Plan: | Midgard |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0441.BPTJHNMIDGARD-VA01 |
De Raphaëlstichting wil de locatie Midgard vernieuwen. Midgard is een woon- werkgemeenschap in Tuitjenhorn. Er wonen meer dan 100 jongeren en volwassenen met een verstandelijke beperking. Er zijn plannen om de huidige bebouwing op het terrein uit te breiden. Het gaat hierbij om 4 bouwvelden met maximaal 16 wooneenheden per bouwvlak. Samen zijn dit 4 x 16 = 64 wooneenheden. Er wordt ook bestaande bebouwing binnen de bouwvelden gesloopt, zoals een aantal noodgebouwen en het Raphaëlhuis, met een bvo van 1263 m² en plek voor 17 cliënten. Daarnaast zal het Jonashuis (777 m² bvo en 15 bewoners) aan de noordkant van het terrein op termijn worden afgestoten. In totaal worden er maximaal 32 (64 - 17 - 15 = 32) wooneenheden toegevoegd. Vanwege de toename van het aantal wooneenheden is ook een uitbreiding van de dagbesteding gewenst. Dit zal in de noordwesthoek van het terrein komen en ca. 640 m² groot worden.
Het vigerend bestemmingsplan laat uitbreiding van het aantal woningen niet toe. Er is dan ook besloten onderhavig bestemmingsplan in procedure te brengen om de beoogde herontwikkeling mogelijk te maken.
Het plangebied is gelegen aan de zuidkant van de kern Tuitjenhorn. Aan de noordzijde wordt het begrensd door de bestaande bebouwing aan de Regenboog. De oostelijke grens wordt gevormd door de bestaande bebouwing aan de Cumulus en Morgenrood. Aan de zuidzijde van het gebied liggen akkers. De westelijke grens van het gebied wordt gevormd door water en het sportterrein aan de Oostwal. Het plangebied is ca. 8 ha groot.
Luchtfoto met plangebied rood omrand, bron: Google Earth
Op de locatie geldt het bestemmingsplan 'Tuitjenhorn', vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Schagen op 25 februari 2014.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan met plangebied rood omrand, bron: www.ruimtelijkeplannen.nl
Het gehele plangebied is bestemd als 'Wonen-Zorg'. Deze bestemming is bedoeld voor gebouwen en overkappingen ten behoeve van woningen, al dan niet in samenhang met bijbehorende voorzieningen ten behoeve van verzorging en verpleging. De gebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd, waarbij het aantal woningen niet meer mag zijn dan tijdens het opstellen van het bestemmingsplan 'Tuitjenhorn'.
De gewenste uitbreiding van de bebouwing op het terrein ligt niet binnen het bouwvlak en zorgt voor een toename van het aantal zorgwoningen op het terrein. Hierdoor past de nieuwe ontwikkeling niet binnen de bouwregels van de bestemming 'Wonen-Zorg'. Middels het voorliggende bestemmingsplan 'Midgard' wordt de beoogde ontwikkeling planologisch mogelijk gemaakt en worden de regels gesteld waarbinnen de nieuwe ontwikkeling kan plaatsvinden. Hierbij blijft de bestaande bestemming gehandhaafd, maar wordt het bouwvlak uitgebreid en het nieuwe aantal wooneenheden mogelijk gemaakt.
Verder zal in de komende tien jaar het Jonashuis, aan de Regenboog aan de noordzijde van het terrein, verkocht worden als regulier wonen en niet meer onder de zorgwoonbestemming vallen. Hiervoor is in het vigerende plan al een wijzigingsbevoegdheid voor opgenomen. Deze zal in het bestemmingsplan 'Midgard' gehandhaafd blijven.
De toelichting is als volgt opgebouwd:
Landschap
Tuitjenhorn ligt in het West-Friese landschap, wat lange tijd onder invloed heeft gestaan van de zee. Relatief rustige perioden van veenvorming wisselden zich af met perioden waarin de invloed van de zee toenam en zand- en kleiafzetting plaatsvond. Tijdens de perioden met een hogere zeespiegel, werd het gebied weer een getijdenlandschap. Geulen en kreken slibden dicht en kwelderbekkens met veen en klei ontstonden. De strandwallen werden op verschillende plaatsen en momenten in de geschiedenis onderbroken door zogenaamde zeegaten. Voor de ontstaansgeschiedenis van Tuitjenhorn is het brede, maar ondiepe zeegat van Zijpe belangrijk geweest. Dit zeegat ontwikkelde zich vanaf de 10e eeuw. Via dit zeegat werd door de zee een laag zware klei afgezet op de restanten van het veen wat zich in de loop er eeuwen had gevormd. Tuitjenhorn ligt dan ook in een oud zeekleilandschap. In de latere Middeleeuwen nam de bevolking in het gebied toe. Vanaf dan ging men zich structureel beschermen tegen de invloed van het water. Dijken werden aaneengesloten tot de uiteindelijke West-Friese Omringdijk. Deze dijk brak nog vele malen door, wat zichtbaar is in het bochtige patroon en de aanwezigheid van enkele wielen. Door het blijvende gevaar van overstromingen bleef de bewoning geconcentreerd op de hoger gelegen delen. Tuitjenhorn is dan ook te kenmerken als een Dijkdorp met de morfologie van een Lintdorp. Hier vanuit begon de verdere ontginning van het gebied. Nadat het water verder teruggedrongen werd, door drooglegging van het zeegat van Zijpe, werd het tussenliggende gebied in gebruik genomen. De landbouwgronden werden ontsloten door een fijnmazige structuur van vaarwegen. Inmiddels draagt het agrarisch landschap rond Midgard de rechttoe rechtaan kenmerken van de ruilverkaveling.
Kaart Tuitjenhorn en omgeving in 1950 (plangebied rood omcirkeld), bron: topotijdreis.nl
Kern Tuitjenhorn
Tuitjenhorn is van oorsprong een agrarisch dorp. De oudste vermelding van de naam is 't Utingehorn in 1100. “Utinge” betekent uitvaart of begrafenis en “horn” betekent hoek. Deze naam is te verklaren omdat er tussen Warmenhuizen en Tuitjenhorn in het verleden een begraafplaats was.
Het dorp is ontstaan in de 12e eeuw op een hogere in noord-zuid richting lopende kreekrug. Deze was door dijken verbonden met andere dorpen en met de West-Friese Omringdijk. De kern van het dorp is ontstaan langs het lint aan de Dorpsstraat. Hier is, samen met de Koorndijk en het naastliggende Kerkbuurt de oudste bebouwing te vinden. Na 1950 breidde Tuitjenhorn zich uit ten noorden van het Sint Jozefpark. Kerkbuurt vergroeide met Tuitjenhorn. Na 1970 vonden uitbreidingen plaats aan de oost- en westzijde van de Dorpsstraat. Het terrein Midgard werd in de jaren '90 van de vorige eeuw aangelegd. In 2007 vond nog een uitbreiding van het dorp plaats aan het Roockershuys.
De lintbebouwing in Tuitjenhorn is gevarieerd, kleinschalig en open van karakter. De woongebieden die daaromheen zijn ontwikkeld, lijken behoedzaam te zijn ingepast. Ook deze woongebieden zijn vrij kleinschalig, open en gevarieerd van opzet. De architectuur is overwegend terughoudend en vrij uniform. Tussen de woongebieden zijn wel duidelijk architectonische stijlverschillen te herkennen, die corresponderen met de verschillende fases van realisatie en de toen gangbare vormentaal.
De maatschappelijke voorzieningen vormen een groot contrast met de omliggende woonbebouwing. De bibliotheek en het voormalige gemeentehuis presenteren zich prominent aan de doorgaande weg. De sporthal en het zwembad hebben een meer doelmatige uitstraling. Richting Midgard is sprake van een achterkantsituatie.
In de directe omgeving van de locatie zijn de Koorndijk, Noorderlicht, Harenkarspelweg en Oostwal de belangrijkste ontsluitingswegen. De woonbuurten rond Midgard zijn ontsloten middels een stelsel van woonerven en doodlopende woonstraten. De belangrijkste toegangsweg van Midgard, de Regenboog, sluit aan op de Koorndijk. Deze loopt via een woonstraat. Een recente alternatieve aansluiting vormt een verbindingsweg met de Oostwal. Via deze weg wordt echter alleen de recente nieuwbouw aan de noordwestzijde van de locatie ontsloten.
Het plangebied zelf bestaat nu uit een groen terrein met een aantal zorggebouwen, waaronder een groot aantal noodgebouwen en (tijdelijke) bijgebouwen. De bebouwing op Midgard is sterk onderscheidend ten opzichte van de rest van de kern door de antroposofische stijl waarin het is ontworpen. Opvallend zijn het grote aantal knikken, richtingverdraaiingen, dubbele oriëntaties, verborgen entrees, etc. De bebouwing langs de randen van het terrein voegt zich iets meer naar de omliggende bebouwing en is traditioneler van opzet.
Midgard heeft een fraai en ruim opgezet groenareaal. Het vormt een uniek parkachtig geheel, dankzij de ruime groenaanleg, de fraaie natuurlijke oevers, het opvallende reliëf, het gedegen onderhoud en de spannende afwisseling van bosjes, akkertjes, moestuinen, water, boomgaarden, zitplekken, etc. Met name de zuidrand van de locatie is landschappelijk erg fraai.
Midgard kent een autovrij padennet. Dit draagt bij aan het rustige karakter van het terrein. Aan de noordzijde bevinden zich de parkeerplaatsen, waar men direct na binnenkomst de auto kwijt kan. Het terrein kent verder een grote variatie in paden en wegen.
Huidige situatie terrein Midgard
Dit hoofdstuk bevat een korte samenvatting van de voor het bestemmingsplan van belang zijnde nota's en studies. Het milieubeleid, dat is vastgelegd in diverse wetten en waarvoor specifiek onderzoek moet worden uitgevoerd, is opgenomen in hoofdstuk 5 (Uitvoerbaarheid).
Op 13 maart 2012 heeft de minister van Infrastructuur en Milieu de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Daarmee is het nieuwe nationale ruimtelijke en mobiliteitsbeleid van kracht geworden. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten het de komende jaren wil investeren. Provincies en gemeentes krijgen meer bevoegdheden bij ruimtelijke ordening. De rijksoverheid richt zich op nationale belangen. In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid.
Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:
Voor het verbeteren van de milieukwaliteit gaat de nota uit van de (internationaal) geldende normen. Verder gaat de nota uit van ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten, het gaat daarbij om de (herijkte) EHS (inmiddels Nationaal Natuur Netwerk geheten) en Natura 2000-gebieden.
Voor het plangebied zijn geen specifieke opgaven bepaald. De ontwikkeling is kleinschalig van aard en heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
Ten behoeve van de bescherming van de in de SVIR genoemde nationale belangen, worden in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) algemene regels voorgeschreven die bindend zijn voor de lagere overheden als provincie en gemeente. In het Barro worden de kaderstellende uitspraken uit de SVIR bevestigd. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) geeft uitwerking aan enkele bepalingen in het Barro. Doel van het Barro is om onderwerpen uit de SVIR te verwezenlijken, danwel te beschermen. Het gaat hierbij onder meer om de volgende onderwerpen: rijksvaarwegen, kustfundament, grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, defensie, Ecologische Hoofdstructuur, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en het IJsselmeergebied.
Geen van deze nationale belangen speelt een rol binnen de begrenzing van het plangebied.
Vraaggericht programmeren en realiseren van verstedelijking door provincies, gemeenten en marktpartijen is nodig om groei te faciliteren, te anticiperen op stagnatie en krimpregio's leefbaar te houden. Ook dient de ruimte zorgvuldig te worden benut en overprogrammering te worden voorkomen. Om beide te bereiken is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Op 1 juli 2017 is de nieuwe Ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden. De nieuwe Ladder is ten opzichte van de voorgaande vereenvoudigd. De drie treden zijn komen te vervallen en er is een nieuwe bepaling toegevoegd. Hierin wordt aangegeven dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. (artikel 3.1.6 lid 2 Bro). Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Een zorginstelling valt onder andere stedelijke voorzieningen, een beschrijving van de behoefte aan de ontwikkeling is dus nodig. De woningen die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt zijn niet geschikt voor zelfstandige bewoning, waarmee er niet getoetst wordt aan het reguliere woonbeleid. Door de bestemming 'Wonen - Zorg' wordt benadrukt dat het geen woningen zijn voor zelfstandige bewoning maar wooneenheden die alleen in combinatie met zorg te gebruiken zijn. Dit komt naar voren in de bestemmingsomschrijving "gebouwen en overkappingen ten behoeve van woningen, al dan niet in samenhang met centrale voorzieningen, ten behoeve van verzorging en verpleging" die het gebruik van de bebouwing voor zelfstandige bewoning niet mogelijk maakt. Voor de doelgroep is voortdurende professionele begeleiding noodzakelijk en deze zal ook in de bebouwing aanwezig zijn. De bouwplannen zullen naast de persoonlijke verblijfsruimten voor de cliënten ook voorzien in een gezamenlijke groeps-/woonruimte en een centrale keukenruimte. Het verblijf in de woonbebouwing kan niet los van de zorg gezien worden.
In de visie voor Midgard zijn 4 bouwvelden opgenomen, waarbij er per bouwveld ruimte is voor een nieuw zorggebouw met 16 wooneenheden. Samen zijn dit 4 x 16 = 64 wooneenheden. Deze zullen in twee fases gerealiseerd worden. Er wordt ook bestaande bebouwing binnen de bouwvelden gesloopt, zoals een aantal noodgebouwen en het Raphaëlhuis, met een bvo van 1263 m² en plek voor 17 cliënten. Daarnaast zal het Jonashuis (777 m² bvo en 15 bewoners) aan de noordkant van het terrein worden afgestoten. In totaal worden er maximaal 32 (64 - 17 - 15 = 32) wooneenheden toegevoegd. Vanwege de uitbreiding van het aantal wooneenheden is ook een uitbreiding van de dagbesteding gewenst. Het oppervlakte hiervan zal ca. 640 m² zijn.
