Plan: | Ruimtelijke onderbouwing Vuurwerkopslag Rijperweg 48A te Sint Maarten |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0441.OVSTMRPRWG48A-VA01 |
Deze ruimtelijke onderbouwing is opgesteld om het planvoornemen voor uitbreiding van bewaarplaatsen voor vuurwerkopslag van Pronk Vuurwerk in het projectgebied bij de winkel van Welkoop mogelijk te maken.
Met het planvoornemen is een vergroting van de opslag van 10.000 kg naar 39.929 kg beoogd, waarbij wordt uitgegaan van een inrichting met 1 bufferbewaarplaats en 6 bewaarplaatsen ten behoeve van het opslaan, ompakken en verkopen van consumentenvuurwerk als nevenactiviteit bij de Welkoop.
Het planvoornemen vindt plaats op het perceel aan de Rijperweg 48a te Sint Maarten (Pronk Vuurwerk), bij de bestaande winkel van Welkoop. Uit de illustratie van de plancontour behorende bij deze ruimtelijke onderbouwing kan worden opgemaakt op welk gebied het planvoornemen van toepassing wordt verklaard. Het projectgebied wordt gevormd door de kadastrale perceelnummers 1332, 1680 en 1681. Realisatie van de vuurwerkopslag vindt in bunkers op het achtererf plaats. Concreet gaat het slechts om een beperkte toename aan bebouwing, te weten 91 m2.
Figuur 1. Weergave van plancontour
Voor het projectgebied is het "Bestemmingsplan Landelijk Gebied Harenkarspel" (vastgesteld: 18-12-2012) van toepassing. In dit bestemmingsplan is ter plaatse van de winkel de bestemming 'Bedrijf' van toepassing. Bebouwing is binnen het op de verbeelding (kaart) getekende bouwvlak toegestaan. Verder is een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' op het voorerf (in het lint) en een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' op het achtererf van toepassing waarmee wordt toegezien op een archeologische beschermingsregeling bij ruimtelijke ingrepen groter dan 100 m2 respectievelijk 500 m2 en dieper dan 0,35 m.
Figuur 2. Kaartfragment geldend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen, 2018)
Het planvoornemen past niet in het geldende bestemmingsplan. Voor het bouwen betreft dat de overschrijding van het bouwvlak. De uitbreiding van opgeslagen kilogrammen vuurwerk leidt daarnaast tot een zwaardere milieucategorie die niet passend is in de huidige gebruiksregels van het bestemmingsplan.
Voor het planvoornemen ontbreken derhalve de juiste juridisch-planologische mogelijkheden om zonder meer tot uitbreiding van het vuurwerkbedrijf over te gaan. Om het voorgenomen plan in het projectgebied mogelijk te maken, dient daarom een planologische procedure te worden doorlopen.
Procedure art. 2.12, onder 1, lid a, sub 3 van de Wabo
Er is voor gekozen om een procedure artikel 2.12, onder 1, lid a, sub 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voor het planvoornemen te volgen. Met een dergelijke procedure wordt omgevingsvergunning verleend voor het afwijken van een geldend bestemmingsplan.
Een omgevingsvergunning herziet het bestemmingsplan niet, maar is te beschouwen als een uitzondering die wordt gemaakt ten aanzien van de regels zoals die zijn opgenomen in het geldende bestemmingsplan. Een omgevingsvergunning geeft geen beheerregeling. Een omgevingsvergunning volgt verder een procedure die vergelijkbaar is met die van een bestemmingsplan.
Medewerking gemeente
De gemeente verleent haar medewerking aan het planvoornemen onder de voorwaarde dat in de toekomstige situatie onder de drempelwaarden van het BRZO 2015 (Besluit Risico's Zware Ongevallen van 25 juni 2015) wordt gebleven (en daarmee dan ook geen inrichting in het kader van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, Bevi-inrichting, ter plaatse ontstaat). Met dit gegeven is het planvoornemen dan ook als zodanig in de ruimtelijke onderbouwing uitgewerkt. Drempelwaarden van het BRZO 2015 worden met het planvoornemen niet overschreden.
Goede ruimtelijke onderbouwing
Een dergelijke omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan moet samengaan met een goede ruimtelijke onderbouwing (GRO). Hierin is uiteengezet of er vanwege een planvoornemen sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In voorliggende ruimtelijke onderbouwing is de uitvoerbaarheid van het planvoornemen vanuit diverse invalshoeken verantwoord. Daarnaast omvat de ruimtelijke onderbouwing een verbeelding (plancontour) die het mogelijk maakt om de plannen in een digitale omgeving weer te geven en de locatie vast te leggen (geometrische plaatsbepaling). De illustratie hiervan is in Bijlage 1 van deze ruimtelijke onderbouwing opgenomen.
Na de inleiding in dit hoofdstuk is in hoofdstuk 2 nader op het plan ingegaan. Relevant overheidsbeleid is daaropvolgend in hoofdstuk 3 uiteengezet. De Ladder voor duurzame verstedelijking komt in hoofdstuk 4 aan de orde. Een omschrijving van de milieu- en omgevingsaspecten is opgenomen in hoofdstuk 5. Tot slot is in hoofdstuk 6 de (economische en maatschappelijke) uitvoerbaarheid van het planvoornemen uiteengezet.
De huidige opslag en verkoop van vuurwerk door Pronk Vuurwerk in de bestaande situatie in het projectgebied betreft een nevenactiviteit bij de hoofdfunctie zijnde de winkel van Welkoop op het perceel Rijperweg 48a. Figuur 3 toont de bestaande situatie in het projectgebied en de gronden direct daar aan grenzend.
De opslag en verkoop van vuurwerk bevindt zich in de achterste loods van de Welkoop. Inpandig is verder de fietsenwinkel van Maikel De Fietsenmaker aanwezig. Aangrenzend en aanpandig op het perceel Rijperweg 48 bevindt zich de winkel van Nipro Hengelsport, waar eveneens als nevenactiviteit vuurwerkverkoop plaatsvindt.
Op het terrein van het tuincentrum bevindt zich:
Figuur 3. Bestaande situatie
Op het buitenterrein bevindt zich aan de zuidzijde de toegang tot het magazijn waar het laden en lossen van vrachtauto's plaatsvindt. Bij het laden en lossen van vuurwerk is dit buitengedeelte afgesloten voor klanten.
Omschrijving van de nevenactiviteit
Pronk Vuurwerk ontwikkelt zelf vuurwerk en importeert dat uit China. Het gaat nagenoeg ieder jaar om een zeecontainer (‘40 foot’-container) met ongeveer 20.000 kg vuurwerk. Pronk mag nu in totaal 10.000 kg aan consumentenvuurwerk opslaan, verdeeld over één bufferbewaarplaats en twee bewaarplaatsen. In een bufferbewaarplaats mag onverpakt vuurwerk liggen en in een bewaarplaats moet het vuurwerk verpakt zijn.
