Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
De regels voor de bestemming 'Agrarisch' zijn overgenomen uit het moederplan 'Bestemmingsplan Buitengebied Zijpe' (NL.IMRO.0441.BPBGZIJPE-VA03). En aangevuld met de regels uit het 'Paraplu-omgevingsplan, 1e tranche' (NL.IMRO.0441.BPPARAPLU1-VA01).
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
a. de uitoefening van volwaardige agrarische bedrijven met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, met dien verstande dat:
-
1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij', uitsluitend bestaande veehouderijbedrijven zijn toegestaan;
-
2. maximaal 1 bouwlaag van gebouwen mag worden gebruikt voor het houden van dieren;
-
3. uitbreiding of nieuwbouw van dierverblijven, dan wel het realiseren van nieuwe dierplaatsen in bestaande dierverblijven niet is toegestaan;
-
b. het bedrijfswonen, al dan niet in combinatie met een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, met dien verstande dat op gronden met de aanduiding 'bedrijfswoning
uitgesloten' het bedrijfswonen niet is toegestaan;
-
c. productiegerichte paardenhouderijen;
-
d. een handelskwekerij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van
agrarisch - handelskwekerij';
-
e. een glastuinbouwbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw';
-
f. een manege, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'manege';
-
g. een waterberging, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'waterberging';
-
h. het opwekken van windenergie, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'windturbine';
-
i. een transformatiegebouw ten behoeve van het windmolenpark, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - transformatiegebouw';
-
j. een dienstgebouw ten behoeve van het windmolenpark, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - dienstgebouw';
-
k. sportrecreatief medegebruik van de gronden als ijsbaan met bijbehorende ondergeschikte horecavoorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'ijsbaan';
-
l. een intensieve veehouderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'intensieve
veehouderij';
-
m. een zomerwoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ' specifieke vorm van
wonen - zomerwoning';
-
n. huisvesting voor agrarische seizoenarbeiders, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - huisvesting seizoensarbeiders ', met dien verstande dat het aantal agrarische seizoensarbeiders niet meer bedraagt dan het bestaande aantal en deze huisvesting alleen is toegestaan in bestaande bouwwerken;
-
o. een kleinschalig kampeerterrein, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke
vorm van recreatie - kleinschalig kampeerterrein' met dien verstande dat het aantal niet-permanente standplaatsen niet meer mag bedragen dan zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal niet-permanente standplaatsen';
-
p. een noodcamping, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van
recreatie - noodcamping', met dien verstande dat het aantal kampeerplaatsen niet meer mag bedragen dan zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum
aantal noodcamping plaatsen';
-
q.
een bed & breakfast met meer dan 9 slaapplaatsen, uitsluitend ter plaatse van de
aanduiding 'bed & breakfast';
-
r. een plattelandswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van
agrarisch – plattelandswoning';
-
s. een gebruiksgerichte paardenhouderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - gebruiksgerichte paardenhouderij';
-
t. recreatief medegebruik;
-
u. het opwekken van energie door middel van het omzetten van zonlicht in elektriciteit en/of warmte, alsmede de opslag daarvan, met gebruik van zonnepanelen in een zonnepark, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - zonnepark'
-
v. bed & breakfast, is toegestaan in of bij een bewoonde woning, met dien verstande dat:
-
1. de bed & breakfast functie zowel in het hoofdgebouw als in bijgebouwen toegestaan,
-
2. gebruik als bed & breakfast is ondergeschikt aan de hoofdfunctie,
-
3. de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bed and breakfastfunctie bedraagt niet meer dan 30% van het bruto vloeroppervlakte van de hoofdfunctie,
-
4. een bed & breakfast mag maximaal 9 slaapplaatsen aanbieden;
met daaraan ondergeschikt:
-
w. nevenactiviteiten, met dien verstande dat:
-
1. nevenactiviteiten uitsluitend zijn toegestaan als functieverbreding en ter instandhouding van een volwaardig agrarisch bedrijf in bestaande bedrijfsgebouwen en/of op terreinen;
-
2. de oppervlakte aan bebouwing ten behoeve van de nevenactiviteit binnen het bouwvlak niet meer mag bedragen dan is weergegeven in de onderstaande tabel, en wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden:
Functie
|
toegestane oppervlakte aan bebouwing binnen het bouwvlak
|
voorwaarden
|
Zorgvoorzieningen ten behoeve van dagbesteding
|
150 m²
|
-
|
Zorgvoorzieningen ten behoeve van 24-uurszorg
|
300 m²
|
-
|
Kinderopvang
|
150 m²
|
-
|
Educatie
|
150 m²
|
-
|
Dagrecreatie
|
150 m²
|
De functie is tevens toegestaan op gronden grenzend aan het bouwvlak, met dien verstande dat bebouwing buiten het bouwvlak niet is toegestaan.
|
Productie (be- en verwerking) van streekproducten
|
250 m²
|
Enkel op het eigen agrarisch bedrijf geproduceerde producten zijn toegestaan.
|
Verkoop van streekproducten
|
100 m²
|
|
Agrarisch landschaps- en natuurbeheer
|
150 m²
|
De functie is tevens toegestaan op gronden grenzend aan het bouwvlak, met dien verstande dat bebouwing buiten het bouwvlak niet is toegestaan.
|
Kleinschalige horeca
|
50 m²
|
|
Viskwekerij
|
150 m²
|
|
Bed & Breakfast
|
|
- de bed & breakfast functie is toegestaan in zowel de bedrijfswoning als bijgebouwen; - permanente bewoning is uitgesloten; - parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden en er moet sprake zijn van een acceptabele verkeerssituatie; - het aantal slaapplaatsen mag niet meer dan 9 bedragen; - de activiteit doet geen afbreuk aan het agrarisch karakter van de omgeving.
|
met de daarbij behorende:
-
x. gebouwen;
-
y. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
-
z. groenvoorzieningen;
-
aa. voorzieningen ten behoeve van paardrijden;
-
ab. openbare nutsvoorzieningen;
-
ac. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
-
ad. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
ae. waterlopen- en partijen.
-
af. voorzieningen, gebouwen en overkappingen ten behoeve van een zonnepark, waaronder begrepen inkoopstations, transformators, energie opslag en omvormers, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - zonnepark'
3.2 Bouwregels
Op of in de in lid 3.2.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de in dat lid genoemde bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:
3.2.1 Algemeen
Voor het bouwen gelden de volgende algemene bouwregels:
-
a. d
e
bebouwing mag gebouwen mogen alleen binnen het aangegeven bouwvlak worden opgericht;
-
b. ter plaatse van de figuur 'relatie' is sprake van een koppeling van twee bouwvlakken. De bouwvlakken met deze aanduiding worden, in het kader van de regels van dit bestemmingsplan, aangemerkt als een enkel bouwvlak.