Bij de vervangende nieuwbouw blijven de bestemming en functie gelijk. Voor de nieuwbouw van in totaal 32 eenheden en de uitbreiding van de dagbesteding moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening nut en noodzaak worden onderbouwd:
Vanwege de onderscheidende aanpak van de Raphaëlstichting als antroposofische zorgaanbieder en de toename van de vraag, mede door de toename in complexiteit van de zorgvraag, is er behoefte aan meer intramurale plekken voor personen met een VG3-VG6 indicatie. Midgard is een van de twee grote terreinen in de omgeving waar dit soort plekken gecreëerd kan worden. Vanwege de grootte van het terrein zijn er veel verschillende voorzieningen op het eigen terrein mogelijk zijn en kan er een compleet aanbod voor de complexe zorg geboden worden. Dit maakt dat cliënten met complexe problematiek hier volledig de ruimte hebben en niet beperkt hoeven te worden. Het voorziet daarmee in een vervulling van de behoefte aan deze bijzondere zorg in de omgeving. Deze kwaliteiten moeten behouden blijven, daarom is het belangrijk om de bestaande locatie te behouden en geen nieuwe locatie te gebruiken.
Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt ‘bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing voor wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, en ook de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’. Midgard vormt de zuidrand van de kern Tuitjenhorn en valt met de bestaande bebouwing en inrichting van het terrein onder het bestaand stedelijk gebied. De nieuwe bouwvelden geven hier met de ligging volgend aan de concentrische structuur en in de nabijheid van de bestaande bebouwing een logische aanvulling op die ook onder het bestaand stedelijk gebied vallen.
Op basis van bovenstaande samenvattingen van de van belang zijnde rijksbeleidsnota's kan geconcludeerd worden dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met het rijksbeleid.
Op 19 november 2018 hebben de Provinciale Staten van Noord-Holland de Omgevingsvisie NH2050 vastgesteld. Hierin staat de visie op de fysieke leefomgeving beschreven. De omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Noord-Holland 2040, het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan, het Milieubeleidsplan 2015-2018, de Watervisie 2021 en de Agenda Groen.
De hoofdambitie in de Omgevingsvisie NH2050 is het relatief hoog welvaarts- en welzijnsniveau vasthouden door te richten op een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid. Zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven. Een economisch vitale provincie draagt bij aan het welzijn, en een leefbare provincie draagt bij aan economische vitaliteit. De provincie staat voor een gezonde en veilige leefomgeving, goed voor mens, plant en dier, en daarmee ook goed voor het economisch vestigingsklimaat binnen de provincie. Dit evenwicht staat ten dienste van duurzame ontwikkeling: toekomstige generaties moeten ook profiteren van de keuzes die nu gemaakt worden.
De sturingsfilosofie is het principe 'lokaal wat kan, regionaal wat moet'. Hierbij wordt rekening gehouden met de diversiteit aan regio's, om ruimte te bieden aan maatwerk en om vorm te kunnen geven aan een wendbare samenleving. Hierbij staat de opgave centraal. Dat bepaalt de wijze van sturing en samenwerking.
Onder de hoofdambitie zijn voor een drietal aspecten samenhangende ambities geformuleerd:
Leefomgeving
Gebruik van de leefomgeving
Energietransitie
In het Visiedeel zijn de ambities uitgewerkt in zogenaamde samenhangende bewegingen naar de toekomst. In die bewegingen hanteert de provincie meerdere ontwikkelprincipes. Deze ontwikkelprincipes geven houvast naar de toekomst toe omdat ze op hoofdlijnen beschrijven hoe de provincie de ontwikkelingen voor zich ziet. Het gaat om de volgende vijf bewegingen:
De beweging Sterke kernen, sterke regio's is van belang voor het plangebied. Met 'Sterke kernen, sterke regio's' beoogt de provincie handvatten te geven om de werkgelegenheid, het voorzieningenniveau en de bereikbaarheid op peil te houden. En om dorpen, steden en regio's de krachtige identiteit die ze zo kenmerkt te laten behouden of te ontwikkelen. In het regionale netwerk zijn de verschillende typen kernen complementair aan elkaar. Het beleid is er op gericht om kernen hun eigen identiteit te laten behouden. Uitgangspunt is dat ontwikkelingen zo veel mogelijk binnenstedelijk en -dorps plaatsvinden. Dit geldt voor alle kernen. De omvang waarin dit gebeurt wordt ingegeven door de vraag die er op dat moment is (meest actuele bevolkingsprognoses). Bij de dorpskernen lopen de functies en karakters van de vele kernen ver uiteen. Er worden in regionaal verband keuzes gemaakt over welke dorpskernen als voorzieningencentra (blijven) fungeren. Dit kan bijdragen aan het behoud van voorzieningen en de leefbaarheid in deze gebieden. Er is daarnaast een zeer divers beeld van de sociale cohesie (denk hierbij aan bijvoorbeeld een bruisend verenigingsleven) en ontwikkelkracht per kern. Dit vraagt daarom ook om maatwerk, in samenspraak met de lokale bevolking en ondernemers.
De zorg die op Midgard geleverd wordt voorziet in een regionale behoefte hieraan, zoals in paragraaf 3.2.3 onderbouwd wordt. Midgard vormt de zuidrand van de kern Tuitjenhorn en valt met de bestaande bebouwing en inrichting van het terrein onder het bestaand stedelijk gebied. De nieuwe bouwvelden geven hier met de ligging volgend aan de concentrische structuur en in de nabijheid van de bestaande bebouwing een logische aanvulling op die ook onder het bestaand stedelijk gebied vallen.
Met de onderbouwing in deze en de genoemde paragrafen wordt aangetoond dat het plan niet in strijd is met de provinciale omgevingsvisie.
In de Omgevingsverordening NH2020 zijn regels samengevoegd op het gebied van natuur, milieu, mobiliteit, erfgoed, ruimte en water. De belangrijkste belangrijke ambities voor Noord-Holland, zoals omschreven in de Omgevingsvisie, zijn verankerd in de nieuwe Omgevingsverordening Noord-Holland. Op donderdag 22 oktober 2020 hebben de Provinciale Staten de Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld. De Omgevingsverordening NH2020 geldt vanaf 17 november 2020 en vervangt alle bestaande verordeningen die betrekking hebben op de leefomgeving, zoals de Provinciale Ruimtelijke Verordening, de Provinciale Milieuverordening, de Waterverordeningen en de Wegenverordening.
De provincie Noord-Holland wil met de omgevingsverordening ontwikkelingen, zoals woningbouw en de energietransitie, mogelijk maken en zet in op het beschermen van mooie en bijzondere gebieden in Noord-Holland. Hierbij wordt gezocht naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid.
De provincie wil dat er meer ruimte komt voor woningbouw in Noord-Holland Noord. De nieuwe omgevingsverordening regelt dat in landelijk gebied woningbouwprojecten tot 11 woningen gebouwd kunnen worden aan de rand van kernen en dorpslinten. Grootschalige woningbouw (meer dan 11 woningen) was onder voorwaarden altijd al mogelijk in landelijk gebied. De plannen moeten wel worden opgenomen in een woonakkoord, gemeenten moeten aantonen waarom woningbouw op die locatie nodig is en het goed inpassen in het landschap.
De 32 meest waardevolle en kwetsbare landschappen in de provincie zijn aangewezen als ‘Bijzonder Provinciaal Landschap’ (BPL). Op deze gebieden is de provincie extra zuinig vanwege hun bijzondere waarde voor mens en dier. Per gebied is aangegeven welke bijzondere kernkwaliteiten aanwezig zijn. Dat kunnen ecologische, landschappelijke, cultuurhistorische of aardkundige waarden zijn. Hieronder vallen: het leefgebied voor weidevogels, waterlopen en verkavelingsvormen in oude polders, de openheid en de vergezichten in het landschap of een bijzondere bodemopbouw. Als deze kernkwaliteiten niet aantast worden, is bijvoorbeeld woningbouw onder voorwaarden mogelijk. In de Omgevingsverordening NH2020 zijn regels opgesteld over hoe toegestane ontwikkelingen ingepast kunnen worden in deze gebieden.
Om de energietransitie te versnellen is het in de Metropoolregio Amsterdam mogelijk om nieuwe windturbines te bouwen. De regels zijn versoepeld, waardoor het mogelijk is om 3 windturbines op een rij te bouwen, waar dit voorheen minimaal 6 windturbines waren. Dit maakt het makkelijker om plannen te maken.
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan valt binnen het bestaand stedelijk gebied waar wonen is toegestaan, hiermee draagt het bij aan het provinciale streven naar woningbouw aansluitend aan de bestaande verstedelijkte gebieden. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Bijzonder Provinciaal Landschap. Het plangebied valt buiten de NNN, verbindingszones, nationale parken en Natura 2000- gebieden. Deze beschermde gebieden worden niet rechtstreeks geraakt. Wat betreft de verdere bescherming van natuurgebieden wordt verwezen naar paragraaf 5.2 Ecologie, van deze toelichting.
Met de onderbouwing in deze en de genoemde paragrafen wordt aangetoond dat het plan niet in strijd is met de provinciale omgevingsverordening.
Aandacht voor behoud en ontwikkeling van landschap en cultuurhistorie is sterk verankerd in het ruimtelijk beleid van de provincie Noord-Holland. In de afgelopen jaren is het beleid sterk ontwikkeld en heeft het een duidelijke plek gekregen in de Structuurvisie Noord-Holland 2040. Voor het opstellen van ruimtelijke plannen zoals bestemmingsplannen, beeldkwaliteitsplannen en structuurplannen is de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (2018) vastgesteld. Ruimtelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied zijn alleen mogelijk indien de Leidraad daarbij wordt toegepast. Deze Leidraad Landschap en Cultuurhistorie is een vernieuwde versie van de Leidraad uit 2010.
De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie is een provinciale handreiking voor het inpassen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het landschap, zoals bebouwing, agrarische bedrijven, infrastructuur of vormen van energieopwekking. De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie geeft gebiedsgerichte en ontwikkelingsgerichte beschrijvingen en biedt zo toepasbare informatie over de manier waarop ruimtelijke ontwikkelingen kunnen bijdragen aan de kwaliteit van de leefomgeving. De provincie beoogt met deze Leidraad Landschap en Cultuurhistorie om samen met bijvoorbeeld gemeenten, ontwikkelaars en initiatiefnemers te werken aan het behouden en versterken van de kwaliteit van het landschap en de cultuurhistorie.
Ruimtelijke kwaliteit is lastig te definiëren of kwantificeren. Het gaat niet om mooi of lelijk, of behouden tegenover ontwikkelen. Ruimtelijke kwaliteit draait om het samenspel van nieuw en oud en de balans tussen behoud en ontwikkeling bij het maken van keuzen over de toekomst van het landschap. Zonder behoud geen verleden, maar zonder ontwikkeling geen toekomst. Kortom ruimtelijke kwaliteit ontstaat als nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen aansluiten op de huidige kwaliteiten van het landschap. Zodat, waar mogelijk, eenieder het landschap in kan, het kan beleven en ervan kan genieten – ook in de toekomst.
Volgens de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie dient bij ruimtelijke plannen verantwoording te worden afgelegd van de manier waarop nieuwe functies rekening houden met de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap, de ordeningsprincipes van het landschap, de bebouwingskarakteristieken en de bestaande kwaliteiten van het gebied.
De algemene ambitie is om ruimtelijke ontwikkelingen:
Het plangebied valt onder het ensemble West-Friesland West. Voor dit ensemble gelden met betrekking tot ruimtelijke kwaliteit de volgende uitgangspunten:
Voor de verantwoording van de inpassing en de ruimtelijke kwaliteit van het plan wordt verwezen naar hoofdstuk 4 (Planbeschrijving).
De provincie Noord-Holland wil dat er de komende jaren veel betaalbare en duurzame woningen beschikbaar komen. Zij gaat gemeenten met raad en daad helpen om de flinke ambitie op het gebied van wonen waar te maken. De speerpunten van de Provinciale Woonagenda 2020-2050 zijn:
De vraag naar passende en betaalbare woningen in de provincie is groot en neemt onder alle doelgroepen toe. De provincie vindt het belangrijk om in de woonbehoefte te voorzien en daartoe de woningbouwproductie aan te jagen. Tegelijk wil de provincie de transitie maken naar een volledig klimaatneutrale, circulaire en klimaatadaptieve bouw én de bestaande woningvoorraad verduurzamen. Een goede ruimtelijke inpassing van woningbouwprojecten, rekening houdend met andere randvoorwaarden voor verstedelijking en beleidsdoelen uit de Omgevingsvisie, is daarvoor essentieel.
De richtinggevende principes die de provincie daarbij heeft geformuleerd zijn:
De ontwikkeling bestaat deels uit vervangende nieuwbouw en een uitbreiding van de zorggebouwen waarbij er 32 nieuwe wooneenheden en dagbesteding worden toegevoegd. Het plan voorziet in meer woningen waar zorg geboden kan worden voor een specifieke doelgroep en heeft daarmee een regionale functie. Zoals in paragraaf 3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking is aangegeven is er behoefte aan deze zorgeenheden. Woningen binnen de zorg worden niet meegenomen in de woningaantallen van reguliere woningen. De ontwikkeling is in overeenstemming met het provinciale woningbouwbeleid.
Op basis van de bovenstaande samenvattingen kan worden geconcludeerd dat deze ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal beleid.