Het vuurwerk uit de container wordt opgeslagen bij een andere importeur omdat Pronk hiervoor zelf geen ruimte heeft. De opslag vindt bij Lesli Vuurwerk in Lichtenvoorde plaats. Dit is tot nu toe de enige importeur die daar ruimte voor heeft en er ook medewerking aan wil verlenen. De ondernemer heeft met deze importeur afgesproken dat in ruil voor deze dienst ook een groot deel van het assortiment van Lesli Vuurwerk wordt gevoerd. Aan het werken op deze manier kleven echter enkele nadelen voor zowel de directe omgeving als de ondernemer:
De ondernemer verkoopt een aantal maal de inhoud van de bunkers, waardoor er over de drie verkoopdagen richting jaarwisseling gespreid aanvoer nodig is. Dit vindt in kleine gedeelten van circa 1.000 kg tot 1.500 kg plaats, verdeeld over de dagen zodat het nog handelbaar is. Dit vergt een forse logistieke planning en inspanning om het juiste vuurwerk, voor de juiste klant op het juiste moment in de bunkers te hebben. Een x aantal klanten wordt per tijdseenheid van een half uur ingepland. Tijdens de verkoopdagen is er op het bedrijfsperceel dus veel verkeer (en personeel) bezig met aanvoer, terwijl de nadruk eigenlijk op de afvoer zou moeten liggen.
De grote onzekerheden van dagelijks in delen aanvoeren, zijn de risico's op manco’s en te late leveringen door bijvoorbeeld slecht weer. Zo dreigde de hele planning enkele jaren geleden door sneeuwval in de knel te komen door vrachtwagens die vertragingen op de weg opliepen. Manco's zijn haast niet op te lossen omdat een aanvoerende rit uit Lichtenvoorde al gauw 2,5 tot 3 uur duurt. Het afvoeren van het vuurwerk, dus het verwerken van de bestellingen, loopt daarnaast als een geoliede machine. Als in dat proces iets spaak loopt, kan er een oplopende rij ontstaan waardoor ook het verkeer op het parkeerterrein vastloopt en hinder op de toevoerende Rijperweg kan veroorzaken.
Pronk Vuurwerk is nu niet in staat te wisselen van importeur/collectie, maar heeft wel andere toeleveranciers nodig want de Pronk collectie beslaat niet het hele vuurwerkpakket maar alleen vuurwerkpotten (dus pijlen, pakketten, klein vuurwerk ontbreken). Daarnaast vraagt de consument om vernieuwing. Er is geen alternatieve ruimte te huren in Nederland en al helemaal niet in de buurt. Soms is in Duitsland ruimte beschikbaar, maar dat is door de ondernemer onderzocht en biedt kostentechnisch en logistiek geen uitkomst.
Vaak worden na de Oud-en-Nieuw-viering in januari restpartijen aangeboden. Hier kan en wil de ondernemer op inspelen, maar daar is ook ruimte voor nodig zonder dat de ondernemer daar in december mee in de knel komt als het overige vuurwerk wordt aangeleverd.
Oplossingsrichting
De oplossingsrichting waarin wordt geïnvesteerd is extra opslagruimte voor het vuurwerk. Dit kan gerealiseerd worden door het plaatsen van een bunkergebouw van 91 m2 oppervlakte met daarin vier nieuwe bewaarplaatsen (de bunkers) van ieder 7.100 kg (totale uitbreiding: 28.400 kg). De totaalopslag op het perceel komt daarmee op maximaal 39.929 kg in de toekomstige situatie (verdeeld over zes bewaarplaatsen en één bufferbewaarplaats in de nieuwe situatie).
De ondernemer beschikt fysiek over voldoende ruimte hiervoor helemaal achter op het terrein van het bedrijfsperceel en zelfs nog achter de bestaande (inpandige) bunkers. De van toepassing zijnde veiligheidszones zijn daarmee ook zodanig gepositioneerd dat dit nog ver buiten woningen van derden valt en is volledig op het eigen terrein gericht. Met de geprojecteerde locatie voor de nieuwe bewaarplaatsen achter de loods, vallen de hiervoor geldende veiligheidszones ook buiten het winkelend publiek van de Welkoop, de fietsenwinkel en het aangrenzende hengelsportbedrijf.
Figuur 4. Toekomstige situatie
Het nieuwe bunkergebouw zal een maximum bouwhoogte van 3,5 m kennen en wordt plat afgedekt. Elke bewaarplaats is toegankelijk door een deur (2,3 m hoogte x 1,1 m breedte: totale opening 2,53 m2) waardoor eerst een voorportaal wordt betreden, waarna nog een deur volgt waarmee de feitelijke bewaarplaats wordt bereikt. Met uitzondering van de toegangsdeuren zijn de bunkers rondom verder gesloten. De openingen zijn naar de westkant gericht, richting de achterzijde van de bestaande bedrijfsbebouwing.
Figuur 5. Bouwplan
Concrete belegging in kilogrammen
Navolgende tabel toont de concrete cijfers voor de toekomstige situatie wat betreft de mogelijke belegging (capaciteit aan vuurwerk in kilogrammen van de ruimtes) en de maximale belegging (hoeveelheid vuurwerk in kilogrammen waar vergunning per ruimte voor wordt gevraagd).
Ruimte | Situatie | Mogelijke belegging in kg | Maximale belegging in kg | oppervlakte in m2 | |
bewaarplaats 1 | bestaand | 6.171 | 4.830 | 16,18 | |
bewaarplaats 2 | bestaand | 6.220 | 4.761 | 16,49 | |
bewaarplaats 3 | nieuw | 7.150 | 7.100 | 15,00 | |
bewaarplaats 4 | nieuw | 7.150 | 7.100 | 15,00 | |
bewaarplaats 5 | nieuw | 7.150 | 7.100 | 15,00 | |
bewaarplaats 6 | nieuw | 7.150 | 7.100 | 15,00 | |
bufferbewaarplaats | bestaand | 1.938 | 1.938 | 16,63 | |
totaal | 42.929 | 39.929 | 109,3 | ||
verkoopruimte | bestaand | 500* | 19,11 |
* De verkoopruimte in het achterste magazijn van de Welkoop bevindt zich in gesprinklerd gebied. Hierbinnen is de maximale hoeveelheid van 500 kg consumentenvuurwerk gedurende de drie wettelijk toegestane vuurwerkverkoopdagen voorhanden. Na sluiting wordt het vuurwerk uit de verkoopruimte opgeslagen in de bufferbewaarplaats. De maximale hoeveelheid onverpakt consumentenvuurwerk binnen de inrichting bedraagt 1.938 kg en dat is inclusief de 500 kg in de verkoopruimte.
Vuurwerk wordt geclassificeerd van de zwaarste categorie 1.1 aflopend tot de meest lichte categorie 1.6. Met voorliggend planvoornemen wordt gesproken van consumentenvuurwerk van klasse 1.4 (met de typering 'matig brand en explosiegevaar') met de compatibiliteitsgroepen S (minder dan 40 gram kruit per item) en G (meer dan 40 gram kruit per item). Er is met het planvoornemen geen sprake van het opslaan van theatervuurwerk of professioneel vuurwerk.
Voordelen op een rij
Samengevat zijn de voordelen van het planvoornemen voor de ondernemer de volgende:
Veiligheid
Wat betreft veiligheid het volgende. Vuurwerk wordt geleverd in een doos met daarin een stalen kooiconstructie. Dit is ingevoerd zodat een massa-explosie onmogelijk is. Het vuurwerk ligt verdeeld over zeven bewaarplaatsen (waarvan één bufferbewaarplaats). Elke bewaarplaats is voorzien van een automatische sprinklerinstallatie met een rechtstreekse aansluiting op de drinkwaterleiding.
De aan te houden veiligheidsafstand van de nieuw te realiseren bewaarplaatsen is 20 m en ligt ver buiten woningen van derden. De bunkers liggen uit het zicht van buitenaf en worden afgeschermd door de bestaande bedrijfsbebouwing. Door het jaar heen zullen de meeste bewaarplaatsen leeg zijn. Het aantal bewegingen met partijen vuurwerk neemt in de drukke tijd af wat de verkeerssituatie ter plaatse ten goede komt.
