Plan: | Westfriesedijk 48 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0441.BPWARLGHWSTFDIJK48-VS01 |
In deze toelichting wordt beschreven het perceel gelegen aan de Westfriesedijk 48 te Warmenhuizen in de gemeente Schagen terug te bestemmen naar de oorspronkelijke bestemming 'agrarisch met waarden' met bouwvlak.
Op het adres Westfriesedijk 48 te Warmenhuizen binnen de gemeente Schagen is het agrarisch bedrijf van de initiatiefnemers gevestigd. Het bedrijf houdt circa 40 stuks rundvee en circa 140 schapen. De bedrijfsomvang in ongeveer 46 hectare grasland. Op het perceel staan agrarische gebouwen met een agrarische bedrijfswoning. In december 2013 is het perceel met de ingang van het nieuwe bestemmingsplan, zonder aanwijsbare reden, bestemd tot 'wonen'. Dit is echter niet in overeenstemming met het feitelijk gebruik. Onlangs is deze wijziging ontdekt door de eigenaar van het agrarisch bedrijf. De wens is om het perceel terug te bestemmen naar de situatie zoals het volgens het bestemmingsplan voor 2013 was, 'agrarisch met waarden' met een bouwvlak.
Afbeelding 1: Ligging plangebied
Ter plaatse van het plangebied is het vigerende bestemmingsplan 'Landelijk gebied Harenkarpsel'. Dit plan is door de gemeenteraad vastgesteld op 11 december 2013. Op de locatie is de enkelbestemming 'wonen' van kracht en zijn tevens de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Archeologie 2' van toepassing. Deze dubbelbestemmingen zijn van toepassing en zullen ook in de gewenste nieuwe situatie van toepassing blijven.
Afbeelding 2: plangebied in bestemmingsplan 'Landelijk gebied Harenkarspel'
In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de gewenste verandering. In hoofdstuk 3 is het relevante beleid beschreven en in hoofdstuk 4 zijn de resultaten van de relevante onderzoeken opgenomen. In hoofdstuk 5 wordt de juridische vormgeving beschreven. In hoofdstuk 6 komt de maatschappelijke en economische en uitvoerbaarheid aan de orde.
In de bestaande situatie is de locatie bestemd met de bestemming 'wonen'. Dit is strijdig met het feitelijke gebruik. De locatie is in gebruik als agrarisch bedrijf en is altijd als zodanig in gebruik geweest.
De bedoeling van dit plan is de bestemming 'agrarisch met waarden' met het bijbehorende bouwvlak terug te bestemmen.
Omdat de leefomgeving rondom en op het perceel fysiek niet verandert, blijft de ruimtelijke kwaliteit zoals die nu is behouden.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld door de Tweede Kamer. De SVIR bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteits- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid vervangt onder andere de Nota Mobiliteit en de Nota Ruimte. In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid.
De SVIR heeft betrekking op:
Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt.
Conclusie
Het voorliggende bestemmingsplan betreft het herstellen van de oorspronkelijke bestemming op de planlocatie. Het c onserverende karakter van het plan maakt dat er geen invloed van het rijksbeleid is op dit plan.
Op 19 november is door provinciale staten Noord- Holland de omgevingsvisie NH2050 vastgesteld. In de omgevingsvisie NH2050 worden er door de provincie Noord-Holland acht urgente hoofdthema's beschreven. Het gaat om de thema's 'klimaatverandering bedreigt onze leefomgeving', 'bodem, water en luchtkwaliteit', 'biodiversiteit', 'economische transitie', 'energie transitie', 'mobiliteit', 'verstedelijking' en 'landschap'.
De hoofdambitie is een balans te vinden tussen economische groei en leefbaarheid. Met als doel om ook in 2050 een economisch concurrerende en leefbare provincie Noord- Holland te zijn en te blijven. Met betrekking tot het gebruik van de leefomgeving wil de provincie Noord-Holland ruimtelijke ontwikkelingen faciliteren, onder voorwaarde van behoud en ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. In het landschap is het benoemen, behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en de cultuurhistorie de ambitie.
Conclusie
Het plan is niet in strijd met de omgevingsvisie NH2050.
In de Provinciale ruimtelijke verordening structuurvisie (PRVS) zijn de beleidsuitgangspunten uit de voormalig Structuurvisie Noord-Holland 2040 juridisch vastgelegd.
De Provincie Noord-Holland onderscheidt twee zones, een zone voor grootschalige landbouw en een zone voor gecombineerde landbouw.
