunawet met betrekking tot vogels geen beperkingen te verwachten bij de vaststelling en uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.

Vissen

In het kader van de uitbreiding worden vooralsnog geen sloten gedempt. In dit geval is er geen vervolgonderzoek noodzakelijk en is er geen sprake van een overtreding van de verbodsbepalingen vanuit de Flora- en faunawet. Indien er toch sloten worden gedempt / vergraven dan kunnen vaste rust- en verblijfplaatsen en/of functioneel leefgebied van de kleine modderkruiper worden aangetast. In dit kader zal conform een goedgekeurde gedragscode van de Unie van Waterschappen gewerkt kunnen worden en zal een ecologisch werkprotocol opgesteld moeten worden. Er zijn in het kader van de Flora- en faunawet met betrekking tot vissen geen beperkingen te verwachten bij de vaststelling en uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.

Overig zwaar beschermde soorten

Er zijn geen waarnemingen van overige beschermde soorten binnen of buiten de invloedssfeer van het plangebied bekend. Het plangebied is bovendien niet geschikt bevonden voor zwaarder beschermde soorten. Daarom is geen nader onderzoek of ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet noodzakelijk voor overige soorten. Er zijn in het kader van de Flora- en faunawet met betrekking tot overige soorten geen beperkingen te verwachten bij de vaststelling en uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.

FF-wet, tabel 1 soorten

Voor algemeen voorkomende soorten (tabel 1 Ff-wet) geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet. Er dient in alle gevallen wel rekening gehouden te worden met de zorgplicht, wat onder andere inhoudt dat er altijd een vluchtweg moet zijn voor mobiele soorten en er geen soorten bewust gedood worden en zoveel als mogelijk verplaatst moeten worden (bijv. algemeen voorkomende amfibieën en vissen).

3.6 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) is er op gericht om de geluidhinder vanwege onder andere wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai te voorkomen en te beperken. Omdat met de voorgenomen ontwikkeling geen geluidgevoelige functie wordt gerealiseerd is wegverkeerslawaai en spoorweglawaai niet relevant. In paragraaf 3.7 wordt ingegaan op geluid afkomstig van het bedrijf ten opzichte van omliggende geluidgevoelige functies.

3.7 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen anderzijds.

De nieuw op te richten agrarische gebouwen zijn geen hindergevoelige objecten. Hinder vanuit de omgeving is daardoor niet aan de orde. Wel wordt de uitbreiding van het bloembollenbedrijf als hinder veroorzakende activiteit uit milieucategorie 2 gezien. Hiervoor wordt uitgegaan van een richtafstand van 30 meter. Gelet op de toe te passen ventilatoren wordt door de Regionale uitvoeringsdienst doorgaans geadviseerd een grotere richtafstand (50 meter) aan te houden. De dichtstbijzijnde woning is gevestigd aan de Korte Belkmerweg 25 en bevindt zich op een afstand van meer dan 100 m van het plangebied. Gelet op deze afstand kan er vanuit worden gegaan dat eventuele hinder als gevolg van de uitbreiding niet onaanvaardbaar is.

De inrit naar het bedrijf bevindt zich naast de genoemde woning. Als gevolg van de uitbreiding zal het verkeer van en naar de locatie met enkele tientallen verkeersbewegingen per dag toenemen in het oogstseizoen. Buiten het oogstseizoen zullen het enkele bewegingen per dag zijn. Anderzijds zal het verkeer tussen de locaties juist afnemen omdat na de voorgenomen uitbreiding veel activiteiten centraal worden uitgevoerd. Al met al zal er geen sprake zijn van een significante toename in verkeer van en naar de locatie.

3.8 Luchtkwaliteit

De Wet Luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen kleine en grote ruimtelijke projecten. Onder kleine projecten worden projecten verstaan die de luchtkwaliteit 'niet in betekende mate' verslechteren. Deze projecten worden niet meer beoordeeld op luchtkwaliteit. Ze zijn namelijk zo klein dat ze geen wezenlijke invloed hebben op de luchtkwaliteit. Draagt een klein project niet of nauwelijks bij aan luchtverontreiniging, dan is er geen belemmering voor. Het ministerie VROM heeft de definitie van 'in betekenende mate' vastgelegd in het Besluit NIBM. Projecten die de concentratie CO2 of fijn stof met meer dan 3% van de grenswaarde verhogen, dragen in betekenende mate bij aan de luchtvervuiling.

Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in de regeling NIBM omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen.

De 3%-grens geldt sinds 1 augustus 2009: de datum waarop het Kabinetsbesluit Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht is geworden.

Als gevolg van de uitbreiding zal het verkeer van en naar de locatie met enkele tientallen verkeersbewegingen per dag toenemen in het oogstseizoen. Buiten het oogstseizoen zullen het enkele bewegingen per dag zijn. Anderzijds zal het verkeer tussen de locaties juist afnemen omdat na de voorgenomen uitbreiding veel activiteiten centraal worden uitgevoerd. Al met al zal er geen sprake zijn van een significante toename in verkeer van en naar de locatie.

