Type plan: wijzigingsplan
Naam van het plan: De Huisweid Warmenhuizen
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0441.WPBED2010HUISWEID-VA01

Regels

1 Inleidende regels

Ten aanzien van het plan geldt dat, naast het bepaalde in dit wijzigingsplan, voor zover daar naar wordt verwezen, de regels gegeven in het moederplan van toepassing zijn.

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:
 
1.1. plan:
het wijzigingsplan ‘De Huisweid Warmenhuizen’ met identificatienummer NL.IMRO.0441.WPBED2010HUISWEID-ON01 van de gemeente Schagen;
 
1.2. moederplan:
de geconsolideerde versie van het bestemmingsplan Bedrijventerreinen met identificatienummer NL.IMRO.0441.BPBED2010GC-GC01 van de gemeente Schagen, d.d. 8 december 2014;
 
1.3. wijzigingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
  
De begrippen van het moederplan , voor zover relevant voor dit plan, zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2 Wijze van meten

De regels van artikel 2 ‘Wijze van meten’ van het moederplan  zijn van overeenkomstige toepassing.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijventerrein

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. gebouwen en overkappingen ten behoeve van:
    1. bedrijven die zijn genoemd in bijlage 2 onder de categorieën 1 en 2, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2';
    2. gemengde functies die zijn genoemd in bijlage 3, ter plaatse van de aanduiding 'gemengd';
    3. productiegebonden detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen;
    4. perifere detailhandel;
    5. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' per bedrijf ten hoogste 1 bedrijfswoning, al dan niet in combinatie met ruimte voor:
      1. een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;
      2. mantelzorg;
                    
                     mits:
  1. de kavelbreedte aan de zijde van de weg ten minste 20,00 m bedraagt;
  2. de inhoud van het bedrijfsgebouw ten minste 1,5 keer de inhoud van de bedrijfswoning bedraagt;
  3. de bedrijfswoning met of na de bouw van het bedrijfsgebouw wordt gebouwd;
met daaraan ondergeschikt:
  1. groenvoorzieningen;
  2. geluidwerende voorzieningen;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. waterlopen en waterpartijen;
  5. wegen, straten en paden;
  6. openbare nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
  1. tuinen, erven en terreinen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.

3.2 Bouwregels

3.2.1 Gebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van de in lid 3.1 sub a. genoemde gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
  1. een gebouw of overkapping zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' per bedrijf ten hoogste één bedrijfswoning per bedrijf is toegestaan;
  3. de afstand van gebouwen en overkappingen tot de zijdelingse perceelgrens zal ten minste 2,00 m bedragen, tenzij de bestaande afstand kleiner is, in welk geval de bestaande afstand als minimum geldt;
  4. het bebouwingspercentage van het binnen het bouwvlak gelegen gedeelte van het bouwperceel zal ten hoogste 75% bedragen, tenzij het bestaande bebouwingspercentage hoger is, in welk geval het bebouwingspercentage ten hoogste het bestaande percentage bedraagt;
  5. de bouwhoogte van een gebouw zal ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' aangegeven hoogte bedragen;
  6. de bouwhoogte van een overkapping zal ten hoogste 5,00 m bedragen;
  7. de dakhelling van een gebouw of overkapping zal ten hoogste 55° bedragen;
3.2.2 Bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning
Voor het bouwen van bijgebouwen en overkappingen ten dienste van de (bedrijfs)woonfunctie gelden de volgende regels:
  1. een bijgebouw ten dienste van de (bedrijfs)woonfunctie zal uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. de afstand van een vrijstaand bijgebouw ten dienste van de (bedrijfs)woonfunctie en de bedrijfswoning zal ten hoogste 30,00 m bedragen;
  3. de goothoogte van een bijgebouw ten dienste van de (bedrijfs)woonfunctie zal ten hoogste 3,00 m bedragen;
  4. de bouwhoogte van een bijgebouw ten dienste van de (bedrijfs)woonfunctie zal ten hoogste 5,50 m bedragen;
  5. de bouwhoogte van een overkapping ten dienste van de (bedrijfs)woonfunctie zal ten hoogste 3,00 m bedragen;
  6. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen ten dienste van de (bedrijfs)woonfunctie zal ten hoogste 100 m² bedragen;
  7. de oppervlakte van een vrijstaand bijgebouw ten dienste van de (bedrijfs)woonfunctie zal ten hoogste 60 m² bedragen.
3.2.3 Windturbines
Voor het bouwen van windturbines gelden de volgende regels:
  1. de afstand van een windturbine tot aan de zijdelingse perceelgrens zal ten minste 6,00 m bedragen;
  2. de hoogte van een windturbine zal ten hoogste 15,00 m bedragen;
3.2.4 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning ten hoogste 1,00 m zal bedragen;
  2. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.