Het plangebied bevindt zich in het gebied dat in de structuurvisie is aangewezen als een gebied voor ´grootschalige landbouw´.
Afbeelding 3: uitsnede planlocatie visiekaart Structuurvisie (bron: http://maps.noord-holland.nl/structuurvisie2040/)
In de zone voor grootschalige landbouw is ruimte voor schaalvergroting, structuurverbetering en (mondiaal) concurrerende productielandbouw, de bijbehorende be- en verwerking, handel en distributie en het uitplaatsen van groeiende bedrijven uit stedelijk of kwetsbaar gebied.
Het plangebied bevindt zich in het gebied dat is aangewezen als 'oud zeekleilandschap'.
Afbeelding 4: cultuurlandschap (bron: http://maps.noord-holland.nl/structuurvisie2040/)
Het oude zeekleilandschap is een van de bijzondere cultuurlandschappen die Noord-Holland rijk is. De Provincie Noord-Holland wil dat de gelaagdheid van het landschap als kernkwaliteit wordt meegenomen bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Voor het plangebied geldt dat er voor het cultuurlandschap geen consequenties aangezien de feitelijke situatie ongewijzigd blijft.
Conclusie
Het voorliggende bestemmingsplan betreft het herstellen van de oorspronkelijke bestemming op de planlocatie. Er is geen sprake van een grootschalige ontwikkeling waardoor een toets aan het beleid niet nader hoeft te worden uitgevoerd.
Warmenhuizen valt in de gemeente Schagen. De structuurvisie voormalig gemeente Harenkarspel, vastgesteld op 15 december 2009, is hier van kracht. Het plan geeft de visie weer tot het jaar 2030. In de structuurvisie worden de belangrijkste landschappelijke kwaliteiten van de voormalige gemeente beschreven. Op hoofdlijnen zijn dat de grotere waterstructuren, openheid, beplanting, verkaveling, occupatiepatronen en cultuurhistorie. Het gebied kent twee grotere woonkernen, die van Warmenhuizen en die van Tuitjenhorn. Het plangebied valt onder de grotere woonkern van Warmenhuizen.
Conclusie
Het voorliggende bestemmingsplan betreft het herstellen van de oorspronkelijke bestemming op de planlocatie. Het plangebied is in lijn met de structuurvisie van de voormalig gemeente Harenkarspel.
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Het gaat hierbij (vooral) om de mogelijke effecten die het plan heeft op de omgeving.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen gevoelige functies en milieuhinderlijke functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies kan gebruik worden gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009). Deze afstemming beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Conclusie
Vanwege de feitelijk onveranderde situatie blijven de afstanden tot op de gevoelige functies onveranderd. Ten tijde van het verkrijgen van de huidige milieuvergunde situatie is heeft er een milieukundige toets plaatsgevonden.
In de Wet geluidhinder (Wgh) zijn regels opgenomen voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige bestemmingen (zoals bijvoorbeeld woningen) door wegverkeer. Het gaat daarbij om de geluidsbelasting in het maatgevende toekomstige jaar. In het algemeen is dit 10 jaar na realisatie of na het akoestisch onderzoek.
De Wet geluidhinder kent een voorkeursgrenswaarde. Als aan deze waarde wordt voldaan, is er voor de Wet geluidhinder geen belemmering voor het bouwplan. Onder voorwaarden is een hogere grenswaarde mogelijk. Het onderhavige plan is gelegen buiten de bebouwde kom en er is sprake van vervangende nieuwbouw. In dit geval gelden de volgende grenswaarden:
De Wet geluidhinder gaat ervan uit dat het verkeer in de toekomst stiller wordt, onder andere door Europees bronbeleid. Daarom mogen op de berekende geluidsbelastingen enkele correcties worden toegepast. Er geldt een generieke correctie van 5 dB als het gaat om wegverkeer met een snelheid van minder dan 70 km/u.
Conclusie
Vanwege de feitelijk onveranderde situatie zijn er geen consequenties op het gebied van geluid.
In 1992 werd het Europese Verdrag van Malta ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland, met als doel om het (Europese) archeologische erfgoed veilig te stellen. Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Monumentenwet gewijzigd. De bescherming van archeologische waarden is geregeld in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ), die onderdeel uitmaakt van de Monumentenwet. De kern van de WAMZ is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. Naast het inventariseren van de te verwachten archeologische waarde, moet het bestemmingsplan uiteindelijk een bescherming bieden voor archeologisch waardevolle gebieden.