Gelet op de advisering van de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord (Vr NHN) zullen met het planvoornemen - voor zover nog niet aanwezig - de nodige voorzieningen in het kader van hulpverlening getroffen. Een en ander is ingetekend in figuur 4 betreffende de toekomstige situatie, zoals de opstelmogelijkheid voor een brandweervoertuig op het achterterrein en het aansluit- en aftappunt van de droge blusleiding.
Ruimtelijke ontwikkelingen moeten passen binnen wetten, regels en beleid van het Rijk, de provincie, eventueel regionaal gevoerd beleid op intergemeentelijk niveau en de gemeente.
Op 13-03-2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Hierin is de visie van het Rijk op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een selectieve inzet van het rijksbeleid waarbij 13 nationale belangen aan de orde zijn die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het Kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerstverantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van ruimtelijke plannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 07-12-2011), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd. Uit het Barro blijkt dat voor het planvoornemen en het projectgebied geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang. Wel geldt bij elk ruimtelijk plan nationaal belang 13 met betrekking tot zorgvuldig ruimtegebruik. Hierop is in navolgend hoofdstuk betreffende de ladder voor duurzame verstedelijking nader ingegaan.
In de Structuurvisie Noord-Holland 2040 (vastgesteld door Provinciale Staten d.d. 21-06-2010) zijn de uitgangspunten en de sturingsfilosofie uit het Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord, het voorheen geldende streekplan, overgenomen. Uitgangspunt voor de structuurvisie is ‘kwaliteit door veelzijdigheid’. Noord-Holland moet aantrekkelijk blijven in wat het is: een diverse, internationaal concurrerende regio, in contact met het water en uitgaande van de kracht van het landschap. Gelet op voorgaande doelstelling heeft de provincie een aantal provinciale belangen aangewezen. De drie hoofdbelangen (ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid) vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de provincie. De structuurvisie is uitsluitend bindend voor de provincie zelf en niet voor gemeenten en burgers.
Provinciale Staten hebben op 12-12-2016 een nieuwe Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld die per 01-03-2017 van kracht is geworden. In de PRV zijn de provinciale belangen uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040 van 2010 uitgewerkt in algemene regels. In de PRV is aangesloten bij de Ladder voor duurzame verstedelijking. Verschillende regels zijn opgenomen over onderwerpen, in zowel het landelijk als het bestaand stedelijk gebied van Noord-Holland, waar een provinciaal belang mee gemoeid is. Afhankelijk van de ligging van het projectgebied zijn de regels uit de verordening al dan niet van toepassing. Het bestaand stedelijk gebied is in het provinciale overheidsbeleid beleidsmatig aangewezen voor verdere verstedelijking.
Het bestaand stedelijk gebied is het bestaande stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur (artikel 1.1.1. onder h, Bro). Aan de hand van deze omschrijving kan het planvoornemen van deze ruimtelijke onderbouwing voor een bunkergebouw van 91 m2 ten behoeve van vuurwerkopslag passend op het bestaande bedrijfsperceel in het projectgebied worden geacht. Het gaat met voorliggend planvoornemen niet om een nieuwe stedelijke ontwikkeling maar om een kleinschalige ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied.
In het geldende welstandsbeleid voor Schagen, als vastgelegd in de Reisgids voor ruimtelijke kwaliteit (van 9 februari 2016), valt het plangebied onder het welstandsgebied 'Buitengebied'. Ter plaatse van het plangebied geldt een regulier welstandsniveau. Deze ruimtelijke onderbouwing voorziet ter plaatse van het projectgebied in een kleine bouwontwikkeling ten behoeve van een bunkergebouw ten behoeve van vuurwerkopslag. Het gebouw heeft een oppervlakte van 91 m2 en een maximum bouwhoogte van 3,5 m en is achter de bestaande bedrijfsbebouwing op het perceel gelegen en niet zichtbaar vanaf de openbare weg.
Als aangegeven in voorgaand hoofdstuk vraagt nationaal belang 13 van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van het Rijk om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de zogeheten Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: de Ladder) worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), dat weer verwijst naar het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het doel van de Ladder is een goede ruimtelijke kwaliteit door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.
Artikel 3.1.6, lid 2 van het Bro schrijft voor dat de onderbouwing van een ruimtelijk plan, waar een nieuwe stedelijke ontwikkeling mee mogelijk wordt gemaakt, aan de Ladder moet voldoen. Per 1 juli 2017 is een vereenvoudigde Laddertoetsing van toepassing. Relevante wijzigingen in de nieuwe Ladder ten opzichte van de oude zijn de volgende:
In het Bro is nu opgenomen dat de toelichting van een ruimtelijk plan waarmee een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling dient te bevatten, en, indien het plan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hiervoor kan worden gekeken naar jurisprudentie. Hieruit blijkt dat niet iedere ontwikkeling als een nieuwe stedelijke ontwikkeling valt te kwalificeren. Of sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.
Gelet op het planvoornemen in relatie tot het projectgebied en de bestemde situatie in het geldende bestemmingsplan (juridisch-planologisch ruimtebeslag) kan er van worden uitgegaan dat geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De toename van het planologische ruimtebeslag vanwege het planvoornemen om te bouwen is 91 m2 bvo (brutovloeroppervlakte). Hiermee is geen sprake van een zogenaamde ‘nieuwe stedelijke ontwikkeling’ waarvoor een uitgebreide onderbouwing in het kader van de Ladder voor duurzame verstedelijking noodzakelijk zou zijn (de grens ligt in de jurisprudentie momenteel op circa 500 m2 bvo). Gelet hierop mag er redelijkheidshalve van worden uitgegaan dat een ladderonderbouwing niet van toepassing is.
Uit de bestaande omgevingssituatie kunnen (wettelijke) belemmeringen en/of voorwaarden voor een planvoornemen blijken. Uitgangspunt is dat er een goede omgevingssituatie bestaat. In de volgende paragrafen zijn de randvoorwaarden voortkomend uit milieu- en omgevingsaspecten voor het projectgebied beschreven en beoordeeld op eventuele beperkingen voor het planvoornemen.
Normstelling en beleid
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, als uitgangspunt van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), is het waarborgen van voldoende afstand tussen hinderveroorzakende functies, zoals bedrijven en voorzieningen, en hindergevoelige functies, zoals woningen, noodzakelijk. Bij de ruimtelijk-functionele afstemming hiervan kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten (betreffende geluid, geur, stof en gevaar) redelijkerwijs kan worden uitgesloten in gebieden met functiescheiding (omgevingstype 1: rustige woonwijk dan wel rustig buitengebied). De grootst aangegeven afstand is bepalend.
Als aan de gestelde richtafstanden wordt voldaan, is op die punten sprake van een goede ruimtelijke ordening. De genoemde maten zijn evenwel richtinggevend en met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken. De richtafstanden zijn overigens niet alleen gekoppeld aan de milieucategorie van een te beoordelen bedrijf/voorziening maar ook aan de karakterisering van de omgeving. Zo kan in geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging in plaats van functiescheiding, worden gewerkt met een verkleinde richtafstand. Hiertoe kan de minimale richtastand met één afstandsstap worden verkleind.
Toetsing
In de genoemde VNG-publicatie is een vuurwerkbedrijf gedefinieerd als zijnde een inrichting waar professioneel vuurwerk en/of meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk aanwezig is. Professioneel vuurwerk is vuurwerk, niet zijnde consumentenvuurwerk. Consumentenvuurwerk is vuurwerk dat bestemd is voor particulier gebruik.