3.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van de gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2' ten behoeve van bedrijven die niet zijn genoemd in bijlage 2 onder de milieucategorieën 1 en 2;
  2. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de uitoefening van detailhandel, tenzij:
    1. het perifere detailhandel betreft, in welk geval:
      1. het winkelvloeroppervlak (wvo) ten hoogste 1500 m² bedraagt, tenzij de gronden ter plaatse zijn voorzien van de aanduiding 'detailhandel perifeer' in welk geval de bestaande oppervlakte als maximum oppervlakte geldt;
      2. ten hoogste 15% van de totale wvo gebruikt mag worden voor nevenassortiment tot een maximum van 50 m²;
      3. op eigen terrein wordt geparkeerd en voldaan wordt aan de CROW-parkeernormen;
  3. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van horeca;
  4. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige kantoren, tenzij het gronden betreft ter plaatse van de aanduiding 'kantoor', in welk geval zelfstandige kantoren zijn toegestaan;
  5. het gebruik van de gronden en bouwwerken zodanig dat het kantoorvloeroppervlak per bedrijf meer dan 1.500 m² bedraagt;
  6. het gebruik van een windturbine bij een bedrijf, anders dan ten behoeve van de eigen energievoorziening;
  7. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen ten dienste van de bedrijfswoonfunctie voor bewoning.

3.4 Afwijken van de gebruiksregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
  1. het bepaalde in lid 3.3 sub a. in die zin dat tevens bedrijven worden gevestigd die naar de aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in bijlage 2 onder de categorieën 1 en 2, mits:
    1. het gaat om bedrijven die niet zijn genoemd in bijlage 2, maar die qua milieubelasting gelijkwaardig zijn aan de bedrijven die wel worden genoemd of bedrijven die wel zijn genoemd in bijlage 2 onder een hogere categorie dan 2, maar in een individueel geval een lagere milieubelasting hebben;
    2. het geen geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven betreft;
  2. het bepaalde in lid 3.3 sub b in die zin dat gronden en bouwwerken worden gebruikt voor de uitoefening van productiegebonden detailhandel, mits:
  3. het geen detailhandel in voedings- en genotmiddelen betreft;
  4. het bepaalde in lid 3.3 sub f. in die zin dat bijgebouwen bij een bedrijfswoning worden gebruikt ten behoeve van mantelzorg, mits:
    1. de hulpbehoevende(n) aan wie zorg wordt geboden daartoe over een indicatie van een bevoegde arts dan wel instelling beschikt;
    2. het karakter van het betreffende gebouw niet onevenredig wordt aangetast;
    3. het parkeren op eigen erf plaatsvindt en, indien dit niet mogelijk is, de parkeerdruk in de naaste omgeving als gevolg van het gebruik voor mantelzorg niet onevenredig toeneemt.

Artikel 4 Waarde - Archeologie 1

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
  1. het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden.

4.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere bestemmingen mogen in of op deze gronden geen bouwwerken worden gebouwd.
Deze regeling is niet van toepassing op bestaande bouwwerken.

