Plan: | De Omloop, Sint Maarten |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0441.BPSTM2023DeOmloop-va01 |
De locatie De Omloop is gelegen in Sint Maarten, Noord Holland en valt onder de gemeente Schagen. De ontwikkelcombinatie USP Ooms wil aan de zuidzijde van Sint Maarten een nieuwbouwontwikkeling realiseren. Het vigerende bestemmingsplan laat het beoogde gebruik en de bouw van woningen niet toe. Er heeft overleg met de gemeente plaatsgevonden die geleid heeft tot een gedragen hoofdopzet die de basis vormt van het stedenbouwkundig plan en hieruit voortvloeiend het voorliggend bestemmingsplan.
In het bestemmingsplan wordt ingegaan op de onstaansgeschiedenis van Sint Maarten, relevant beleid en de ruimtelijke opbouw van De Omloop en het omliggende landschap, de buurt en het buurplan "Rode Kool", waarvan de bouw reeds is gestart.
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de gronden aan de zuidoostkant van Sint Maarten. Ten westen van het plangebied ligt de ontwikkeling "Rode Kool" en ten noorden ligt de Omloop. Ten noordwesten ligt de Groenedijk en ten oosten de erfbebouwing van Groenedijk 1 en 1a. Ten zuiden van de locatie liggen agrarische gronden. Het plangebied is circa 2,6 hectare groot.
De locatie is kadastraal bekend als MTN00-E-1958.
Luchtfoto met plangebied rood omrand, bron: Google Earth
Op de locatie geldt het bestemmingsplan 'Sint Maarten', vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Schagen op 13 december 2012.
Voor het plangebied zijn de volgende bestemmingsplannen van kracht:
Bestemmingsplan 'Sint Maarten'
In dit bestemmingsplan zijn de gronden aangewezen als 'Agrarische - Cultuurgrond' met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan met plangebied rood omrand, bron: www.ruimtelijkeplannen.nl
Facetbestemmingsplan Parkeren
Dit bestemmingsplan ziet op het opnemen van een parkeerregeling in het bestemmingsplan welke voorheen onderdeel uitmaakte van de bouwverordening. Het planvoornemen is opgesteld met inachtneming van het gemeentelijk parkeerbeleid. In paragraaf 4.3 is hier nader op ingegaan.
Paraplu-omgevingsplan, 1e tranche
In dit omgevingsplan zijn enkele aanpassingen doorgevoerd in alle geldende bestemmingsplannen in de gemeente Schagen. Dit zogeheten paraplu-omgevingsplan is een herstel-omgevingsplan. Dit is een omgevingsplan dat een doorwerking heeft op alle onderliggende vastgestelde bestemmingsplannen. Het doel van het paraplu-omgevingsplan is:
De gewenste uitbreiding ligt niet binnen de bestemming Wonen. Hierdoor past de nieuwe ontwikkeling niet binnen het vigerend bestemmingsplan. Middels het voorliggende bestemmingsplan 'De Omloop, Sint Maarten' wordt de beoogde ontwikkeling planologisch mogelijk gemaakt en worden de regels gesteld waarbinnen de nieuwe ontwikkeling kan plaatsvinden.
Hierbij wordt de bestemming aangepast van Agrarisch naar Wonen.
De toelichting is als volgt opgebouwd:
Sint Maarten ligt in het West-Friese landschap, wat lange tijd onder invloed heeft gestaan van de zee. Relatief rustige perioden van veenvorming wisselden zich af met perioden waarin de invloed van de zee toenam en zand- en kleiafzetting plaatsvond. Tijdens de perioden met een hogere zeespiegel, werd het gebied weer een getijdenlandschap. Geulen en kreken slibden dicht en kwelderbekkens met veen en klei ontstonden. De strandwallen werden op verschillende plaatsen en momenten in de geschiedenis onderbroken door zogenaamde zeegaten.
Voor de ontstaansgeschiedenis van Sint Maarten is het brede, maar ondiepe zeegat van Zijpe belangrijk geweest. Dit zeegat ontwikkelde zich vanaf de 10e eeuw. Via dit zeegat werd door de zee een laag zware klei afgezet op de restanten van het veen wat zich in de loop er eeuwen had gevormd. Sint Maarten ligt dan ook in een oud zeekleilandschap. In de latere Middeleeuwen nam de bevolking in het gebied toe. Vanaf die tijd ging men zich structureel beschermen tegen de invloed van het water. Dijken werden aaneengesloten tot de uiteindelijke West-Friese Omringdijk. Deze dijk brak nog vele malen door, wat zichtbaar is in het bochtige patroon en de aanwezigheid van enkele wielen. Door het blijvende gevaar van overstromingen bleef de bewoning geconcentreerd op de hoger gelegen delen. Sint Maarten is dan ook te kenmerken als een Dijkdorp met de morfologie van een Lintdorp. Hier vanuit begon de verdere ontginning van het gebied. Nadat het water verder teruggedrongen werd, door drooglegging van het zeegat van Zijpe, werd het tussenliggende gebied in gebruik genomen. De landbouwgronden werden ontsloten door een fijnmazige structuur van vaarwegen. Inmiddels draagt het agrarisch landschap rond Sint Maarten de rechttoe rechtaan kenmerken van de ruilverkaveling.
Kaart Sint Maarten en omgeving in 1950 (plangebied rood omrand), bron: topotijdreis.nl
Het plangebied ligt nabij de kern van Sint Maarten. Aan de noordzijde van het plan liggen De Omloop en de Groenedijk. Aan de omloop vormt een waardevolle en nieuw aangeplante bomenrij met gras en lage bodemvegetatie de overgang naar de openbare weg. Hierna volgen woningen van twee en een halve laag met voortuinen die zijn georiënteerd richting het plangebied. De dakoriëntatie loopt parallel. Aan de Groenedijk ligt een smalle afwateringssloot, een twee richtingsfietspad en de openbare weg. Aan de overzijde liggen vrijstaande woningen op ruime kavels. Het dak van deze woningen heeft een schuine helling en overspant twee verdiepingen. Hiernaast is een begraafplaats aanwezig. Aan weerszijden van de begraafplaats liggen kleine meertjes die door dijkdoorbraken zijn ontstaan, zogenaamde wielen. Achter deze wielen is, op enige afstand van het plangebied, camping en bungalowpark De Wielen gelegen.
Huidige situatle locatie
Dit hoofdstuk bevat een korte samenvatting van de voor het bestemmingsplan van belang zijnde nota's en studies. Het milieubeleid, dat is vastgelegd in diverse wetten en waarvoor specifiek onderzoek moet worden uitgevoerd, is opgenomen in hoofdstuk 5 (Uitvoerbaarheid).
In het kader van de invoering van de Omgevingswet, die nu gepland staat voor 1 januari 2024, heeft het Rijk de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) opgesteld. Deze is vastgesteld op 9 september 2020. De NOVI is vastgesteld op grond van de huidige regelgeving (dus als structuurvisie) en zal bij inwerkingtreding van de Omgevingswet gelden als Nationale omgevingsvisie in de zin van de Omgevingswet. De NOVI vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die met uitzondering van paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone is komen te vervallen. Daarnaast vervangt de NOVI delen van het Nationaal Waterplan, de Natuurvisie en het Nationaal Milieubeleidsplan.
Inhoudelijk gezien bevat de NOVI een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De intentie van het Rijk is om met de NOVI een perspectief te bieden om grote maatschappelijke opgaven aan te pakken. Bij die opgaven kan worden gedacht aan grote en complexe opgaven met betrekking tot klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw.
Een centraal aspect van de NOVI is de focus op een nieuwe aanpak van vraagstukken in de fysieke leefomgeving. Werken op basis van integraliteit met betrekking tot verschillende vraagstukken in plaats van sectorale aanpakken voor individuele vraagstukken vormt de kern van deze nieuwe aanpak.
Binnen de NOVI worden drie afwegingsprincipes gehanteerd om te komen tot weloverwogen beleidskeuzes. Die zouden moeten helpen bij het afwegen en prioriteren van verschillende belangen en opgaven:
Onderhavige ontwikkeling treft geen nationaal belang. Geconcludeerd kan worden dat de NOVI geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid zoals dat in de NOVI is vastgelegd. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf. Zoals reeds in paragraaf 3.2.1 is geconcludeerd treft onderhavige ontwikkeling geen nationale belangen.
Vraaggericht programmeren en realiseren van verstedelijking door provincies, gemeenten en marktpartijen is nodig om groei te faciliteren, te anticiperen op stagnatie en krimpregio's leefbaar te houden. Ook dient de ruimte zorgvuldig te worden benut en overprogrammering te worden voorkomen. Om beide te bereiken is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Op 1 juli 2017 is de nieuwe Ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden. De nieuwe Ladder is ten opzichte van de voorgaande vereenvoudigd. De drie treden zijn komen te vervallen en er is een nieuwe bepaling toegevoegd. Hierin wordt aangegeven dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. (artikel 3.1.6 lid 2 Bro). Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Toets
De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hiervoor kan worden gekeken naar jurisprudentie. Uit rechtspraak (ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724) blijkt dat niet iedere ontwikkeling van onder meer woningbouw als nieuwe stedelijke ontwikkeling valt te kwalificeren. Voor woningbouwlocaties geldt dat vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. De Ladder moet dan op dit bouwplan worden toegepast. Met het planvoornemen worden 62 woningen gerealiseerd en kan hiermee beschouwd worden als woningbouwlocatie en dus een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Met de voorgenomen ontwikkeling worden 62 woningen mogelijk gemaakt. De woningbouw vindt plaats op een locatie die nog de bestemming Agrarisch heeft. Omdat de woningen niet bij recht zijn toegestaan is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Motivering
Door de vier gemeenteraden van de Kop van Noord-Holland is voor de zomer 2020 het RegioAkkoord “De Kop Groeit” vastgesteld. In dit document is een woonakkoord opgenomen om minimaal 5.000 woningen in de Kop te realiseren tot 2030. Uitgangspunt hierbij is “sterke kernen, goede voorzieningen”. Ook is dit in de Woondeal Noord-Holland Noord opgenomen. De uitwerking vindt plaats in het 'Convenant regionale samenwerkingsafspraken woningbouw van de Kop van Noord-Holland 2020-2030' (gedateerd 20 oktober 2020, op 10 november 2020 hebben de colleges van Den Helder, Hollands Kroon, Schagen, Texel en Gedeputeerde Staten van Noord-Holland ingestemd met het Convenant), waarin de ambities van de vier gemeenten zijn opgenomen. Er is sprake van één kwantitatief en kwalitatief regionaal vraaggestuurd woningbouw-programma tot 2030. Met het convenant beogen de vier Kopgemeenten en de provincie Noord-Holland een actieve regionale samenwerking woningbouw te continueren ten behoeve van een optimale ruimtelijke ontwikkeling van de woningvoorraad/-markt van de regio Kop van Noord-Holland. Hiervoor hebben de partijen afspraken gemaakt over de woningbouwplannen in programma('s) die aansluiten bij de vraag naar nieuwbouwwoningen en woningtypen in de regio Kop van NoordHolland. De partijen erkennen de aparte status van de gemeente Texel.