3.2.2 Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen, ten behoeve van de uitoefening van agrarische bedrijven gelden de volgende regels:
-
a. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 6 meter en 10 meter, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
-
b. de dakhelling mag niet meer dan 60° bedragen, dan wel de bestaande dakhelling indien deze meer bedraagt;
-
c. ter plaatse van de aanduiding 'manege' geldt dat het bebouwingspercentage van het aanduidingsvlak niet meer dan 20% mag bedragen, dan wel het bestaande percentage indien dit meer bedraagt;
-
d. in afwijking van het bepaalde onder a, mogen de goot- en bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'ijsbaan' niet meer dan 3 m respectievelijk 4 m bedragen;
-
e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - transformatiegebouw' geldt dat de maatvoering niet meer bedraagt dan de bestaande maten;
-
f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - dienstgebouw' geldt dat de maatvoering niet meer bedraagt dan de bestaande maten.
3.2.3 Teeltondersteunend glas
Voor het bouwen van kassen ten behoeve van de uitoefening van agrarische bedrijven gelden aanvullend op het bepaalde in 3.2.2 de volgende regels:
-
a. de oppervlakte teeltondersteunend glas mag niet meer bedragen dan 2.000 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
-
b. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 5 m en 7 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
-
c. de oppervlakten als genoemd onder a zijn niet van toepassing op bedrijven met de aanduiding 'glastuinbouw'.
3.2.4 Bedrijfswoningen/plattelandswoningen
Voor het bouwen van bedrijfswoningen/plattelandswoningen ten behoeve van de uitoefening van agrarische bedrijven gelden de volgende regels:
-
a. bedrijfswoningen/
plattelandswoningen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
b. per bedrijf is één bedrijfswoning/
plattelandswoning toegestaan, dan wel het aantal zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden';
-
c. bedrijfswoningen/plattelandswoningen dienen in de naar de openbare weg toegekeerde bouwgrens te worden gebouwd, dan wel maximaal 10 m daarachter;
-
d. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 4 m en 8 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
-
e. de dakhelling mag maximaal 60o bedragen;
-
f. de oppervlakte mag niet meer dan 225 m2 bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
-
g. de breedte van de voorgevel mag niet meer dan 15 m bedragen, dan wel de bestaande breedte indien deze meer bedraagt;
-
h. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens en de achterste perceelsgrens moet minimaal 4 m bedragen, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is.
3.2.5 Zomerwoning
Voor het bouwen van zomerwoningen gelden de volgende regels:
-
a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - zomerwoning' is één zomerwoning toegestaan;
-
b. de oppervlakte mag niet meer dan 70 m2 bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
-
c. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 6,5 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen.
3.2.6 Bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning/plattelandswoning
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten behoeve van de woonfunctie van de bedrijfswoning/plattelandswoning gelden de volgende regels:
-
a. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen op ten minste 1 m achter de voorgevellijn te worden gebouwd, met uitzondering van erkers, mits wordt voldaan aan de volgende regels:
-
1. de diepte van erkers mag niet meer dan 1,5 m bedragen;
-
2. de bouwhoogte van erkers mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning waaraan wordt gebouwd, met een maximum van 3 m of maximaal 0,30 meter vanaf de bovenkant verdiepingsvloer.
-
b. de gezamenlijke oppervlakte aan bebouwing, met inbegrip van de bedrijfswoning/
plattelandswoning, mag niet meer bedragen dan 300 m² dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt, met dien verstande dat de totale oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen niet meer mag bedragen dan de oppervlakte van het hoofdgebouw;
-
c. een bijgebouw dient ondergeschikt te zijn aan het hoofdgebouw;
-
d. de afstand van bijgebouwen tot het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 35 m, dan wel de bestaande afstand indien deze meer bedraagt;
-
e. de goot- en bouwhoogte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 6 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen.
3.2.7 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
-
a. het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de situering van een paardenbak is toegestaan, onder voorwaarde dat:
-
1. de paardenbak binnen het bouwvlak wordt opgericht;
-
2. de oppervlakte niet meer dan 1.200 m² bedraagt;
-
3. de paardenbak achter de voorgevellijn is gesitueerd;
-
4. de bouwhoogte van het hekwerk rondom de paardenbak niet meer dan 1,5 m bedraagt;
-
5. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer dan 6 m bedraagt;
-
6. de paardenbak wordt gerealiseerd op een minimale afstand van 30 m tot de woning van een derde;
-
b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan:
-
1. 15 m ten behoeve van torensilo’s;
-
2. 6 m ten behoeve van mestsilo’s;
-
3. 3 m ten behoeve van sleufsilo’s;
-
4. 6 m ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
-
c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, buiten het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 1,5 m;
-
d. ter plaatse van de aanduiding 'ijsbaan' mogen lichtmasten worden gebouwd, waarbij de hoogte niet meer dan 8 m mag bedragen;
-
e. ter plaatse van de aanduiding 'windturbine' mogen windturbines worden gebouwd, waarbij de ashoogte en de rotordiameter niet meer mogen bedragen dan de bestaande dan wel vergunde ashoogte en rotordiameter;
-
f. ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding 'windmeetmast', mag ten hoogste 1 windmeetmast worden gebouwd, waarbij de hoogte niet meer mag bedragen dan de bestaande hoogte.
3.2.8 Gebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
-
a. er mogen uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van een zonnepark worden gebouwd;
-
b. de oppervlakte van een gebouw of een overkappingen bedraagt ten hoogste 25 m2;
-
c. de bouwhoogte van een gebouw of een overkappingen bedraagt ten hoogste 3,5 m.
3.2.9 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
-
a. de bouwhoogte van zonnepanelen bedraagt ten hoogste 1,5 m ten opzichte van het gemiddelde omliggende straatpeil, met dien verstande dat:
-
1. er één type zonnepanelen wordt toegepast;
-
2. er één plaatsingssysteem wordt toegepast;
-
3. de zonnepanelen in één hoofdrichting worden geplaatst;
-
b. de bouwhoogte van overige perceel- en/of erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
-
c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 1,5 m.
3.2.10 Voorwaardelijke bepaling
Het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, ten behoeve van een zonnepark is uitsluitend toegestaan indien de gronden binnen 12 maanden na verlening van de omgevingsvergunning zijn ingericht/ingepast conform het landschappelijk inpassingsplan. De omgevingsvergunning wordt niet verleend zonder een landschappelijk inpassingsplan dat is goedgekeurd door burgemeester & wethouders.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
-
a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
-
b. de verkeersveiligheid;
-
c. de sociale veiligheid;
-
d. de milieusituatie;
-
e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
3.4.1 Algemeen
-
a.
3.2.1 en toestaan dat buiten het bouwvlak een mest- en kuilvoeropslag wordt opgericht, onder de voorwaarden dat:
-
1. op het bouwvlak geen of onvoldoende ruimte aanwezig is;
-
2. realisering van de mestopslag op het bouwvlak om milieuhygiënische redenen niet mogelijk is;
-
3. de bouwhoogte niet meer dan 6 m en de totale opslagcapaciteit per agrarisch bedrijf niet meer dan 3000m³ bedraagt;
-
4. de aanwezige natuurlijke, cultuurhistorische en landschappelijke waarden niet in onevenredige mate worden of kunnen worden aangetast;
-
5. realisering in aansluiting op het bouwvlak plaatsvindt;
-
b.