Het plangebied ligt in een gebied dat is aangewezen met de dubbelbestemming Waarde 2 - Archeologie. Dit houdt dat als er plannen zijn voor nieuwe bouwwerken er eerst moet worden vastgesteld of er sprake kan zijn archeologisch waardevolle kenmerken.
Conclusie
Omdat er geen feitelijke wijziging is in het plangebied is het niet nodig om archeologisch onderzoek te laten uitvoeren.
Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied.
Conclusie
Vanwege de feitelijk onveranderde situatie is het niet nodig om bodemonderzoek te verrichten.
Uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat geen strijdigheid ontstaat met de wetgeving ten aanzien van de gebiedsbescherming (gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998, ecologische hoofdstructuur) en de soortenbescherming (Flora- en faunawet).
Gebiedsbescherming
Gebiedsbescherming in Nederland is geregeld middels de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998, welke in 2005 in werking is getreden. De Natuurbeschermingswet regelt de bescherming van gebieden en percelen met de status ´Nationaal Park´, 'Beschermd Natuurmonument' en van gebieden die door de Minister van EL&I zijn aangewezen ter uitvoering van internationale verdragen en verplichtingen, zoals het beschermingsprogramma Wetlands. Op grond van Europese verplichtingen regelt deze wet ook de bescherming van daartoe aangewezen speciale beschermingszones (SBZ) op basis van de Habitat- en Vogelrichtlijn. Natura 2000 is een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden in de Europese Unie (EU), opgezet door de lidstaten. Natura 2000 wordt op haar beurt weer gevormd door de in de Vogelrichtlijn van 1979 en de Habitatrichtlijn uit 1992 aangewezen gebieden.
Soortenbescherming
De soortenbescherming vindt primair plaats via de Flora- en faunawet. Op grond van deze wet mogen beschermde dieren en planten - die in de wet zijn aangewezen - niet gedood, gevangen, verontrust, geplukt of verzameld worden en is het niet toegestaan om nesten, holen of andere vaste verblijfplaatsen van beschermde dieren te beschadigen, vernielen of te verstoren. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor (bedreigde) soorten die vermeld staan op bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode Lijstsoorten zijn de ontheffingsvoorwaarden zeer streng.
De Flora- en faunawet is onverkort van kracht. Dit betekent dat op het moment dat nieuwe activiteiten aan de orde zijn ook - in het kader van de Flora- en faunawet - de mogelijke effecten op de te beschermen soorten worden meegewogen.
De Flora- en faunawet is in zoverre voor de onderhavige ontwikkeling van belang, dat bij de voorbereiding van het project moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van de ontwikkeling niet in de weg staat.
Conclusie
Vanwege de feitelijk onveranderde situatie is het niet nodig om een flora en fauna onderzoek uit te voeren op het plangebied.
De externe veiligheid wordt bepaald door de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in en rond het plangebied. Veiligheidsafstanden tussen activiteiten met gevaarlijke stoffen en beperkt kwetsbare objecten, zoals woningen, moeten ervoor zorgen dat bij een eventuele calamiteit het aantal slachtoffers beperkt blijft. Hiervoor zijn het Het plaatsgebonden risico en groepsrisico zijn verwerkt in strikte normen die uitgangspunt moeten zijn voor het ruimtelijk en milieubeleid. Ze zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In dit besluit zijn grenswaarden vastgesteld voor het plaatsgebonden risico. Voor het groepsgebonden risico zijn alleen oriënterende waarden vastgesteld. Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Dit besluit is gebaseerd op de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen.
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid gekeken te worden naar:
Afbeelding 5: Uitsnede risicokaart Noord-Holland (bron: www.risicokaart.nl) (rode
cirkel = plangebied)
Onderzoek
In de omgeving liggen een viertal bedrijven met een risico's op het gebied van gevaarlijke stoffen. Het gaat om de volgende vier bedrijven:
1. Breen gelegen aan de Damweg 7 te Schoorl op een afstand van 0,86 kilometer.
2. Koninklijke Vezet B.V. gelegen aan de Debbemeerweg 2 te Warmenhuizen op een afstand van 1,41 kilometer.
3. Pronk Bio Energie gelegen aan de Wengeweg 2 te Warmenhuizen op een afstand van 1,64 kilometer.
4. Recreatiepark Aagtdorperduinen gelegen aan de Gerbrandtslaan 31 te Schoorl op een afstand van 1,73 kilometer.
Conclusie
De in de omgeving gelegen bedrijven die mogelijk de externe veiligheid kunnen beinvloeden liggen op dusdanig grote afstand dat dit geen invloed heeft op de planlocatie. Externe veiligheid heeft daarom geen invloed op de voorgenomen wijziging.
