direct naar inhoud van 3.1 Rijksbeleid
Plan: Beheersverordening Buitengebied Zijpe
Status: vastgesteld
Plantype: beheersverordening
IMRO-idn: NL.IMRO.0441.BVBGZIJPE-VA01

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte' (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de volgende documenten: PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda VitaalPlatteland en Pieken in de Delta.

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 22 november 2011 door de Tweede Kamer aangenomen en begin 2012 in werking getreden. De SVIR zet twee zaken helder neer. Een scherp kader voor prioritering in het Infrafonds en een selectief ruimtelijk beleid dat meer overlaat aan provincies en gemeenten. Minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving.

Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Het beleid ten aanzien van landschap is niet langer een rijksverantwoordelijkheid en laat het Rijk over aan de provincies. De (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking wordt overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.

Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040, die inspelen op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen richting 2040. Het Rijk zet het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

EHS (ecologische hoofdstructuur)

De herijkte nationale EHS wordt uiterlijk in 2018 door provincies gerealiseerd. De robuuste verbindingen zijn geschrapt. Voor de langere termijn ontwikkelt het Rijk in overleg met de provincies een visie op natuur. De Natura 2000-gebieden (met natuurwaarden van Europees belang) en de twintig Nationale Parken maken deel uit van de EHS, evenals de Noordzee en de grote wateren. In de gemeente Schagen gaat het dan om Zwanenwater & Pettemerduinen en Abtskolk & De Putten. Hier wordt in paragraaf 4.7 nader ingegaan. Bij de realisatie van de EHS zal aandacht zijn voor de toegankelijkheid, de recreatieve waarde en de cultuurhistorische en landschappelijke waarden. De herijkte nationale EHS is de belangrijkste Nederlandse bijdrage aan het keren van de internationale achteruitgang van biodiversiteit. De mogelijkheid voor soorten om zich tussen natuurgebieden te verplaatsen wordt vooral gerealiseerd via landbouwgebied en ander particulier beheerd groengebied.

In de beheersverordening wordt de bestaande situatie vastgelegd en worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. De structuurvisie vormt geen belemmering voor het vaststellen van de beheersverordening.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het Besluit is op 17 december 2011 in werking getreden. Het kabinet heeft in de SVIR vastgesteld, dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte). Het Rijk beëindigt de rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones en het verstedelijkingsbeleid. In de structuurvisie worden de rijksdoelen en nationale belangen limitatief beschreven.

In de wijziging van het Barro van 2012 zijn de volgende onderwerpen toegevoegd: reserveringen uitbreidingen weg en spoor, veiligheid vaarwegen, het netwerk voor elektriciteitsvoorziening, de buitendijkse uitbreidingsruimte in het IJsselmeer, bescherming van de (overige) primaire waterkeringen, reservering voor rivierverruiming Maas en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Op het plangebied is het nationaal belang Defensie van toepassing. Het noordoostelijk deel van het plangebied valt binnen het radarverstoringsgebied van vliegbasis Leeuwarden. In het plangebied bevindt zich echter geen radarstorende bebouwing (hoger dan 45 m / winmolens hoger dan 95 m). Vanwege het schietterrein in de duinen bij ECN wordt een besluitsubvlak vrijwaringszone – onveilig gebied met bijbehorende regels opgenomen.

In de beheersverordening wordt de bestaande situatie vastgelegd en worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het Barro vormt gelet op het bovenstaande geen belemmering voor de vaststelling van de verordening.

3.1.3 Structuurvisie Buisleidingen

De Structuurvisie Buisleidingen is een visie van het Rijk waarmee het Rijk voor de komende 20 tot 30 jaar ruimte wil reserveren in Nederland voor toekomstige buisleidingen voor gevaarlijke stoffen. Het gaat daarbij om ondergrondse buisleidingen voor het transport van aardgas, olieproducten en chemicaliën, die provinciegrens- en vaak ook landgrensoverschrijdend zijn. In de Structuurvisie wordt een hoofdstructuur van verbindingen aangegeven waarlangs ruimte moet worden vrijgehouden, om ook in de toekomst een ongehinderde doorgang van buisleidingtransport van nationaal belang mogelijk te maken.

De Structuurvisie Buisleidingen is het vervolg op het Structuurschema Buisleidingen uit 1985. Het doel van deze Structuurvisie is ook opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Hierin is als nationaal belang (nationaal belang nr. 3) vermeld: ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen. Daarbij is aangegeven dat het beleid voor buisleidingen op land in de Structuurvisie Buisleidingen wordt uitgewerkt.

Het Rijk ziet het bieden van ruimte voor leidingen van nationaal belang (provinciegrens-overschrijdend) als een vorm van goede nationale ruimtelijke ordening. De overheid legt zelf doorgaans geen leidingen aan, maar heeft tot taak om kaders en normen te stellen en speelt bovendien een rol bij de planning van het hoofdnetwerk dat lokale en regionale grenzen overschrijdt.