3.2.2 ten behoeve van een hogere goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen tot maximaal 8 m respectievelijk 14 m, waarbij het bij een bouwhoogte van meer dan 12 m verplicht is om de visuele effecten in beeld te brengen;
-
c.
3.2.2 voor een afwijkende kapvorm, met dien verstande dat niet het gehele dak plat mag worden afgedekt;
-
d.
3.2.4 ten behoeve van een hogere goothoogte van bedrijfswoningen tot maximaal 6 m en/of een hogere bouwhoogte van bedrijfswoningen tot maximaal 11 m;
-
e.
3.2.7 ten behoeve van de hoogte van torensilo's tot een maximale hoogte van 25 m, mits gerealiseerd binnen het bouwvlak;
-
f.
3.2.7 ten behoeve van het bouwen van voorzieningen ten behoeve van een
paardenbak buiten het bouwvlak, onder de voorwaarden dat:
-
1. op het bouwvlak geen of onvoldoende ruimte aanwezig is;
-
2. de paardenbak landschappelijk wordt ingepast, inclusief de ligging van de paardenbak ten opzichte van de eigen erfbebouwing;
-
3. voor een paardenbak die aan de weg is gelegen streekeigen beplanting tussen de paardenbak en de weg wordt aangebracht;
-
4. de afstand tot woningen van derden minimaal 30 m bedraagt.
-
g.
3.1, onder a, voor het vergroten van het staloppervlak ten behoeve van het houden van
dieren in verband met het verbeteren van het dierenwelzijn of een betere
bedrijfsvoering, met dien verstande dat:
-
1. het aantal dierplaatsen niet wordt vergroot;
-
2. de bebouwing landschappelijk wordt ingepast, hetgeen blijkt uit een beplantingsplan;
-
3. het beplantingsplan binnen een jaar na het onherroepelijk worden van een omgevingsvergunning dient te zijn gerealiseerd.
-
h.
3.1, onder a, voor de uitbreiding of nieuwbouw van dierverblijven, dan wel het realiseren van nieuwe dierplaatsen in bestaande dierverblijven met dien verstande dat:
-
1. is aangetoond dat geen toename van stikstofdepositie op de daarvoor gevoelige habitats in de Natura 2000-gebieden in de omgeving optreedt;
-
2. is aangetoond dat de activiteit niet leidt tot onevenredige aantasting van de milieuhygiënische situatie,
-
3. is aangetoond dat lichthinder/lichtvervuiling wordt beperkt;
-
4. middels een beplantingsplan de landschappelijke inpassing is gewaarborgd;
-
5. het beplantingsplan binnen een jaar na het onherroepelijk worden van een omgevingsvergunning dient te zijn gerealiseerd.
3.4.2 Dierverblijven / dierplaatsen
In afwijking in zoverre van het bepaalde in 3.4.1, onder h, onder 1 kan het bevoegd gezag tevens bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1, onder a, voor de uitbreiding of nieuwbouw van dierverblijven, dan wel het realiseren van nieuwe dierplaatsen in bestaande dierverblijven indien is aangetoond dat er geen gevolgen zijn voor de instandhoudingsdoelstellingen van omliggende Natura 2000-gebieden als gevolg van ammoniakdepositie en overigens voldaan wordt aan de voorwaarden genoemd in 3.4.1, onder h, onder 2, 3, 4 en 5.
3.4.3 Voorwaarden
De in 3.4.1 en 3.4.2 genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend worden verleend, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruiken dan wel laten gebruiken dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
a. het gebruiken of laten gebruiken ten behoeve van exploratie en exploitatie van diepe delfstoffen (met uitzondering van seismologisch onderzoek);
-
b. het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van energieopwekking door middel van biomassavergisting;
-
c. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van stalling van voertuigen, vaartuigen of kampeermiddelen en het opslaan van goederen en/of materialen van niet-agrarische herkomst in vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen;
-
d. het gebruiken of laten gebruiken van de onbebouwde gronden als opslag-, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte goederen en materialen;
-
e. het gebruiken of laten gebruiken van de onbebouwde gronden als motorcrossterrein;
-
f. het gebruiken of laten gebruiken van bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen voor de huisvesting van seizoenarbeiders, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - huisvesting seizoensarbeiders';
-
g. het gebruiken of laten gebruiken van gebouwen ten behoeve van nevenactiviteiten in de vorm van verkoop van streekproducten buiten het bouwvlak;
-
h. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en gebouwen ten behoeve van een grotere oppervlakte aan nevenactiviteiten dan is weergegeven in artikel 3.1 onder u;
-
i. het gebruiken of laten gebruiken van gebouwen voor het houden van dieren op meer dan één bouwlaag;
-
j. het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor productiebos;
-
k. het gebruiken of laten gebruiken van gronden als kampeerterrein, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kleinschalig
kampeerterrein', dan wel het realiseren van meer standplaatsen dan op grond van de aanduiding 'maximum aantal niet-permanente standplaatsen' is toegestaan ;
-
l. het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor permanente bollenteelt ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - permanente bollenteelt
uitgesloten';
-
m. het gebruiken of laten gebruiken van een bedrijfswoning voor bewoning door een derde die geen functionele binding heeft met de landbouwinrichting waarvan de bedrijfswoning onderdeel uitmaakt, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – plattelandswoning'.
-
n. Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruiken dan wel laten gebruiken dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder wordt begrepen; het gebruiken of laten gebruiken van bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen voor de huisvesting van arbeidsmigranten, uitgezonderd ter plaatse van de - op het moment van ter visie legging van dit bestemmingsplan - legaal gerealiseerde huisvestingslocaties voor arbeidsmigranten.
3.5.2 Voorwaardelijke bepaling
Het gebruik van de gronden ten behoeve van een zonnepark is uitsluitend toegestaan indien de inrichting en inpassing van de gronden conform het landschappelijk inpassingsplan, dat goedgekeurd moet zijn door burgemeester en wethouders bij de omgevingsvergunningaanvraag, in stand wordt gehouden.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
-
a.
3.5.1 en toestaan dat een biomassavergistingsinstallatie wordt opgericht, onder de voorwaarden dat:
-
1. de afstand tot de ecologische hoofdstructuur (EHS) minimaal 250 m bedraagt;
-
2. de aan te houden afstand minimaal 100 meter tot een gevoelig object (woningen van derden) bij < 50 MWe energieopwekkingscapaciteit bedraagt;
-
3. het bedrijf eigen geproduceerde mest verwerkt en eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toevoegt;
-
4. de verwerking minder bedraagt dan 25.000 ton per jaar en per dag minder dan 100 ton;
-
5. gezorgd wordt voor een goede landschappelijke inpassing;
-
6. er is aangetoond dat de verkeersaantrekkende werking aanvaardbaar is;
-
7. de installatie voldoet aan de redelijke eisen van welstand;
-
8. de milieusituatie aanvaardbaar is.