Het convenant is grotendeels een procesdocument. Naast concrete afspraken over de ambities en nieuwbouwprogrammering tot 2030 (kwantitatieve afspraken) is een kwalitatief afwegingskader vastgelegd. Met een werkwijze van adaptief programmeren wordt gewerkt aan een optimale balans tussen vraag- en aanbod van woningen. Deze werkwijze biedt ruimte voor de bovengenoemde ambities van de regio en de mogelijkheid om flexibel in te spelen op actuele ontwikkelingen. Door middel van monitoring kan het programma tijdig worden bijgesteld, zodat er continu gewerkt wordt aan de juiste hoeveelheid woningbouwplannen in de Kop van NoordHolland.
In kwantitatieve zin is het basisvertrekpunt de Bevolkingsprognose Noord-Holland 2019-2040 opgesteld door de provincie. Als volgende vertrekpunt wordt rekening gehouden met planuitval (30%). Dit betreft plannen in het programma die door externe redenen toch geen doorgang vinden. Bij de derde richtwaarde wordt de anticipatie schil gehanteerd.
In bijlage 4 van het Convenant is het totaalprogramma weergegeven. De getoonde lijsten betreffen een 'vertreklijst', hiermee wordt voldaan aan de provinciale regels. Gedurende de looptijd van het convenant zal er adaptief geprogrammeerd worden. Dit zal gaan resulteren in mutaties van de getoonde vertreklijst. De actuele lijst/ overzicht is, gedurende de looptijd, te raadplegen in www.plancapaciteit.nl. Aanvullend is het ook van belang om te adresseren dat het totaalprogramma als doel heeft inzicht te geven in de aan de bestaande woningvoorraad 'toe te voegen' woningen. Dit betekent dat er sprake is van een saldering: nieuw te bouwen woningen – te slopen woningen betreft totaalprogramma.
Het planvoornemen is in de lijst opgenomen als uitleggebied voor woningbouw met de planstatus Onherroepelijk. Er is sprake van een planvoornemen dat slechts binnengemeentelijke gevolgen heeft. Binnen bestaand stedelijk gebied zijn geen locaties beschikbaar waar het beoogde programma kan worden gerealiseerd. Ondanks dat de locatie is gelegen buiten bestaand stedelijk gebied is de locatie in de structuurvisie Harenkarspel aangeduid als 'nieuw woongebied/toekomstig uitbreiding woongebied'. Met het planvoornemen is dan ook sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.
Op basis van bovenstaande samenvattingen van de van belang zijnde rijksbeleidsnota's kan geconcludeerd worden dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met het rijksbeleid.
Op 19 november 2018 hebben Provinciale Staten van Noord-Holland de Omgevingsvisie NH2050 vastgesteld. Hierin staat de visie van de provincie op de fysieke leefomgeving beschreven. De provincie zet in op een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid, zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven.
De Omgevingsvisie bevat provinciaal beleid op het gebied van economische transitie. De provinciale ambitie is een duurzame economie, met innovatie als belangrijke motor. De Omgevingsvisie NH2050 wil zorgen voor balans tussen economische groei en leefbaarheid. In de wetenschap dat de wereld waarmee Noord-Holland is verbonden continu verandert, geeft deze visie enerzijds richting en daarmee houvast naar een onbekende toekomst, en anderzijds voldoende ruimte en handelingsperspectief om te anticiperen op nieuwe ontwikkelingen.
Doel van de provincie met de omgevingsvisie is dat iedereen die in Noord-Holland woont, werkt en op bezoek komt een prettige leefomgeving aantreft. Nu, maar ook in de toekomst. De provincie stuurt aan op “balans tussen economische groei en leefbaarheid”, dat als leidend thema wordt gezien. Dit betekent dat in heel Noord-Holland een basiskwaliteit van de leefomgeving wordt gegarandeerd.
Een gezonde en veilige leefomgeving, die goed is voor mens, plant én dier, is daarnaast voorwaarde voor een goed economisch vestigingsklimaat. Een economisch vitale provincie kan andersom weer bijdragen aan het welzijn en de leefbaarheid. In samenhang bekeken zijn in dit kader randvoorwaarden geformuleerd hoe om te gaan met grote thema's als klimaatverandering, energietransitie, veranderende economieën, volkshuisvesting, bodemdaling en verminderde biodiversiteit. Uit de ambties en doelstellingen zoals opgenomen in de NH2050 blijkt dat:
b. Wonen en Werken
De ambitie is dat vraag en aanbod van woon- en werklocaties (kwantitatief en kwalitatief) beter met elkaar in overeenstemming zijn. De woningbouw wordt vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden gepland, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends. Duurzaamheid van de totale voorraad is uitgangspunt.
Deze speerpunten zijn vertaald in de Regionale Actieprogramma's. In paragraaf 3.4 wordt hier nader op ingegaan. Het planvoornemen past binnen de gestelde doelstellingen en ambities in de Omgevingsvisie NH2050.
Met de onderbouwing in deze en de genoemde paragrafen wordt aangetoond dat het plan niet in strijd is met de provinciale Omgevingsvisie.
Op 22 oktober 2020 is de Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld en deze is 17 november 2020 in werking getreden. In de Omgevingsverordening NH2020 zijn regels samengevoegd op het gebied van natuur, milieu, mobiliteit, erfgoed, ruimte en water. De provincie wil ontwikkelingen als woningbouw en windenergie mogelijk maken en het waardevolle Noord-Hollandse landschap beschermen. De 21 nu geldende provinciale verordeningen zijn samengevoegd tot 1 verordening. Hierdoor is het makkelijker geworden om te zien welke regels waar gelden. Bij de omgevingsverordening zit een digitale kaart waarbij de regels direct in beeld komen op een specifieke locatie.
In deze verordening worden regels gegeven over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is. Verschillende regels zijn opgenomen over onderwerpen, in zowel het landelijk als het bestaand stedelijk gebied van Noord-Holland, waar een provinciaal belang mee gemoeid is. Afhankelijk van de ligging van een plangebied zijn de regels uit de verordening al dan niet van toepassing. Het bestaand stedelijk gebied is in het provinciale overheidsbeleid beleidsmatig aangewezen voor verdere verstedelijking.
De planlocatie is gelegen buiten Bestaand Stedelijk Gebied. Onder Bestaand Stedelijk Gebied wordt verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur".
Ligging in landelijk gebied
Vanuit de Omgevingsverordening is afdeling 6.1 Stedelijke functies van toepassing. De volgende artikelen hebben betrekking op het planvoornemen.
Artikel 6.3 Nieuwe stedelijke ontwikkelingen
Bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling ligt de nadruk op regionale afspraken. Een bestemmingsplan kan uitsluitend voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken. In paragraaf 3.2.2 is ingegaan op de regionale afspraken. Hieruit is naar voren gekomen dat de ontwikkelingen in voorliggend bestemmingsplan zijn opgenomen in de regionale woningbouwafspraken. Dit betekent dat er in principe nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk zijn en dat de provincie meer vrijheid geeft aan gemeenten.
Paragraaf 6.1.2 Kleinschalige woningbouwontwikkeling en functiewijziging naar wonen in landelijk gebied
Artikel 6.10 Noord-Holland Noord landelijk gebied
Een ruimtelijk plan kan ter plaatse van het werkingsgebied Noord-Holland Noord landelijk gebied uitsluitend voorzien in een kleinschalige woningbouwontwikkeling als de ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken.
De in het eerste lid genoemde afspraken kunnen alleen afspraken bevatten over locaties die zijn gelegen in of aan kernen of in of aan dorpslinten.
Uit het planvoornemen blijkt dat de locatie is gelegen direct grenzend aan de bestaande kern (westzijde). Stedenbouwkundig is er sprake van een geheel. Het plangebied is weliswaar buiten het BSG gelegen maar is wel aangeduid als woningbouwlocatie. Medewerking kan worden verleend als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken. Zoals hiervoor en in paragrafen 3.2.2 en 3.4 is aangegeven is er sprake van regionale afstemming.
Aandacht voor behoud en ontwikkeling van landschap en cultuurhistorie is sterk verankerd in het ruimtelijk beleid van de provincie Noord-Holland. In de afgelopen jaren is het beleid sterk ontwikkeld en heeft het een duidelijke plek gekregen in de Structuurvisie Noord-Holland 2040. Voor het opstellen van ruimtelijke plannen zoals bestemmingsplannen, beeldkwaliteitsplannen en structuurplannen is de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (2018) vastgesteld. Ruimtelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied zijn alleen mogelijk indien de Leidraad daarbij wordt toegepast. Deze Leidraad Landschap en Cultuurhistorie is een vernieuwde versie van de Leidraad uit 2010.
De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie is een provinciale handreiking voor het inpassen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het landschap, zoals bebouwing, agrarische bedrijven, infrastructuur of vormen van energieopwekking. De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie geeft gebiedsgerichte en ontwikkelingsgerichte beschrijvingen en biedt zo toepasbare informatie over de manier waarop ruimtelijke ontwikkelingen kunnen bijdragen aan de kwaliteit van de leefomgeving. De provincie beoogt met deze Leidraad Landschap en Cultuurhistorie om samen met bijvoorbeeld gemeenten, ontwikkelaars en initiatiefnemers te werken aan het behouden en versterken van de kwaliteit van het landschap en de cultuurhistorie.
Ruimtelijke kwaliteit is lastig te definiëren of te kwantificeren. Het gaat niet om mooi of lelijk, of behouden tegenover ontwikkelen. Ruimtelijke kwaliteit draait om het samenspel van nieuw en oud en de balans tussen behoud en ontwikkeling bij het maken van keuzen over de toekomst van het landschap. Zonder behoud geen verleden, maar zonder ontwikkeling geen toekomst. Kortom ruimtelijke kwaliteit ontstaat als nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen aansluiten op de huidige kwaliteiten van het landschap. Zodat, waar mogelijk, eenieder het landschap in kan, het kan beleven en ervan kan genieten – ook in de toekomst.
Volgens de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie dient bij ruimtelijke plannen verantwoording te worden afgelegd van de manier waarop nieuwe functies rekening houden met de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap, de ordeningsprincipes van het landschap, de bebouwingskarakteristieken en de bestaande kwaliteiten van het gebied.
De algemene ambitie is om ruimtelijke ontwikkelingen:
Het plangebied valt onder het ensemble West-Friesland West. Voor dit ensemble gelden met betrekking tot ruimtelijke kwaliteit de volgende uitgangspunten:
Voor de verantwoording van de inpassing en de ruimtelijke kwaliteit van het plan wordt verwezen naar hoofdstuk 4 (Planbeschrijving).
In april 2020 is de Woonagenda provincie Noord-Holland 2020-2025 vastgesteld. Doelstelling van de woonagenda is dat de provincie Noord-Holland wil zorgen voor voldoende betaalbare, duurzame en toekomstbestendige woningen voor alle doelgroepen. De speerpunten van het provinciale woonbeleid zijn een woning voor iedereen, productie op peil: aanjagen woningbouwproductie, gezond, duurzaam en toekomstbestendig wonen in een aantrekkelijke provincie en een kwalitatief, betaalbaar en divers woningaanbod. De belangrijkste uitgangspunten van het beleid zijn:
Deze speerpunten zijn vertaald in de Regionale Actieprogramma's. In paragraaf 3.4.3 wordt hier nader op ingegaan.
Op basis van de bovenstaande samenvattingen kan worden geconcludeerd dat deze ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal beleid.