Nu al blijkt het in bepaalde gebieden binnen Nederland lastig om een goed tracé voor leidingstroken te vinden en de verwachting is dat met toenemende druk op de ruimte dit alleen nog maar moeilijker wordt. Daarom wil het Rijk ruimte bieden aan toekomstige buisleidingen en zorg dragen voor het vrijhouden van ruimte voor de hoofdverbindingen van buisleidingtransport van gevaarlijke stoffen. Deze vrij te houden leidingstroken zijn vastgelegd in de Structuurvisie Buisleidingen. Op onderstaande afbeelding (Figuur 3.1) is een uitsnede van de structuurvisiekaart weergegeven.

De betreffende leidingstrook is opgenomen op de plankaart als besluitsubvlak "Leiding - Nationale leidingstrook". Daarmee wordt voldaan aan de Structuurvisie Buisleidingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BVBGZIJPE-VA01_0004.png"

Figuur 3.1 : Uitsnede structuurvisiekaart Buisleidingen

3.1.4 Monumentenwet

Cultuurhistorische objecten die zeldzaam of schaars zijn en die voor mensen in hoge mate het beeld van Nederland bepalen, zijn of worden aangewezen als monumenten. In de Monumentenwet 1988 is vastgelegd hoe monumenten van bouwkunst en archeologie en stads- en dorpsgezichten moeten worden beschermd. De Monumentenwet 1988 is het belangrijkste instrument voor de bescherming van het cultuurhistorisch erfgoed in Nederland.

Op dit moment wordt het monumentenstelsel herzien. De hoofdlijnen hiervan staan verwoord in de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo, 2009). De belangrijke pijlers van MoMo zijn:

  • cultuurhistorische belangen moeten worden meegewogen in de ruimtelijke ordening;
  • regelgeving moet krachtiger en eenvoudiger;
  • herbestemming moet worden bevorderd.

Het rijksbeleidskader wordt juridisch verder uitgewerkt. Aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is toegevoegd dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen niet alleen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden onder de grond, maar ook met waarden boven de grond. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten maken van de cultuurhistorie in een bestemmingsplangebied en daar conclusies aan moeten verbinden die in het bestemmingsplan verankerd worden. Deze beoordeling vindt plaats in het kader van het bestemmingsplan dat voor het plangebied momenteel in voorbereiding is. Aangezien onderhavige verordening conserverend van aard is wordt ervan uitgegaan dat eventuele aanwezige cultuurhistorische waarden voldoende zijn beschermd.

3.1.5 Verdrag van Valletta en de Wet op de archeologische monumentenzorg

In 1992 werd het Europese Verdrag van Valletta, tegenwoordig vaak aangeduid als het Verdrag van Malta, ook door Nederland ondertekend. De doelstelling van dit verdrag is om onder andere te komen tot een bescherming van het Erfgoed in brede zin, zowel ondergronds als bovengronds, en dit te kunnen delen met een zo groot mogelijk publiek. Een van de uitgangspunten is daarbij het verstoordersprincipe. Dit houdt zoveel in dat bij nieuwe ontwikkeling de kosten voor onderzoek naar mogelijk aan te tasten waarden en het eventueel behoud daarvan voor rekening komen van de initiatiefnemer.

In 1998 werd het interimbeleid inzake archeologie van kracht. Onder dit interimbeleid werd al zo veel mogelijk in de geest van het verdrag gehandeld en werd archeologie opengesteld voor de markt. Het proces is vervolgens in 2007 afgerond: in september 2007 werd de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz 2007) van kracht als onderdeel van de Monumentenwet 1988. Bij de WAMz 2007 horen ook enkele algemene maatregelen van bestuur. Onder de WAMz zijn de gemeenten de bevoegde overheid inzake archeologie en dienen zij het aspect archeologie onder meer te borgen in de nieuw te verschijnen bestemmingsplannen.

De archeologische verwachtingswaarden binnen het landelijk gebied van de gemeente Schagen zijn opgenomen in de Beleidsnota Cultuurhistorie Gemeente Schagen (2009). In hoofdstuk 4 wordt hierop nader ingegaan.

3.1.6 Waterbeleid voor de 21e eeuw (2000)

Directe aanleiding voor het kabinetsstandpunt 'Anders omgaan met water, waterbeleid in de 21e eeuw' (WB21)', is de zorg over het toenemende hoogwater in de rivieren, wateroverlast en de versnelde stijging van de zeespiegel. Het kabinet is van mening dat er een aanscherping in het denken over water dient plaats te vinden. Nadrukkelijker zal rekening moeten worden gehouden met de (ruimtelijke) eisen die het water aan de inrichting van Nederland stelt.

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. In de Waterwet zijn alle vergunningen betreffende 'water' opgenomen. Met de Waterwet zijn Rijk, waterschappen, gemeenten en provincies beter uitgerust om wateroverlast, waterschaarste en waterverontreiniging tegen te gaan. Ook voorziet de wet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, landbouw, industrie en recreatie. Afhankelijk van de functie worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het watersysteem.