-
b.
3.5.1 voor het gebruik van bedrijfsgebouwen voor de huisvesting van van maximaal 20
arbeidsmigranten, onder de voorwaarden dat:
-
1. de huisvesting uitsluitend plaatsvindt als nevenfunctie van een volwaardig en als zodanig bestemd agrarisch bedrijf.
-
2. de huisvesting noodzakelijk is voor werknemers die werkzaam zijn op ter plaatse gevestigde agrarische bedrijf; waarbij voor ten hoogste 5 maanden per jaar de huisvesting ook mag worden aangewend voor werknemers die werkzaam zijn op een ander agrarisch bedrijf of agrarisch handelsbedrijf;
-
3. de huisvesting uitsluitend mag plaatsvinden op het bestaande agrarische bouwvlak indien een conform de bestemming door de eigenaar of bedrijfsleider bewoonde en in gebruik zijnde agrarische bedrijfswoning op het bouwperceel aanwezig is.
-
4. voor het bouwen van nieuwe bebouwing en/of woonunits een inrichtingsplan is opgesteld, waarin in ieder geval aandacht is besteed aan een goede landschappelijke inpassing van de bebouwing en/of woonunits en de parkeervoorzieningen. Over de landschappelijke inpassing dient vooraf met de gemeente overleg plaats te vinden.
-
5. van deze afwijkingsbevoegdheid wordt gebruik gemaakt als aanvrager aantoont dat voldaan wordt aan de parkeernorm en aantoont dat het woon- en leefklimaat van de omwonende niet wordt geschaad, waarbij in ieder geval moet worden aangetoond dat
- de verkeersveiligheid van de aanwonenden aan dezelfde weg gelegen wordt gewaarborgd.
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet wordt belemmerd.
-
6. de bouwregels geldend voor de bestemming agrarisch onverkort van kracht blijven.
-
7.
het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
lid 3.5.1 voor het gebruik van bijgebouwen voor de huisvesting van maximaal 60
arbeidsmigranten onder voorwaarde dat;
-
Voorafgaand aan het voeren van de afwijkingsprocedure een participatie traject
wordt doorlopen.
-
Dat dit participatie traject in overleg met de gemeente tot stand dient te
komen.
-
Bij de aanvraag dient een schriftelijke weergave te worden gevoegd van de
uitkomsten van dit participatie traject.
-
Dit advies wordt aantoonbaar meegenomen in de daaropvolgende
besluitvorming.
-
Het hierboven in dit lid onder 2 bepaalde mag - na toestemming van de
gemeente aangepast worden aan de specifieke omstandigheden van het bedrijf.
-
Het bepaalde in de leden 1 tot en met 6 blijft onverkort van kracht.
-
c.
3.5.1 ten behoeve van de nevenactiviteit in de vorm van de verkoop van
streekproducten buiten het bouwvlak.
-
d.
3.5.1 en toestaan dat de gronden worden gebruikt ten behoeve van een kleinschalig
kampeerterrein of voor het realiseren van een groter aantal standplaatsen dan op grond van de aanduiding 'maximum aantal niet-permanente standplaatsen' is toegestaan of voor het oprichten van maximaal 7 vaste kampeermiddelen, niet zijnde stacaravans, die jaarrond aanwezig zijn, mits is voldaan aan de onderstaande regels:
-
1. kleinschalig kamperen mag uitsluitend plaatsvinden als nevenfunctie van een volwaardig agrarisch bedrijf;
-
2. voordat wordt afgeweken dient een natuurtoets plaats te vinden waarbij de resultaten worden betrokken bij het verlenen van de omgevingsvergunning;
-
3. voordat wordt afgeweken, dient er onderzoek in het kader van de externe veiligheid plaats te vinden waarbij de resultaten worden betrokken bij het verlenen van de omgevingsvergunning;
-
4. voordat wordt afgeweken, dient er een watertoets te hebben plaatsgevonden;
-
5. het kleinschalig kampeerterrein dient op het bestaande agrarische bouwvlak of direct aansluitend bij de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing te worden gesitueerd;
-
6. indien binnen een agrarisch bouwvlak of direct aansluitend bij de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing een kleinschalig kampeerterrein in of in de directe omgeving van een EHS-gebied, Ecologische verbindingszone en / of weidevogelleefgebied wordt opgericht, dan wel wordt uitgebreid, dienen de door de uitbreiding of vestiging verloren natuurwaarden ten minste in de verhouding 1:1 te worden gecompenseerd;
-
7. er dient een beeldkwaliteits- en inrichtingsplan te zijn ingediend, waarin:
- aandacht is besteed aan een goede landschappelijke inpassing van het kleinschalige kampeerterrein als onderdeel van het bestaande agrarisch bouwvlak door middel van het overleggen van een beplantingsplan, en
- beeldkwaliteitseisen zijn beschreven die bij de inrichting van het kleinschalige kampeerterrein worden betrokken;
- het beplantingsplan dient binnen een jaar na het onherroepelijk worden van een omgevingsvergunning te zijn gerealiseerd.
-
8. de onderlinge afstand tussen kleinschalige kampeerterreinen dient ten minste 500 m te bedragen, met dien verstande dat in geval van uitbreiding tot ten hoogste 25 standplaatsen bij bestaande kleinschalige kampeerterreinen dit afstandsvereiste niet geldt;
-
9. de afstand tussen een kleinschalig kampeerterrein en een regulier kampeerterrein dient ten minste 1 km te bedragen, met dien verstande dat in geval van uitbreiding tot ten hoogste 25 standplaatsen bij bestaande kleinschalige kampeerterreinen dit afstandsvereiste niet geldt;
-
10. de afstand van een kleinschalig kampeerterrein tot de woning van derden dient ten minste 30 m te bedragen;
-
11. op een kleinschalig kampeerterrein zijn ten hoogste 25 standplaatsen toegestaan;
-
12. de netto oppervlakte van een standplaats dient ten minste 100 m² te bedragen;
-
13. mobiele kampeermiddelen en vaste kampeermiddelen op een kleinschalig kampeerterrein mogen uitsluitend in de periode van het kampeerseizoen worden gebruikt;
-
14. op een kleinschalig kampeerterrein mogen ten hoogste 7 vaste kampeermiddelen, niet zijnde stacaravans, die jaarrond aanwezig zijn worden opgericht, mits het aantal vaste kampeermiddelen die jaarrond aanwezig zijn in mindering wordt gebracht op het toegestane aantal standplaatsen voor kampeermiddelen;
-
15. vaste kampeermiddelen die jaarrond aanwezig zijn mogen uitsluitend binnen het bestaande agrarische bouwvlak worden gebouwd met een oppervlakte van ten hoogste 36 m² en een bouwhoogte van ten hoogste 3,5 m;
-
16. ten behoeve van sanitaire voorzieningen mag een gebouw worden gebouwd met dien verstande dat:
- het gebouw binnen het bestaande agrarische bouwvlak wordt gebouwd;
- het gebouw overeenkomstig de bouwregels zoals opgenomen in artikel 3.2 wordt gebouwd;
-
17. het parkeren ten behoeve van het kleinschalig kampeerterrein dient op eigen terrein binnen het bestaande agrarische bouwvlak plaats te vinden, waarbij ten minste 1,1 parkeerplaats per standplaats dient te worden gerealiseerd.