Gelet op het planvoornemen om te komen tot een uitbreiding van 10.000 kg naar ruim 39.000 kg aan opslag van consumentenvuurwerk op het perceel, dient Pronk Vuurwerk als vuurwerkbedrijf aangemerkt te worden.
De opslagcapaciteit zal volledig worden benut voor de detailhandelsactiviteiten ter plaatse (dat wil zeggen geen opslag ten behoeve van derden).
Figuur 6. Richtafstandenlijst met betrekking tot vuurwerk
De tabel in bovenstaande figuur toont de diverse categorieën bedrijvigheid die in de VNG-publicatie zijn opgenomen wat betreft de opslag en verkoop van vuurwerk. Het planvoornemen van deze ruimtelijke onderbouwing leidt tot een verzwaring van de bestaande bedrijvigheid van milieucategorie 2 (SBI-code 46499-1) op het perceel naar milieucategorie 3.1 (SBI-code 46499-2) in de toekomstige situatie vanwege een toename van de opslagcapaciteit van consumentenvuurwerk. Dit betekent in de nieuwe situatie uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening een aan te houden richtafstand van 50 m in plaats van 30 m tot aan hindergevoelige objecten. De verzwaring in milieucategorie hangt samen met het gevaaraspect; voor de overige hinderaspecten gelden geen veranderingen in aan te houden minimale richtafstanden door een toename in opslag van vuurwerk. Wel is uit oogpunt van milieu een nadere akoestische beschouwing door de regionale uitvoeringsdienst gewenst vanwege de wijzigingen in transportbewegingen die met de aan- en afvoer van vuurwerk samenhangt.
Gevaar
De meest nabijgelegen reguliere woningen van derden betreffen de Rijperweg 46 en de Rijperweg 50. Deze woningen liggen ten noordwesten respectievelijk ten zuidwesten van het projectgebied. De nieuwe vuurwerkbunkers zijn op circa 75 m respectievelijk 100 m van de bestemmingsgrenzen van deze woningen gesitueerd. De achtergevels van deze woningen liggen feitelijk op nog grotere afstand. Het planvoornemen voldoet dan ook ruimschoots aan de aan te houden minimale richtafstand van 50 m in de nieuwe situatie. Dit geldt eveneens voor de bedrijfswoning behorende bij Nipro Hengelsport aan de Rijperweg 48, die in ruimtelijk-functionele zin een relatie met het hengelsportbedrijf heeft en daarom ook als woning van derden dient te worden gezien. De achtergevel van deze woning ligt op circa 100 m van de nieuwe vuurwerkbunkers.
Richting de genoemde woningen is tot slot sprake van tussenliggende, afschermende bedrijfsbebouwing van de Welkoop, het hengelsportbedrijf en de fietsenwinkel. Hiermee wordt het gevaaraspect van het vuurwerkbedrijf op deze woningen nog verder verminderd.
Geluid
Met het planvoornemen geldt als uitgangspunt dat meer opslag wordt geboden waardoor de bevoorradingsbewegingen door vrachtverkeer beter over het gehele jaar kan worden verdeeld. Dit houdt in dat er wijzigingen vanwege het planvoornemen optreden in de transportbewegingen op en over het terrein ten behoeve van de aan-/afvoer van vuurwerk en laad- en losactiviteiten. De vraag komt daarmee naar voren in hoeverre wijzigingen in de routing op en over het terrein effecten zullen hebben op de als geluidgevoelig aan te merken (woon)bestemmingen in de omgeving (Rijperweg 21, 48 en 50). Hiertoe is in het kader van de aanvraag om omgevingsvergunning milieu bij de verplichte niet-technische samenvatting (NTS) de navolgende akoestische beschouwing door de milieukundig adviseur van Pronk Vuurwerk opgesteld.
Akoestische beschouwing
Het parkeerterrein is in gebruik bij Welkoop, Nipro Hengelsport en De Fietsenmaker. Het parkeerterrein is in gebruik gedurende de openingstijden van de winkels, maar wordt in de avonduren ook gebruikt voor bezoekers aan de bewoners van Rijperweg 48 en Rijperweg 50. Op basis van dit gegeven kan worden aangenomen dat Rijperweg 48 en Rijperweg 50 de maatgevende gevoelige objecten zijn.
De afstand tussen de gevel en het parkeerterrein bedraagt respectievelijk circa 6 en 4 meter. De scheiding tussen het parkeerterrein en de gevel bestaat uit een houten schutting en diverse bomen en struiken. Deze afscheiding zal zorgdragen voor enige afscherming.
De woningen aan de Rijperweg zullen niet alleen worden belast vanuit het parkeerterrein maar ook vanaf de weg langs de woning. Op grond van de Wgh is de maximaal toegestane geluidsintensiteit op de gevel 53 dB (artikel 83 Wgh).
De wijziging van de inrichting zal geen extra geluidbelasting toevoegen aan de bestaande situatie. Door de uitbreiding van de opslagcapaciteit zal het aantal voertuigbewegingen ten behoeve van het aanleveren van het consumentenvuurwerk afnemen.
Door de toename van de opslagcapaciteit zal de inrichting het grootste deel van de te verkopen voorraad in huis hebben en zal er tijdens de verkoopdagen niet of nauwelijks sprake zijn van aanleveren van consumentenvuurwerk.
In de afgelopen jaren is de omzet in consumentenvuurwerk stabiel gebleven. De verwachting is dat het aantal klanten niet zal toenemen. Een toename in de omzet zal voornamelijk voortkomen uit de marge die op siervuurwerk wordt behaald. Door het verbod op babypijltjes en Romeinse kaarsen (artikelen met beperkte of geen marge is de gemiddelde marge op de omzet toegenomen).
Er wordt geen toename van het aantal klanten verwacht. Het is dan ook de verwachting dat de drukte (geluidproductie) op het parkeerterrein niet zal toenemen. Voorts zullen de auto's ook stiller worden (elektrische/hybride auto's die bij lage snelheid op het parkeerterrein weinig geluiddruk genereren).
De aangevraagde activiteit zal geen negatieve invloed hebben op de optredende geluidsniveaus. Door de beperking van het aantal levermomenten zal, in theorie, de geluidbelasting af kunnen nemen.
Conclusie
Voorliggend planvoornemen voor realisatie van een bunkergebouw ten behoeve van vuurwerkopslag op het achtererf van Welkoop mag wat betreft bedrijven en milieuzonering uitvoerbaar worden geacht.
Wet- en regelgeving
De Wet geluidhinder (Wgh) is er op gericht om de geluidhinder vanwege onder andere spoorweglawaai, industrielawaai en wegverkeerslawaai te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de 'geluidsbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid.
Aangezien in de omgeving van het projectgebied verder geen sprake is van spoorweglawaai en geluidzones ten behoeve van industrielawaai, afkomstig van een aangewezen gezoneerd industrieterrein, is hierop verder niet ingegaan.
Toetsing
Wanneer binnen een geluidzone langs (spoor)wegen of rondom een geluidgezoneerd industrieterrein nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen, worden gerealiseerd, moet door middel van akoestisch onderzoek worden vastgesteld of aan de grenswaarden uit de Wgh wordt voldaan. Met het planvoornemen wordt niet voorzien in het oprichten van nieuwe geluidgevoelige objecten. Ook vinden er vanwege het planvoornemen geen ingrijpende wijzigingen in de verkeersinfrastructuur plaats waardoor verkeersstromen in belangrijke mate ten nadele van geluidgevoelige objecten in de omgeving zullen veranderen. Akoestisch onderzoek uit het oogpunt van de Wet geluidhinder is voor het planvoornemen dan ook niet nodig.