In 2017 is het Regionaal Actieprogramma (RAP) Wonen 2017-2020 van de regio Kop van Noord-Holland vastgesteld. Hierin worden regionale afspraken gemaakt die nodig zijn om de woningmarkt toekomstbestendig te maken. Daarbij wordt rekening gehouden met demografische trends en ontwikkelingen.
De regio zet vooral in op kwaliteit boven kwantiteit. Transformatiemogelijkheden en woningbouwlocaties liggen vooral binnenstedelijk. Er is daarnaast voldoende stimulans en ruimte voor nieuwe initiatieven en woonexperimenten. De bevolkingsgroei- en samenstelling in de Kop van Noord-Holland verandert. De regio anticipeert hierop door in te zetten op verduurzaming van het wonen door levensloopbestendigheid, energiebesparing en nieuwe woonconcepten te verkennen.
In het Regionaal convenant woningbouw Kop van Noord-Holland wordt voor de regio uitgegaan van de situatie dat er tot 2020 maximaal 2.750 woningen worden toegevoegd. Voor de gemeente Schagen betekent dit dat zij tot 2020 maximaal 900-950 woningen mag bouwen.
Het regionale beleid met betrekking tot Wonen, welzijn en zorg richt zich met name op de aanpassing van woningen op langere termijn, het faciliteren en streven naar een bereikbaar voorzieningenniveau en over het toestaan van nieuwe woonvormen. Gemeenten moeten streven naar een gevarieerd, volwaardig en betaalbaar woningaanbod voor de toenemende groep senioren en zorgvragers, zodat deze doelgroepen zo goed mogelijk bediend worden. Het beleid richt zich niet zo zeer op de specifieke behoefte van mensen met een verstandelijke beperking.
Het woonbeleid van de regio richt zich vooral op woningen voor zelfstandige bewoning eventueel met aanvullende zorg voor senioren en zorgvragers. De woningen die met onderhavig plan mogelijk worden gemaakt vallen daar niet onder. Dit is bebouwing voor een specifieke doelgroep, die daarom losstaat van de woningbouwprognoses. Het heeft wel een regionale functie voor deze doelgroep.
Onderhavig plan past in het regionale beleid en draagt bij aan een evenwichtige en een gevarieerde opbouw van de woningvoorraad in de regio.
Gemeente Schagen is sinds 2013 de naam van een fusiegemeente die bestaat uit de voormalige gemeenten Schagen, Harenkarspel en Zijpe. Het onderhavig plan viel oorspronkelijk onder het grondgebied van de gemeente Harenkarspel.
De gemeenteraad van Schagen heeft op 30 juni 2015 de Reisgids voor ruimtelijke ontwikkelingen vastgesteld. De reisgids geeft de visie van de gemeente Schagen op ruimtelijke ontwikkelingen. Het is tevens het beleid voor het afwijken van bestemmingsplannen. De gemeente kan aan de hand van de reisgids ontwikkelingen die gewenst zijn beter faciliteren en onderbouwen. De hoofdthema's zijn Wonen, Werken en Recreëren.
Wat betreft Wonen heeft de gemeente Schagen als doel om geschikte woningen en een gezonde woningmarkt in stand te houden. De gemeente Schagen mag tot eind 2020 maximaal 950 woningen realiseren. Om een overcapaciteit aan woningen te voorkomen of in stand te houden hanteert men een wegwijzer waaraan nieuwe woningbouwplannen getoetst kunnen worden. De wegwijzer omvat de volgende vier toetsingskaders:
Bij een teveel aan plannen binnen het programma zullen plannen met de grootste kwaliteitsverbetering voorrang krijgen.
Bij nieuwe plannen wordt gekeken naar de verkaveling van het plangebied, het soort woningen (prijsklasse, huur/koop, doelgroep), de plattegronden en de inrichting van het openbaar gebied. Er wordt ook met een stappenplan bekeken hoe met de kopers of huurders van de woningen het plan wordt ontwikkeld en gerealiseerd. Daarnaast moet onderzocht worden of er eventuele belemmeringen voor het plangebied aanwezig zijn. Voorwaarde die sowieso aan de initiatiefnemer wordt gesteld is dat het plan binnen een beperkte tijdsperiode wordt gerealiseerd.
Het onderhavig plan ligt binnen het bestaand stedelijk gebied (zie paragraaf 3.2.3) en sluit wat betreft functie aan bij de mogelijkheden van het vigerende bestemmingsplan. Er is alleen een uitbreiding van het bouwvlak en de woningaantallen nodig om het mogelijk te maken.
Het woonbeleid van de gemeente richt zich vooral op woningen voor zelfstandige bewoning eventueel met aanvullende zorg voor senioren en zorgvragers. De woningen die met onderhavig plan mogelijk worden gemaakt vallen daar niet onder. Dit is bebouwing voor een specifieke doelgroep, die daarom losstaat van de woningbouwprognoses. Zoals aangegeven in de woonvisie versterkt het onderhavig plan wel de regionale rol van de gemeente voor mensen met een verstandelijke beperking en is er door de globale opzet van dit bestemmingsplan ruimte voor flexibiliteit en fasering.
Door de specifieke doelgroep van Midgard heeft het terrein een regionale rol in de zorgvoorzieningen. De behoefte hieraan is in paragraaf 3.2.3 aangetoond.
Het plan houdt voldoende rekening met overige omgevingsaspecten, zoals in hoofdstuk 4 wordt toegelicht.
De gemeenteraad van Schagen heeft op 2 april 2019 de gewijzigde Reisgids voor ruimtelijke kwaliteit vastgesteld. Met deze Reisgids hanteert de gemeente het welstandsbeleid. De doelen van de Reisgids zijn het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit, de spelregels voor welstand duidelijk maken en een objectieve, efficiënte en transparante beoordeling van bouwplannen mogelijk maken. Als leidraad voor de beoordeling van ruimtelijke kwaliteit van plannen zijn beleidsregels opgesteld. Deze regels zijn abstract van karakter en geven ruimte voor verschillende ontwerp-oplossingen. Uitgangspunt voor het welstandbeleid is dat er minder regels zijn en meer vrijheid en eigen verantwoordelijkheid voor initiatiefnemers. Ontwikkelingen worden beoordeeld op algemene en gebiedsgerichte welstandscriteria, waarbij zaken als de relatie tussen gebouw en omgeving, schaal, sociaal culturele context, vorm en functie in evenwicht moeten zijn.
Voor plannen met een groter maatschappelijk belang zoals inbreidingsopgaven en grotere bestemmingsplannen moeten criteria opgesteld worden via een concreet stedenbouwkundig plan. De ontwikkelaar is in deze plannen niet direct de exploitant of exclusieve gebruiker. Voor deze ontwikkelingen geldt dat een beeldkwaliteitsplan moet worden opgesteld. Het beeldkwaliteitsplan omvat een beschrijving van de gebiedskwaliteiten, ontwikkelgeschiedenis, ordeningsprincipes en bebouwingskarakteristieken en van de omgeving. De criteria uit de Reisgids zijn hiervoor leidend en de criteria in het op te stellen beeldkwaliteitsplan zijn een aanvulling hierop.
Het plangebied valt binnen de reguliere welstandsregels en binnen de indeling in Komgebied. Voor Midgard is een beeldkwaliteitsplan (Beeldkwaliteitsplan Midgard, Vollmer & Partners, 22 februari 2021) opgesteld. Dit is als bijlage bij de Regels toegevoegd. Voor het onderhavig plan zal bij de verdere uitwerking van de bebouwing rekening worden gehouden met het beeldkwaliteitsplan en de eisen vanuit welstand.
Na de fusie tussen de gemeentes Schagen, Zijpe en Harenkarspel per 1 januari 2013, heeft de gemeente Schagen in 2014 de lokale woonvisie 2014 t/m 2018 gepubliceerd. De gemeente stelt in deze visie als belangrijkste uitgangspunt dat de samenwerking tussen partijen en inwoners een impuls moet geven aan de vitaliteit en kracht van gemeenschappen in de kernen. De gemeente faciliteert mogelijke lokale initiatieven en moedigt inwoners en partijen aan tot eigen en gezamenlijk initiatief op gebied van wonen, welzijn en zorg.
Centraal in de woonvisie van de gemeente Schagen staan de volgende vier thema's:
Van belang is een flexibel woningbouwprogramma. Dit komt onder andere tot uitdrukking in een flexibel bestemmingsplan, het gefaseerd realiseren van een project en zorgen dat een woning qua grootte en ontwerp geschikt is voor meerdere doelgroepen.
Het woonbeleid van de gemeente richt zich vooral op woningen voor zelfstandige bewoning eventueel met aanvullende zorg voor senioren en zorgvragers. De woningen die met onderhavig plan mogelijk worden gemaakt vallen daar niet onder. Dit is bebouwing voor een specifieke doelgroep, die daarom losstaat van de woningbouwprognoses.
Onderhavig plan versterkt de regionale rol van de voormalige gemeente Harenkarspel (nu gemeente Schagen) voor mensen met een verstandelijke beperking. Er wordt voorzien in intramurale woonvormen. De visie voor het plangebied zoals beschreven in hoofdstuk 4 biedt kaders voor gefaseerd ontwikkelen van het gebied. Door de globale opzet van dit bestemmingsplan is er ruimte voor flexibiliteit en fasering.
Het bomenbeleidsplan geeft richting aan hoe de gemeente met bomen binnen de gemeente Schagen omgaat en wat de gemeente belangrijk vindt. Met dit plan zorgt de gemeente dat de kwaliteit van het bomenbestand hoog blijft. Ook voorkomt de gemeente toekomstige knelpunten en overlast door bomen. In het bomenbeleidsplan staan de visie en ambities van de gemeente die als basis dienen voor het boombeheerplan. Duidelijk beleid voor bomen zorgt ervoor dat er gericht en goed beheer uitgevoerd kan worden. De gemeente houdt het bomenonderhoud hiermee onder controle, voorkomt hoge kosten en zorgt dat waardevolle bomen niet zomaar verdwijnen.
De monumentale en waardevolle bomen en houtopstanden in de gemeente worden beschermd door de Bomenverordening en de bijbehorende Groene Kaart. Het gaat hierbij zowel om gemeentelijke als particuliere bomen.
Uitsnede Groene Kaart met plangebied rood omrand
De bomen aan de randen van het plangebied vallen binnen de particuliere waardevolle boomstructuren (oranje). Houtopstanden bestaande uit meerdere bomen kunnen dezelfde waarden als solitaire bomen hebben (natuurwaarde, landschappelijke, beeldbepalende of cultuurhistorische waarde of waarde voor stads- en dorpsschoon), maar vaak ook een extra waarde zoals: afschermende, recreatieve, natuur en/of ecologische waarde. Ook de begraafplaatsen, parken en grote groenvakken in de openbare ruimte, zoals bosplantsoen of begeleidende wegbeplanting vallen hieronder. Het doel is om deze structuren te beschermen, dus niet elke individuele boom in deze structuren. Wanneer het beheer er om vraagt, moet er bijvoorbeeld in de beplanting gedund kunnen worden. Voor de bomen die hierbinnen vallen geldt dat een omgevingsvergunning voor kap nodig is.
Bij het opstellen van het plan wordt de bestaande groene rand zoveel mogelijk intact gelaten. Als het nodig is voor de ontwikkeling bomen binnen de waardevolle boomstructuur te kappen zal hiervoor een omgevingsvergunning worden aangevraagd.
Op basis van bovenstaande samenvattingen van de van belang zijnde beleidsnota's kan geconcludeerd worden dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid.
In dit hoofdstuk wordt het plan uiteengezet en beschreven aan de hand van een aantal aspecten. De stedenbouwkundige opzet geeft de inpassing in de omgeving weer. De plannen zullen na vaststelling van het bestemmingsplan verder uitgewerkt worden. De bebouwing en de inrichting van de openbare ruimte zullen in overeenstemming zijn met de regels en de verbeelding (het juridisch bindende deel) van het onderhavige bestemmingsplan. De ontsluiting en het parkeren worden behandeld en tot slot worden de duurzaamheidsaspecten van het plan beschreven.
Voor de ontwikkelingen op het terrein van Midgard is een visie (Ruimtelijke visie locatie Midgard, Vollmer & Partners, 10 december 2020) opgesteld. Deze is als bijlage 2 aan de toelichting toegevoegd. De visie voor Midgard geeft geen vast en nauw omkaderd eindbeeld. Het schetst een kader voor verdere ontwikkeling en herinrichting. Onderdelen kunnen fasegewijs verder worden uitwerkt en vorm krijgen naar gelang de programmatische wensen en financiële mogelijkheden.
Het belangrijkste kenmerk van de visie is het streven naar helderheid. Het tracht meer lijn te brengen in de onduidelijke structuur op het terrein. De inpassing en verbindingen van het centrale plein worden verbeterd. De routes vormen vervolgens de schakel tussen plein en parkachtig landschap. De mooiste plekken op het terrein worden behouden, versterkt en beter toegankelijk gemaakt. De bestaande kwaliteiten worden daarbij gehandhaafd en versterkt. Voor de toekomst zou het accent meer moeten liggen op toevoegingen die het totaal, het gemeenschappelijke, versterken.
Visiekaart Midgard, bron Vollmer & Partners
De radialen vormen een eerste component. Er wordt naar gestreefd om een heldere samenhang te realiseren vanaf de Koorndijk tot het centrale plein en van het centrale plein tot het landschap. De radialen structureren het terrein rondom het centrale plein. Waar paden nu vrij diffuus over het terrein gaan, zouden deze in de toekomst een duidelijke oriëntatie moeten krijgen. Ze leiden daarbij allen naar het centrale plein. Verder wordt het padennet uitgebreid en versterkt in de richting van het parkachtig landschap, zodat dit geheel beter toegankelijk wordt voor de bewoners. Er wordt gestreefd naar een duidelijker relatie tussen het centrale plein en het entreegebied enerzijds en het parkachtig landschap anderzijds. Dit kan gerealiseerd worden door het verbeteren van routes en doorzichten. De nieuwe zorggebouwen dienen bovendien nadrukkelijk aan het landschap gesitueerd te worden en daar een relatie mee aan te gaan.