-
e.
3.5.1 onder m en toestaan dat de bedrijfswoning bewoond wordt door een derde die geen functionele binding heeft met de landbouwinrichting waarvan de bedrijfswoning onderdeel uitmaakt, met dien verstande dat de bedrijfswoning beschouwd blijft worden als onderdeel van die inrichting en onder de voorwaarden dat:
-
1. de bedrijfswoning gelegen is binnen het agrarische bouwvlak;
-
2. binnen het agrarische bouwvlak waarin de bedrijfswoning is gelegen, een landbouwinrichting aanwezig is of een landbouwinrichting op grond van de regels van dit bestemmingsplan toegestaan is;
-
3. het verlenen van de omgevingsvergunning er niet toe leidt dat binnen het agrarische bouwvlak waarin de bedrijfswoning is gelegen een andere bedrijfswoning kan worden gerealiseerd.
De onder a tot en met d genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend worden verleend, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid.
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7.1 Verbod
Het is verboden op of in de in lid 3.1 bedoelde gronden, voor zover deze zijn gelegen buiten het bouwvlak, zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren:
-
a. het aanbrengen van bovengrondse of ondergrondse transport- , energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
-
b. werken en werkzaamheden die een peilverlaging tot gevolg hebben of kunnen hebben;
-
c. het veroorzaken van ontploffingen in of op de grond, alsmede het verrichten van proefboringen en andere boringen ten behoeve van het winnen van water, delfstoffen en andere bodemschatten;
-
d. het planten van houtgewas buiten de agrarische bouwvlakken, voor zover op deze werkzaamheden de Boswet of krachtens die wet vastgesteld voorschriften niet van toepassing zijn;
-
e. het bezanden, omzetten en omspuiten van gronden ten behoeve van permanente bollenteelt.
3.7.2 Uitzondering op het verbod
-
a. Het in lid 3.7.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
-
1. het normale onderhoud, gebruik en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
-
2. mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende omgevingsvergunning.
-
b. Het verbod zoals bedoeld in 3.7.1 onder e is niet van toepassing ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'bollenconcentratiegebied'.
3.7.3 Voorwaarden omgevingsvergunning
-
a. De werken of werkzaamheden als bedoeld in 3.7.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de landschappelijke waarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.
-
b. In aanvulling op het bepaalde onder a. geldt dat ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'weidevogelleefgebied' werken of werkzaamheden die een peilverlaging tot gevolg hebben of kunnen hebben, slechts toelaatbaar zijn indien daardoor het graslandkarakter en de functie van de gronden als broed- en fourageergebied voor weidevogels niet
onevenredig worden of kunnen worden aangetast, en dat activiteiten, buiten de huidige agrarische activiteiten, slechts toelaatbaar zijn indien zij het 'weidevogelleefgebied' niet verstoren.
3.8 Wijzigingsbevoegdheid
3.8.1 Vrijkomende agrarische bebouwing
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor wat betreft het opheffen van agrarische bouwvlakken indien na gehele bedrijfsbeëindiging geen andere agrariër zich meer ter plaatse vestigt. De bestemming 'Agrarisch' mag omgezet worden in de volgende bestemmingen:
- 'Wonen', waarbij de regels van Artikel 37 van toepassing zijn;
- 'Bedrijf' waarbij de regels van Artikel 5 van toepassing zijn;
- 'Maatschappelijk' ten behoeve van een zorgboerderij, waarbij de regels van 'Maatschappelijk' uit bestemmingsplan Buitegebied Zijpe (NL.IMRO.0441.BPBGZIJPE-VA03) van toepassing zijn;
- 'Tuin' waarbij de regels van 'Tuin' uit bestemmingsplan Buitegebied Zijpe (NL.IMRO.0441.BPBGZIJPE-VA03) van toepassing zijn;
onder de voorwaarden dat:
-
a. de locatie niet blijvend geschikt is / wordt geacht voor agrarisch hergebruik voor de opvang van agrarische bedrijven;
-
b. de nieuwe functie de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omringende agrarische en overige bedrijven en de woonfunctie van omringende woningen niet onevenredig beperkt;
-
c. monumentale, cultuurhistorische en karakteristieke bebouwing behouden blijft en als zodanig wordt opgenomen in het wijzigingsplan;
-
d. buitenopslag niet is toegestaan;
-
e. de nieuwe functie aantoonbaar geen onevenredige verkeersaantrekkende werking heeft en dat er sprake is van een acceptabele verkeerssituatie;
-
f. eventuele extra parkeerplaatsen op het eigen terrein (op het bouwperceel) worden gerealiseerd;
-
g. ten hoogste een vloeroppervlak van 650 m2 mag worden gebruikt, met dien verstande dat voor inpandige opslag van volumineuze goederen, alsmede voor paardenpensions het vloeroppervlak binnen de bestaande bebouwing kan worden aangehouden;
-
h. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting niet is toegestaan;
-
i. de wijziging niet mag leiden tot toename van de bebouwing;
-
j. de bestaande boerderij mag worden gesplitst, met dien verstande dat maximaal één extra woning mag ontstaan;
-
k. het geen voormalige agrarische bedrijfslocatie betreft waar bedrijfsbebouwing is gesloopt in het kader van de Regeling Beëindiging Veehouderijtakken dan wel de regeling Ruimte voor Ruimte;
-
l. als het om een inrichting in de zin van de Wet Milieubeheer gaat, het in beginsel slechts een inrichting mag zijn die behoort tot de categorieën 1 en 2 van Staat van Bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen in bijlage 1 van deze regels;
-
m. overtollige bebouwing moet worden gesloopt;
-
n. aangetoond wordt dat de wijziging van de bestemming uitvoerbaar is;
-
o. geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van de in de omgeving aanwezige landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische, bodem en waterhuishoudkundige alsmede milieuhygiënische waarden.