In deze woondeal geven regio Noord-Holland Noord en provincie Noord-Holland de grootste opgaven weer, wordt de huidige, innovatieve wijze van samenwerking om deze opgaven aan te pakken toegelicht en wordt afgesloten met een overzicht van concrete maatregelen waarvoor de hulp van het rijk wordt gevraagd. De scope van de woondeal is om de steden hun eigen karakter te laten houden en tegelijk flexibel in te spelen op de groei van inwoners. Uitgangspunt voor de regio is dat zoveel mogelijk binnenstedelijk en rond OV-locaties wordt gebouwd.
Door de vier gemeenteraden van de Kop van Noord-Holland is voor de zomer 2020 het RegioAkkoord “De Kop Groeit” vastgesteld. In paragraaf 3.2.3 werd daaraan al gerefereerd. De kop staat voor behoud en groei van een goede woon - , werk - en leefomgeving voor inwoners en mensen die verblijven in de regio. Om dit te bereiken zijn onder andere voldoende woningen van goede kwaliteit nodig. In het Regioakkoord is een woonakkoord opgenomen om minimaal 5.000 woningen in de Kop te realiseren tot 2030 waarbij is aangegeven dat het belangrijk is om in deze behoefte te voorzien en de woningbouwproductie te versnellen Uitgangspunt hierbij is 'Sterke kernen, goede voorzieningen” waarbij er ruimte wordt geboden voor kleinschalige woningbouw in het landelijk gebied, aan de randen van de kern. Ook is dit in de Woondeal Noord-Holland Noord opgenomen.
In 2017 is het Regionaal Actieprogramma (RAP) Wonen 2017-2020 van de regio Kop van Noord-Holland vastgesteld. Hierin worden regionale afspraken gemaakt die nodig zijn om de woningmarkt toekomstbestendig te maken. Daarbij wordt rekening gehouden met demografische trends en ontwikkelingen.
De regio zet vooral in op kwaliteit boven kwantiteit. Transformatiemogelijkheden en woningbouwlocaties liggen vooral binnenstedelijk. Er is daarnaast voldoende stimulans en ruimte voor nieuwe initiatieven en woonexperimenten. De bevolkingsgroei- en samenstelling in de Kop van Noord-Holland verandert. De regio anticipeert hierop door in te zetten op verduurzaming van het wonen door levensloopbestendigheid, energiebesparing en nieuwe woonconcepten te verkennen.
In het Convenant regionale samenwerkingsafspraken woningbouw van de Kop van Noord-Holland
2020-2030 wordt er voor de regio van uitgegaan dat minimaal 5.000 woningen worden toegevoegd tot 2030. Regiogemeenten hanteren een kwantitatief afwegingskader en nemen daarbij richtwaarde 3 als vertrekpunt voor de eerste planperiode tot 2024, waarbij voor de gemeente Schagen 1008 wonigen zijn opgenomen in de prognose.
Het regionale beleid met betrekking tot Wonen, welzijn en zorg richt zich met name op de aanpassing van woningen op langere termijn, het faciliteren en streven naar een bereikbaar voorzieningenniveau en over het toestaan van nieuwe woonvormen. Gemeenten moeten streven naar een gevarieerd, volwaardig en betaalbaar woningaanbod voor de toenemende groep senioren en zorgvragers, zodat deze doelgroepen zo goed mogelijk bediend worden. Het beleid richt zich niet zo zeer op de specifieke behoefte van mensen met een verstandelijke beperking.
Het woonbeleid van de regio richt zich vooral op woningen voor zelfstandige bewoning eventueel met aanvullende zorg voor senioren en zorgvragers. De woningen die met onderhavig plan mogelijk worden gemaakt, sluiten hierbij aan.
Op het convenant is al uitgebreid ingegaan in paragraaf 3.2.3. In het Convenant zijn de ambities van de gemeenten Den Helder, Hollands Kroon, Schagen, Texel opgenomen. Er is sprake van één kwantitatief en kwalitatief regionaal vraaggestuurd woningbouw-programma tot 2030. Met het convenant beogen de vier Kopgemeenten en de provincie Noord-Holland een actieve regionale samenwerking woningbouw te continueren ten behoeve van een optimale ruimtelijke ontwikkeling van de woningvoorraad/-markt van de regio Kop van Noord-Holland. Hiervoor hebben de partijen afspraken gemaakt over de woningbouwplannen in programma(‘s) die aansluiten bij de vraag naar nieuwbouwwoningen en woningtypen in de regio Kop van Noord-Holland.
Onderhavig plan past in het regionale beleid en draagt bij aan een evenwichtige en een gevarieerde opbouw van de woningvoorraad in de regio.
Gemeente Schagen is sinds 2013 de naam van een fusiegemeente die bestaat uit de voormalige gemeenten Schagen, Harenkarspel en Zijpe. Het onderhavig plan viel oorspronkelijk onder het grondgebied van de gemeente Harenkarspel.
Voor het grondgebied van de voormalige gemeente Harenkarspel is op 15 december 2009 door de toenmalige gemeenteraad de Structuurvisie Harenkarspel vastgesteld. In deze structuurvisie is naast algemeen beleid ook gebiedsgericht beleid ten aanzien van de ruimtelijke structuur beschreven. Voor het thema wonen is in de structuurvisie aangegeven dat de voormalige gemeente Harenkarspel aantrekkelijk is als vestigingsplaats, op korte afstand van steden en van de kust maar toch met een landelijk karakter en een dorpse wijze van bouwen. Op deze kwaliteit kan worden voortgebouwd. Het plangebied is op de kaart behorende bij de structuurvisie aangeduid als onderdeel van een nieuw woongebied en daarmee is de locatie aangewezen als woningbouwlocatie Buiten Bestaand Stedelijk gebied.
Uitsnede kaartbeeld Structuurvisie Harenkarspel (2009), het plangebied is rood omrand
Voor Sint Maarten wordt in de structuurvisie uitgegaan van een bouwlocatie aan de zuidzijde van het dorp. De locatie is met name gekozen om de waardevolle zone tegen de Westfriese dijk aan open te houden.In Sint Maarten kunnen, bij een globaal evenredige verdeling van de woningen over de kern circa 90 woningen gebouwd worden. De nieuwe ontwikkeling Rode Kool heeft hier al een bijdrage aan geleverd. Namelijk 32 woningen. De voorgenomen woningbouw is passend binnen de Structuurvisie Harenkarspel.
In de Omgevingsvisie gemeente Schagen is een visie op hoofdlijnen uitgewerkt die gericht is op de toekomst, waarbij vooruit gekeken wordt richting 2040. De visie bestaat uit acht speerpunten, een visiekaart en een waardenkaart. Bij de ontwikkeling van een plan wordt gekeken of het voldoet aan de genoemde speerpunten. Voor de ontwikkeling van het plan is van belang dat de gemeente wil aansluiten bij de groeiende behoefte aan woningen die passen bij de vraag en bijdragen aan sterke kernen. Door de bestemmingswijziging van Agrarisch naar Wonen wordt het voor de huidige en toekomstige particuliere eigenaren mogelijk om op het perceel te wonen. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de voorzieningen in de kern Sint Maarten en dit zorgt voor een goed woon- en leefklimaat, maar zorgt ook voor sterke kernen.
Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met de Omgevingsvisie gemeente Schagen.
De gemeenteraad van Schagen heeft op 2 april 2019 de gewijzigde Reisgids voor ruimtelijke kwaliteit vastgesteld. Met deze Reisgids hanteert de gemeente het welstandsbeleid. De doelen van de Reisgids zijn het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit, de spelregels voor welstand duidelijk maken en een objectieve, efficiënte en transparante beoordeling van bouwplannen mogelijk maken. Als leidraad voor de beoordeling van ruimtelijke kwaliteit van plannen zijn beleidsregels opgesteld. Deze regels zijn abstract van karakter en geven ruimte voor verschillende ontwerp-oplossingen. Uitgangspunt voor het welstandbeleid is dat er minder regels zijn en meer vrijheid en eigen verantwoordelijkheid voor initiatiefnemers. Ontwikkelingen worden beoordeeld op algemene en gebiedsgerichte welstandscriteria, waarbij zaken als de relatie tussen gebouw en omgeving, schaal, sociaal culturele context, vorm en functie in evenwicht moeten zijn.
Voor plannen met een groter maatschappelijk belang zoals inbreidingsopgaven en grotere bestemmingsplannen moeten criteria opgesteld worden via een concreet stedenbouwkundig plan. De ontwikkelaar is in deze plannen niet direct de exploitant of exclusieve gebruiker. Voor deze ontwikkelingen geldt dat een beeldkwaliteitsplan moet worden opgesteld. Het beeldkwaliteitsplan omvat een beschrijving van de gebiedskwaliteiten, ontwikkelgeschiedenis, ordeningsprincipes en bebouwingskarakteristieken en van de omgeving. De criteria uit de Reisgids zijn hiervoor leidend en de criteria in het op te stellen beeldkwaliteitsplan zijn een aanvulling hierop.
Het plangebied valt binnen de soepele welstandsregels en binnen de indeling buitengebied. Voor het SinmareVeld is een beeldkwaliteitsparagraaf opgenomen in het stedenbouwkundig plan (Stedenbouwkundig plan en Beeldkwaliteitsplan Sint Maarten, Vollmer+partners, 21 november 2023). Dit is bij de toelichting toegevoegd als Bijlage 1. Voor het onderhavig plan zal bij de verdere uitwerking van de bebouwing rekening worden gehouden met het stedenbouwkundig plan, beelkwaliteitsplan en de eisen vanuit welstand.
Daarmee kan geconcludeerd worden dat het bouwplan goed past in de landschappelijke omgeving en de stedenbouwkundige structuur van Sint Maarten.
Het bomenbeleidsplan geeft richting aan hoe de gemeente met bomen binnen de gemeente Schagen omgaat en wat de gemeente belangrijk vindt. Met dit plan zorgt de gemeente dat de kwaliteit van het bomenbestand hoog blijft. Ook voorkomt de gemeente toekomstige knelpunten en overlast door bomen. In het bomenbeleidsplan staan de visie en ambities van de gemeente die als basis dienen voor het boombeheerplan. Duidelijk beleid voor bomen zorgt ervoor dat er gericht en goed beheer uitgevoerd kan worden. De gemeente houdt het bomenonderhoud hiermee onder controle, voorkomt hoge kosten en zorgt dat waardevolle bomen niet zomaar verdwijnen.
De monumentale en waardevolle bomen en houtopstanden in de gemeente worden beschermd door de Bomenverordening en de bijbehorende Groene Kaart. Het gaat hierbij zowel om gemeentelijke als particuliere bomen.
Uitsnede Groene Kaart met plangebied rood omrand
De bomen aan de noordzijde van het plangbied vallen binnen de gemeentelijke waardevolle en gemeentelijke overige bomen.
Bij het opstellen van het plan worden bestaande bomen zoveel mogelijk intact gelaten. Als het nodig is voor de ontwikkeling bomen te kappen zal hiervoor een omgevingsvergunning worden aangevraagd.
Op basis van bovenstaande samenvattingen van de van belang zijnde beleidsnota's kan geconcludeerd worden dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid.
In dit hoofdstuk wordt het plan uiteengezet en beschreven aan de hand van een aantal aspecten. De stedenbouwkundige opzet geeft de inpassing in de omgeving weer. De plannen zullen na vaststelling van het bestemmingsplan verder uitgewerkt worden. De bebouwing en de inrichting van de openbare ruimte zullen in overeenstemming zijn met de regels en de verbeelding (het juridisch bindende deel) van het onderhavige bestemmingsplan. De ontsluiting en het parkeren worden behandeld en tot slot worden de duurzaamheidsaspecten van het plan beschreven.