Een tweede component is een cirkelvormig woonpad. Deze is nu al voor driekwart aanwezig en kan met een paar tussenschakels rond worden gemaakt. Het woonpad schakelt de woon- en werkplekken aan elkaar en speelt een belangrijke rol in de ontsluiting. De aangename intieme sfeer die nu al rond het woonpad aanwezig is aan de noordoostzijde van de locatie, wordt verder doorgezet.
Een derde component in de structuur vormen de bouwvelden binnen de ring. In deze bouwvelden kan nieuwbouw een plaats krijgen, volgend aan de concentrische structuur. De nieuwbouw dient in architectuur wel te passen bij de bestaande bebouwing op Midgard, maar hoeft daar zeker geen kopie van te zijn. Een eigentijdse aanvulling op het oude idioom is meer op zijn plaats. De bouwstructuur is zoveel mogelijk flexibel en courant. De noodgebouwen zullen op termijn verdwijnen en het aantal bijgebouwen zal verminderen. Waar mogelijk worden entrees verduidelijkt en komt er een duidelijker relatie tussen binnen en buiten. Een werkplaats waar mooie dingen worden gemaakt, mag best gezien worden. Een rommelige opslag wordt uit het zicht gehouden.
Een vierde component vormt de zone met voorzieningen op het terrein, zowel de gebouwde als de groenvoorzieningen. Deze vormt een overgang tussen de voorzieningen en woningen in de omgeving en het zorgterrein.
Het landschap op en rond het terrein heeft al veel kwaliteiten. De forse groene rand rondom het terrein blijft behouden waarmee de huidige inpassing in de omgeving in stand blijft. Door de opzet met de bouwvelden binnen de cirkel en aan de noordkant tussen de bestaande bebouwing blijft ook de groene zuidzijde van het terrein, met bosvakken, akkertjes, grasvelden en natuurlijke oevers langs de waterkant behouden. Hierdoor wordt er een mooie overgang naar het zuidelijk gelegen open agrarische veld gemaakt. Het is vooral de uitdaging om het landschap toegankelijk en ervaarbaar te maken. Daarbij is het van belang om de paden meer eenduidig van vorm en uitstraling te laten zijn. De visie streeft voorts naar een duidelijker geleding in beheerniveaus. Rond de centrale as, het entreegebied, het centrale plein en de tuin past een hoger beheerniveau dan in het uitgestrekte gebied aan de zuidzijde van de locatie.
Om de nieuwe bouwvelden te realiseren moet het bestemmingsplan aangepast worden. Drie van de vier bouwvelden liggen grotendeels buiten het bestaande bouwvlak, hiervoor moet het bouwvlak worden uitgebreid. Eén bouwveld ligt binnen het bestaande bouwvlak, om deze uitbreiding van de bebouwing mogelijk te maken is een iets hoger bebouwingspercentage dan in de huidige situatie nodig. Er wordt daarom voor het gehele vlak een bebouwingspercentage van 35% aangegeven. Hiermee wordt ook het groene karakter van het terrein geborgd.
De belangrijkste toegangswegen van Midgard lopen via De Zon en De Regenboog. De Regenboog sluit aan op de Koorndijk ten noorden daarvan. Een recente alternatieve aansluiting vormt De Zon, een verbindingsweg met de Oostwal. De ontsluiting voor de nieuwe wooneenheden op het terrein zal via dezelfde wegen gaan, waarbij De Zon de voorkeur heeft. De verkeersluwe opzet van het terrein met centraal parkeren aan de noordzijde blijft behouden.
In de visie voor Midgard zijn 4 bouwvelden opgenomen, waarbij er per bouwveld ruimte is voor een nieuw zorggebouw met 16 wooneenheden. Samen zijn dit 4 x 16 = 64 wooneenheden. Deze zullen in twee fases gerealiseerd worden. Er wordt ook bestaande bebouwing binnen de bouwvelden gesloopt, zoals een aantal noodgebouwen en het Raphaëlhuis, met een bvo van 1263 m² en plek voor 17 cliënten. Daarnaast zal het Jonashuis (777 m² bvo en 15 bewoners) aan de noordkant van het terrein worden afgestoten. In totaal worden er maximaal 32 (64 - 17 - 15 = 32) wooneenheden toegevoegd. Vanwege de uitbreiding van het aantal wooneenheden is ook een uitbreiding van de dagbesteding gewenst. Het oppervlakte hiervan zal ca. 640 m² zijn. Deze dagbesteding wordt alleen gebruikt door cliënten die op het terrein wonen en zal dus niet voor meer verkeersbewegingen zorgen.
In het akoestisch onderzoek bij dit bestemmingsplan (zie paragraaf 5.7) is een berekening gemaakt van de verkeersintensiteiten van de omringende wegen voor 2030 in de worst-case situatie. Voor de Koorndijk komt dit uit op 1.350 motorvoertuigen per etmaal. Voor de Oostwal is dit 800 motorvoertuigen per etmaal en voor de Regenboog circa 650 motorvoertuigen per etmaal. Ervan uitgaande dat de snelheid op deze wegen 30 km/uur is of wordt vallen deze wegen in de categorie erftoegangsweg type II volgens de indeling van het concept Duurzaam Veilig Verkeer. Binnen Duurzaam Veilig kunnen deze wegen een maximale intensiteit van 3.500 tot 4.000 motorvoertuigbewegingen per etmaal aan. Met het toevoegen van 32 wooneenheden zal de toename van het verkeer ruim binnen de acceptabele verkeersintensiteiten blijven. De beperkte toevoeging van het aantal verkeersbewegingen kan goed verwerkt worden.
Aspectkaart ontsluiting en parkeren uit de stedenbouwkundige visie, bron Vollmer & Partners
In de Nota Parkeernormen Schagen 2016 wordt aangegeven dat de parkeernorm voor een verpleeg- en verzorgingstehuis 0,6 parkeerplaats per wooneenheid is, met een aandeel van 60% voor het bezoekersparkeren.
Met de nieuwbouw van maximaal 64 wooneenheden, de sloop van het Raphaëlhuis met 17 wooneenheden en het afstoten van het Jonashuis met 15 bewoners worden er in totaal 32 wooneenheden toegevoegd ten opzichte van de huidige situatie. Het afstoten van het Jonashuis en de overname daarvan door een woningcorporatie betekent wel dat er 5 sociale huurwoningen toegevoegd worden. De norm voor hiervoor is 1,6 parkeerplaats per woning. Hierdoor komt het aantal toe te voegen parkeerplaatsen op:
32 x 0,6 = 19,2 pp
5 x 1,6 = 8,0 pp
27,2 pp
Aan de noordkant van het terrein, tussen de bestaande parkeerterreinen, is ruimte voor een uitbreiding met 27 parkeerplaatsen. Hiermee kan worden voldaan aan het benodigde aantal parkeerplaatsen voor de uitbreiding van Midgard.
De rijksoverheid en het Milieuplatform Zorgsector hebben in 2015 de Green Deal 'Nederland op weg naar duurzame zorg' geïnitieerd. In 2018 heeft dit een vervolg gekregen als de Green Deal 'Duurzame zorg voor een gezonde toekomst'. Doel is het versnellen van de verduurzaming van de zorg door gezamenlijke inzet. De Green Deal 'Duurzame zorg voor een gezonde toekomst' richt zich op ziekenhuizen en zorginstellingen. In het kader van de Wet milieubeheer vallen deze instellingen onder de grootgebruikers qua energiegebruik.
De zorginstellingen, de gemeenten, het Milieuplatform Zorgsector en de Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland Noord willen samen invulling geven aan een breed gedragen duurzame bedrijfsvoering. Met de Green Deal voor de Zorg Noord-Holland Noord geven de betrokken partijen invulling aan de landelijke Green Deal.
Op 25 juni 2019 heeft de Raphaelstichting deze regionale Green Deal ondertekend. Hiermee heeft de zorginstelling o.a. afgesproken dat binnen 2,5 jaar na ondertekening minimaal het bronzen niveau van de Milieuthermometer Zorg is behaald.
Bij de ontwikkeling van het terrein zal hier rekening mee worden gehouden, door bij de keuzes die gemaakt moeten worden o.a. op het gebied van energie, water, afval, vervoer, groenbeheer te kiezen voor de duurzame opties die punten opleveren in het systeem van de Milieuthermometer Zorg.
Voor het bestemmingsplan is een aantal milieuaspecten, van belang voor het plangebied, nader bekeken. In dit hoofdstuk worden de resultaten van de onderzoeken hiernaar beschreven. Aandacht is besteed aan geluidhinder, bedrijven en milieuzonering, bodem, externe veiligheid, vormvrije m.e.r-beoordeling en luchtkwaliteit. Daarnaast is aandacht besteed aan de aspecten ecologie, archeologie en is een waterparagraaf opgenomen.
Water en ruimtelijke ordening zijn in toenemende mate met elkaar verweven. Dit betekent dat effecten van nieuwe ontwikkelingen op de waterhuishouding inzichtelijk moeten worden gemaakt. In het bestemmingsplan moet daarom een waterparagraaf worden opgenomen. Voor nieuwe ruimtelijke plannen geldt bovendien de 'watertoets' die verplicht tot overleg met de waterbeheerder over voorgenomen ontwikkelingen, voordat een bestemmingsplan in procedure wordt gebracht.
In de startovereenkomst Waterbeleid voor de 21e eeuw en in het Nationaal Bestuursakkoord Water hebben de gezamenlijke overheden bepaald dat water een sturend principe moet zijn in de ruimtelijke ordening. Hierbij wordt het waterneutraal principe gehanteerd. Concreet houdt dit in dat bij ruimtelijke ontwikkelingen, waarbij het verhard oppervlak toeneemt en/of waarbij het waterbergend vermogen afneemt, er maatregelen worden getroffen om de negatieve effecten op te kunnen heffen. Uitgangspunt is dat dit plaatsvindt in het plangebied.
Om veiligheid te creëren en schade door wateroverlast en droogte te voorkomen is gekozen voor een drietrapsstrategie bij de keuze van maatregelen. Deze drietrapsstrategie krijgt een verplichtend karakter voor alle overheden:
Daarnaast is er het Deltaprogramma 2015: Nederland veilig en leefbaar in de 21e eeuw, een nationaal programma met beslissingen en strategieën die Nederland de komende decennia moeten beschermen tegen hoogwater en moeten zorgen voor voldoende zoetwater. Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten gaan aan de slag om Nederland robuuster in te richten en de extremen van het klimaat veerkrachtig op te vangen. Voor nieuwbouw is hierbij van belang het punt ruimtelijke inrichting: alle overheden gaan gezamenlijk en systematisch aan het werk om de bebouwde omgeving bij (her)ontwikkeling beter bestand te maken tegen hitte, droogte, wateroverlast en eventuele overstromingen. Dit betekent steden en dorpen waterbestendig inrichten en het water waar nodig de ruimte te geven. Dat kan bijvoorbeeld door het opvangen van water op waterpleinen, drijvende woningen, meer groen of verplaatsing van vitale infrastructuur. In 2050 moet heel Nederland meer klimaatbestendig zijn ingericht.
Keur
Elk waterschap stelt een keur vast waarin de gebods- en verbodsbepalingen zijn opgenomen die het waterschap nodig oordeelt ter uitvoering van zijn taak: de waterstaatkundige verzorging van het beheersgebied. Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier zorgt voor voldoende en schoon water in de sloten en meren van Noord-Holland ten noorden van het Noordzeekanaal. Om dat doel te bereiken stelt het hoogheemraadschap eisen aan het onderhoud van de wateren. Het is van belang dat de wateren blijven bestaan, de juiste afmetingen hebben en worden onderhouden.
De legger is onlosmakelijk verbonden met de Keur Hoogheemraadschap Holland Noorderkwartier en algemene regels bij de keur. In de keur staat wat er wel en niet mag en wat moet. In de legger staat waar de keur van toepassing is en is gedetailleerd vastgelegd wie wat in hoeverre moet onderhouden.
Primair zijn de wateren die van belang zijn voor de aan- en afvoer van water en waterberging op regionaal en polderniveau. Het zijn wateren met een belangrijke publieke functie. Secundair is een stelsel van wateren die van belang zijn voor de aan- en afvoer van water en waterberging op perceelniveau met diverse belanghebbenden. Wateren dus met een beperkte publieke functie.
In de Legger Wateren is beschreven wie onderhoudsplichtig is. De primaire wateren worden over het algemeen onderhouden door het hoogheemraadschap zelf; dit betreft dan het buitengewoon onderhoud, het onderhoud nat en het baggeren. De secundaire en tertiaire wateren worden onderhouden door de aanliggende eigenaren.
Met de inwerkingtreding van de Waterwet is de Watervergunning van kracht geworden. Watervergunning (en/of Keurontheffing) van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier als waterbeheerder is nodig voor werkzaamheden in, onder, langs, op, bij of aan open water, waterkeringen en wegen in het beheer van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, het aanleggen van meer dan 800 m² aan verharding, het onttrekken van grondwater en het lozen op het oppervlaktewater.
Het plangebied is gelegen in peilgebied 03751-09 in de polder Geestmerambacht met een dynamisch peil van NAP -2,40 meter. Het gebied watert af via een aantal secundaire- en primaire waterlopen naar de Schermerboezem. Verantwoordelijk voor het waterbeheer in het plangebied is Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). Het plan is in het kader van de watertoets voorgelegd aan het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK).
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen.
Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels die op de website van het waterschap zijn te vinden (https://www.hhnk.nl/portaal/keur_41208/).
Watertoets
Op 22 oktober 2020 heeft het HHNK een (digitaal) wateradvies gegeven. Daarnaast is er via de mail gereageerd op het plan. Het wateradvies inclusief mail is opgenomen als bijlage 3 bij dit bestemmingsplan. Het wateradvies gaat in op de volgende punten:
Verharding en compenserende maatregelen
Binnen het werkgebied van het hoogheemraadschap is de afgelopen decennia door verstedelijking het areaal aan open water afgenomen. Om onder andere dit verschijnsel tegen te gaan is in 2003 de watertoets geïntroduceerd die ervoor moet zorgen dat de waterbelangen beter in ruimtelijke plannen worden meegenomen en dat ontwikkelingen 'waterneutraal' worden gerealiseerd. Een van de onderdelen van de watertoets is het beoordelen van de verhardingstoename. Door de toename aan verharding zal neerslag versneld worden afgevoerd naar het oppervlaktewater, al dan niet via het rioolstelsel. Dit leidt tijdens extreme situaties tot pieken in de waterstand met wateroverlast als gevolg. Om ervoor te zorgen dat de waterhuishoudkundige situatie niet verslechtert ten gevolge van de verhardingstoename zullen er in het desbetreffende peilgebied compenserende maatregelen getroffen moeten worden in de vorm van extra wateroppervlak.
Op basis van de toegestane peilstijging, gemaalcapaciteit, drooglegging en de grondsoort is berekent dat de benodigde watercompensatie voor dit peilgebied 7% bedraagt. Dit betekent dat 7% van het extra oppervlak aan verharding (bestrating en bebouwing) dat versneld tot afvoer in het oppervlaktewater komt, gecompenseerd dient te worden in waterberging. De compensatie dient bij voorkeur te gebeuren binnen het plangebied, maar in ieder geval binnen het peilgebied.
Er zal in het plangebied sprake zijn van een toename van bebouwing en/of verharding. De exacte toename wordt pas bij de verdere uitwerking van het plangebied bekend, omdat dit afhankelijk is van de precieze ligging van de bebouwing en de wegen ernaartoe. Er is daarom een aanname van de te verwachten toename van de bebouwing en verharding gemaakt. Daarbij is gerekend met een compensatie van 10% zodat er een marge is, mocht blijken dat bij de daadwerkelijke realisatie er meer verharding nodig is.
De toename van bebouwing bestaat uit vier nieuwe zorggebouwen van ca. 900 m² en een nieuw gebouw voor dagbesteding van ca. 640 m². Daar staat tegenover dat het Raphaëlhuis, met een bvo van 1263 m², wordt gesloopt. Daarnaast wordt er ca. 500 m² aan parkeerplaatsen toegevoegd en is de inschatting dat er 600 m² aan wegen en verharding naar de nieuwbouw wordt toegevoegd.
nieuwbouw 4 x 900 = 3.600
dagbesteding 640
parkeren 500
wegen 600 +
5.340 m²
Raphaëlhuis 1.263 -
4.077 m²
Dit betekent dat er in totaal ca. 400 m² compensatie nodig is (t.o.v. ca. 285 m² als met 7% gerekend wordt). Aan de zuidkant van het terrein wordt ruimte gereserveerd voor watercompensatie. Dit kan in de vorm van ruimte voor een extra meanderende zuidoever, of een zelfstandige vijver. Voor deze oplossingen in voldoende ruimte aanwezig op dit deel van het terrein. Het onderhoud hiervan zal door de Raphaëlstichting uitgevoerd worden. Als de bouwplannen concreet zijn kan het benodigde oppervlak aan watercompensatie aan de zuidkant gerealiseerd worden. Om dit mogelijk te maken is water opgenomen in de bestemmingsomschrijving van de bestemming Wonen - Zorg. Voor het graven van het water zal een watervergunning van het HHNK nodig zijn, dan wordt er getoetst of er inderdaad voldoende oppervlakte gecompenseerd wordt.
Beheer en onderhoud
Alle werkzaamheden binnen een zone van 5 meter van de insteek van waterlopen zijn vergunningplichtig, omdat deze invloed kunnen hebben op de water aan- en afvoer, waterberging of het onderhoud. Bij de aanleg van nieuw water in dit plangebied wordt geadviseerd zoveel mogelijk aan te sluiten op de bestaande waterstructuur en onderhoudssituatie. Bij aanleg of aanpassing van waterlopen is het belangrijk om rekening te houden met de bereikbaarheid voor onderhoud van zowel de nieuwe als bestaande waterlopen. Dit geldt met name in het stedelijk gebied, waar het hoogheemraadschap de ambitie heeft om het onderhoud van gemeenten over te nemen. Hiertoe moeten de waterlopen wel aan de voorwaarden van het hoogheemraadschap voldoen. In stedelijk gebied is het uitgangspunt dat waterlopen varend onderhouden kunnen worden, en dus tenminste 6 meter breed en 1 meter diep ten opzichte van het laagst gevoerde waterpeil zijn. Indien geen varend onderhoud (kan) worden uitgevoerd, dient in elk geval te worden voorkomen dat waterlopen niet meer bereikbaar zijn voor zowel regulier als periodiek onderhoud (maaien en baggeren), doordat deze worden 'ingesloten' door bebouwing. Het HHNK adviseert om een obstakelvrije zone langs de waterloop van tenminste 5 meter aan te houden.
Om water van voldoende waterkwaliteit te kunnen handhaven, is het zelfreinigend vermogen van het watersysteem van belang. Het HHNK streeft ernaar om waterlopen te realiseren die in goede verbinding staan met het overige watersysteem. Om te voorkomen dat er locaties ontstaan waar kroos en drijfvuil zich zou kunnen ophopen, dienen doodlopende watergangen te worden voorkomen.
In het plangebied komt er geen nieuwbouw binnen 5 meter van een waterloop, een obstakelvrije onderhoudsstrook blijft mogelijk.
Ruimtelijke adaptatie
Het HHNK adviseert om in het ontwerp van het plan het principe van ruimtelijke adaptatie op te nemen. Zo zou kunnen worden gedacht aan het aanbrengen van 'groene daken' op nieuwe gebouwen, eventueel met meervoudig ruimtegebruik en waterberging capaciteit. Ook kan bij bijvoorbeeld de aanleg van nieuwe parkeerplaatsen gebruik worden gemaakt van waterdoorlatende verharding met bijbehorende afvoer vertragende onderlaag of waterberging op straat en in verlaagde groenstroken.
In de verdere uitwerking van de plannen zal hier rekening mee gehouden worden.
Waterkwaliteit en riolering
Binnen het plan is geen sprake van activiteiten die als gevolg kunnen hebben dat vervuild hemelwater naar het oppervlaktewater afstroomt. Het hemelwater kan dus als schoon worden beschouwd. Het is daarom niet doelmatig om het af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinrichting (RWZI). Dit betekent dat het HHNK voor de nieuwe ontwikkeling adviseert om een gescheiden stelsel aan te leggen en met het oog op de waterkwaliteit het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink zoveel mogelijk te voorkomen.
Er zal voor de nieuwbouw op het terrein een gescheiden stelsel aangelegd worden.
Persleiding
Het plangebied bevindt zich binnen de signaleringszone van een rioolpersleiding van het hoogheemraadschap. Dit houdt in dat beperkingen kunnen gelden ten aanzien van eventuele (bouw)werkzaamheden. Het is binnen deze zone niet zonder overleg toegestaan om objecten te plaatsen of werkzaamheden uit te voeren die een risico vormen voor het functioneren van de rioolpersleiding, zoals:
Indien er wel sprake is van dergelijke werkzaamheden, of wanneer er andere activiteiten worden uitgevoerd die op enige wijze schade zouden kunnen toebrengen aan de rioolpersleiding, dient vroegtijdig contact op te worden genomen met het hoogheemraadschap.
Ligging rioolpersleiding in het plangebied, bron www.dewatertoets.nl
De rioolpersleiding valt buiten de ligging van de nieuwe bouwvelden, die meer aan de zuidzijde van het terrein gelegen zijn. Er zullen geen werkzaamheden worden uitgevoerd die een risico vormen voor het functioneren van de rioolpersleiding.
Het aspect waterhuishouding staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Per 1 januari 2017 is de nieuwe Wet Natuurbescherming (WNB) van kracht. De Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet worden in deze wet geïntegreerd. In de WNB is zowel de soortbescherming van wilde flora en fauna geregeld als de gebiedsbescherming die veelal voortkomt uit bepalingen van de Europese Habitatrichtlijn (HRL) en Vogelrichtlijn (VRL) en de bescherming van houtopstanden. De provincies zijn, op enkele uitzonderingen na, het bevoegd gezag van de wet. De provincies organiseren de ontheffingsverlening en handhaving.
Een belangrijke bepaling van de WNB is de zorgplicht die stelt dat “een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied, een bijzonder nationaal natuurgebied of voor in het wild levende dieren en planten kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.”
Onder de WNB wordt een aantal soorten planten en dieren beschermd. Er zijn vier categorieën met beschermde soorten. Twee categorieën bevatten de soorten die respectievelijk zijn beschermd onder de HRL en soorten genoemd in de VRL. Naast deze Europees beschermde soorten heeft de wetgever nog een extra categorie soorten toegevoegd, de 'andere soorten'. Per provincie is conform artikel 3.11 nog een vierde categorie opgesteld, die van de 'vrijgestelde soorten'. Alleen soorten uit de derde categorie kunnen worden vrijgesteld. Voor deze soorten geldt een vrijstelling van ontheffingsplicht bij het overtreden van de verbodsbepalingen (zie Bijlage 1.2.2) bij ruimtelijke ontwikkeling en inrichting en bestendig beheer. De lijst van vrijgestelde soorten kan per provincie variëren. Daarnaast zijn Bosmuis, Veldmuis en Huisspitsmuis in of op gebouwen of daarbij behorende erven in alle gevallen vrijgesteld van de genoemde verboden in artikel 3.10.
De WNB regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden. In de WNB (art. 1.12) wordt ook verordend dat (provinciaal) gebieden aangewezen worden binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Tevens wordt aangegeven dat provincies mogelijkheden hebben ook andere belangrijke gebieden aan te wijzen vanwege hun landschappelijke- of natuurwaarden.
Ruimtelijke ontwikkeling en (her)inrichting zoals het slopen, renoveren of bouwen van woningen, het dempen van wateren of het aanleggen bedrijventerreinen, kan beschadiging of vernieling tot gevolg hebben van de voortplantings- en rustplaatsen van de in het gebied voorkomende (beschermde) soorten. Dit hangt af van de fysieke uitvoering daarvan en de periode waarin het project plaatsvindt. In bepaalde gevallen moet dan ontheffing voor de WNB verkregen worden. Als er beschermde soorten voorkomen die niet zijn vrijgesteld én verbodsbepalingen worden overtreden, dan is ontheffing vereist of moet, indien mogelijk, conform art. 3.31 gewerkt worden met een door het Ministerie van EZ goedgekeurde gedragscode. De vraag of de ontheffing kan worden verleend zal worden beoordeeld door het bevoegde gezag (veelal de provincie waarin het plangebied is gelegen).
Voor de bescherming van houtopstanden is in artikel 4.2 aangegeven dat het verboden is een houtopstand geheel of gedeeltelijk te vellen zonder daar melding van te doen bij Gedeputeerde Staten. Een houtopstand beslaat een oppervlakte van 10 are of meer, of bestaat uit een rijbeplanting van meer dan twintig bomen, gerekend over het totaal aantal rijen. In artikel 4.2 wordt een aantal uitzonderingen aangegeven. Vrijstellingen gelden er wanneer het vellen gebeurt middels een goedgekeurde gedragscode of de werkzaamheden voortvloeien uit instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden of nodig zijn voor aanleg en het onderhoud van brandgangen op natuurterreinen.
In het kader van de bestemmingswijziging is ecologisch onderzoek uitgevoerd. De bevindingen zijn opgenomen in het rapport Quickscan flora en fauna Midgard Tuitjenhorn (Aveco de Bondt, 18 februari 2019). Dit rapport is opgenomen als bijlage 4 bij de toelichting van dit bestemmingsplan. Ten opzichte van de quickscan is er inmiddels een bouwveld komen te vervallen. Dit heeft geen gevolgen voor de conclusies.
Soortbescherming
In deze quickscan wordt ten aanzien van de beschermde soorten uit de WNB geconcludeerd dat er voor een aantal soorten nader onderzoek nodig is.
Vleermuizen
Op basis van de geschiktheid van de diverse gebouwen is de aanwezigheid van een kraam-, zomer-, paar- en of (massa)winterverblijf voor soorten als de gewone dwergvleermuis en laatvlieger niet uit te sluiten. Omdat de plannen nog niet exact zijn is in de quickscan aangegeven welke gebouwen geschikt zijn als verblijfsfunctie voor vleermuizen. Wanneer er ingrijpende werkzaamheden zoals vernieuwing van het dak, spouwmuur isolatie, renovatie van de gevel, andere grote ingrepen of sloop van deze gebouwen aan de orde is, dient er een nader onderzoek uitgevoerd te worden.
Op basis van de geschiktheid van de bebouwing is de aanwezigheid van een kraam-, zomer-, paar- en of (massa)winterverblijf voor boom bewonende soorten vleermuizen niet uit te sluiten. Voor de geplande werkzaamheden moeten er bomen worden gekapt. Omdat de plannen nog niet exact zijn is in de quickscan weergegeven in welke bosschages diverse holtebomen zijn aangetroffen. Wanneer kap van bomen met holtes binnen deze bosschages noodzakelijk is dient in kaart gebracht te worden waar holtebomen staan en welke bomen gekapt moeten worden. Wanneer er holtebomen gekapt moeten worden is een nader onderzoek naar de aanwezigheid van verblijfplaatsen voor boombewonende vleermuizen binnen het plangebied noodzakelijk om het effect van de voorgenomen ingreep volledig te kunnen beoordelen.