3.8.2 Nieuwvestiging agrarische bedrijven
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en een nieuw bouwvlak toekennen met het oog op de nieuwvestiging van een agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:
-
a. nieuwvestiging van bollenteeltbedrijven uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'bollenconcentratiegebied';
-
b. nieuwvestiging niet is toegestaan ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'weidevogelleefgebied';
-
c. nieuwvestiging uitsluitend is toegestaan langs bestaande wegen;
-
d. de nieuwvestiging ter plaatse noodzakelijk moet zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering: dit betekent dat voor zover de betrokken agrariër elders een agrarisch bedrijf heeft, eerst dient te worden aangetoond dat op de betreffende locatie geen reële bedrijfseconomische of planologisch verantwoorde uitbreidingsmogelijkheden aanwezig zijn;
-
e. het dient te gaan om een volwaardig agrarisch bedrijf, dan wel een bedrijf dat naar verwachting binnen redelijke termijn zal uitgroeien tot een volwaardig bedrijf; hierover dient van tevoren een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijk, agrarisch deskundige te worden gehoord;
-
f. er een bouwvlak op maat dient te worden toegekend met een maximale oppervlakte van 2 hectare;
-
g. maximaal één bedrijfswoning is toegestaan;
-
h. er sprake dient te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
-
i. de wijziging niet mag leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
-
j. voor nieuwvestiging geldt dat het woon- en leefklimaat van omliggende functies niet onevenredig mag worden aangetast;
-
k. nieuwvestiging niet is toegestaan indien er geen sprake is van een goed woon- en leefklimaat voor de beoogde functie;
-
l. de nieuwvestiging, gelet op de instandhoudingsdoelstelling van omliggende Natura 2000 gebieden, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in omliggende Natura 2000-gebieden niet mag laten verslechteren of een significant verstorend effect hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen;
-
m. de waterhuishouding niet onevenredig wordt aangetast; hiertoe wordt advies ingewonnen bij de waterbeheerder;
-
n. door middel van een flora- en faunaonderzoek dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de natuurwetgeving;
-
o. uit onderzoek blijkt dat de geluidbelasting op de gevel van een geluidsgevoelig object de voorkeursgrenswaarde niet overschrijdt.
3.8.3 Tweede bedrijfswoning
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor wat betreft het toestaan van een tweede bedrijfswoning met dien verstande dat:
-
a. op het bouwvlak in principe permanent, gedurende 24 uur per dag, 7 dagen in de week en 365 dagen per jaar, toezicht op het bedrijf is vereist;
-
b. er sprake moet zijn van een blijvende duurzame en doelmatige voortzetting van het agrarisch bedrijf, waarbij de initiatiefnemer aannemelijk moet maken dat het bedrijf beschikt over een toekomstperspectief van ten minste 10 jaar. Hiertoe dient een bedrijfsplan opgesteld te worden door een deskundig en onafhankelijk bureau;
-
c. er sprake moet zijn van minimaal twee arbeidskrachten die fulltime werkzaam zijn op het bedrijf, waarbij de hoofdbewoners van de woningen een volwaardig hoofdinkomen uit het op het perceel gevestigde bedrijf ontvangen. Dit wordt aangetoond bij een bedrijfsomvang die gekenmerkt wordt door een arbeidsinzet van meer dan 2 mensjaren;
-
d. de bedrijfswoning passend is in de gemeentelijke woningbouwcontingentering;
-
e. er sprake is van een agrarisch bedrijf waar levende have wordt gehouden en het gehele jaar door veel jonge dieren worden geboren;
-
f. de levende have kan worden ingedeeld in één van de volgende landbouwhuisdiercategorieën: melk- en zoogkoeien, fokzeugen (varkenshouderij), fokschapen, fokgeiten, boerderijen voor pluimvee of fokpaarden;
-
g. het houden van levende have de hoofdactiviteit op het agrarische bedrijf dient te betreffen;
-
h. werkzaamheden verricht in aanverwante en/of niet agrarische (neven) activiteiten binnen de bedrijfsvoering (in het kader van functieverbreding in de landbouw oftewel multifunctionele landbouw) nooit tot een tweede bedrijfswoning kunnen leiden;
-
i. agrarische bedrijven zonder levende have, ongeacht het aanwezige arbeidspotentieel, niet in aanmerking komen voor een tweede bedrijfswoning;
-
j. de tweede bedrijfswoning binnen het agrarische bouwvlak moet worden gerealiseerd;
-
k. indien het agrarische bouwvlak een naastgelegen perceel omvat, de bedrijfswoning daarop gesitueerd kan worden als dan een nieuwe logische begrenzing ontstaat;
-
l. de tweede bedrijfswoning via dezelfde uitrit als van de bestaande bedrijfswoning wordt ontsloten;
-
m. de afstand van de tweede bedrijfswoning tot één van de hoofdbedrijfsgebouwen maximaal 50 m mag bedragen, waardoor de relatie met het bedrijf duidelijk blijft;
-
n. de tweede bedrijfswoning op ten minste 20 m van de zijgevel van de eerste bedrijfswoning dient te worden gesitueerd. Een kortere onderlinge afstand kan alleen op basis van een goede inpassing en motivering;
-
o. de voorgevel van de tweede bedrijfswoning in de voorgevellijn van de eerste bedrijfswoning ligt of maximaal 2 m daarachter;
-
p. een rechthoekig en compact erf behouden of gerealiseerd dient te worden door toevoeging van een tweede bedrijfswoning;
-
q. de geluidsbelasting aan de gevel ten gevolge van weg- en/of railverkeer de voorkeursgrenswaarde dan wel de uiterste grenswaarde, zoals vastgelegd in de Wet geluidhinder, niet mag worden overschreden;
-
r. de nieuwe woning milieuhygiënisch inpasbaar is;
-
s. geen tweede bedrijfswoning wordt toegestaan indien de eerste bedrijfswoning bewoond wordt door een derde die geen functionele binding heeft met de landbouwinrichting waarvan de bedrijfswoning onderdeel uitmaakt.
3.8.4 Vergroting bouwvlak
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor wat betreft het vergroten van de op de verbeelding opgenomen bouwvlakken tot een totale oppervlakte van ten hoogste 2 hectare met dien verstande dat:
-
a. vergroting van het bouwvlak niet is toegestaan voor veehouderijbedrijven, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch-veehouderij';
-
b. vergroting van het bouwvlak is niet toegestaan voor bedrijven ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw';
-
c. uitsluitend wordt meegewerkt indien de bedrijfseconomische noodzaak daartoe wordt aangetoond middels een bedrijfsplan;
-
d. aan vergroting van het bouwvlak uitsluitend wordt meegewerkt wanneer een beplantingsplan wordt aangeleverd, waarin de vergroting van het bouwvlak landschappelijk wordt ingepast;
-
e. het beplantingsplan zoals genoemd onder d dient binnen een jaar na het onherroepelijk worden van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk te zijn gerealiseerd;
-
f. de vergroting van het bouwvlak milieuhygiënisch inpasbaar is;
-
g. is aangetoond dat er geen sprake is van significante negatieve effecten op omliggende Natura 2000-gebieden.
-
h.
de aanvrager, voor het wijzigen van de vorm het agrarisch bouwvlak, moet de eigenaar
zijn;
-
i.
de wijzigingsbevoegdheid is enkel toe te passen op een volwaardig agrarisch bedrijf;
-
j.
de wijzigingsbevoegdheid is enkel toe te passen op agrarisch bouwvlakken tot en met 2
hectare.
-
k.