In voorgaande paragraaf zijn uit oogpunt van milieuwetgeving de veranderingen in transportbewegingen op omringende geluidgevoelige bestemmingen vanwege de wijzigingen in de vuurwerkopslag en -verkoop als nevenactiviteit bij Welkoop reeds akoestisch beschouwd.
Conclusie
De uitvoering van het planvoornemen wordt uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet belemmerd door het geluidaspect.
Het aspect geur speelt geen rol voor het planvoornemen en projectgebied.
Normstelling en beleid
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) van belang. Grenswaarden ten aanzien van de jaargemiddelde concentratie betreffen 40 µg/m3 voor zowel NO2 als PM10 en 25 µg/m3 voor PM2,5. Projecten met een invloed van 'niet in betekende mate' (nibm) op de luchtkwaliteit zijn verder vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:
PM10 en PM2,5 zijn overigens sterk gerelateerd, aangezien PM2,5 onderdeel uitmaakt van de emissie van PM10. Als aan PM10 wordt voldaan, mag daarom worden aangenomen dat ook de grenswaarde van PM2,5 niet wordt overschreden.
Toetsing
Het voormalige ministerie van VROM heeft in samenwerking met InfoMil een specifieke rekentool ontwikkeld waarmee op eenvoudige wijze kan worden bepaald of sprake is van een nibm-bijdrage. De rekentool is gebaseerd op een worst-case situatie: bij de berekening van de concentratietoename worden de verschillende kenmerken zo gekozen dat een situatie ontstaat met een maximale luchtverontreiniging.
In verband met realisatie van voorliggend planvoornemen vindt een betere spreiding van het aanvoerend vrachtverkeer over het gehele jaar plaats (zie paragraaf 5.13 Verkeer). In de huidige situatie wordt het vuurwerk voornamelijk op piekmomenten tijdens de vuurwerkverkoopperiode met vrachtwagens aangevoerd om de voorraden op peil te houden. Met het planvoornemen kan meer opslag worden geboden waardoor de bevoorradingsbewegingen door vrachtverkeer beter over het gehele jaar kan worden verspreid. De hoeveelheid consumentenvuurwerk dat wordt verkocht zal naar verwachting in meer of minder mate gelijk blijven. Het aantal voertuigbewegingen van autoverkeer hierdoor neemt niet toe.
Gelet op voorgaand is een fictieve worst-case scenario in de nibm-tool ingevuld van maximaal 4 extra voertuigbewegingen per dag veroorzaakt door 100% vrachtverkeer vanwege de aanvoer van vuurwerk. Uit de nibm-tool blijkt dat hiermee geen grenswaarden worden overschreden.
Figuur 7. nibm-tool
Het planvoornemen maakt geen nieuwe grootschalige ruimtelijke ontwikkeling mogelijk die in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. De voorgenomen ontwikkeling kan worden aangemerkt als nibm. Het plan voldoet aan het gestelde in het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm. Een nadere toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit kan achterwege blijven.
Conclusie
De uitvoerbaarheid van voorliggend plan wordt niet door onaanvaardbare gevolgen voor de luchtkwaliteit belemmerd.
Wet- en regelgeving
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Het aandachtsveld richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het externe veiligheidsbeleid is verankerd in diverse wet- en regelgeving waaraan een ruimtelijk besluit moet worden getoetst. Vaak zijn de volgende besluiten relevant:
Met het planvoornemen en de te vergunnen situatie wordt onder de grenzen van het Besluit Risico's Zware Ongevallen van 25 juni 2015 (BRZO 2015) gebleven (waardoor het Bevi niet van toepassing is op de locatie). Voor de locatie blijft in dit geval het Vuurwerkbesluit (VWB) van kracht. Het Vuurwerkbesluit is op 01-03-2002 in werking getreden en nadien verschillende malen gewijzigd waarbij de wet- en regelgeving rondom het in- en uitvoeren, opslaan, bewerken, afleveren, het voorhanden hebben en het afsteken van vuurwerk nader is aangescherpt.
Toetsing
Uit het kaartfragment van de risicokaart in onderstaande figuur kan worden opgemaakt dat het projectgebied betreffende Rijperweg 48a reeds als risicobron vanwege de opslag van consumentenvuurwerk bekend staat, evenals het naastgelegen perceel Rijperweg 48 waar eveneens de verkoop van consumentenvuurwerk door het bedrijf Nipro Hengelsport plaatsvindt. Bij dit bedrijf zijn een tweetal bewaarplaatsen en een bufferbewaarplaats gesitueerd. De maximaal vergunde opslagcapaciteit op deze locatie is 10.000 kg.
Figuur 8. Kaartfragment risicokaart
Risicovolle activiteit binnen het projectgebied
Met het voorliggende plan vindt een uitbreiding van vuurwerkopslag aan de Rijperweg 48A plaats van 10.000 kg tot ten hoogste 39.929 kg (zie paragraaf 2.2 Nieuwe situatie). De uitbreiding is geprojecteerd in een bunkergebouw op het achtererf en betreft vier bewaarplaatsen (bunkers) voor de opslag van consumentenvuurwerk.
Met het planvoornemen verandert de status van de inrichting ter plaatse niet wezenlijk. Het Vuurwerkbesluit blijft op Pronk Vuurwerk van toepassing. Voor het projectgebied blijven de standaard aan te houden veiligheidsafstanden uit bijlage 3 van het VWB gelden.
In het VWB wordt onder beperkt kwetsbaar object onder meer een woning van een derde of een dienst- of bedrijfswoning van een derde verstaan. Ook een winkel, niet zijnde een kwetsbaar object, wordt als zodanig aangemerkt. Het vuurwerkbedrijf in voorliggend planvoornemen maakt onderdeel uit van Welkoop. Omdat de inrichting onderdeel is van deze winkel wordt de Welkoop niet als beperkt kwetsbaar object gezien. Het naastgelegen hengelsportbedrijf moet wel als beperkt kwetsbaar object worden aangemerkt.
Bij een inrichting zoals in de huidige situatie met een maximale belegging van 10.000 kg consumentenvuurwerk, wordt op grond van Bijlage 3.B, lid 1.2 VWB in beginsel een veiligheidsafstand van minimaal 8 m in acht genomen, gemeten vanaf de (buffer)bewaarplaats in voorwaartse richting tot een (geprojecteerd) beperkt kwetsbaar of kwetsbaar object.
In geval sprake is van de opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk, zoals het geval zal zijn in de toekomstige situatie, gelden de veiligheidsafstanden als aangegeven in Bijlage 3.B, lid 1.3 VWB. Ondanks het feit dat maximale hoeveelheden in de bestaande (buffer)bewaarplaatsen in de toekomstige situatie niet wijzigen, is er toch sprake van een andere onveilige zone.
Onveilige zone bewaarplaats 1 en 2
De onveilige zone van een bewaarplaats met een maximale belegging van 50.000 kg bedraagt 20 m. De maximale belegging van bewaarplaats 1 en 2 blijft met 6.171 kg respectievelijk 6.220 kg ruimschoots onder dit maximum van 50.000 kg.
Bewaarplaats 1
De afstand van bewaarplaats 1 tot de inrichting van Nipro Hengelsport is minder dan 20 m (ongeveer 18,8 m). Op deze afstand bevindt zich een 60 minuten brandwerende wand. Op grond van artikel 4.2, lid 4 onder c van het VWB kan het bevoegd gezag de onveilige zone beperken wanneer:
2° de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen de deuropening van een bewaarplaats of een bufferbewaarplaats en een gebouw, indien dat gebouw een kwetsbaar object of een geprojecteerd kwetsbaar object is, niet lager is dan 60 minuten.