Door de nieuwbouw gaat opgaande begroeiing en één vijver verloren, die dienst zou kunnen doen als essentieel foerageergebied omdat er in de omgeving geen vergelijkbare alternatieve gebieden aanwezig zijn. Een aanvullend onderzoek naar foerageergebieden dient hieromtrent uitsluitsel te geven.
De bomen rondom het plangebied kan tevens dienstdoen als verblijfplaats voor boombewonende soorten vleermuizen. Door de werkzaamheden van de sloop en nieuwbouw kunnen verblijfplaatsen in de bebouwing buiten het plangebied verstoord worden. Door tijdens de uitvoering en in de eindsituatie het aanlichten van deze zone te voorkomen, is verstoring van een eventuele verblijfsfunctie niet aan de orde.
De bomenrijen en de sloten langs de Midgard kunnen theoretisch dienst doen als verbinding tussen de bebouwde kom, waar zich verblijfplaatsen kunnen bevinden, en het buitengebied om te foerageren. Aangezien er geen bomen in deze bomenrijen gekapt worden, hebben de werkzaamheden geen direct effect op de vliegroute. Het aanbrengen van verlichting direct nabij deze bomenrijen of de sloten ten oosten, zuiden en westen heeft effect op deze potentiële vliegroute. Door tijdens de uitvoering en in de eindsituatie het aanlichten van deze mogelijke vliegroute te voorkomen, is verstoring ervan alsmede van indirect een eventuele verblijfsfunctie, niet aan de orde.
Kleine marterachtigen
De houtwallen en de kleine ruigtes ten zuidoosten en zuidwesten van het plangebied kunnen dienst doen als leefgebied voor bunzing, hermelijn en wezel. Met de voorgenomen werkzaamheden worden bosschages en ruigtes gekapt die kunnen behoren tot functioneel leefgebied van de kleine marterachtige. Voorafgaand aan de ingrepen dient er een nader onderzoek plaats te vinden naar verblijfplaatsen en leefgebied van de bunzing, hermelijn en wezel. Zodoende kan het effect van de voorgenomen ingreep volledig worden getoetst.
Broedvogels
Omdat alle vogels tijdens het broeden beschermd zijn, kunnen werkzaamheden tijdens het broedseizoen leiden tot een overtreding van de Wet natuurbescherming. Geadviseerd wordt de werkzaamheden uit te voeren of te starten buiten het broedseizoen.
Gierzwaluw
De kopse kanten van de bebouwing bevatten openingen bij de nok en is geschikt voor de gierzwaluw om gebruik van te maken als nestlocatie. Ook zijn er krijtstrepen (uitwerpselen) aangetroffen bij enkele nokgevels. Op basis van de verspreidingsgegevens, waarnemingen en de potentie van de bebouwing is de aanwezigheid van een vast- rust of verblijfplaats van gierzwaluw niet uit te sluiten. Naast de sloop van twee gebouwen worden er gebouwen gerenoveerd. Omdat de plannen nog niet exact zijn is in de quickscan aangegeven welke gebouwen geschikt zijn als verblijfsfunctie voor gierzwaluwen. Wanneer er ingrijpende werkzaamheden zoals vernieuwing van het dak, renovatie van de gevel, andere grote ingrepen of sloop van deze gebouwen aan de orde is, dient er een nader onderzoek uitgevoerd te worden. Een aanvullend onderzoek dient uitsluitsel te geven of de werkzaamheden raakvlak hebben met beschermde nestlocaties van de gierzwaluw. Een aanvullend onderzoek in het broedseizoen zal hieromtrent uitsluitsel moeten geven. Door de voorgenomen ingreep is dan ook sprake van verlies van deze functie. Een aanvullend onderzoek naar gierzwaluw is noodzakelijk om de impact van de ingreep volledig in beeld te brengen. Hierbij zal het aantal nestparen in kaart worden gebracht.
Roofvogels
De voorgenomen ingrepen voorzien in bomenkap, wijzigingen van terreingebruik, afname van groen en toename van verharding en bebouwing, waardoor deze effect kunnen hebben op de functionaliteit voor sperwer en steenuil. Met name steenuil heeft buiten de nestlocatie een functioneel leefgebied in de directe omgeving van het nest dat van groot belang is voor het functioneren van de nestlocatie. De voorgenomen ingrepen kunnen naast directe aantasting van een nestlocatie ook zorgen voor indirecte aantasten door veranderingen in de omgeving. Voor beide soorten geldt dat het plangebied onderzocht dient te worden op de aanwezigheid van nestlocaties en functioneel leefgebied van de soort. Een nader onderzoek naar sperwer en steenuil is noodzakelijk om de impact van de ingreep volledig in beeld te brengen.
Gebiedsbescherming
Ten aanzien van de gebiedsbescherming wordt geconcludeerd dat het plangebied geen deel uitmaakt en niet in een gebied ligt dat beschermd is in het kader van de Wet natuurbescherming of het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied ligt ongeveer 5,0 kilometer ten zuidwesten van het plangebied. Het betreft het Natura 2000-gebied de Schoorlse Duinen. Gebieden behorend tot het NNN liggen op ongeveer 2,5 kilometer afstand ten noordwesten van het plangebied.
Het plangebied ligt op zodanige afstand van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied waarbij de ingrepen van dusdanig beperkte aard zijn dat geen sprake is van (in)directe aantasting van instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. Een toetsing in het kader van de Wet natuurbescherming is niet noodzakelijk. Gezien de ligging buiten de begrenzing van het NNN is een toetsing in het kader van het NNN niet noodzakelijk omdat deze in de provincie Noord-Holland geen externe werking kent. Een ‘nee-tenzij’ toets in het kader van het NNN is niet nodig.
Stikstofdepositie
Voor het plangebied is een stikstofdepositieberekening uitgevoerd (Berekening stikstofdepositie Midgard, Tritium Advies, 26 november 2020, bijlage 5). In de berekening wordt de projectbijdrage door de meest recente versie van de rekentool ‘Aerius’ (AERIUS Calculator 2020) op concrete rekenpunten exact berekend, waarbij ook vegetaties of Natura 2000-gebieden op meer dan 3 km afstand betrokken worden. De depositie op de meest nabijgelegen ‘stikstofgevoelige habitattypen’ (zoals gedefinieerd in Aerius) wordt doorgerekend om te onderzoeken of deze hoger is dan 0,00 mol/ha/jaar. Bij de berekening van stikstofemissie zijn twee fases te onderscheiden, de aanlegfase (bouw) en de gebruikfase (gebruik ontwikkelde gebied na afloop van de aanlegfase inclusief aantrekking verkeer e.d.). In deze berekening zijn beide fases berekend. Hierbij is rekening gehouden met de aanleg in twee fases (2021 en 2025). De situatie met de hoogste projectbijdrage is bepalend voor de te verwachten gevolgen op Natura 2000-gebieden. Hoewel het planvoornemen voorziet in een gedeeltelijke sloop van enkele clientplaatsen, worden eveneens enkele cliëntplaatsen (Jonashuis) overgedragen aan de woningbouwcorporatie. Daarom is in de berekening geen rekening gehouden met salderen van verkeersbewegingen, maar worden de cliëntplaatsen en de dagbesteding volledig als nieuw c.q. toename gemodelleerd. Ook moet worden opgemerkt dat de uitbreiding plaatsvindt in 2 fasen, waarbij de laatste 32 clientplaatsen pas in 2025 zullen worden gerealiseerd. Worst case is de gebruiksfase van de totale uitbreiding in één berekening (rekenjaar 2022) uitgevoerd.
Uit de rekenresultaten van AERIUS Calculator 2020 blijkt dat er ten gevolge van de beoogde planontwikkeling geen stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden plaatsvindt. Derhalve zijn ‘significante (negatieve) effecten’ op beschermde natuurgebieden ten aanzien van stikstofdepositie uit te sluiten. Bovendien moet worden opgemerkt dat er worst-case rekening is gehouden met eveneens relatief oud materieel én er geen rekening is gehouden met intern salderen. Een vergunning in het kader van de Wnb is derhalve niet aan de orde. De berekening toont aan dat het aspect stikstofdepositie geen beperkingen oplevert ten aanzien voor het beoogde planvoornemen.
Houtopstanden
Met betrekking tot houtopstanden wordt geconcludeerd dat het plangebied binnen de 'bebouwde kom Boswet' van de Gemeente Schagen ligt waardoor aanwezige opstanden geen deel uitmaken van beschermde houtopstanden.
Zoals aangegeven in paragraaf 3.5.4 Bomenverordening Schagen 2018 vallen de bomen aan de randen van het plangebied binnen de particuliere waardevolle boomstructuren. Bij het opstellen van het plan wordt de bestaande groene rand zoveel mogelijk intact gelaten. Als het nodig is voor de ontwikkeling bomen binnen de waardevolle boomstructuur te kappen zal hiervoor een omgevingsvergunning worden aangevraagd.
Binnen het plangebied is een aantal soorten (vleermuizen, kleine marterachtigen, gierzwaluw, sperwer en steenuil) aangetroffen die beschermd worden in de Wet natuurbescherming. Gezien het globale karakter van het bestemmingsplan is het uitvoeren van nader onderzoek pas zinvol als de plannen voor de nieuwbouw concreet zijn en de exacte ligging van de bebouwing en de ingrepen bekend is. Daarom is er in de regels een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat nader onderzoek uitgevoerd moet worden als er een omgevingsvergunning voor kap, sloop of bouw aangevraagd wordt. Voor bouwvelden 2 en 3 geldt dat deze onderzoeken opgestart worden. Er is in de regels van het bestemmingsplan en binnen de onderzochte locaties van de bouwvelden voldoende flexibiliteit om eventuele maatregelen te nemen of aanpassingen door te voeren als uit het nader onderzoek blijkt dat dit nodig is. Dit geldt zowel voor verblijfsplaatsen als voor leef- en foerageergebied. Binnen de bouwvelden zal circa een kwart of eenvijfde van het oppervlak nodig zijn voor de bebouwing, waarmee er voldoende ruimte is voor het nemen van maatregelen of aanpassing van bouwplannen.
In de bouwverordening is wettelijk geregeld dat bouw pas kan plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Daarom moet bij iedere nieuwbouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld worden gebracht. Het bodemonderzoek mag niet meer dan vijf jaar oud zijn en moet een vastgestelde informatiekwaliteit bieden. Indien aan die voorwaarden niet kan worden voldaan, dient aanvullend bodemonderzoek plaats te vinden. Wanneer uit het onderzoek blijkt dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel, dient vóór aanvang van de bouwwerkzaamheden een bodemsanering te worden uitgevoerd om de bodem wel geschikt te maken.
Op het perceel is een historisch bodemonderzoek conform NEN 5725 uitgevoerd (Aveco de Bondt, 3 april 2019). Het bodemonderzoek is opgenomen als bijlage 6 bij de toelichting van dit bestemmingsplan. Ten opzichte van het onderzoek is er inmiddels een bouwveld komen te vervallen en zijn bouwveld 5 en 6 samengevoegd tot één bouwveld. Dit heeft geen gevolgen voor de conclusies.
Volgens het onderzoek geeft de regionale bodemkwaliteitskaart aan dat de locatie de functieklasse wonen kent. Van de bodem op de locatie wordt verwacht dat deze voldoet aan de klasse wonen. Uit de resultaten van eerder uitgevoerde bodemonderzoeken komen in de bovengrond maximaal licht verhoogde gehalten met enkele zware metalen en vluchtige aromaten naar voren. De ondergrond is niet verontreinigd. In het grondwater zijn maximaal licht verhoogde concentraties met arseen en plaatselijk met enkele overige metalen dan wel VOCl aangetoond. In een voorgaand onderzoek is sporadisch in de bodem asbest (< Interventiewaarde) aangetroffen. Nader onderzoek asbest wordt niet noodzakelijk geacht. Op basis van het historische kaartmateriaal zijn binnen de onderzoekslocatie twee slootdempingen aanwezig. De sloten zijn mogelijk gedempt met (verontreinigde) grond of ander dempingsmateriaal.
Ten aanzien van de chemische bodemkwaliteit is, op basis van de resultaten van het historisch onderzoek, voor de onderzoekslocaties de onderzoekshypothese van een onverdachte locatie van toepassing. Het is onbekend met wat voor materiaal de sloten zijn gedempt. Ook zijn er geen gegevens bekend van de kwaliteit van het dempingsmateriaal. Uitgangspunt voor de dempingen is dat sprake is van een mogelijk verdachte locatie met een diffuse bodembelasting. Aanbevolen wordt om in het kader van de aanvraag van de omgevingsvergunningen een bodemonderzoek uit te voeren volgens de strategie van een onverdachte locatie volgens de NEN 5740. Verder wordt aanbevolen om de slootdempingen separaat te onderzoeken volgens een strategie op maat afgeleid van de strategie van een verdachte locatie met een heterogene verspreiding volgens de NEN 5740.
Bij het aanvragen van de omgevingsvergunningen zal een bodemonderzoek volgens NEN 5740 uitgevoerd worden.
De milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.
Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is op 1 september 2007 de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) in werking getreden. Deze nieuwe wet maakt deel uit van de (gewijzigde) Monumentenwet. De kern van de WAMZ is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. De WAMZ verplicht gemeenten bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden. Naast het inventariseren van de te verwachten archeologische waarde, zal het bestemmingsplan uiteindelijk, indien nodig (en mogelijk), een bescherming moeten bieden voor waardevolle gebieden. Dit kan bijvoorbeeld met een omgevingsvergunning.