Het bepaalde in het plan en toestaan van een wijziging van de vorm van een agrarisch
bouwvlak mag enkel plaatsvinden mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
1.
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
2.
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
3.
de sociale veiligheid;
-
4.
de verkeersveiligheid;
3.8.5 Vergroting bouwvlak veehouderijbedrijven
In afwijking van het bepaalde in 3.8.4, onder a, kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen voor wat betreft het vergroten van de op de verbeelding opgenomen bouwvlakken van veehouderijbedrijven ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van
agrarisch - veehouderij' tot een totale oppervlakte van ten hoogste 2 hectare met dien verstande dat:
-
a. uitsluitend wordt meegewerkt indien de bedrijfseconomische noodzaak daartoe wordt aangetoond middels een bedrijfsplan;
-
b. aan vergroting van het bouwvlak uitsluitend wordt meegewerkt wanneer een beplantingsplan wordt aangeleverd, waarin de vergroting van het bouwvlak landschappelijk wordt ingepast;
-
c. het beplantingsplan zoals genoemd onder b dient binnen een jaar na het onherroepelijk worden van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk te zijn gerealiseerd;
-
d. de vergroting van het bouwvlak milieuhygiënisch inpasbaar is;
-
e. is aangetoond dat er geen gevolgen zijn voor de instandhoudingsdoelstellingen van omliggende Natura 2000-gebieden als gevolg van ammoniakdepositie.
3.8.6 Vormverandering bouwvlak
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor wat betreft het veranderen van
de vorm van de op de verbeelding opgenomen bouwvlakken met dien verstande dat:
-
de oppervlakte van het bouwvlak gelijk blijft;
-
de vormverandering van het bouwvlak milieuhygiënisch inpasbaar is.
Burgemeester en wethouders kunnen de vorm van een agrarisch bouwvlak wijzigen onder de volgende voorwaarden:
-
a. de aanvrager, voor het wijzigen van de vorm het agrarisch bouwvlak, moet de eigenaar zijn;
-
b. de wijzigingsbevoegdheid is enkel toe te passen op een volwaardig agrarisch bedrijf;
-
c. de wijzigingsbevoegdheid is enkel toe te passen op agrarisch bouwvlakken tot en met 2 hectare.
-
d. Het bepaalde in het plan en toestaan van een wijziging van de vorm van een agrarisch bouwvlak mag enkel plaatsvinden mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
2. het straat- en bebouwingsbeeld;
-
3. de sociale veiligheid;
-
4. de verkeersveiligheid;
3.8.7 Omzetten veehouderijbedrijven
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor wat betreft het verwijderen van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij' ten behoeve van het omzetten van de bedrijfsvoering naar plantaardige teelten met dien verstande dat:
-
a. uitsluitend wordt meegewerkt indien ter plaatse geen veehouderijbedrijf meer aanwezig is;
-
b. wijziging naar bollenteeltbedrijven uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'bollenconcentratiegebied';
-
c. de waterhuishouding niet onevenredig mag worden aangetast; hiertoe wordt advies ingewonnen bij de waterbeheerder.
Artikel 4 Agrarisch met waarden
De regels voor de bestemming 'Agrarisch met waarden' zijn overgnomen uit 'Bestemmingsplan Landelijk gebied Harenkarspel'(NL.IMRO.0441.BPLGH2009-OH02). En aangevuld met de regels uit het 'Paraplu-omgevingsplan, 1e tranche' (NL.IMRO.0441.BPPARAPLU1-VA01).
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Agrarisch met waarden’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
a. de uitoefening van volwaardige agrarische bedrijven met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, met dien verstande dat uitsluitend de eerste bouwlaag mag worden gebruikt voor het houden van dieren;
-
b. het bedrijfswonen, al dan niet in combinatie met een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;
-
c. productiegerichte paardenhouderijen;
-
d. behoud en versterking van aanwezige cultuurhistorische waarden in de vorm van waardevolle bestaande verkavelingspatronen,
en tevens voor:
-
e.
een mestvergistingsinstallatie, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van
agrarisch - mestvergistingsinstallatie';
-
f.
sleuven ten behoeve van de opslag van co- substraten ter plaatse van de aanduiding
'specifieke vorm van agrarisch - sleuven voor de opslag van co-substraten';
-
g. gebruiksgerichte paardenhouderijen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – gebruiksgerichte paardenhouderij’;
-
h. niet-grondgebonden agrarische bedrijven, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’;
-
i. glastuinbouwbedrijven, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘glastuinbouw’;
-
j. grondgebonden agrarische deeltijdbedrijven, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarische met waarden - deeltijdbedrijf’;
-
k. viskwekerij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘viskwekerij’;
-
l. speelvoorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘speelvoorziening’;
-
m. modelvliegterrein, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘modelvliegtuigbaan’;
-
n. ijsbaan, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘ijsbaan’;
-
o. volkstuin, uitsluitend ter plaatse van aanduiding ‘volkstuin’;
-
p. zomermelkstallen, schuilhutten en opslagloodsen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – veldschuur’;
-
q. kleinschalig kamperen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘kampeerterrein’;
-
r. dagrecreatie, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘dagrecreatie’;
-
s. windturbines, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘windturbine’;
-
t. detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘detailhandel’;
-
u. paardenbakken;
-
v. dagrecreatief medegebruik;
-
w. behoud en/of versterking van de cultuurhistorische waarde van bebouwing ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – stolp’;
-
x. nevenactiviteiten, met dien verstande dat:
-
1. nevenactiviteiten niet zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarische met waarden - deeltijdbedrijf’;
-
2. de oppervlakte van de nevenactiviteit binnen het bouwvlak niet meer mag bedragen dan is weergegeven in de volgende tabel en wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden:
Functies
|
Toegestane oppervlakte aan bebouwing binnen het bouwvlak
|
Voorwaarden
|
Zorgvoorzieningen ten behoeve van dagbesteding
|
150 m²
|
-
|
Zorgvoorzieningen ten behoeve van 24-uurszorg
|
300 m²
|
-
|
Kinderopvang
|
150 m²
|
-
|
Educatie
|
150 m²
|
Het aantal bezoekers mag niet meer bedragen dan 7.500 per jaar.
|
Dagrecreatie
|
150 m²
|
De functie is tevens toegestaan op gronden grenzend aan het bouwvlak, met dien verstande dat bebouwing buiten het bouwvlak niet is toegestaan. Het aantal bezoekers mag niet meer bedragen dan 15.000 per jaar.
|
Productie (be- en verwerking) van streekproducten
|
250 m²
|
Enkel op het eigen agrarisch bedrijf geproduceerde producten zijn toegestaan.
|
Verkoop van streekproducten
|
100 m²
|
-
|
Agrarisch natuurbeheer
|
150 m²
|
De functie is tevens toegestaan op gronden grenzend aan het bouwvlak, met dien verstande dat bebouwing buiten het bouwvlak niet is toegestaan.
|
Agrarisch landschapsbeheer
|
150 m²
|
De functie is tevens toegestaan op gronden grenzend aan het bouwvlak, met dien verstande dat bebouwing buiten het bouwvlak niet is toegestaan.