Op grond van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat sprake is van een 'klein project' welke niet of nauwelijks bijdraagt aan de luchtverontreiniging. In combinatie met de lage achtergrondwaarden in het gebied is luchtkwaliteit geen belemmering voor het voorgenomen plan.

3.9 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijden het transport ervan. Op basis van de criteria, zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij de besluitvorming rondom ruimtelijke plannen de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

  • Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon zich gedurende een jaar onafgebroken op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt;
  • Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is geplant in de nabijheid van een risicobron geldt, afhankelijk van de ontwikkeling, een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

De Risicokaart Noord-Holland geeft in de directe omgeving van het plangebied geen inrichtingen aan die van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling. Het aspect externe veiligheid op grond van het Bevi (Besluit externe veiligheid inrichtingen) is derhalve geen belemmering. Wel bevinden zich aardgastransportleidingen in de omgeving van het plangebied (zie onderstaande uitsnede van de Risicokaart).

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.WPBGZKRTBLKMRW34-VA01_0004.png"

Figuur 3.1: Uitsnede risicokaart

Binnen het plangebied vinden geen risicovolle activiteiten plaats. Ook na de voorgenomen ontwikkelingen vinden er geen risicovolle activiteiten plaats binnen het plangebied.

Het plangebied bevindt zich niet in de nabijheid van een inrichting waar risicovolle handelingen met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Er wordt geen ammoniakinstallatie toegepast. Voor de koelinstallatie zal naar verwachting gebruik worden gemaakt van het koelmiddel R134A of een vergelijkbaar middel.

Het plangebied bevindt zich in de nabijheid van een transportroute voor gevaarlijke stoffen over wegen. Het betreft de provinciale weg N249, welke opengesteld is voor het transport van gevaarlijke stoffen. De weg heeft een invloedsgebied van 200 meter op basis van het Besluit externe veiligheid transportroutes. Gezien het plangebied zich op ongeveer 230 meter van de transportroute bevindt, is de aanwezigheid van deze weg geen belemmering.

Het plangebied bevindt zich niet in de nabijheid van een transportroute voor gevaarlijke stoffen over vaarwegen.

Het plangebied bevindt zich niet in de nabijheid van een transportroute voor gevaarlijke stoffen over spoorwegen.

In de nabijheid van het plangebied liggen meerdere aardgastransportleidingen. Eén leiding bevindt zich op ongeveer 240 meter afstand. Drie andere bevinden zich op ongeveer 660 meter afstand. Onderstaand een overzicht van de aanwezige buisleidingen:

Nummer   Diameter (inch)   Druk (bar)   Invloedsgebied* (m)   Afstand tot plangebied (m)   Externe veiligheid relevant  
W-574-13   8,6   40   120   240   Nee  
A-591   42   66,2   490   670   Nee  
A-593   36   66,2   430   670   Nee  
A-616   48   66,2   540   670   Nee  
W-574-12   12,8   40   150   730   Nee  

* Invloedsgebied is bepaald op basis van kentallen. Sommige diameters zijn afgerond naar de dichtstbijzijnde hogere diameter om te passen in de kentallen. Dit geeft een iets conservatief beeld.

Zoals te zien in bovenstaande tabel hebben de invloedsgebieden van de buisleidingen geen overlap met het plangebied. Daarmee vormen de buisleidingen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Het plan is niet in strijd met het externe veiligheidsbeleid van de provincie Noord-Holland ten aanzien van het clusteren van risicovolle activiteiten.

De gemeente Schagen heeft een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. De ontwikkeling is niet in strijd met dit beleid.

Het plangebied bevindt zich buiten het invloedsgebied van een activiteit met gevaarlijke stoffen. De veiligheidsregio Noord-Holland Noord hoeft daarom niet in gelegenheid gesteld te worden haar wettelijk adviesrol te vervullen om advies uit te brengen ten aanzien van rampbestrijding en zelfredzaamheid.

3.10 Duurzaamheid

In de planuitwerking zal aandacht worden besteed aan het aspect duurzaamheid. Momenteel is dit nog niet concreet. Duurzaamheidsaspecten die bij de planuitwerking worden betrokken zijn: energiehuishouding, materiaalgebruik, watergebruik, gezondheid, comfort en toekomstbestendigheid.

3.11 Conclusie milieu- en omgevingsaspecten

De effecten van de voorgenomen ontwikkeling op de in dit hoofdstuk genoemde milieu- en omgevingsfactoren vormen geen belemmering voor de voorgenomen uitbreiding van het agrarisch bouwvlak.

Hoofdstuk 4 Juridische planbeschrijving

4.1 Algemeen

In het kader van artikel 3.6 lid 1a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is in het bestemmingsplan Buitengebied Zijpe bepaald dat delen van het plangebied van dat bestemmingsplan mogen worden gewijzigd. In het bestemmingsplan zijn kaderstellende regels gegeven waarbinnen die delen van het plangebied mogen worden gewijzigd. Met het voorliggende wijzigingsplan wordt gebruik gemaakt van de in artikel 3.8.4 van het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van de vergroting van een agrarisch bouwvlak tot maximaal 2 hectare.