Het stedenbouwkundig plan voor het nieuwe woongebied SinmareVeld is opgebouwd rond een sterke landschappelijke drager. Deze bestaat uit een solide waterstructuur en groene lopers die een rijke omgeving bieden met veel ruimte voor natuurlijk groen, bomen, speelplekken en speelaanleidingen, natuurlijke oevers, etc.. De buurt voegt zich in de hoekige structuur van de polder en kenmerkt zich door enkele ruime doorzichten naar de polder. Dit biedt kwaliteit aan de woonbuurt zelf en aan de directe woonomgeving.
De woonbuurt grenst aan de Groenedijk met zijn lintstructuur. Daar wordt op aangesloten met een kleinschalige structuur van twee vrijstaande woningen. De bestaande sloot wordt daarbij verbreedt zodat de nieuwbouw wat meer afstand houdt tot de weg. Het water is verbonden met de rest van de woonbuurt, wat de waterkwaliteit en –kwantiteit ten goede komt.
De woonbuurt is opgebouwd uit twee woonclusters. De oostelijke ligt tegen de oude lintstructuur van de Groenedijk aan en heeft daarom een relatief lage dichtheid. Woningen hier hebben een royale tuin aan een watergang en de middenweg heeft een ruime maat met groene bermen. Zowel over het water als via de groene woonstraat zijn doorzichten gemaakt naar de polder. Op de rand van de polder wordt een natuurbosje gerealiseerd. Dat helpt de natuurwaarde te vergroten en draagt ook bij aan de verzachting van het aanzicht. Niet de bebouwing maar het groen is hier dominant.
Het westelijke cluster sluit de nieuwbouwuitbreiding 'De Rode Kool' af. Achterkanten worden aan achterkanten gesitueerd en het geschakeerde patroon langs de Omloop wordt doorgezet. In het hart wordt ruimte geboden voor gestapelde bouw en rug aan rug woningen te midden van een groen veld. Er wordt daarbij ruimte gehouden voor een speelveld dat niet alleen de nieuwe woonbuurt, maar ook de omgeving ten goede komt.
Overzichtskaart stedenbouwkundig plan SinmareVeld
Het verkeer kent een heldere ontsluiting. Het gebied heeft twee entrees. Eén door de wijk 'De Rode Kool' en als tweede een nieuwe aansluiting op de Groenedijk. De aansluiting op de Groenedijk zal de verkeersbewegingen grotendeels opvangen. Er worden verder alleen doorsteken gemaakt naar de Omloop voor voetgangers en fietsers, welke ook ten goede komen aan de ontsluiting voor calamiteitenverkeer. Voor de afvalinzameling is een rondlopende route gerealiseerd vanaf de Groenedijk naar de Omloop. Ten oosten van de locatie wordt een aansluiting gerealiseerd van het trekkerpad op de Groenedijk.
Het plan voorziet in de benodigde parkeerplaatsen voor de woningen inclusief bezoekersparkeren. Daarbij is de Nota Parkeernormen Schagen 2016 als basis genomen. Bij de duurdere woningen wordt zoveel mogelijk op eigen terrein geparkeerd door middel van een garage met dubbele oprit. Daarnaast zijn parkeerplaatsen gerealiseerd in het openbaar gebied.
Parkeerplaatsen in het openbare gebied zullen worden uitgevoerd in een halfverharding die bodeminfiltratie van hemelwater vergemakkelijkt.
Voor de woningen geldt de volgende tabel, hiervoor geld dat de reductie van parkeerplekken op eigen erf is opgenomen in het totaal te realiseren parkeerplekken:
aantal P. norm P. eigen terrein totaal
Vrijstaand 12 2,3 1,8 6
2-1 kap 16 2,2 1,8 6,4
Senioren 5 2 10
Rij 4 2 8
Rug aan rug 12 1,4 16,8
Appartementen 13 1,4 18,2
62 woningen 65,4 openbare parkeerplaatsen
Omdat de gemeentelijke nota geen specifieke norm hanteert voor woningen van het type "Rug aan rug", is in de bovenstaande berekening uitgegaan van dezelfde parkeernorm als appartementen.
Op basis van de parkeerberekening berekening dienen 66 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd in het openbaar terrein. Het stedenbouwkundig plan voorziet daarin.
Duurzaamheid van een gebied of in relatie tot een ruimtelijke ontwikkeling kan tot uitdrukking komen in de thema's: kwaliteit van de leefomgeving, water, energie, mobiliteit, natuur/ecologie en milieu. Onder deze laatste kan onder meer het volgende worden verstaan: gezondheid, externe veiligheid, materiaalkeuze en hergebruik van materialen, duurzaam slopen, geluid, lucht en beheer/onderhoud van een gebied of gebouw. Er bestaat geen wettelijke verplichting om het thema duurzaamheid in bestemmingsplannen vast te leggen. Wel vormt het een belangrijk onderwerp in het sociaal-maatschappelijke debat en daarmee een belangrijk aandachtspunt in het overheids-beleid. Gemeenten streven in dat kader naar een duurzame (gebouwde) omgeving. Bestemmingsplannen kunnen echter beperkt worden gehanteerd om duurzame energieaspecten te regelen. Voor eventuele ambitieuze duurzame energiedoelstellingen dienen dan ook extra instrumenten, zoals privaatrechtelijke overeenkomsten, ingezet te worden.
De Regionale Omgevingsdienst Noord-Holland Noord heeft samen met de gemeenten in deze regio een brochure ontwikkeld over duurzaam bouwen en wonen. Sinds 2020 mogen alleen nog energie-neutrale of energieopwekkende woningen worden gebouwd. Middels deze brochure wordt inspiratie geboden hoe hiermee om kan worden gegaan. Voor vragen op het gebied van duurzaam (ver)bouwen, energiebesparing of energie opwekken kunnen inwoners en ondernemers van Noord-Holland Noord tegenwoordig bij het Duurzaam Bouwloket terecht. De gemeente Schagen participeert hier in.
De gemeente Schagen geeft uitvoering aan de Energieagenda 2017. Schagen ondersteunt, faciliteert en initieert projecten, zodat het energieverbruik vermindert en er meer duurzame energie wordt opgewekt. Een van de speerpunten is meer energie neutrale nieuwbouw. Schagen wil de energietransitie ondersteunen en versnellen om uiteindelijk in 2040 energie-neutraal te zijn. Daarom is besloten om alle nieuwbouw aardgasvrij te realiseren. De gemeente begeleid particuliere bouwers in een vroeg stadium van de planontwikkeling, waardoor hogere ambities worden gehaald.
SinmareVeld wordt een duurzame woonwijk. Dit blijkt onder andere uit:
Binnen de regels voor de bestemmingen van dit bestemmingsplan is er voldoende ruimte opgenomen voor het aanbrengen van zonnepanelen, zonnecollectoren, e.d. Ook is in de bestemmingsomschrijving kleinschalige duurzame energiewinning opgenomen. Door de opzet van het plan met veel ruimte voor groen en water is er voldoende mogelijkheid tot waterbuffering wat de waterrobuustheid en klimaatbestendigheid voor de toekomst groter maakt.
Klimaatadaptatie
De gemeenten in de Noord-Holland, waaronder de gemeente Schagen, hebben zich geschaard achter de 'Intentieovereenkomst Klimaatbestendige Nieuwbouw Metropoolregio Amsterdam (MRA) en Noord-Holland'. Dat betekent dat klimaatbestendigheid - voorbereid zijn op onder andere hitte en wateroverlast - een standaard criterium wordt voor alle nieuwbouwplannen in de gemeente.
Voor klimaatadaptie zijn verschillende aspecten van belang. Deze zijn richtinggevend voor de verdere uitwerking van het stedenbouwkundig plan en voor het opstellen van het inrichtingsplan van de openbare ruimte.
Hitte
Uitgangspunt is 1,5 boom per woning, wat overeenkomt met 0,6 boom per inwoner. De openbare ruimte zal ruim voorzien zijn van bomen ten behoeve van de schaduwwerking en verkoeling.
Schaduw
Er is tenminste 30% schaduw voor belangrijke langzaamverkeersroutes en verblijfsplekken in het plangebied tijdens de hoogste zonnestand in de zomer.
Koele plekken
Koele plekken (minimaal 200 m2) zijn op loopafstand (300 meter) aanwezig.
Water
De neerslag van een hevige bui (1/100 jaar, 70 mm in een uur) op privaatterrein wordt in het plangebied opgevangen en vertraagd afgevoerd. De berging wordt de eerste 24 uur daarna niet geleegd en is in maximaal 60 uur weer beschikbaar. Voor de technische uitwerking hiervan is onderzoek vereist in de uitwerkingsfase, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke grondslag.
Voor het bestemmingsplan is een aantal milieuaspecten, van belang voor het plangebied, nader bekeken. In dit hoofdstuk worden de resultaten van de onderzoeken hiernaar beschreven. Aandacht is besteed aan geluidhinder, bedrijven en milieuzonering, bodem, externe veiligheid, vormvrije m.e.r-beoordeling en luchtkwaliteit. Daarnaast is aandacht besteed aan de aspecten ecologie, archeologie en is een waterparagraaf opgenomen.
Water en ruimtelijke ordening zijn in toenemende mate met elkaar verweven. Dit betekent dat effecten van nieuwe ontwikkelingen op de waterhuishouding inzichtelijk moeten worden gemaakt. In het bestemmingsplan moet daarom een waterparagraaf worden opgenomen. Voor nieuwe ruimtelijke plannen geldt bovendien de 'watertoets' die verplicht tot overleg met de waterbeheerder over voorgenomen ontwikkelingen, voordat een bestemmingsplan in procedure wordt gebracht.
In de startovereenkomst Waterbeleid voor de 21e eeuw en in het Nationaal Bestuursakkoord Water hebben de gezamenlijke overheden bepaald dat water een sturend principe moet zijn in de ruimtelijke ordening. Hierbij wordt het waterneutraal principe gehanteerd. Concreet houdt dit in dat bij ruimtelijke ontwikkelingen, waarbij het verhard oppervlak toeneemt en/of waarbij het waterbergend vermogen afneemt, er maatregelen worden getroffen om de negatieve effecten op te kunnen heffen. Uitgangspunt is dat dit plaatsvindt in het plangebied.
Om veiligheid te creëren en schade door wateroverlast en droogte te voorkomen is gekozen voor een drietrapsstrategie bij de keuze van maatregelen. Deze drietrapsstrategie krijgt een verplichtend karakter voor alle overheden:
Daarnaast is er het Deltaprogramma 2015: Nederland veilig en leefbaar in de 21e eeuw, een nationaal programma met beslissingen en strategieën die Nederland de komende decennia moeten beschermen tegen hoogwater en moeten zorgen voor voldoende zoetwater. Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten gaan aan de slag om Nederland robuuster in te richten en de extremen van het klimaat veerkrachtig op te vangen. Voor nieuwbouw is hierbij van belang het punt ruimtelijke inrichting: alle overheden gaan gezamenlijk en systematisch aan het werk om de bebouwde omgeving bij (her)ontwikkeling beter bestand te maken tegen hitte, droogte, wateroverlast en eventuele overstromingen. Dit betekent steden en dorpen waterbestendig inrichten en het water waar nodig de ruimte geven. Dat kan bijvoorbeeld door het opvangen van water op waterpleinen, drijvende woningen, meer groen of verplaatsing van vitale infrastructuur. In 2050 moet heel Nederland meer klimaatbestendig zijn ingericht.