In verband met een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 4 onder a.) moeten gemeenten vanaf 1 januari 2012 bij het maken van ruimtelijke plannen niet alleen rekening houden met cultuurhistorische waarden onder, maar ook boven de grond. Cultuurhistorie bestaat uit archeologie, historische gebouwen en historische geografie.
Voor het plangebied is een archeologisch onderzoek uitgevoerd (Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek (verkennende fase), BAAC, maart 2019). Het onderzoek is opgenomen als bijlage 7 bij de toelichting van dit bestemmingsplan.
Het plangebied ligt in het zeekleigebied. Door sedimentatieprocessen is in dit gebied een sterk gelaagd landschap ontstaan, waarin archeologische waarden uit verschillende perioden op verschillende dieptes aanwezig kunnen zijn. Vanaf circa 7500 tot 3050 jaar voor heden maakte het plangebied deel uit van een waddengebied met uitgestrekte wadplaten en getijdegeulen (Wormer Laagpakket). De mens zal dit gebied destijds gebruikt hebben voor de jacht, visserij en/of (tijdelijke) kampen, waardoor op de kreekruggen archeologische resten aanwezig zouden kunnen zijn. Later gevormd veen is ter plaatse van het plangebied geheel verdwenen. De latere kleiige afzettingen (Walcheren Laagpakket) waren te nat en moeilijk te bewerking en derhalve niet geschikt voor bewoning. Na de ruilverkaveling in de jaren ’60 en ’70 van de vorige eeuw en vervolgens de inrichting van het plangebied vanaf de jaren ’80 is het historisch gegroeide landschap sterk gewijzigd. Vrijwel het hele plangebied is als gevolg van grondwerkzaamheden als egalisatie, het graven en dempen van sloten en greppels, afgraving en ophoging en de aanleg van infrastructuur en bebouwing vermoedelijk tot grote diepte verstoord. Uit historische kaartanalyse blijkt dat geen bewoning in het plangebied gesitueerd is geweest. De verwachting op het aantreffen van archeologische resten uit het neolithicum/midden-bronstijd in de top van het Wormer Laagpakket (complextypen: takkenpad/lokale infrastructuur/houten fundering/nederzetting) is middelhoog. Uit andere perioden worden geen resten verwacht.
Uit het veldonderzoek blijkt dat in delen van het plangebied de bovengrond is verwijderd en elders weer opgebracht. Een intacte (begraven) bouwvoor in het Walcheren Laagpakket is niet aangetroffen. Doorgaans gaan de kleiige afzettingen die geïnterpreteerd zijn als het Walcheren Laagpakket direct over in de oudere zandige afzettingen die zijn geïnterpreteerd als het Wormer Laagpakket. De top van het Wormer Laagpakket ligt in het westelijke deel van het plangebied tussen 1,2 en 2 m –NAP en in het oostelijke deel op meer dan 2 m –NAP. In één boring (10) is mogelijk een kreekrug aangeboord die gedurende het neolithicum/midden-bronstijd een goede basis bood voor (tijdelijke) vestiging. Juist boven de kreekafzetting is een fragment verbrande leem gevonden dat mogelijk door middel van bioturbatie omhoog is gebracht. Er zijn echter onvoldoende indicaties om een vervolgonderzoek uit te laten voeren. Archeologie West-Friesland adviseert de voorgenomen nieuwbouw vrij te geven met betrekking tot het aspect archeologie.
Bij de ontwikkeling zijn geen cultuurhistorische waarden in het geding.
Het aspect cultuurhistorie en archeologie staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Sommige activiteiten die in een bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, veroorzaken milieubelasting voor de omgeving. Andere activiteiten moeten juist beschermd worden tegen milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het voor bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen. Voor het bepalen van de milieuzonering wordt gebruikgemaakt van de handreiking Bedrijven en milieuzonering (maart 2009) van de VNG. Richtafstanden gelden ten aanzien van de hinderaspecten geluid-, stof- en geurhinder en gevaar en kunnen worden gezien als de afstand waarbij onaanvaardbare hinder van een milieubelastende activiteit voor gevoelige functies kan worden uitgesloten. In gebieden waar een menging van functies voorkomt, wordt uitgegaan van een kleinere richtafstand.
Volgens het vigerende bestemmingsplan is Tuitjenhorn te kenmerken als een omgevingstype ‘gemengd gebied’. Dit omgevingstype kent een matig tot sterke functiemenging. Voor dit omgevingstype is een reductie met één stap van de richtafstanden van toepassing. In de omgeving van het plangebied komt een aantal bedrijven en voorzieningen voor met een richtafstand. Deze worden hieronder genoemd met de bijbehorende richtafstand waar de reductie al is toegepast.
Het Maarten van der Weijdenbad (met een buitenbad) aan de Oostwal ligt op ca. 240 meter afstand en de sporthal op ca. 115 meter van de nieuwe bouwvelden. Voor een niet overdekt zwembad is de richtafstand 100 meter, voor een sporthal is het 30 meter. De atletiekbaan bevindt zich op ca. 150 meter en de ijsbaan op ca. 60 meter van het dichtstbijzijnde bouwveld. Deze voorzieningen zijn vergelijkbaar met een tennisbaan of veldsportcomplex (met verlichting) waar in de handreiking een richtafstand van 30 meter voor geldt. Aan deze afstanden wordt voldaan.
Aan de Koorndijk 14 ligt een hoveniersbedrijf, op ca. 400 meter afstand tot het dichtstbijzijnde bouwveld. Voor een hoveniersbedrijf met b.o.> 500 m² is de richtafstand 50 meter. Tot slot ligt het dierenpark Blanckendaell Park meer dan 500 meter van Midgard. De richtafstand voor een dierentuin is 100 meter. Aan deze richtafstanden wordt ruim voldaan.
Een zorginstelling heeft zelf ook een richtafstand, met de reductie voor gemengd gebied is dit 10 meter. De bestaande woningen liggen op een grotere afstand tot het plangebied. Aan deze richtafstand wordt ruim voldaan.
Uit oogpunt van milieuzonering is ter plaatse van de woningen in het plangebied sprake van een goed woon- en leefklimaat. Het aspect milieuzonering staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
De Wet luchtkwaliteit (Wlk) is op 15 november 2007 in werking getreden en vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005. De aanleiding tot het vervangen van het besluit Luchtkwaliteit is de maatschappelijke discussie die ontstond als gevolg van de directe koppeling tussen ruimtelijke ordeningsprojecten en luchtkwaliteit. Met de nieuwe Wet luchtkwaliteit en bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De kern van de Wet luchtkwaliteit bestaat uit (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen op grond van de richtlijnen, namelijk plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. De uitvoeringregels behorende bij de wet zijn vastgelegd in algemene maatregelen van bestuur (amvb) en ministeriele regelingen (mr) die gelijktijdig met de Wet luchtkwaliteit in werking zijn getreden.
Artikel 5.16 van de Wet milieubeheer geeft aan hoe en onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden kunnen uitoefenen in relatie tot luchtkwaliteitseisen. Als aannemelijk is dat aan één of een combinatie van de volgende voorwaarde wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering meer voor het uitoefenen van de bevoegdheid.
De nieuwe wettelijke regels zijn uitgewerkt in de volgende regelingen:
Projecten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit hoeven niet meer getoetst te worden aan de grenswaarden zoals opgenomen in Bijlage 2 van de Wet milieubeheer. In het Besluit niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is vastgelegd dat een ruimtelijke ontwikkeling die minder dan 3% van de grenswaarde bijdraagt aan de jaargemiddelde concentratie fijnstof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) 'niet in betekenende mate' is. Dit komt overeen met een maximale toename van 1,2 µg/m3 voor de concentraties fijnstof en stikstofdioxide. Vanaf 1 januari 2015 dient tevens te worden getoetst aan de grenswaarde voor PM2,5. De grenswaarde voor de jaargemiddelde PM2,5 concentratie bedraagt 25 µg/m³. In de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn concrete situaties opgenomen die 'niet in betekenende mate' zijn. Blijft de ontwikkeling binnen de in deze regeling opgenomen grenzen, dan is het project per definitie 'niet in betekenende mate' en hoeft er geen toetsing aan de grenswaarden plaats te vinden. Voor de ontwikkeling van woningen geldt dat bij de realisatie van minder dan 1.500 woningen (met één ontsluitingsweg) het project per definitie niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Met dit project worden circa 30 wooneenheden toegevoegd ten opzichte van de bestaande situatie en blijft daarmee ruimschoots onder de grens van 1.500. Het zal dus niet in betekenende mate bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit ter plekke.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt inzicht gegeven in de luchtkwaliteit binnen het plangebied. In het bestemmingsplan 'Tuitjenhorn' is de luchtkwaliteit in de omgeving beschreven. Hierin wordt geconcludeerd dat er dat er binnen de gemeentegrenzen van de toenmalige gemeente Harenkarspel geen knelpunten met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn.
Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Wet geluidhinder
De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh) alsook de Luchtvaartwet. De Wet geluidhinder biedt geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai, spoorweglawaai en industrielawaai door middel van zonering. Met de invoering van geluidproductieplafonds voor hoofd(spoor)wegen op 1 juli 2012 geldt de Wgh niet meer voor de aanleg/wijziging van hoofd(spoor)wegen, maar nog wel voor de bouw van gevoelige bestemmingen langs deze wegen. De Wet geluidhinder heeft een sterk verband met de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Anders dan de naam van de Wet geluidhinder misschien suggereert, worden niet alle milieugerichte geluidsaspecten in de Wet geluidhinder geregeld.
Volgens de Wet geluidhinder dient te worden getoetst aan de regelgeving en de grenswaarden van de Wet geluidhinder. De geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mag in principe niet hoger zijn dan de voorkeurgrenswaarde. Als de geluidbelasting op de gevel wel hoger is dan de voorkeurgrenswaarde, kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek worden gedaan tot vaststelling van hogere waarden. Hierbij mag de geluidsbelasting de uiterste grenswaarde echter niet overschrijden. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen kunnen per geluidsbron verschillen. Om voor vaststelling van een hogere grenswaarde in aanmerking te kunnen komen, moet aan de volgende wettelijke eis worden voldaan: het moet om een situatie gaan waarbij maatregelen om het verwachte geluidsniveau terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard stuiten.
Wegverkeerslawaai
Langs alle wegen bevinden zich als gevolg van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones, behalve bij woonerven en 30 km-gebieden. Nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen, binnen zones van wegen moeten worden getoetst aan de Wgh (artikel 74). De breedte van de zone langs wegen is afhankelijk van de ligging van een weg (in stedelijk gebied of buitenstedelijk) en van het aantal rijstroken, zie onderstaande tabel.
Bij nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen is akoestisch onderzoek nodig. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen. De voorkeursgrenswaarde voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen bedraagt veelal 48 dB(A). De uiterste grenswaarde bedraagt binnen de bebouwde kom 63 dB(A). Buiten de bebouwde kom bedraagt de uiterste grenswaarde 53 dB(A).
Spoorweglawaai
De zonebreedte bij spoorwegen is volgens art. 106b van de Wet geluidhinder afhankelijk van het aantal sporen en de intensiteit van het gebruik. Bij nieuwe/gewijzigde geluidsgevoelige bestemmingen in de zone moet akoestisch onderzoek worden gedaan. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde bedragen respectievelijk 55 en 68 dB(A).
Industrielawaai
Rond industrieterreinen waarop de mogelijkheid aanwezig is tot vestiging van bedrijven, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, de zogenaamde grote lawaaimakers, moet op grond van art. 41 van de Wet geluidhinder een geluidzone worden vastgesteld. In deze zone gelden regels ten aanzien van nieuwbouw van geluidsgevoelige bestemmingen. Door middel van zonebeheer moet worden voorkomen, dat de geluidbelasting ten gevolge van de geluidemissie van de bedrijven gezamenlijk buiten de zone hoger wordt dan de voorkeursgrenswaarde. Binnen de zone moeten zo nodig maatregelen worden getroffen en kan voor de geluidsgevoelige bestemmingen een hogere waarde worden vastgesteld. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde bedragen respectievelijk 50 en 60 dB(A).
Indien in een bestemmingsplan geluidgevoelige bestemmingen mogelijk worden gemaakt, dient op grond van de Wet geluidhinder te worden beoordeeld of bij deze woningen aan de geluidnormen voor wegverkeerslawaai kan worden voldaan. Voor het project is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Akoestisch onderzoek Midgard-terrein te Tuitjenhorn, Aveco de Bondt, 7 maart 2019) naar de optredende geluidbelastingen ten gevolge van het wegverkeerslawaai. Het onderzoek is opgenomen als bijlage 8 bij de toelichting van dit bestemmingsplan. Ten opzichte van het onderzoek is er inmiddels een bouwveld komen te vervallen. Dit heeft geen gevolgen voor de conclusies.
Het plangebied ligt binnen de zones van de Koorndijk en Noorderlicht. Ook De Regenboog, grenzend aan de noordelijke grens van het plangebied, is meegenomen in het onderzoek. De bouwvelden liggen niet binnen het aandachtsgebied van de Oostwal en Harenkarspelweg. De gemeente Schagen heeft aangegeven dat verkeersgegevens niet voorhanden zijn. Om uitgangspunten voor het akoestisch onderzoek op het gebied van verkeersgegevens te verkrijgen zijn plannen in de nabijheid van het plangebied geïnventariseerd waarvoor eveneens akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is uitgevoerd. De verkeersgegevens in deze onderzoeken zijn vervolgens bewerkt voor het akoestisch onderzoek voor dit plangebied, waarbij uitgegaan is van de worst-case situatie.