Krachtens artikel 3.6, lid 3 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) maken de regels van dit wijzigingsplan deel uit van het bestemmingsplan. Dit wijzigingsplan moet dus worden gelezen in combinatie met het bestemmingsplan Buitengebied Zijpe. Derhalve is in deze wijziging naast de bestemmingsregels, alleen de naam waaronder het plan kan worden aangehaald vastgelegd. Voor de inleidende regels, de algemene regels en de overgangsregels wordt verwezen naar het bestemmingsplan Buitengebied Zijpe. Wel zijn in het wijzigingsplan de begrippen 'plan' en 'wijzigingsplan' gedefinieerd.

Het juridisch bindende deel van het wijzigingsplan bestaat uit de verbeelding en de planregels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van deze gronden, regels omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het wijzigingsplan. De toelichting heeft geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en voor de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de wijze waarop de gewenste ruimtelijke en functionele ontwikkeling van het plangebied juridisch is vertaald.

4.2 Planregels

Achtereenvolgens wordt een toelichting gegeven op de inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en de slotregel.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

  • Artikel 1: Begrippen

Zoals in paragraaf 4.1 is toegelicht zijn in artikel 1 'Begrippen' enkel de begrippen 'plan' en 'wijzigingsplan' gedefinieerd. Voor de overige begrippen wordt verwezen naar het moederplan Buitengebied Zijpe.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

  • Artikel 2: Agrarisch

De op het plangebied van toepassing zijnde regels van de bestemming Agrarisch uit het bestemmingsplan Buitengebied Zijpe, zijn in deze bestemming overgenomen. Op de verbeelding is het begrenzing van het bouwvlak opgenomen conform figuur 2.1 van deze toelichting.

  • Artikel 3: Waarde – Archeologie 5

Voor het gehele plangebied is de dubbelbestemming Waarde – Archeologie 5 opgenomen. Naast de andere in het plangebied voorkomende bestemmingen, zijn de gronden mede bestemd voor het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

  • Artikel 4: Van toepassing zijnde bepalingen uit het bestemmingsplan Buitengebied Zijpe

In dit artikel is opgenomen welke artikelen uit het moederplan, bestemmingsplan Buitengebied Zijpe, van toepassing zijn en blijven op dit wijzigingsplan.

Hoofdstuk 4 Overgangsrecht en slotregel

  • Artikel 5: Overgangsrecht

Het overgangsrecht is tweeledig en heeft betrekking op bouwwerken en gebruik. In dit artikel staan de overgangsregels voor bestaande bouwwerken en bestaande gebruiksactiviteiten die afwijken van het bestemmingsplan.

  • Artikel 6: Slotregel

Dit artikel geeft de naam van het wijzigingsplan aan.

Hoofdstuk 5 Financiële uitvoerbaarheid

Volgens artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening dient de gemeenteraad een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Omdat geen sprake is van een bouwplan conform artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (de uitbreiding van het gebouw is minder dan ten minste 1.000 m² bruto-vloeroppervlakte), is er geen verplichting tot kostenverhaal dan wel tot het opstellen van een exploitatieplan.

De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. Het planvoornemen dat met dit wijzigingsplan mogelijk wordt gemaakt, is een bouwplan op grond van artikel 6.2.1, lid c, Bro (de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m2 brutovloeroppervlakte of met één of meer woningen). De te verhalen kosten worden limitatief opgesomd in artikelen in de kostensoortenlijst (art. 6.2.4 Bro). Voor het voorliggende wijzigingsplan maakt de gemeente alleen kosten voor begeleiding. Deze kosten worden gedekt uit de legesheffing. Het onderhavige wijzigingsplan, de noodzakelijke onderzoeken, het bedrijfsplan en het beplantingsplan zijn al voor rekening van de aanvrager uitgevoerd. Op grond hiervan kan worden aangegeven dat het kostenverhaal anderszins verzekerd is.

De mogelijke kosten die samenhangen met een planschadeverhaal worden door de aanvrager van de bestemmingsplanherziening gedragen. Hiervoor wordt tussen de gemeente en de aanvrager een planschadeovereenkomst ondertekend.

Op grond van het bovenstaande wordt de financiële uitvoerbaarheid van het plan voldoende gewaarborgd.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Uniforme openbare voorbereidingsprocedure

In artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is bepaald at op de voorbereiding van een wijzigingsplan de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van toepassing is, zoals vastgelegd in afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het wijzigingsplan wordt daarom gedurende zes weken in ontwerp ter inzage gelegd, waarbij door belanghebbenden zienswijzen bij het college van burgemeester en wethouders kunnen worden ingediend. Deze zienswijzen worden vervolgens betrokken in de besluitvorming van het college tot vaststelling van het wijzigingsplan.

6.2 Beroep

Na publicatie van de vaststelling geldt een beroepstermijn van zes weken, waarbij belanghebbenden die een zienswijze hebben ingediend, in beroep kunnen gaan tegen het plan. Na de beroepstermijn treedt het wijzigingsplan in werking, tenzij conform artikel 8.4 Wro een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.