Keur
Elk waterschap stelt een keur vast waarin de gebods- en verbodsbepalingen zijn opgenomen die het waterschap nodig oordeelt ter uitvoering van zijn taak: de waterstaatkundige verzorging van het beheersgebied. Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier zorgt voor voldoende en schoon water in de sloten en meren van Noord-Holland ten noorden van het Noordzeekanaal. Om dat doel te bereiken stelt het hoogheemraadschap eisen aan het onderhoud van de wateren. Het is van belang dat de wateren blijven bestaan, de juiste afmetingen hebben en worden onderhouden.
De legger is onlosmakelijk verbonden met de Keur Hoogheemraadschap Holland Noorderkwartier en algemene regels bij de keur. In de keur staat wat er wel en niet mag en wat moet. In de legger staat waar de keur van toepassing is en is gedetailleerd vastgelegd wie wat in hoeverre moet onderhouden.
Primair zijn de wateren die van belang zijn voor de aan- en afvoer van water en waterberging op regionaal en polderniveau. Het zijn wateren met een belangrijke publieke functie. Secundair is een stelsel van wateren die van belang zijn voor de aan- en afvoer van water en waterberging op perceelniveau met diverse belanghebbenden. Wateren dus met een beperkte publieke functie.
In de Legger Wateren is beschreven wie onderhoudsplichtig is. De primaire wateren worden over het algemeen onderhouden door het hoogheemraadschap zelf; dit betreft dan het buitengewoon onderhoud, het onderhoud nat en het baggeren. De secundaire en tertiaire wateren worden onderhouden door de aanliggende eigenaren.
Met de inwerkingtreding van de Waterwet is de Watervergunning van kracht geworden. Watervergunning (en/of Keurontheffing) van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier als waterbeheerder is nodig voor werkzaamheden in, onder, langs, op, bij of aan open water, waterkeringen en wegen in het beheer van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, het aanleggen van meer dan 800 m² aan verharding, het onttrekken van grondwater en het lozen op het oppervlaktewater.
Het plangebied is gelegen in peilgebied 3752-01 in de polder Geestmerambacht met een dynamisch peil wordt gehanteerd van NAP -1,75 meter. Het gebied watert af via een aantal secundaire- en primaire waterlopen naar gemaal Geesterambacht Wagenweg, alwaar het wordt uitgeslagen op de Schermboezem. Verantwoordelijk voor het waterbeheer in het plangebied is Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). Het plan is in het kader van de watertoets voorgelegd aan het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK).
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen.
Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels die op de website van het waterschap zijn te vinden (https://www.hhnk.nl/portaal/keur_41208/).
Waterkeringen
In het plangebied zijn geen waterkeringen gelegen, aangewezen op grond van de Legger.
Waterkwantiteit
Het bestaande waterbergende vermogen in het plangebied wordt vergroot. Demping van water is niet aan de orde.
Watertoets
Het plan is voorgelegd aan de HHNK met verzoek om een een (digitaal) wateradvies. Het wateradvies is hieronder weergegeven.
Waterkwantiteit
Het plan heeft een substantiële toename van verharding en bebouwing tot gevolg. Door deze toename aan verharding zal de neerslag versneld worden afgevoerd van het terrein. Zonder compenserende maatregelen kan dit leiden tot ongewenste peilstijgingen en zal de waterhuishoudkundige situatie hierdoor verslechteren.
Het plangebied is momenteel onverhard. De exacte toename aan verharding betreft de openbare ruimte waar sprake is van versnelde afvoer van hemelwater (wordt het gebied bijvoorbeeld kolkloos aangelegd dat zal er beperkte afvoer van hemelwater richting het watersysteem zijn); de bebouwing en 50% van de kavels exclusief bebouwing. Aangegeven is dat er sprake is van 15.000 m2 aan toename van verharding. Tevens wordt er 3800 m2 aan water aan het plan toegevoegd.
Om de effecten van de verhardingstoename te compenseren dient het wateroppervlak in het peilgebied uitgebreid te worden met 11% van de verhardingstoename. Hierbij is uitgegaan van een peilstijging van 0,33 meter die statistisch eens in de 25 jaar kan voorkomen, een bemalingscapaciteit van 14,4 mm/dag, een gemiddelde drooglegging van 1,15 meter en grondsoort klei. Gezien de toevoeging van water aan het plangebied wordt ruimschoots voldaan aan de minimale hoeveelheid waterberging.
Als voorkomen kan worden dat de neerslag versneld in het oppervlaktewater terecht komt door bijvoorbeeld het toepassen van een opslagvoorziening onder de openbare weg of iets als een wadi, dan kan dit ook ingezet worden voor watercompensatie. Hierbij moet voldaan worden aan de voorwaarden zoals gesteld in de Beleidsregels watervergunningen 2017 van het HHNK.
Motivatie
De toename van de verharding bestaat uit:
Bebouwing 3.640,2 m2
50% uitgeefbaar kavel 6.179,2 m2
Verharding 5.021,3 m2
14.840,7 m2
Uitgaande van de compensatie van 11% dient een wateroppervlak van ten minste 1.632,5 m2 te zijn. Het huidig plan voorziet hier ruim in met de realisatie van 3.898 m2 extra oppervlaktewater.
Onderhoud oppervlaktewater
Op dit moment is er nog geen oppervlaktewater in het plangebied aanwezig. Rondom en door de wijk wordt een nieuwe waterloop gerealiseerd welke zuidelijk langs het woningbouwproject Rode Kool aan zal sluiten aan de hoofdwaterloop van het hoogheemraadschap.
Conform de overeenstemming tussen het hoogheemraadschap en gemeente Schagen zal bij afronding van het watersysteem en akkoord bevinden door ons, het beheer en onderhoud van het stedelijk water worden overgenomen door het hoogheemraadschap.
Van belang is dat het onderhoud in dit plan conform onze voorwaarden uitgevoerd kan worden. Een van de voorkeuren is om het water varend te kunnen onderhouden. Mocht het niet varend kunnen dan zal er een onderhoudsstrook op de oever ingericht moeten worden van voldoende afmeting voor rijdend materieel.
Afmetingen onderhoud vaartracé
De minimale afmeting van het water om varend te kunnen onderhouden is tenminste 6 meter breedte op de waterlijn; 1 meter waterdiepte en een talud van 1:1,5m. Kunstwerken die in/over het water liggen zullen doorvaarbaar moeten zijn met een minimale afmeting van 2,5m vaarbreedte; 1m vaardiepte en 1,1m doorvaarthoogte.
Daar waar een maaiboot een haakse bocht moet nemen, moet keren of te water wordt gelaten is het nodig dat er meer breedte beschikbaar is. Als aan het einde van een vaartracé de maaiboot ook weer zal moeten draaien, dient er rekening gehouden te worden met een draaicirkel van 8 meter. Tevens dient de laad- en losplaats van de maaiboot voldoende maat te hebben om te water gelaten te kunnen worden.
Onderhoud wegsloot
De nieuw aan te leggen wegsloot langs de Omloop wordt niet doorvaarbaar en zal vanaf de openbare weg onderhouden moeten worden. De te hanteren onderhoudsstrook hiervoor bedraagt 5 meter vlakke ruimte. Hierbij ga ik er vanuit dat de breedte van het water niet meer bedraagt dan 4 meter op de waterlijn. De bestaande bomen langs de waterkant zijn daarbij een aandachtspunt omdat zij het onderhoud hinderen. Bij een niet varend onderhouden tracé mag voor de ontsluiting een duiker in de dam toegepast worden. De afmeting van 800mm die in het plan is aangehouden, is voldoende.
Steigers
Op de weergave is aangegeven dat het water op een voldoende breedte wordt aangelegd dat een maaiboot dit kan onderhouden. Daar waar de woningen aan het water grenzen met hun tuinen is vaak de wens om een steiger in het water te realiseren. Het is wenselijk om het water op die locaties breder aan te leggen zodat een steiger bij de woningen niet conflicteert met de benodigde vaarbreedte. Dit is het geval bij de middensloot, echter, aan de buitenrand niet.
Tuinen aan water
De meeste woningen in het plangebied hebben een tuin aan het open water. Hierbij moet rekening gehouden moet worden met incidentele hoge waterstanden. De aangegeven peilstijging van 0,33m is een bui die statistisch eens in de 25 jaar voorkomt. Echter, de afgelopen jaren hebben we intensere buiten meegemaakt die zorgen voor een tijdelijk hogere waterstand. Door hier rekening mee te houden bij de aanleg van de tuinen, kan een overlastsituatie voor de bewoners worden voorkomen. Het is onwenselijk om de tuinen kort boven het water aan te leggen en in te richten. Daar waar dit wel gaat gebeuren is het vooral zaak om toekomstige bewoners ook voor te lichten over eventuele consequenties zodat men keuzes kan maken bij de inrichting van het betreffende gedeelte van de tuin.
Motivatie
Het plan is op basis van het advies aangepast zodat rekening wordt gehouden met de onderhoudsvereisten van het HHNK vanaf het water en vanaf de wegkant. In het beeldkwaliteitsplan zijn stringente regels opgenomen voor de vlonders en stijgers die helpen om de doorvaarbaarheid te garanderen.
Waterkwaliteit
Het hoogheemraadschap is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het oppervlaktewater. Ons uitgangspunt is dat huishoudelijk afvalwater en hemelwater van schone oppervlakken gescheiden worden. Gezien de ligging van de woningen verwacht het HHNK dat aangesloten zal worden op gemeentelijke riolering.
Het hemelwater kan direct afgekoppeld worden naar de bestaande en nieuw te graven watergangen binnen het plangebied. Voor een lozing op het oppervlaktewater moet op grond van de Waterwet een vergunning worden aangevraagd of moet een melding worden gedaan. De gemeente is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het afstromende hemelwater.
Met betrekking tot het afstromend hemelwaterwater raad het HHNK aan om terughoudend om te gaan met uitlogende materialen zoals koper, lood en zink.
Motivatie
Er zal voor de nieuwbouw op het terrein een gescheiden stelsel aangelegd worden. Het advies van het HHNK inzake de waterkwantiteit heeft voorts betrekking op de verdere planuitwerking en staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Klimaatadaptatie
Graag wil het hoogheemraadschap het advies meegeven om bij de inrichting van het totale plan rekening te houden met een klimaatadaptieve inrichting. Het gaat dan om bijvoorbeeld het aanleggen van parkeervoorzieningen met waterdoorlatende verharding. Het plan biedt hiertoe goede kansen en daarmee kan worden voorkomen dat er een toename van hittestress plaatsvindt in het gebied en is het nog meer voorbereid op een veranderend klimaat.
Motivatie
Het advies van het HHNK inzake de waterkwantiteit heeft betrekking op de verdere planuitwerking en zijn verwerkt in het beeldkwaliteitsplan. Het advies staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Vergunningen en ontheffingen
Voor werkzaamheden in, langs, op, bij of aan open water, waterkeringen, alsmede voor het doen van lozingen op het oppervlaktewater en het realiseren van verhardingstoenames groter dan 800 m2 is een watervergunning nodig. De watervergunning is in werking getreden met het van kracht worden van de Waterwet op 22 december 2009. Via het Omgevingsloket kan een aanvraag om een watervergunning worden gedaan.