Voor zowel de Koorndijk, Noorderlicht als De Regenboog wordt geconcludeerd dat de geluidbelasting op het plangebied als gevolg van deze wegen lager is dan 48 dB. Hiermee is voldaan aan de wettelijke voorkeurswaarde. De uitkomst wordt onderstreept door het gegeven dat de uitgangspunten in het akoestisch worst-case zijn genomen op het punt van de verkeersintensiteit en de rijsnelheid (geen 30 km/uur). Bovendien is er sprake van ruimschoots voldoen aan de voorkeurswaarde, de 48 dB-contour ligt voor alle wegen op geruime afstand van de zeven bouwvelden waar de woon- en zorgfuncties kunnen worden gerealiseerd. Hiermee is aangetoond dat ter plaatse van de bouwvelden voldaan is aan de Wet geluidhinder. Toetsing aan het gemeentelijk geluidbeleid en het aanvragen van hogere grenswaarden is verder niet aan de orde.
Overige geluidsaspecten, zoals spoorweglawaai, industrielawaai en/of vliegtuiglawaai, zijn voor het onderhavige plan niet van toepassing.
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning dient tevens te worden aangetoond dat wordt voldaan aan het Bouwbesluit. Het geluidniveau in het verblijfsgebied als gevolg van het geluid van buiten mag niet meer bedragen dan 33 dB. De nieuwe woningen dienen op basis van het Bouwbesluit 2012 te beschikken over voldoende gevelwering om het binnenniveau te halen.
Bij het indienen van de omgevingsvergunning zal worden voldaan aan de noodzakelijke maatregelen om aan het Bouwbesluit te voldoen voor wat betreft de geluidwering van de gevels.
Het bestemmingsplan voldoet wat betreft het aspect geluid aan een goede ruimtelijke ordening.
Bij de invloed van de externe veiligheid binnen het bestemmingsplan wordt bezien in hoeverre de veiligheidsrisico's door de gewenste bestemmingen worden overschreden. Het gaat hierbij om risico's door stationaire (inrichtinggebonden) activiteiten met gevaarlijke stoffen en risico's door het transport van gevaarlijke stoffen. In beide gevallen wordt de afweging gebaseerd op de omvang van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen, de mogelijke effecten die optreden en de kans dat die effecten ook daadwerkelijk manifest worden.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als de kans per jaar die een persoon op een bepaalde plaats heeft om dodelijk getroffen te worden door enig ongeval ten gevolge van een bepaalde activiteit, indien de persoon zich continu maximaal blootstelt aan de schadelijke gevolgen van het ongeval. Het groepsrisico betreft de kans per jaar dat een bepaald aantal personen dodelijk getroffen wordt door enig ongeval ten gevolge van een bepaalde activiteit, waarbij van de feitelijke omgevingssituatie wordt uitgegaan. Nieuwe (beperkt) kwetsbare bestemmingen mogen niet voorkomen op plaatsen waar het plaatsgebonden risico groter is dan 10-6 per jaar. De normen voor het plaatsgebonden risico zijn bedoeld als grenswaarden volgens de Wet milieubeheer. Dit houdt onder meer in dat er sprake is van een resultaatsverplichting om te voldoen aan de norm. Voor het groepsrisico is geen wettelijke norm vastgelegd maar wordt uitgegaan van een oriënterende waarde. Dit houdt in dat er een inspanningsverplichting is om te voldoen aan de norm. Het bevoegd gezag kan zo nodig, mits gemotiveerd en na belangenafweging, afwijken van deze norm.
Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. De regelgeving zoals die in het Bevi is opgenomen, is gericht op het beperken van de risico's van een ongeval met gevaarlijke stoffen in inrichtingen (bedrijven) voor personen. De grenswaarde voor het plaatsgebonden risico en de oriënterende waarde voor het groepsrisico zijn in het Bevi vastgesteld.
Het externe veiligheidsbeleid met betrekking tot het vervoer van gevaarlijke stoffen is in de Nota risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (nota Rnvgs) opgenomen. In de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is dit beleid verder uiteengezet. Dit beleid is waar mogelijk overeenkomstig het Bevi.
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In het Bevb is bepaald dat er bij buisleidingen (veiligheids)zones aanwezig zijn.
Een zorginstelling valt onder de kwetsbare objecten. Daarom is het van belang het plangebied te toetsen op externe veiligheid. Op de risicokaart van de provincie Noord-Holland worden, in samenwerking met gemeenten, het Rijk en andere partijen, de gegevens van risicovolle inrichtingen onder bevoegd gezag van de gemeenten en het Rijk opgenomen. Uit de risicokaart blijkt dat de locatie niet in de invloedssfeer ligt van risicobronnen. De dichtstbijzijnde inrichtingen, zoals het LPG-tankstation aan de Cornelis de Vriesweg 53, liggen allen op meer dan 1 kilometer van het plangebied.
Uitsnede risicokaart (plangebied rood omkaderd), bron: www.risicokaart.nl
Binnen het plangebied bevindt zich een gasdrukmeet- en regelstation. Het gaat volgens Liander om een zogenaamd kaststation. Op dit station zijn de regels uit de Wet milieubeheer en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) van toepassing. Volgens artikel 3.12 lid 6 van het Activiteitenbesluit geldt met betrekking tot de opstelplaats van een gasdrukmeet- en regelstation ten opzichte van buiten de inrichting gelegen kwetsbare objecten (o.a. woningen) en beperkt kwetsbare objecten (o.a. bedrijfsgebouwen) een veiligheidsafstand van respectievelijk 6 m en 4 m. In het bestemmingsplan zal het gasdrukmeet- en regelstation zelf de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' krijgen en wordt de gebiedsaanduiding 'Veiligheidszone - Activiteitenbesluit’ opgenomen op de verbeelding en in de regels. Zo wordt duidelijk in welk gebied precies de veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden tussen (beperkt) kwetsbare objecten en het gasdrukmeet- en regelstation.
In de omgeving of het plangebied zijn verder geen relevante risicobronnen aanwezig. De beoogde ontwikkeling zal niet leiden tot het ontstaan van een plaatsgebonden risico of een verhoging van het groepsrisico.
Alle nieuwe gebouwen zullen goed bereikbaar gemaakt worden voor de brandweer en andere hulpdiensten.
Het aspect externe veiligheid staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Per 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd. Een belangrijk nieuw element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Vroeger kon worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was. Onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Deze motivering moet op basis van dezelfde criteria als de m.e.r.-beoordeling. De diepgang kan echter anders zijn en er zijn geen vormvereisten. Door Infomil wordt dit de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' genoemd.
De consequentie van de nieuwe regeling is dat in elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst aandacht moet worden besteed aan de m.e.r. Dit kan zijn in de vorm van een motivering dat belangrijk nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten (en er dus geen m.e.r. (beoordeling) is uitgevoerd) of in de vorm van een beschrijving van de resultaten van de m.e.r. (beoordeling).
Met dit project worden circa 30 wooneenheden toegevoegd ten opzichte van de bestaande situatie, een toename ten opzichte van de huidige situatie. Dit valt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage onder: 'aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterrein'. De drempelwaarden voor een m.e.r.- plichtige activiteit zijn hierbij:
Het onderhavige plan voor circa 30 wooneenheden blijft hier ruimschoots onder. In de voorgaande paragrafen is het milieubelang van deze ontwikkeling in voldoende mate afgewogen. Geconcludeerd wordt dat belangrijke nadelige milieueffecten uitgesloten zijn. Het plan is niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied gelegen en heeft ook geen belangrijke nadelige milieugevolgen voor de omgeving, waardoor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is.
Het aspect milieueffectrapportage vormt geen belemmering voor het uitvoeren van het bestemmingsplan.
In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van kabels en leidingen die ruimtelijke relevantie hebben en/of van belang zijn in het kader van beheer, externe veiligheid of gezondheidsrisico's.
Deze zijn in het plangebied niet aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Het bestemmingsplan ‘Midgard’ heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor de bebouwing en het gebruik van de gronden binnen het plangebied. Het bestemmingsplan is gericht op het uitbreiden van het aantal wooneenheden op het terrein. Bij het opstellen van voorliggend bestemmingsplan is aansluiting gezocht op het vigerende bestemmingsplan ter plaatse ‘Tuitjenhorn’ en bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten.
Gestreefd is naar uniformering en standaardisering van bestemmingen en planregels. De Wet ruimtelijke ordening biedt mogelijkheden voor het opstellen van verschillende bestemmingsplanvormen, van zeer gedetailleerd tot zeer globaal. Voor iedere bestemming is een toegesneden bebouwingsregeling opgenomen. In het kader van de landelijke uniformering en standaardisering voldoet het plan aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.
Overeenkomstig de SVBP2012 zijn de regels van voorliggend bestemmingsplan onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In hoofdstuk 2 zijn de bestemmingsregels opgenomen. Hoofdstuk 3 en 4 bevatten de algemene regels respectievelijk de overgangs- en slotregels. Hierna wordt de inhoud van de regels per hoofdstuk kort toegelicht.
Hoofdstuk 1 - Inleidende regels
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In het eerste artikel zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van het plan. Het tweede artikel betreft de wijze van meten, waarin wordt aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk zijn regels gegeven voor de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen, zoals die zijn aangegeven op de verbeelding. Per bestemming worden in de bestemmingsomschrijving de toegelaten gebruiksvormen van de gronden aangegeven. Daarnaast is per bestemming bepaald welke vormen van bebouwing zijn toegestaan en wordt de voorgeschreven maatvoering (met name de maximale goot- en/of bouwhoogte) aangegeven. Verder wordt aangegeven in welke gevallen burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bestemmingsplan.
In dit bestemmingsplan zijn twee bestemmingen opgenomen, de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' en 'Wonen - Zorg'.
Het in het plangebied aanwezige gasdrukmeet- en regelstation heeft de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' en een veiligheidscontour (zoals genoemd in het Activiteitenbesluit) gekregen. Zo wordt de functie en de veiligheidsafstanden ten opzichte van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten nu en in de toekomst geborgd.
'Wonen - Zorg' is toegekend aan de gronden waar de bebouwing ten behoeve van verzorging en verpleging zich bevindt. Er is één bouwvlak aangegeven waarin een maximaal bebouwingspercentage is benoemd. Daarbij geldt binnen het bouwvlak de maximale goot- en bouwhoogte, zoals deze op de verbeelding is ingetekend. Binnen de regels van de bestemming zijn diverse bouwregels opgenomen voor het bouwen van gebouwen en overkappingen. Ook voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn bouwregels opgenomen.
Als voorwaarde voor het verlenen van een omgevingsvergunning om te bouwen is opgenomen dat het nader onderzoek naar de beschermde soorten zoals genoemd in de ecologische quickscan uitgevoerd moet zijn en dat alle eventueel benodigde compenserende maatregelen zijn genomen.
De bestaande wijzigingsbevoegdheid uit het vigerende bestemmingsplan Tuitjenhorn aan de noordzijde van het terrein voor het Jonashuis om de bestemming 'Wonen - Zorg' te wijzigen in 'Wonen - 2' en/of 'Wonen - 3' volgens de regels van het bestemmingsplan Tuitjenhorn wordt in dit bestemmingsplan overgenomen.
Hoofdstuk 3 - Algemene regels
Dit hoofdstuk bevat de volgende algemene regels:
Dit zijn de algemene regels met betrekking tot bestaande maten, ondergeschikte afwijkingen, kelders, strijdig gebruik e.d. Van belang is de aanduiding 'Veiligheidszone - Activiteitenbesluit', waarmee de veiligheidsafstand tussen (beperkt) kwetsbare objecten en het gasdrukmeet- en regelstation geborgd wordt.
Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels
Hoofdstuk 4 van de regels bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro is het voorontwerp van het bestemmingsplan 'Midgard' naar verschillende overleginstanties worden gezonden. Dit heeft geleid tot twee reacties, van Liander en de Dorpsraad Tuitjenhorn. De gemeente Schagen heeft ter beantwoording een reactienota geschreven, deze is als bijlage 9 bij deze toelichting opgenomen.
Het vooroverleg heeft er toe geleidt dat het bestemmingsplan is aangepast. Het gasdrukmeet- en regelstation in het plangebied heeft de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' gekregen en rondom wordt de gebiedsaanduiding 'Veiligheidszone - Activiteitenbesluit’ opgenomen. Zo wordt duidelijk in welk gebied de veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden tussen (beperkt) kwetsbare objecten en het gasdrukmeet- en regelstation.
Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. Op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient de kennisgeving, als bedoeld in artikel 3:12 van de Awb, ook in de Staatscourant te worden geplaatst en via elektronische weg te geschieden. Tevens dient de kennisgeving te worden toegezonden aan die diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn, aan het waterschap en aan belanghebbende gemeenten.
Tijdens de zienswijzeperiode zijn er geen zienswijzen ingediend. Het bestemmingsplan is dan ook niet aangepast op grond van de ter inzage legging.
Bij de voorbereiding van een ontwerp voor een bestemmingsplan moet op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Ook geldt volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dat als sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken (bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut) deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer of ontwikkelaar. Een en ander moet worden gelegd in een exploitatieplan. Een exploitatieplan is alleen nodig voor ontwikkelingen, die met het plan mogelijk worden gemaakt en waarvoor, voor de vaststelling van het bestemmingsplan, geen privaatrechtelijke overeenkomsten zijn gesloten.
Het betreft hier een particulier initiatief. De met deze ontwikkeling samenhangende kosten komen ten laste van de initiatiefnemer. Met de initiatiefnemer zal een anterieure overeenkomst worden gesloten. Hierin wordt opgenomen dat eventuele planschade op de initiatiefnemer zal worden verhaald. Gezien de aard en omvang mag worden verwacht dat de ontwikkeling economisch uitvoerbaar is.
Gezien het voorgaande kan worden geconcludeerd dat aan de wettelijke vereisten voor de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is voldaan.