In de onderhavige situatie zijn drie brandwerende scheidingen aanwezig tussen de ruimte waarin de deur van de bewaarplaats uitkomt en de inrichting Nipro Hengelsport, te weten:
1e: sluisdeur (60 minuten);
2e: brandwerende scheiding naar verkoopruimte (60 minuten);
3e: scheidingswand tussen Welkoop en Nipro Hengelsport.
Daarbij komt dat er 12,34% van de maximale belegging waarop de afstand is gebaseerd aanwezig is in bewaarplaats 1.
Bewaarplaats 2
De afstand van bewaarplaats 2 tot de inrichting van Nipro Hengelsport is meer dan 20 m (24,75 m). Ook hier zijn drie brandwerende scheidingen aanwezig (zie bovenstaande).
Bufferbewaarplaats
De afstand tussen de bufferbewaarplaats en de inrichting van Nipro Hengelsport is kleiner dan de vereiste onveilige zone. Op basis van de belegging van 1.938 kg zijn de volgende afstanden tot een (geprojecteerd) beperkt kwetsbaar of kwetsbaar object van toepassing:
De inrichting van Nipro Hengelsport bevindt zich op 12,8 m in zijwaartse richting. Op grond van artikel 4.2, lid 4 onder c van het VWB kan het bevoegd gezag de onveilige zone beperken wanneer:
2° de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen de deuropening van een bewaarplaats of een bufferbewaarplaats en een gebouw, indien dat gebouw een kwetsbaar object of een geprojecteerd kwetsbaar object is, niet lager is dan 60 minuten.
In de onderhavige situatie zijn twee brandwerende scheidingen aanwezig tussen de ruimte waarin de deur van de bufferbewaarplaats uitkomt en de inrichting Nipro Hengelsport, te weten:
1e: brandwerende scheiding naar verkoopruimte (60 minuten);
2e: scheidingswand tussen Welkoop en Nipro Hengelsport.
De maximale belegging ligt op 97% van de hoeveelheid waarop de onveilige afstand is gebaseerd.
De hoofddraagconstructie boven de bufferbewaarplaats en bewaarplaatsen 1 en 2 zal 60 minuten brandwerend worden afgewerkt. Ook de kolommen, die verbonden zijn aan de kolommen en liggers in de ruimte voor de (buffer)bewaarplaatsen (1 en 2) en zich bevinden in de naastgelegen ruimte zullen 60 minuten brandwerend worden afgewerkt.
Bij een optredende brand zullen de bewaarplaatsen minimaal 60 minuten intact blijven.
Gelet op voorgaande is sprake van voldoende aanwezige veiligheidsmaatregelen waarmee wettelijk door het bevoegd gezag kan worden afgeweken van de voorgeschreven veiligheidsafstanden door een verkleinde onveilige zone toe te staan.
Bewaarplaatsen 3 tot en met 6 (uitbreiding)
Voor de uitbreiding van de vuurwerkopslag met de bewaarplaatsen 3 tot en met 6 geldt op grond van de veiligheidsafstanden uit bijlage 3 van het VWB vanaf de bewaarplaats in voorwaartse richting, bij een grootte van de deuropening van de bewaarplaats van 0 m2 tot en met 4 m2 (in voorliggend geval per deuropening 2,53 m2), tot een (geprojecteerd) beperkt kwetsbaar of kwetsbaar object eveneens een onveilige zone van 20 m.
De nieuwe te realiseren bewaarplaatsen bevinden zich alle buiten de invloed van de bestaande bebouwing en worden geheel van metselwerk en beton gerealiseerd. De bewaarplaatsen worden voorzien van een sluit met een brandwerendheid van 60 minuten waardoor een domino-effect zal worden voorkomen.
Risicovolle activiteiten binnen inrichtingen
Aangrenzend aan het projectgebied bevinden zich eveneens risicorelevante activiteiten binnen een inrichting. Het gaat hierbij om de vuurwerkopslag en verkoop van Nipro Hengelsport op het naastgelegen perceel. Bij Nipro Hengelsport is sprake van een opslagcapaciteit van maximaal 10 ton in de bestaande situatie. De veiligheidsafstanden ter plaatse bedragen 8 m van het midden van de deur van de opslagvoorzieningen. Deze aan te houden veiligheidsafstanden leveren geen beperkingen op voor de ontwikkelingen in het projectgebied van voorliggend planvoornemen.
Overige risicovolle activiteiten in de omgeving vna het projectgebied
Voor overige risicovolle activiteiten in de omgeving geldt verder dat het projectgebied zich niet in de nabijheid bevindt van een risicovolle activiteit binnen een inrichting, een transportroute voor gevaarlijke stoffen over wegen of door buisleidingen en dat in de nabijheid geen windturbines zijn gesitueerd.
Conclusie
Gelet op vorenstaande wordt het aspect externe veiligheid niet als belemmering voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen van deze ruimtelijke onderbouwing gezien.
Normstelling en beleid
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet in ieder geval een verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming (Wbb) van toepassing. Hierin is geregeld dat als ter plaatse van een projectgebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen er sprake is van een saneringsgeval. Voor te ontgraven en eventueel buiten een projectgebied af te voeren gronden kan op basis van het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) een milieuhygiënische verklaring van de gronden noodzakelijk zijn (en deze is met bodemonderzoek te verkrijgen). Dit is echter sterk afhankelijk van de toepassingslocatie.
Toetsing
Op de bodeminformatiekaart van Rijkswaterstaat is zoveel mogelijk informatie verzameld over de kwaliteit van de bodem in Nederland. Dit zogeheten bodemloket biedt informatie over bodemonderzoeken en -saneringen die in het verleden zijn uitgevoerd. Ook is er informatie opgenomen over bedrijven of terreinen waar 'verdachte' werkzaamheden hebben plaatsgevonden die mogelijk bodemverontreiniging hebben veroorzaakt en waar mogelijk bodemonderzoek moet worden uitgevoerd.
Figuur 9. Kaartfragment bodemloket
Uit de informatie van het bodemloket blijkt dat in het projectgebied aan de voorzijde van het huidige winkelpand van Welkoop door Bodembelang een verkennend onderzoek NEN5740 is verricht (nummer 051000895, 04-04-2010). De onderzoeksstrategie is die van een onverdachte locatie/activiteit geweest. In het onderzoek is geconcludeerd dat de gronden voldoende zijn onderzocht in het kader van de Wet bodembescherming (Wbb). Er heeft geen noodzaak tot een verder onderzoek of sanering bestaan. Voor het projectgebied zijn verder geen bodemonderzoeken uitgevoerd, of in procedure, en er zijn geen historische activiteiten bekend die zouden kunnen wijzen op een bodemverontreiniging. In de omgeving van het projectgebied komen verder geen saneringen voor. Er is dan ook geen indicatie dat de bodemkwaliteit in het projectgebied niet geschikt zou zijn voor het beoogde planvoornemen. Het planvoornemen voor uitbreiding van de vuurwerkopslag middels een bunkergebouw van 91 m2 betreft geen nieuwe voor bodemverontreiniging gevoelige activiteit/functie.
Conclusie
Vanuit het oogpunt van de milieuhygiënische bodemkwaliteit bestaan er geen belemmeringen voor het planvoornemen.