Motivatie
Het advies van het HHNK inzake de waterkwantiteit heeft betrekking op de verdere planuitwerking en staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Het aspect waterhuishouding staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Per 1 januari 2017 is de nieuwe Wet Natuurbescherming (WNB) van kracht. De Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet worden in deze wet geïntegreerd. In de WNB is zowel de soortbescherming van wilde flora en fauna geregeld als de gebiedsbescherming die veelal voortkomt uit bepalingen van de Europese Habitatrichtlijn (HRL) en Vogelrichtlijn (VRL) en de bescherming van houtopstanden. De provincies zijn, op enkele uitzonderingen na, het bevoegd gezag van de wet. De provincies organiseren de ontheffingsverlening en handhaving.
Een belangrijke bepaling van de WNB is de zorgplicht die stelt dat “een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied, een bijzonder nationaal natuurgebied of voor in het wild levende dieren en planten kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.”
Onder de WNB wordt een aantal soorten planten en dieren beschermd. Er zijn vier categorieën met beschermde soorten. Twee categorieën bevatten de soorten die respectievelijk zijn beschermd onder de HRL en soorten genoemd in de VRL. Naast deze Europees beschermde soorten heeft de wetgever nog een extra categorie soorten toegevoegd, de 'andere soorten'. Per provincie is conform artikel 3.11 nog een vierde categorie opgesteld, die van de 'vrijgestelde soorten'. Alleen soorten uit de derde categorie kunnen worden vrijgesteld. Voor deze soorten geldt een vrijstelling van ontheffingsplicht bij het overtreden van de verbodsbepalingen (zie Bijlage 1.2.2) bij ruimtelijke ontwikkeling en inrichting en bestendig beheer. De lijst van vrijgestelde soorten kan per provincie variëren. Daarnaast zijn Bosmuis, Veldmuis en Huisspitsmuis in of op gebouwen of daarbij behorende erven in alle gevallen vrijgesteld van de genoemde verboden in artikel 3.10.
De WNB regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden. In de WNB (art. 1.12) wordt ook verordend dat (provinciaal) gebieden aangewezen worden binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Tevens wordt aangegeven dat provincies mogelijkheden hebben ook andere belangrijke gebieden aan te wijzen vanwege hun landschappelijke- of natuurwaarden.
Ruimtelijke ontwikkeling en (her)inrichting zoals het slopen, renoveren of bouwen van woningen, het dempen van wateren of het aanleggen bedrijventerreinen, kan beschadiging of vernieling tot gevolg hebben van de voortplantings- en rustplaatsen van de in het gebied voorkomende (beschermde) soorten. Dit hangt af van de fysieke uitvoering daarvan en de periode waarin het project plaatsvindt. In bepaalde gevallen moet dan ontheffing voor de WNB verkregen worden. Als er beschermde soorten voorkomen die niet zijn vrijgesteld én verbodsbepalingen worden overtreden, dan is ontheffing vereist of moet, indien mogelijk, conform art. 3.31 gewerkt worden met een door het Ministerie van EZ goedgekeurde gedragscode. De vraag of de ontheffing kan worden verleend zal worden beoordeeld door het bevoegde gezag (veelal de provincie waarin het plangebied is gelegen).
Voor de bescherming van houtopstanden is in artikel 4.2 aangegeven dat het verboden is een houtopstand geheel of gedeeltelijk te vellen zonder daar melding van te doen bij Gedeputeerde Staten. Een houtopstand beslaat een oppervlakte van 10 are of meer, of bestaat uit een rijbeplanting van meer dan twintig bomen, gerekend over het totaal aantal rijen. In artikel 4.2 wordt een aantal uitzonderingen aangegeven. Vrijstellingen gelden er wanneer het vellen gebeurt middels een goedgekeurde gedragscode of de werkzaamheden voortvloeien uit instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden of nodig zijn voor aanleg en het onderhoud van brandgangen op natuurterreinen.
Om de uitvoerbaarheid van dit project te toetsen, is een natuurtoets (Groenedijk en De Omloop te Sint Maarten Toetsing in het kader van de natuurwetgeving, Van der Goes en Groot, 9 december 2022, Bijlage 2) uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is.
Soortenbescherming
Niet-jaarrond beschermde vogels
Men dient activiteiten waarbij nesten verstoord of vernield kunnen worden buiten het broedseizoen plaats te doen vinden, dus niet van grofweg 15 maart tot 15 juli. Deze periode is afhankelijk van bijvoor-beeld het weer en de betrokken soorten. Als onverhoopt buiten deze periode vogels broedend aanwezig zijn, dienen werkzaamheden plaatselijk te worden uitgesteld.
Wanneer in het broedseizoen gewerkt gaat worden is het mogelijk – voorafgaand aan het broedseizoen of voorafgaand aan de vestiging van broedvogels – het plangebied ongeschikt te maken als (nog) geen nesten aanwezig zijn. Hierbij mogen geen mogelijke nestplaatsen van jaarrond beschermde vogels ongeschikt of ontoegankelijk worden gemaakt!
Soorten met jaarrond beschermde nesten
Voor het mogelijk incidentele gebruik van het plangebied door vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten uit de omgeving van het plangebied (Huismus, Ransuil, Sperwer of Buizerd), wordt geen negatief effect verwacht van de ingreep omdat het plangebied slechts een klein deel uitmaakt van een veel groter foerageergebied en in de naaste omgeving veel vergelijkbaar of beter biotoop aanwezig is. Het plangebied biedt geen essentieel leefgebied voor deze soorten en ze kunnen gemakkelijk uitwijken.
Vleermuizen
Binnen het plangebied werden geen bomen met geschikte holtes of spleten waargenomen. Op enkele meters ten noorden van het plangebied (langs de Omloop) werden twee bomen met diepe holtes of spleten waargenomen. Voor dit project worden geen bomen gekapt. Wanneer deze bomen toch moeten worden gekapt kunnen vaste rust- en verblijfplaatsen worden beschadigd of vernield van boom bewonende vleermuizen. Het is dan noodzakelijk om vervolgonderzoek en/of een holtescan uit te voeren om de aanwezigheid van deze soorten vast te stellen of uit te sluiten.
Voor de mogelijk aanwezige foeragerende vleermuizen in het plangebied wordt geen negatief effect verwacht van de ingreep omdat het plangebied slechts een klein deel uitmaakt van een veel groter foerageergebied en in de naaste omgeving veel vergelijkbaar of beter biotoop aanwezig is. De vleermuizen kunnen derhalve gemakkelijk tijdelijk uitwijken.
Na realisatie van de plannen zal vanwege de ontwikkelde begroeiing en gerealiseerde bebouwing de beschutting toenemen en zal het terrein geschikt blijven voor foeragerende vleermuizen.
De bomenrij ten noorden van het plangebied (langs de Omloop) kan gebruikt worden als (klein) onderdeel van een vliegroute door vleermuizen. De bomenrij bevindt zich buiten het plangebied en zal behouden blijven. Vooral tijdens de aanlegfase zijn veranderingen aan de orde. De aard van dit deel van het plangebied zal echter tijdens de aanleg maar ook later niet dusdanig veranderen dat belangrijke gevolgen worden verwacht.
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt op ruime afstand (4,6km) van het Natura 2000-gebied 'Zwanenwater & Pettemerduinen'. Hierdoor zijn in potentie alleen effecten mogelijk als gevolg van externe werking. Het plangebied is gescheiden van het Natura 2000-gebied door bebouwing, wegen en agrarisch gebied. Gezien de grote afstand tot het Natura 2000-gebied, de inrichting van het tussenliggende gebied en de aard van het plan, kan een toename van verstoring door geluid, verlichting of optische verstoring worden uitgesloten.
Over deze afstand is in potentie alleen een effect van stikstofdepositie op beschermde Natura 2000- gebieden te verwachten. Het geplande project leidt tot verhoogde emissie van stikstof. Er is een analyse uitgevoerd van de hierdoor veroorzaakte extra depositie van stikstof op gevoelige habitattypen in nabijgelegen Natura 2000-gebieden.
Het NNN in Noord-Holland kent geen externe werking. Door de uitvoering van de plannen gaat geen NNN of BPL verloren of wordt aangetast, waardoor negatieve effecten op deze gebieden kunnen worden uitgesloten.
Beschermde houtopstanden
De Wet natuurbescherming beschermt bos van minimaal 1000 m2 en bomenrijen van minimaal 21 bomen gelegen buiten de bebouwde kom. Er is geen opgaande beplanting in het plangebied aanwezig die onderdeel is van een beschermde houtopstand.
Stikstof
Een AERIUS- berekening van de stikstofuitstoot van het planvoornemen moet uitwijzen of er negatieve effecten in het kader van de Wnb beschermde gebieden zullen optreden. Op basis daarvan kan worden bepaald of vervolgstappen nodig zijn, zoals het aanvragen van een vergunning van de Wnb. Er is een stikstofberekening (Stikstofberekening in het kader van de Wet natuurbescherming, Van der Goes en Groot, d.d. 21 november 2023, Bijlage 3).
De maximale projectbijdrage van de aanleg en het gebruik van de gebouwen is 0,00 mol/ha/jaar op de meest dichtbijgelegen stikstofgevoelige habitattypen. De stikstofdepositie die uitvoering van de plannen zal veroorzaken vormt een zodanig gering percentage van de kritische depositiewaarde van de meest kritische ter plaatse voorkomende stikstofgevoelige habitattypen, dat er ecologisch gezien geen zichtbare of meetbare effecten zullen optreden en er zeker geen sprake is van significante gevolgen waardoor de instandhoudingsdoelstellingen van de betrokken Natura 2000-gebieden in gevaar zouden kunnen komen.
Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden. Een vergunning van de Wnb is in het kader van de stikstofdepositie dan ook niet nodig.
Het aspect ecologie staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
In de bouwverordening is wettelijk geregeld dat bouw pas kan plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Daarom moet bij iedere nieuwbouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld worden gebracht. Het bodemonderzoek mag niet meer dan vijf jaar oud zijn en moet een vastgestelde informatiekwaliteit bieden. Indien aan die voorwaarden niet kan worden voldaan, dient aanvullend bodemonderzoek plaats te vinden. Wanneer uit het onderzoek blijkt dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel, dient vóór aanvang van de bouwwerkzaamheden een bodemsanering te worden uitgevoerd om de bodem wel geschikt te maken.
Voor het perceel is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Verkennend bodem- en asbestonderzoek Groenedijk - De Omloop te Sint Maarten, Landview Bodemonderzoek, d.d. 10 januari 2023, Bijlage 4) In het uitgevoerde bodemonderzoek is de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie vastgesteld en is beoordeeld of de bodem geschikt is voor de beoogde bestemming.
Uit het verkennend bodemonderzoek blijkt dat er enkele lichte verontreinigingen zijn gevonden in de mengmonsters og2, dam1 en dam2. De verhogingen zijn echter dusdanig gering, dat voor het instellen van een vervolgonderzoek geen aanleiding wordt gezien.
Asbest
Tijdens de visuele inspectie is op één plek asbesthoudend materiaal op het maaiveld aangetroffen. Het betreft hechtgebonden asbest. Tijdens het graven is er op twee plekken een lichte verhoging aan asbest gevonden. Deze komen met 1,3mg/kg en 17mg/kg niet boven de toetsingswaarde van 50mg/kg uit.