4.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.2, mits:
  1. is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
  2. is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
  3. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten onevenredig kunnen worden verstoord:
    1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden en/of een verplichting tot het doen van opgravingen;
    2. een verplichting het bouwen te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
  4. alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend door het bevoegd gezag deskundig advies op het gebied van archeologie is gevraagd.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.4.1 Vergunningplicht
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere daar voorkomende bestemming(en), een omgevingsvergunning vereist:
  1. het aanbrengen van diepwortelende beplanting of bomen;
  2. het rooien of vellen van houtopstanden;
  3. de aanleg van verhardingen;
  4. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  5. het graven, verbreden of dempen van sloten alsmede het aanleggen en intensiveren van drainage;
  6. het in de grond brengen van voorwerpen;
  7. het verrichten van graafwerkzaamheden;
  8. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
4.4.2 Uitzondering
Het bepaalde in lid 4.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
  1. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, waaronder begrepen het vervangen van drainagewerken;
  2. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
  3. plaatsvinden in of op gronden ter plaatse van de aanduiding “begraafplaats”.
4.4.3 Toetsingscriteria
De in lid 4.4.1 bedoelde omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend, indien:
  1. is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
  2. is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
  3. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig kunnen worden verstoord:
    1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden en/of een verplichting tot het doen van opgravingen;
    2. een verplichting de werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
  4. alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend door het bevoegd gezag deskundig advies op het gebied van archeologie is gevraagd.

4.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de dubbelbestemming “Waarde - Archeologie 1” geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien op basis van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 3

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
  1. het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere bestemmingen mogen in of op deze gronden geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:
  1. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken met niet meer dan 500 m² wordt uitgebreid;
  2. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken met meer dan 500 m² wordt uitgebreid, maar waarbij geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,50 m onder het maaiveld;
  3. bouwwerken met een oppervlakte van 500 m² of minder;
  4. bouwwerken met een oppervlakte van meer dan 500 m², maar waarbij geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,50 m onder het maaiveld.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.2, mits:
  1. is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
  2. is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
  3. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten onevenredig kunnen worden verstoord:
    1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden en/of een verplichting tot het doen van opgravingen;
    2. een verplichting het bouwen te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
  4. alvorens omgevingsvergunning wordt verleend door het bevoegd gezag deskundig advies op het gebied van archeologie is gevraagd.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.4.1 Vergunningplicht
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere daar voorkomende bestemming(en), een omgevingsvergunning vereist:
  1. het aanbrengen van diepwortelende beplanting of bomen;
  2. het rooien of vellen van houtopstanden;
  3. de aanleg van verhardingen met een groter oppervlak dan 500 m²;
  4. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  5. het graven, verbreden of dempen van sloten alsmede het aanleggen en intensiveren van drainage;
  6. het in de grond brengen van voorwerpen op een grotere diepte dan 0,50 m;
  7. het verrichten van graafwerkzaamheden dieper dan 0,50 m;
  8. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
5.4.2 Uitzondering
Het bepaalde in lid 5.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
  1. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, waaronder begrepen het vervangen van drainagewerken;
  2. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan.
5.4.3 Toetsingscriteria
De in lid 5.4.1 bedoelde omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend, indien:
  1. is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
  2. is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
  3. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig kunnen worden verstoord:
    1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden en/of een verplichting tot het doen van opgravingen;
    2. een verplichting de werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
  4. alvorens omgevingsvergunning wordt verleend door het bevoegd gezag deskundig advies op het gebied van archeologie is gevraagd.

5.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming “Waarde - Archeologie 3” geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien op basis van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

3 Algemene regels

De algemene regels van het moederplan , voor zover relevant voor dit wijzigingsplan, zijn van overeenkomstige toepassing.

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 6 Overgangsrecht

6.1 Overgangsrecht bouwwerken

 
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 6.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a met maximaal 10%.
  3. Lid 6.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan;
  4. Lid 6.1 sub a is voorts niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met de daarvoor geldende beheersverordening, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van die beheersverordening.

6.2 Overgangsrecht gebruik

 
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 6.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in lid 6.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Lid 6.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;

Artikel 7 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het wijzigingsplan De Huisweid Warmenhuizen.