Normstelling en beleid
In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het conform artikel 3.1.6 Bro noodzakelijk om aandacht te besteden aan de effecten op natuurwaarden. Effecten dienen te worden beoordeeld in relatie tot geldende wet- en regelgeving op het terrein van soortenbescherming en gebiedsbescherming. Deze beoordeling vindt plaats in relatie tot de Wet natuurbescherming (Wnb) die per 01-01-2017 in werking is getreden en het provinciale gebiedsgerichte natuurbeleid. Voor wat betreft de effecten op natuurwaarden moet onder meer aangegeven worden of er als gevolg van een plan vergunningen of ontheffingen noodzakelijk zijn en, zo ja, of deze verkregen kunnen worden.
Toetsing
Het planvoornemen is geprojecteerd op bedrijfsgronden die thans intensief in gebruik zijn voor de winkel van Welkoop op het perceel. De gronden waar de vuurwerkbunkers worden opgericht, zijn verhard en vrij van beplanting. Hierom hoeven er geen ecologische waarden te worden verwacht. Verder zijn in de wijde omgeving rondom het projectgebied geen beschermde natuurgebieden gelegen. Aantasting van ecologische waarden is niet in het geding.
Conclusie
Ten aanzien van het ecologische aspect bestaan er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.
De bij elk ruimtelijk plan uit te voeren m.e.r.-verantwoording houdt in dat nagegaan moet worden of er activiteiten plaatsvinden die negatieve effecten op het milieu kunnen hebben. De grondslag hiervoor is enerzijds het Besluit m.e.r. (Besluit milieueffectrapportage) en anderzijds de hiervoor beschreven onderzoeken.
De voorgenomen uitbreiding van het vuurwerkbedrijf blijkt geen concreet benoemde activiteit die in kolom D van het Besluit m.e.r. is opgenomen. Er is dan ook geen sprake van het overschrijden van drempelwaarden in de D-lijst van het Besluit m.e.r. Voor het planvoornemen geldt daarom geen plan-MER-plicht en een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling is ook niet aan de orde.
Voorts kan op basis van voorgaande verantwoording van de omgevingsaspecten in redelijkheid worden aangenomen dat geen onaanvaardbare milieueffecten in het projectgebied hoeven te worden verwacht.
Duurzaamheid van een gebied of in relatie tot een ruimtelijke ontwikkeling kan tot uitdrukking komen in de thema’s: kwaliteit van de leefomgeving, water, energie, mobiliteit, natuur/ecologie en milieu. Onder deze laatste kan onder meer het volgende worden verstaan: gezondheid, externe veiligheid, materiaalkeuze en hergebruik van materialen, duurzaam slopen, geluid, lucht en beheer/onderhoud van een gebied of gebouw. Er bestaat geen wettelijke verplichting om het thema duurzaamheid in ruimtelijke plannen vast te leggen. Wel vormt het een belangrijk onderwerp in het sociaal-maatschappelijke debat en daarmee een belangrijk aandachtspunt in het overheidsbeleid. Gemeenten streven in dat kader naar een duurzame (gebouwde) omgeving. Nieuwbouwplannen bieden op zich kansen voor duurzaamheid. Gelet op de omvang van het planvoornemen voor realisatie van een bunkergebouw van 91 m2 ten behoeve van vuurwerkopslag zijn de kansen op het vlak van de duurzaamheid met betrekking tot deze ruimtelijke onderbouwing echter zeer beperkt.
Wet- en regelgeving
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel hiervan is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Door middel van de watertoets als procesinstrument wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect. Het gaat hierbij om de thema’s waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, wegen, afvalwaterketen en beheer & onderhoud van nieuw en bestaand oppervlaktewater.
WATERWET
De Waterwet, die per 22-12-2009 van kracht is geworden, heeft gezorgd voor een ingrijpende bundeling van deze wetgeving. Daarnaast heeft het Nationaal Waterplan (NWP), waarvan de eerste versie tegelijk met de Waterwet is verschenen, een formele rol in de ruimtelijke ordening. Het eerste Nationaal Waterplan is tevens een structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wro.
Normstelling en beleid
HOOGHEEMRAADSCHAP HOLLANDS NOORDERKWARTIER
De waterbeheerder in en in de directe omgeving van het projectgebied is het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). Op 03-11-2015 is door het HHNK nieuw beleid vastgesteld in de vorm van het Waterprogramma. Hierin zijn de beleidsdoelen en uitgangspunten voor de periode van 2016-2021 beschreven met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Dit is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, gericht op de thema’s waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Daarnaast beschikt het HHNK over een verordening: de Keur 2009. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en –keringen.
Onderzoek/Wateradvies
DIGITALE WATERTOETS
Bij het HHNK is op 30-01-2018 voor het planvoornemen een digitale watertoets aangevraagd. Documentatie hieromtrent is als bijlage opgenomen. Op basis van de aangeleverde gegevens is met de digitale watertoets geconstateerd dat het plan een beperkte invloed op de waterhuishouding heeft en dat voor het planvoornemen een korte watertoetsprocedure kan worden doorlopen. Dit houdt in dat de beperkte invloed van het plan op de waterhuishouding kan worden opgevangen met standaardmaatregelen. De aanvraag voor een watertoets is als melding bij het HHNK ontvangen. Stukken met betrekking tot de aanvraag en de reactie in het kader van de digitale watertoets zijn als Bijlage 2 bij deze ruimtelijke onderbouwing opgenomen.
Tijdens de formele overlegprocedure ex. art. 3.1.1 Bro zal het HHNK een controle doen of de conclusies ten aanzien van de wateraspecten kloppen. Mocht tijdens de overlegtermijn geen bericht worden ontvangen, dan gaat het HHNK akkoord met het plan en kan de digitale watertoets als formeel wateradvies worden beschouwd.
Op basis van de digitale watertoets heeft het HHNK een aantal standaardopmerkingen. Dit zijn de volgende:
Conclusie
Uit oogpunt van het aspect water gelden geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen, mits de aanwijzingen uit de watertoets gevolgd worden.
Normstelling en beleid
De Monumentenwet 1988 is per 01-07-2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het projectgebied te bevatten. Voor zover in het projectgebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
Onderzoek
ARCHEOLOGIE
In het geldende bestemmingsplan is een archeologische beschermingsregeling getroffen. Hiermee wordt op de bescherming van eventueel te verwachten archeologische waarden in het gebied toegezien. In het bestemmingsplan zijn verschillende regimes vastgelegd die bepalen bij welke planomvang en diepte rekening moet worden gehouden met archeologie. Voor het projectgebied gelden derhalve twee archeologische dubbelbestemmingen met voor elk onderscheiden gedeelte een eigen beschermingsregime, te weten:
De bescherming van archeologische waarden uit het geldende bestemmingsplan leidt niet tot onderzoeksverplichtingen voor het voorliggende planvoornemen aangezien een oppervlakte tot ten hoogste 91 m2 zal worden bebouwd.
CULTUURHISTORIE
Als handreiking voor het onderzoek naar cultuurhistorie heeft de provincie Noord-Holland Leidraad Landschap en Cultuurhistorie met bijbehorende digitale informatiekaart beschikbaar gesteld. Voor het planvoornemen is deze informatie geraadpleegd. Hieruit blijkt dat cultuurhistorie geen rol speelt in het projectgebied.
Conclusie
Het planvoornemen mag wat betreft erfgoed (archeologie en cultuurhistorie) uitvoerbaar worden geacht.
NOTA BENE
In alle gevallen blijft de archeologische meldingsplicht van kracht. Dit betekent dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag (gemeente Schagen).
In het projectgebied is sprake van nutsinfrastructuur zijnde de gebruikelijke huisaansluitingen betreffende gas, water, elektriciteit, kabel en/of telecom. In en direct rondom het projectgebied zijn echter geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig die een belemmering voor het planvoornemen zouden kunnen opleveren.