De verwachting, dat niet meer dan 50 mg (gewogen) asbest / kg ds in en op de grond aanwezig is, wordt in het onderzoek bevestigd. Aangezien er slechts sporadisch asbestverdacht materiaal op het maaiveld is aangetroffen en er geen duidelijke kern of bron van verontreiniging gevonden is, kan er gesteld worden dat er geen sprake is van een asbestverdachte situatie.
De milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.
Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is op 1 september 2007 de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) in werking getreden. Deze nieuwe wet maakt deel uit van de (gewijzigde) Monumentenwet. De kern van de WAMZ is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. De WAMZ verplicht gemeenten bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden. Naast het inventariseren van de te verwachten archeologische waarde, zal het bestemmingsplan uiteindelijk, indien nodig (en mogelijk), een bescherming moeten bieden voor waardevolle gebieden. Dit kan bijvoorbeeld met een omgevingsvergunning.
In verband met een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 4 onder a.) moeten gemeenten vanaf 1 januari 2012 bij het maken van ruimtelijke plannen niet alleen rekening houden met cultuurhistorische waarden onder, maar ook boven de grond. Cultuurhistorie bestaat uit archeologie, historische gebouwen en historische geografie.
Archeologie
Ten behoeve van het planvoornemen heeft RAAP in januari-maart 2023 een archeologisch vooronderzoek in de vorm van een bureauonderzoek uitgevoerd (Onderzoeksgebied Groenendijk en de omloop te Sint Maarten, RAAP, d.d. 15-03-2023, Bijlage 5) voor het onderzoeksgebied Groenendijk en de omloop te Sint Maarten in de gemeente Schagen.
Op grond van de onderzoeksresultaten en onder verwijzing naar de doelstellingen, kunnen de volgende uitspraken worden gedaan:
Uit het bureauonderzoek is gebleken dat binnen het onderzoeksgebied een lage archeologische verwachting bestaat voor de gehele periode van het laat neolithicum-nieuwe tijd. Dit hangt met name samen met de relatief grote diepte van verstoring binnen het onderzoeksgebied die eerder is vastgesteld tijdens een verkennend booronderzoek (Kruif, 2009) ter plaatse. Op basis van de resultaten uit dit reeds uitgevoerde booronderzoek en een analyse van historisch kaartmateriaal kan geconcludeerd worden dat met name ingrepen als gevolg van de ruilverkaveling omstreeks 1960 potentieel aanwezige archeologische niveaus zal hebben verstoord.
Op basis van de resultaten van dit onderzoek blijkt dat in het onderzoeksgebied geen archeologische resten bedreigd worden. Daarom wordt in het kader van de voorgenomen bodemingrepen geen vervolgstap uit het proces van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) noodzakelijk geacht.
Cultuurhistorie
De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie 2018 is een provinciale handreiking voor het inpassen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het landschap, zoals bebouwing, agrarische bedrijven, infrastructuur of vormen van energieopwekking. De Leidraad geeft gebiedsgerichte én ontwikkelingsgerichte beschrijvingen en biedt zo toepasbare informatie over de manier waarop ruimtelijke ontwikkelingen kunnen bijdragen aan de kwaliteit van de leefomgeving. Bij het inpassen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied moet rekening worden gehouden met de ambities en ontwikkelprincipes die staan beschreven bij de afzonderlijke ensembles en structuren.
Het plangebied is gelegen in het ensemble West-Friesland West. De ruimtelijke kwaliteit is gebaat bij:
Er is een cultuurhistorisch onderzoek uitgevoerd (Groenedijk/Omloop te Sint Maarten Cultuurhistorisch onderzoek, RAAP, d.d. 10-02-2023, Bijlage 6).
In het plangebied zelf bevinden zich geen cultuurhistorisch waardevolle elementen. Aangrenzend is daar wel sprake van. In het westen grenst het plangebied aan één van de hoofdweteringen die tijdens de ruilverkaveling in de Ringpolder (1960) zijn aangelegd. Deze wetering vertegenwoordigt vanwege zijn aard en ouderdom en goede herkenbaarheid een positieve erfgoedwaarde.
Ten noorden van het plangebied ligt de Groenedijk. Deze heeft een hoge ouderdom (17e eeuw of ouder). Het oorspronkelijke tracé van de dijk (voor zover nog aanwezig) vertegenwoordigt vanwege zijn hoge leeftijd en redelijke herkenbaarheid een hoge cultuurhistorische waarde.
Andere cultuurhistorisch waardevolle elementen in de omgeving van het plangebied zijn de twee wielen ten noorden van de Groenedijk met daartussenin de openbare begraafplaats uit het eerste kwart van de 20e eeuw. Mochten er ingrepen in dit gebied plaatsvinden, dan is nader onderzoek naar deze structuren aanbevolen.
In de omgeving van het plangebied staat geen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. Ook de groenstructuur langs de zuidzijde van de Groenedijk vertegenwoordigt geen bijzondere cultuurhistorische waarde. Wel worden de volgende aanbevelingen gedaan:
Houd rekening met de openheid van het landschap en de goed afleesbare ruilverkavelingsstructuur. Verder dient rekening gehouden te worden met cultuurhistorische waarden in de omgeving.
Er is als gevolg van het plan geen strijdigheid met de ontwikkelprincipes van West-Friesland West zoals omschreven in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie 2018. Met de realisatie van het planvoornemen wordt geen wijziging in de structuur van het landschap aangebracht. Cultuurhistorische en archeologische waarden worden door het voornemen niet aangetast.
Het aspect cultuurhistorie en archeologie staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Sommige activiteiten die in een bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, veroorzaken milieubelasting voor de omgeving. Andere activiteiten moeten juist beschermd worden tegen milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het voor bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen. Voor het bepalen van de milieuzonering wordt gebruikgemaakt van de handreiking Bedrijven en milieuzonering (maart 2009) van de VNG. Richtafstanden gelden ten aanzien van de hinderaspecten geluid-, stof- en geurhinder en gevaar en kunnen worden gezien als de afstand waarbij onaanvaardbare hinder van een milieubelastende activiteit voor gevoelige functies kan worden uitgesloten. In gebieden waar een menging van functies voorkomt, wordt uitgegaan van een kleinere richtafstand.
De gewenste activiteit op de planlocatie is wonen. In de nabijheid van het plangebied zijn hoofdzakelijk bestaande woningen gesitueerd.Aan de zuidzijde liggen agrarische gronden en bedrijven. De bedrijven liggen op zodanige afstand van het plangebied dat er geen belemmeringen zijn. Vanwege de ligging van gronden met een agrarisch gebruik en de bijbehorende spuitzone ten zuiden van het plangebied is aan deze zijden rekening gehouden met de richtafstand van 50 meter tot de nieuwe woningen.
De ruime achtertuinen en watergang met talud zorgt voor een zone van ca. 24 meter tot aan de agrarische gronden. Om tot de gewenste richtafstand van 50 meter te komen is met de eigenaar van het agrarische perceel aan de zuidzijde van het plangebied een overeenkomst gesloten over het aanhouden van een bufferzone van circa 37 meter vanaf de perceelsgrens aan de zuidkant. In deze zone mag niet gespoten worden en mogen enkel biologische bestrijdingsmiddelen worden gebruikt.
Aan de oostzijde bevindt zich een perceel waar woningbouw is voorzien, maar waar agrarisch grondgebruik mogelijk is vanwege een overgangsregeling. Omdat bij agrarisch grondgebruik een spuitzone geldt van 50 meter, is woningbouw binnen deze zone niet mogelijk zolang de overgangsregeling van kracht is. Daarom is middels een voorwaardelijke verplichting in het bestemmingsplan voorkomen dat wonen gerealiseerd kan worden binnen de spuitzone, zolang het gebruik van de gewasbeschermingsmiddelen niet is beëindigd.
Het aspect milieuzonering staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
De Wet luchtkwaliteit (Wlk) is op 15 november 2007 in werking getreden en vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005. De aanleiding tot het vervangen van het besluit Luchtkwaliteit is de maatschappelijke discussie die ontstond als gevolg van de directe koppeling tussen ruimtelijke ordeningsprojecten en luchtkwaliteit. Met de nieuwe Wet luchtkwaliteit en bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De kern van de Wet luchtkwaliteit bestaat uit (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen op grond van de richtlijnen, namelijk plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. De uitvoeringregels behorende bij de wet zijn vastgelegd in algemene maatregelen van bestuur (amvb) en ministeriele regelingen (mr) die gelijktijdig met de Wet luchtkwaliteit in werking zijn getreden.
Artikel 5.16 van de Wet milieubeheer geeft aan hoe en onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden kunnen uitoefenen in relatie tot luchtkwaliteitseisen. Als aannemelijk is dat aan één of een combinatie van de volgende voorwaarde wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering meer voor het uitoefenen van de bevoegdheid.
De nieuwe wettelijke regels zijn uitgewerkt in de volgende regelingen:
Projecten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit hoeven niet meer getoetst te worden aan de grenswaarden zoals opgenomen in Bijlage 2 van de Wet milieubeheer. In het Besluit niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is vastgelegd dat een ruimtelijke ontwikkeling die minder dan 3% van de grenswaarde bijdraagt aan de jaargemiddelde concentratie fijnstof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) 'niet in betekenende mate' is. Dit komt overeen met een maximale toename van 1,2 µg/m3 voor de concentraties fijnstof en stikstofdioxide. Vanaf 1 januari 2015 dient tevens te worden getoetst aan de grenswaarde voor PM2,5. De grenswaarde voor de jaargemiddelde PM2,5 concentratie bedraagt 25 µg/m³. In de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn concrete situaties opgenomen die 'niet in betekenende mate' zijn. Blijft de ontwikkeling binnen de in deze regeling opgenomen grenzen, dan is het project per definitie 'niet in betekenende mate' en hoeft er geen toetsing aan de grenswaarden plaats te vinden. Voor de ontwikkeling van woningen geldt dat bij de realisatie van minder dan 1.500 woningen (met één ontsluitingsweg) het project per definitie niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Met dit project worden circa 62 wooneenheden toegevoegd ten opzichte van de bestaande situatie en blijft daarmee ruimschoots onder de grens van 1.500. Het zal dus niet in betekenende mate bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit ter plekke.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt inzicht gegeven in de luchtkwaliteit binnen het plangebied. In het bestemmingsplan 'Sint Maarten' is de luchtkwaliteit in de omgeving beschreven. Hierin wordt geconcludeerd dat er dat er binnen de gemeentegrenzen van de toenmalige gemeente Harenkarspel geen knelpunten met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn.
Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Wet geluidhinder
De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh) alsook de Luchtvaartwet. De Wet geluidhinder biedt geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai, spoorweglawaai en industrielawaai door middel van zonering. Met de invoering van geluidproductieplafonds voor hoofd(spoor)wegen op 1 juli 2012 geldt de Wgh niet meer voor de aanleg/wijziging van hoofd(spoor)wegen, maar nog wel voor de bouw van gevoelige bestemmingen langs deze wegen. De Wet geluidhinder heeft een sterk verband met de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Anders dan de naam van de Wet geluidhinder misschien suggereert, worden niet alle milieugerichte geluidsaspecten in de Wet geluidhinder geregeld.