Onderdeel van het rijksbeleid is de invoering van de watertoets. De watertoets dient te worden toegepast op nieuwe ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen, inpassingsplannen en buitentoepassingsverklaringen. Als een gemeente een ruimtelijk plan wil opstellen, stelt zij de waterbeheerder vroegtijdig op de hoogte van dit voornemen. De waterbeheerders stellen dan een zogenaamd wateradvies op. Het ruimtelijk plan geeft in de waterparagraaf aan hoe is omgegaan met dit wateradvies.

Het Watertoetsproces is verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (2003). Toetsingscriteria in de watertoets zijn: veiligheid, regionale- en locale wateroverlast, rioleringssysteem, watervoorziening, volksgezondheid, bodemdaling, grondwateroverlast, oppervlaktewaterkwaliteit, grondwaterkwaliteit, verdroging en natte natuur (Handreiking watertoets 2, 2003).

3.1.7 Zwakke Schakels

In 2003 constateerde het Ministerie van Verkeer en Waterstaat dat de golfbelasting op de Nederlandse kustverdediging tijdens maatgevende omstandigheden veel zwaarder bleek te zijn dan tot nu toe was aangenomen. De Staatsecretaris heeft de kustbeherende waterkeringbeheerders daarop verzocht om de waterkeringen op basis van de nieuwe inzichten te toetsen. Op grond van deze toetsing is vervolgens geconstateerd dat er zich een achttal zogenaamde prioritaire "zwakke schakels" in de kust bevinden, waar de dijken of duinen onvoldoende hoog zijn om aan de wettelijk vastgestelde veiligheidsnorm te voldoen. Zwakke schakels zijn kustvakken die naar verwachting binnen nu en tweehonderd jaar versterkt moeten worden om de gevolgen van de stijging van de zeespiegel, bodemdaling en te verwachten zwaardere golfaanvallen op te kunnen vangen. Twee van die acht zwakke schakels liggen langs de Noord-Hollandse kust en zijn geheel of gedeeltelijk in de gemeente Schagen gelegen, namelijk de Hondsbossche en Pettemer Zeewering en de duinen van Callantsoog. Beide Zwakke Schakels worden weer veilig gemaakt door ze te versterken met zand, waarmee Noord-Holland er een bijzonder stuk kust bij krijgt. Straks liggen er duinen en strand voor een dijk. Voor de versterking is zeker 20 miljoen kubieke meter zand nodig. Zand is duurzaam en flexibel. Mocht de zeespiegel door klimaatverandering nog verder stijgen, kan er gemakkelijk zand bij worden opgespoten. En blijft Noord-Holland veilig. Ook past de zandige versterking binnen het landelijk Deltaprogramma waarin wordt gezocht naar innovatieve oplossingen in het waterbeheer. Het project Zwakke Schakels is niet meegenomen in deze beheersverordening. Hier wordt een separate planologische procedure voor gevoerd.

3.1.8 Flora & fauna en natuurbeschermingswet

Flora- en faunawet

In de Flora- en faunawet is de bescherming van planten- en dierensoorten geregeld. In verband met de haalbaarheid van ontwikkelingen moet worden aangetoond, dat deze wet de beoogde bestemming niet onmogelijk maakt. Aangezien de beheersverordening een conserverend plan is vormt de Flora- en faunawet geen belemmering.

Vogel- en Habitatrichtlijn, Natuurbeschermingswet

Nederland heeft 166 Natura 2000-gebieden (162 op land en 4 op zee). Dit Natura 2000 netwerk bestaat uit gebieden die zijn aangewezen onder de Vogelrichtlijn en aangemeld onder de Habitatrichtlijn. Beide Europese richtlijnen zijn belangrijke instrumenten om de Europese biodiversiteit te waarborgen. Alle Vogel- of Habitatrichtlijngebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van soorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben. De Vogelrichtlijn heeft tot doel alle in het wild levende vogelsoorten en de als leefgebied aangewezen gebieden te beschermen. De Habitatrichtlijn heeft tot doel het waarborgen van de biologische diversiteit en de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna.

In de nabijheid van het plangebied liggen de volgende Natura 2000 gebieden: het Zwanenwater & Pettemerduinen, Abtskolk & De Putten, Schoorlse Duinen, Duinen Den Helder & Callantsoog en Noordzeekustzone.

De beheersverordening is conserverend van aard; echter de binnenplanse afwijkingsmogelijkheden zouden wel effect kunnen hebben op de beschermde gebieden. Er wordt in het kader van deze beheersverordening vanuit gegaan, dat de Natuurbeschermingwet en het daarbij behorende vergunningenstelsel voldoende bescherming biedt. Dit achten we gerechtvaardigd omdat dit ook al geldt in het kader van de huidige planologische situatie met de vigerende bestemmingsplannen en het feit dat op korte termijn het ontwerpbestemmingsplan voor de gronden die deze beheersverordening omvat ter inzage wordt gelegd.

In het bestemmingsplan Buitengebied Zijpe, dat reeds in voorbereiding is, wordt in het kader van deze wetgeving nader onderzoek uitgevoerd en in de regels maatwerk geleverd voor de planogische mogelijkheden in het plangebied, waardoor er nadere afstemming plaatsvindt tussen de sectorale wet- en regelgeving en het ruimtelijk spoor, i.c. het bestemmingsplan.