Algemeen
Voor een ruimtelijk plan geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid).
In publicatie nr. 317: Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie (2012) van CROW (het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte) zijn vuistregels en kengetallen aangereikt om verkeerseffecten bij ontwikkelingen te bepalen. Er zijn kencijfers omtrent de ritproductie voor woon-, werk- en voorzieningenfuncties per weekdagetmaal gegeven en ook parkeerkencijfers, met een minimale en maximale aan te houden bandbreedte.
Onderzoek
Voor de opslag en verkoop van vuurwerk zijn geen kencijfers voor verkeer en parkeren beschikbaar.
De vuurwerkactiviteiten op het perceel houden sterk verband met de seizoensgebonden vuurwerkverkoopperiode rond de jaarwisseling. Het planvoornemen leidt tot verbeteringen voor de locatie en omgeving door wijzigingen in het aanvoerend verkeer tijdens de verkoopdagen van het vuurwerk. Er is niet zo zeer een verzwaring van de verkeersgeneratie en parkeerdruk te verwachten door het planvoornemen, maar eerder een betere spreiding van het verkeer en minder piekmomenten tijdens de vuurwerkverkoopperiode. Met het oog hierop mag worden verwacht dat het planvoornemen een verkeerskundige verbetering inhoudt.
Voor het parkeren geldt dat het parkeerterrein in de huidige situatie ongeveer 42 parkeerplaatsen telt ten behoeve van de aangrenzende functies. Het parkeerterrein is gedurende openingstijden in gebruik bij Welkoop, Nipro Hengelsport en De Fietsenmaker. Er wordt overigens niet alleen geparkeerd door klanten en het personeel van de diverse winkels, maar ook met zekere regelmaat door bewoners en bezoekers van de naastgelegen woningen Rijperweg 48 en 50. In reguliere situaties bestaan er geen parkeerproblemen op het terrein. Gelet op het voorliggende planvoornemen is er dan ook geen noodzaak om extra parkeervoorzieningen te treffen.
Conclusie
Het planvoornemen leidt tot verbeteringen in de verkeerssituatie in het projectgebied. Wat betreft verkeerseffecten mag het planvoornemen dan ook uitvoerbaar worden geacht.
Op grond van artikel 6.12 Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. Wat onder een bouwplan moet worden verstaan, is in artikel 6.2.1 Bro aangegeven. Hieruit blijkt dat het planvoornemen van deze ruimtelijke onderbouwing niet als bouwplan wordt aangemerkt.
Een gebouw dat met ten minste 1.000 m2 brutovloeroppervlakte wordt uitgebreid, wordt wel als bouwplan aangemerkt. Het voorliggende planvoornemen is echter dusdanig beperkt dat derhalve niet van een bouwplan kan worden gesproken. Er hoeft daarom geen exploitatieplan in het kader van de Grondexploitatiewet als onderdeel van de Wro te worden opgesteld.
De kosten voor de bouw, alsook de kosten voor de noodzakelijke onderzoeken, vanwege voorliggende ruimtelijke onderbouwing worden door initiatiefnemer gedragen. De kosten voor de gemeente betreffen de gebruikelijke kosten voor de planbegeleiding. Deze kunnen worden gedekt uit de legesheffing.
Initiatiefnemer van het planvoornemen van deze ruimtelijke onderbouwing is een private partij; te weten Welkoop 't Rijpje. Het gaat hierbij om een franchiseformule, waarbij de Welkoop als landelijke winkelketen voor tuin- en dierbenodigdheden met meer dan 150 vestigingen een gevestigde naam is. De kosten voor realisatie van het planvoornemen komen voor rekening van de franchisenemer. Hiertoe is budget gereserveerd. Welkoop 't Rijpje is verder een financieel gezond bedrijf met kennis van zaken.
Door het verlenen van de omgevingsvergunning is er de kans dat door eigenaren van gronden in de directe omgeving van het projectgebied bij de gemeente op grond van artikel 6.1 Wro een verzoek tot tegemoetkoming in de planschade wordt ingediend. Diegenen die schade lijden omdat hun onroerend goed in waarde vermindert, kunnen de schade verhalen (voor zover deze redelijkerwijs niet voor de aanvrager behoort te blijven) wanneer dit boven de 2% van de waarde van het onroerend goed uitkomt. Afspraken over de mogelijke kosten die samenhangen met deze tegemoetkoming in de planschade zijn in de tussen initiatiefnemer en gemeente overeengekomen anterieure overeenkomst opgenomen.
Voorgaande betekent dat de uitvoerbaarheid van het planvoornemen van deze ruimtelijke onderbouwing niet door onvoldoende economische uitvoerbaarheid wordt belemmerd.
In art. 3.10 Wabo is bepaald dat voor de in deze ruimtelijke onderbouwing bedoelde omgevingsvergunning de uitgebreide voorbereidingsprocedure als beschreven in dit artikel van toepassing is.
Na aankondiging in de Staatscourant en publicatie op www.overheid.nl wordt de ontwerp-omgevingsvergunning gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode kan een ieder zienswijzen op het ontwerp naar voren brengen. Deze procedure is vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht (Awb), afdeling 3.4.
De beslistermijn op de ontwerp-omgevingsvergunning van zes maanden begint te lopen daags na ontvangst van de aanvraag (art. 3.12, lid 7 Wabo). Deze beslistermijn mag eenmaal verlengd worden, met ten hoogste zes weken (art. 3.12, lid 8 Wabo). Na vaststelling van de omgevingsvergunning maakt het bevoegd gezag het vaststellingsbesluit bekend. De mededeling van het definitieve besluit wordt tevens langs elektronische weg gedaan en beschikbaar gesteld (art. 6.14 Bor jo. Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012).
Op de ontwerp-omgevingsvergunning moet tevens het overleg als bedoeld in art. 3.1.1 Bro worden gevoerd (art. 6.18 Bor). Indien door Gedeputeerde Staten of de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) een zienswijze is ingediend en deze zienswijze niet volledig is overgenomen, wordt het vaststellingsbesluit na zes weken na de vaststelling van de omgevingsvergunning bekendgemaakt. Uiterlijk zes weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er beroep worden ingesteld bij de sector bestuursrecht van de rechtbank en eventueel hoger beroep bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS).
Door de Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland Noord (RUD NHN) is in het conceptstadium over de milieuaspecten van het planvoornemen geadviseerd. Dit advies is als Bijlage 3 opgenomen en in voorliggende ruimtelijke onderbouwing verwerkt.
Aanvullend op de advisering van de RUD NHN is de veiligheidsregio Noord-Holland Noord (Vr NHN) in de gelegenheid gesteld om op het planvoornemen te adviseren wat betreft de mogelijkheden voor hulpverlening en zelfredzaamheid. Ook dit advies is bij de verdere planvorming betrokken en geldt als Bijlage 4 bij deze ruimtelijke onderbouwing.
In het kader van het bestuurlijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro wordt deze ruimtelijke onderbouwing aan verschillende maatschappelijke instanties voorgelegd voor een reactie. In het geval overduidelijk is dat er geen belangen van toepassing zijn, kan hiervan worden afgezien. Zo is overleg met het Rijk niet noodzakelijk als rijksbelangen geen rol spelen.
Met het ter visie leggen van de ontwerp-omgevingsvergunning stelt de gemeente een ieder in de gelegenheid om kennis te kunnen nemen van, alsmede te reageren op, de inhoud van het planvoornemen.