Volgens de Wet geluidhinder dient te worden getoetst aan de regelgeving en de grenswaarden van de Wet geluidhinder. De geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mag in principe niet hoger zijn dan de voorkeurgrenswaarde. Als de geluidbelasting op de gevel wel hoger is dan de voorkeurgrenswaarde, kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek worden gedaan tot vaststelling van hogere waarden. Hierbij mag de geluidsbelasting de uiterste grenswaarde echter niet overschrijden. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen kunnen per geluidsbron verschillen. Om voor vaststelling van een hogere grenswaarde in aanmerking te kunnen komen, moet aan de volgende wettelijke eis worden voldaan: het moet om een situatie gaan waarbij maatregelen om het verwachte geluidsniveau terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard stuiten.
Wegverkeerslawaai
Langs alle wegen bevinden zich als gevolg van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones, behalve bij woonerven en 30 km-gebieden. Nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen, binnen zones van wegen moeten worden getoetst aan de Wgh (artikel 74). De breedte van de zone langs wegen is afhankelijk van de ligging van een weg (in stedelijk gebied of buitenstedelijk) en van het aantal rijstroken, zie onderstaande tabel.
Bij nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen is akoestisch onderzoek nodig. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen. De voorkeursgrenswaarde voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen bedraagt veelal 48 dB(A). De uiterste grenswaarde bedraagt binnen de bebouwde kom 63 dB(A). Buiten de bebouwde kom bedraagt de uiterste grenswaarde 53 dB(A).
Indien in een bestemmingsplan geluidgevoelige bestemmingen mogelijk worden gemaakt, dient op grond van de Wet geluidhinder te worden beoordeeld of bij deze woningen aan de geluidnormen voor wegverkeerslawaai kan worden voldaan. Voor het project is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Woningbouwplan Groenedijk te Sint Maarten, Aveco de Bondt, 20 november 2023) naar de optredende geluidbelastingen ten gevolge van het wegverkeerslawaai. Het onderzoek is opgenomen als Bijlage 7 bij de toelichting van dit bestemmingsplan.
Door middel van modelberekeningen overeenkomstig het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 zijn de geluidbelastingen op de gevels van de woningen in het plangebied inzichtelijk gemaakt en getoetst aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder. Daarbij zijn de Dorpsstraat en Groenedijk als één weg beschouwd.
Gebleken is dat de geluidbelasting, na aftrek artikel 110g Wgh, als gevolg van de Groenedijk bij vier woningen hoger is dan de voorkeurswaarde van 48 dB. De geluidbelasting bedraagt ten hoogste 56 dB. Hiermee is voldaan aan de maximale ontheffingswaarde van 63 dB. De geluidbelasting als gevolg van de Killemerweg is ruimschoots lager dan de voorkeurswaarde.
Geluidbeperkende bron- en overdrachtsmaatregelen zijn niet mogelijk gebleken of stuiten op overwegende bezwaren van technische, verkeerskundige, stedenbouwkundig of landschappelijke aard. Van negatieve effecten als gevolg van de cumulatie van geluid is geen sprake. Er is voldaan aan de voorwaarden uit het gemeentelijk geluidbeleid. Voor het plan zijn hogere grenswaarden van ten hoogste 56 dB benodigd als gevolg van de Groenedijk, voor 4 woningen.
Overige geluidsaspecten, zoals spoorweglawaai, industrielawaai en/of vliegtuiglawaai, zijn voor het onderhavige plan niet van toepassing.
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning dient tevens te worden aangetoond dat wordt voldaan aan het Bouwbesluit. Het geluidniveau in het verblijfsgebied als gevolg van het geluid van buiten mag niet meer bedragen dan 33 dB. De nieuwe woningen dienen op basis van het Bouwbesluit 2012 te beschikken over voldoende gevelwering om het binnenniveau te halen.
Het ontwerp besluit Hogere Grenswaarden Wet Geluidhinder is opgenomen als Bijlage 8.
Het bestemmingsplan voldoet wat betreft het aspect geluid aan een goede ruimtelijke ordening.
Bij de invloed van de externe veiligheid binnen het bestemmingsplan wordt bezien in hoeverre de veiligheidsrisico's door de gewenste bestemmingen worden overschreden. Het gaat hierbij om risico's door stationaire (inrichtinggebonden) activiteiten met gevaarlijke stoffen en risico's door het transport van gevaarlijke stoffen. In beide gevallen wordt de afweging gebaseerd op de omvang van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen, de mogelijke effecten die optreden en de kans dat die effecten ook daadwerkelijk manifest worden.
In de nabijheid van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen of transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig. De dichtstbijzijnde risicovolle inrichting (gasleiding) ligt op een afstand van circa 690 meter.
Alle nieuwe gebouwen zullen goed bereikbaar gemaakt worden voor de brandweer en andere hulpdiensten.
Het aspect externe veiligheid staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Per 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd. Een belangrijk nieuw element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Vroeger kon worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was. Onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Deze motivering moet op basis van dezelfde criteria als de m.e.r.-beoordeling. De diepgang kan echter anders zijn en er zijn geen vormvereisten. Door Infomil wordt dit de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' genoemd.
De consequentie van de nieuwe regeling is dat in elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst aandacht moet worden besteed aan de m.e.r. Dit kan zijn in de vorm van een motivering dat belangrijk nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten (en er dus geen m.e.r. (beoordeling) is uitgevoerd) of in de vorm van een beschrijving van de resultaten van de m.e.r. (beoordeling).
Met dit project worden circa 62 woningen toegevoegd ten opzichte van de bestaande situatie, een toename ten opzichte van de huidige situatie. Dit valt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage onder: 'aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterrein'. De drempelwaarden voor een m.e.r.- plichtige activiteit zijn hierbij:
Het onderhavige plan voor circa 62 woningen blijft hier ruimschoots onder. In de voorgaande paragrafen is het milieubelang van deze ontwikkeling in voldoende mate afgewogen. Geconcludeerd wordt dat belangrijke nadelige milieueffecten uitgesloten zijn. Het plan is niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied gelegen en heeft ook geen belangrijke nadelige milieugevolgen voor de omgeving, waardoor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is.
Het aspect milieueffectrapportage vormt geen belemmering voor het uitvoeren van het bestemmingsplan.
In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van kabels en leidingen die ruimtelijke relevantie hebben en/of van belang zijn in het kader van beheer, externe veiligheid of gezondheidsrisico's.
Deze zijn in het plangebied niet aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Het bestemmingsplan ‘De Omloop, Sint Maarten’ heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor de bebouwing en het gebruik van de gronden binnen het plangebied. Het bestemmingsplan is gericht op het bouwen van nieuwe woningen. Bij het opstellen van voorliggend bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij het vigerende bestemmingsplan ter plaatse 'Sint Maarten' en bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten.
Gestreefd is naar uniformering en standaardisering van bestemmingen en planregels. De Wet ruimtelijke ordening biedt mogelijkheden voor het opstellen van verschillende bestemmingsplanvormen, van zeer gedetailleerd tot zeer globaal. Voor iedere bestemming is een toegesneden bebouwingsregeling opgenomen. In het kader van de landelijke uniformering en standaardisering voldoet het plan aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.
Overeenkomstig de SVBP2012 zijn de regels van voorliggend bestemmingsplan onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In hoofdstuk 2 zijn de bestemmingsregels opgenomen. Hoofdstuk 3 en 4 bevatten de algemene regels respectievelijk de overgangs- en slotregels. Hierna wordt de inhoud van de regels per hoofdstuk kort toegelicht.
Hoofdstuk 1 - Inleidende regels
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In het eerste artikel zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van het plan. Het tweede artikel betreft de wijze van meten, waarin wordt aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk zijn regels gegeven voor de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen, zoals die zijn aangegeven op de verbeelding. Per bestemming worden in de bestemmingsomschrijving de toegelaten gebruiksvormen van de gronden aangegeven. Daarnaast is per bestemming bepaald welke vormen van bebouwing zijn toegestaan en wordt de voorgeschreven maatvoering (met name de maximale goot- en/of bouwhoogte) aangegeven. Verder wordt aangegeven in welke gevallen burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan kent de volgende bestemmingen: Groen, Verkeer - Verblijf, Water en Woongebied.
ARTIKEL 3 - GROEN
De grasvlakken binnen het plangebied hebben de bestemming 'Groen'.
ARTIKEL 4 - VERKEER - VERBLIJF
De ontsluitingswegen voor de woningen hebben de bestemming 'Verkeer - Verblijf'. Ook de hoofdontsluiting is bestemd als 'Verkeer - Verblijf'. Naast woonstraten en pleinen zijn ook voet- en rijwielpaden en parkeervoorzieningen toegestaan.
ARTIKEL 5 - WATER
De watergangen in het plangebied hebben de bestemming 'Water'.
ARTIKEL 6 - WOONGEBIED
Het plangebied heeft de bestemming 'Woongebied'. In de regels is de maximale goot- en bouwhoogte opgenomen. Voor de gehele bestemming 'Woongebied' geldt dat 62 woningen gebouwd mogen worden. Dit is bepaald in de Algemene bouwregels. De mogelijkheid voor het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis en/of een bed and breakfast is overeenkomstig het gemeentelijk beleid opgenomen.
Hoofdstuk 3 - Algemene regels
Dit hoofdstuk bevat de volgende algemene regels:
Dit zijn de algemene regels met betrekking tot bestaande maten, ondergeschikte afwijkingen, kelders, strijdig gebruik e.d.
Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels
Hoofdstuk 4 van de regels bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro is het voorontwerp van het bestemmingsplan 'De Omloop, Sint Maarten' naar verschillende overleginstanties gezonden. De reacties zijn verwerkt in het onderhavige document.
Het stedenbouwkundig plan is in oktober 2023 gepresenteerd aan de omwonenden en aan de dorpsraad van Sint Maarten. Op basis van de reacties is een wijziging doorgevoerd in de planopzet, waarbij ruimte is gemaakt voor de realisatie van seniorenwoningen en rug-aan-rugwoningen. Deze woningtypes sluiten aan bij de lokale vraag.
Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. Op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient de kennisgeving, als bedoeld in artikel 3:12 van de Awb, ook in de Staatscourant te worden geplaatst en via elektronische weg te geschieden. Tevens dient de kennisgeving te worden toegezonden aan die diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn, aan het waterschap en aan belanghebbende gemeenten.
Tijdens de zienswijzeperiode kunnen er zienswijzen ingediend worden. Het bestemmingsplan is aangepast op grond van de ter inzage legging. De nota beantwoording van zienswijzen is opgenomen als Bijlage 9.
Bij de voorbereiding van een ontwerp voor een bestemmingsplan moet op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht worden gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Ook geldt volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dat als sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken (bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut) deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer of ontwikkelaar. Een en ander moet worden vastgelegd in een exploitatieplan. Een exploitatieplan is alleen nodig voor ontwikkelingen, die met het plan mogelijk worden gemaakt en waarvoor, voor de vaststelling van het bestemmingsplan, geen privaatrechtelijke overeenkomsten zijn gesloten.
Het betreft hier een particulier initiatief. De met deze ontwikkeling samenhangende kosten komen ten laste van de initiatiefnemer. Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten. Hierin is opgenomen dat eventuele planschade op de initiatiefnemer zal worden verhaald. Gezien de aard en omvang mag worden verwacht dat de ontwikkeling economisch uitvoerbaar is.
Gezien het voorgaande kan worden geconcludeerd dat aan de wettelijke vereisten voor de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is voldaan.