De milieukwaliteitseisen omtrent luchtkwaliteit zijn verankerd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Nieuwe ontwikkelingen mogen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarde die voor een aantal verontreinigende stoffen in de wet is gesteld. Hierbij zijn twee sporen te onderscheiden: het creëren van bestemmingen die potentieel bijdragen aan de (verslechtering van de) luchtkwaliteit en het creëren van bestemmingen die gevoelig zijn voor (een slechte) luchtkwaliteit.
Als aannemelijk is dat aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormt luchtkwaliteit geen belemmering om een bestemmingsplan vast te stellen. Deze voorwaarden zijn:
Voor projecten waarvan duidelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden. Dit is geregeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM). In de bij het NIBM behorende Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd.
Dit geldt onder andere voor woningbouwlocaties die ingeval van één ontsluitingsweg niet meer dan 1.500 nieuwe woningen mogen omvatten. Bij twee ontsluitingswegen mogen uitbreidingslocaties niet meer dan 3.000 woningen bevatten. Voor kantoorlocaties gelegen aan één ontsluitingsweg geldt een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m².
Conclusie
Vanwege de feitelijk onveranderde situatie is geen sprake van een benodigd luchtonderzoek.
Een toename van het verhard oppervlak kan leiden tot versnelde afvoer van het regenwater en ongewenste peilstijgingen in het nabijgelegen oppervlaktewater. Om ongewenste peilstijgingen als gevolg van versnelde afstroming van toegenomen verhard oppervlak te compenseren verlangt het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier dat compenserende maatregelen worden getroffen in de vorm van het graven van additioneel oppervlaktewater. Voor een toename van het verhard oppervlak hanteert het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier op basis van haar Keur een pragmatische ondergrens van 800 m². Beneden de 800 m² hoeft geen rekening gehouden te worden met compenserende maatregelen.
Conclusie
Vanwege de feitelijk onveranderde situatie is het niet nodig om een watertoets uit te voeren.
In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze de voorkomende functies in het bestemmingsplan worden geregeld. In de planopzet is aansluiting gezocht bij de recente uitgave 'Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen', kortweg SVBP en het bestemmingsplan 'Landelijk gebied Harenkarpsel' .
Met de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen2012) is in dit plan rekening gehouden, evenals met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die op 1 oktober 2010 in werking is getreden.
Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een verbeelding. Op de verbeelding is de bestemming van het perceel aangepast aan het feitelijk gebruik met de bestemmingen en aanduidingen die aan de orde zijn op het plangebied.
Het bestemmingsplan kent drie bestemmingen.
De met 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bedoeld voor:
Zie de bestemmingsregels Agrarisch met waarden voor de complete lijst met doeleinden.
De voor ‘Waarde – Archeologie 1’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden.
De voor ‘Waarde – Archeologie 2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden.
Bij de uitvoering van een plan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid. Bij de eerste gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen.
In dit hoofdstuk wordt besproken hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan wordt in het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening overleg gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Dit is gebeurd op basis van het voorontwerp bestemmingsplan. Het plan heeft ter inzage gelegen, hierop zijn geen zienswijzen of bezwaren ingediend.
Het plan is een particulier initiatief dat zal worden uitgevoerd en beheerd voor rekening en risico van de initiatiefnemer. Voor de gemeente zijn aan het plan geen financiële consequenties verbonden. Het plan is uitvoerbaar.
Anterieure overeenkomst
Er is ten behoeve van het bestemmingsplan, tussen initiatiefnemer en gemeente geen anterieure overeenkomst gesloten. Ten tijde van de conceptaanvraag is overeengekomen tussen gemeente en initiatiefnemer dat de gemeente geen leges heft voor deze procedure.
Planschade
Tussen initiatiefnemers en de gemeente zal een planschade overeenkomst gesloten worden, zodat bij een eventuele tegemoetkoming in de planschade van derden de gemeente de kosten kan verhalen op indiener.
Het plan heeft bij de overlegpartners gelegen voor wettelijk vooroverleg. Er is overleg geweest met de RUD en het waterschap. Hieruit zijn geen opmerkingen naar voren gekomen die leiden tot aanpassingen op dit plan.