|
viskwekerij
|
150 m²
|
-
|
-
y. wonen, anders dan ten behoeve van een volwaardig agrarische bedrijf, in een voormalige agrarische bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – plattelandswoning’;
-
z.
kelders ten behoeve van de opslag van digistaat ter plaatse van de aanduiding
'specifieke vorm van agrarisch - kelders voor de opslag van digistaat'
-
aa.
het gebruik van kelders ten behoeve van de opslag van digistaat met uitzondering van
kelders ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kelders voor de
opslag van digistaat'
-
ab. het opwekken van energie door middel van het omzetten van zonlicht in elektriciteit en/of warmte, alsmede de opslag daarvan, met gebruik van zonnepanelen in een zonnepark, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - zonnepark';
met de daarbij behorende:
-
ac. groenvoorzieningen;
-
ad. openbare nutsvoorzieningen;
-
ae. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
-
af. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
ag. dagrecreatieve voorzieningen, uitsluitend in de vorm van parkeer-, en picknickvoorzieningen, visplaatsen, aanlegplaatsen en naar de aard daarmee gelijk te stellen kleinschalige voorzieningen;
-
ah. waterlopen- en partijen;
-
ai. voorzieningen, gebouwen en overkappingen ten behoeve van een zonnepark, waaronder begrepen inkoopstations, transformators, energie opslag en omvormers, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - zonnepark'
4.2 Bouwregels
4.2.1 Bedrijfsgebouwen
-
a. Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen, ten behoeve van de uitoefening van agrarische bedrijven gelden de volgende regels:
-
1. bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
2. per bouwvlak of door de aanduiding ‘relatie’ met elkaar verbonden bouwvlakken mag slechts voor 1 agrarisch bedrijf worden gebouwd, met dien verstande dat:
- op de percelen aan de Surmerhuizerweg 25 te Eenigenburg en Breelandsweg 14 te Sint Maarten gebouwen ten behoeve van één bedrijf mogen worden gebouwd;
- ter plaatse van de aanduiding ‘relatie’ aan de Rijperweg 19 te Sint Maarten en Rijperweg 42 te Sint Maarten voor wat betreft de woning aan de Rijperweg 42 te Sint Maarten sprake is van een (voormalige) tweede agrarische bedrijfswoning behorende bij het perceel Rijperweg 19 te Sint Maarten;
-
3. ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’ mag de oppervlakte van de bebouwing niet meer bedragen dan de bestaande oppervlakte;
-
4. bedrijfsgebouwen dienen ten minste 5 m achter (het verlengde van) de achtergevel van een bedrijfswoning te worden gebouwd, dan wel de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
-
5. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 6 m en 10 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
-
6. de dakhelling dient ten minste 15° te bedragen, met uitzondering van 30% van de bedrijfsgebouwen, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt.
-
b. Voor het bouwen van kassen ten behoeve van de uitoefening van agrarische bedrijven
gelden aanvullend op het bepaalde in sub a de volgende regels:
-
1. de oppervlakte teeltondersteunend glas mag niet meer bedragen dan 2.000 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
-
2. de oppervlakte van kassen ter plaatse van de aanduiding ‘glastuinbouw’ mag niet meer bedragen dan 2 ha, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
-
3. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 5 m en 7 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen.
-
c. Voor het bouwen van bedrijfswoningen ten behoeve van de uitoefening van agrarische bedrijven gelden de volgende regels:
-
1. bedrijfswoningen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
2. het aantal bedrijfswoningen mag per bedrijf niet meer bedragen dan het bestaande aantal;
-
3. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarische met waarden – deeltijdbedrijf’ is geen bedrijfswoning toegestaan, met uitzondering van bestaande bedrijfswoningen;
-
4. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3,5 m en 8 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van stolpvormige woningen niet meer mag bedragen dan 11,5 m;
-
5. de dakhelling mag niet minder bedragen dan 30°, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt;
-
6. de oppervlakte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 225 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
-
7. de breedte van de voorgevel van de bedrijfswoningen, met uitzondering van stolpvormige woningen, mag niet meer bedragen dan 15 m, dan wel de bestaande breedte indien deze meer bedraagt;
-
8. de afstand van de gevel van een bedrijfswoning tot de bestemming ‘Verkeer’ mag niet minder bedragen dan 4 m, dan wel de bestaande afstand indien deze minder bedraagt.
-
d. In afwijking van het bepaalde in sub a en sub b gelden voor de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – stolp’ de volgende regels:
-
1. voor wat betreft de stolp mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van onderhoud, herstel en inwendige verbouwing waarbij de goothoogte, bouwhoogte, dakvorm en dakhelling overeenkomstig de bestaande situatie gehandhaafd dient te blijven;
-
2. gebouwen, anders dan de stolp, dienen op ten minste 10 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van de stolp te worden gebouwd en op een afstand van ten minste 5 m tot de overige gevels van de stolp.
-
e. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten behoeve van de woonfunctie van de bedrijfswoning gelden de volgende regels:
-
1. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 6 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
-
2. de totale gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfswoning, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, mag niet meer bedragen dan 300 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt, met dien verstande dat de totale gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen niet meer mag bedragen dan de oppervlakte van de bedrijfswoning.
-
f. In afwijking van het bepaalde in sub a gelden ter plaatse van de aanduiding ‘ijsbaan’ de volgende regels:
-
1. per ijsbaan mag één gebouw worden gebouwd;
-
2. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 6 m;
-
3. de oppervlakte van het gebouw mag niet meer bedragen dan 60 m²;
-
4. een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt alleen verleend indien de situering van het gebouw niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van de landschappelijke openheid van het gebied en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen niet worden gehinderd of beperkt;
-
5. tijdelijke bouwwerken ten behoeve van de ijsbaan zijn toegestaan;
-
g. In afwijking van het bepaalde in sub a gelden ter plaatse van de aanduiding ‘volkstuin’ de volgende regels:
-
1. per tuinkavel mag één gebouw worden gebouwd;
-
2. de bouwhoogte en de oppervlakte van gebouwen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 2,4 m en 15 m², dan wel de bestaande bouwhoogte en oppervlakte indien deze meer bedragen;
-
3. de oppervlakte van de tuinkavel mag niet minder dan 150 m² bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze minder bedraagt.
-
h. In afwijking van het bepaalde in sub a gelden voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en de waterhuishouding de volgende regels:
-
1. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
-
2. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 50 m².
-
i. In afwijking van het bepaalde in sub a geldt voor het bouwen van zomermelkstallen, schuilhutten en opslagloodsen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden - veldschuur’ de volgende regel:
-
1. de oppervlakte, goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan de bestaande oppervlakte, goot- en bouwhoogte.
-
j. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan:
- 15 m ten behoeve van torensilo’s;
- 4 m ten behoeve van mestsilo’s;
- 3 m ten behoeve van sleufsilo’s;
-
8 m ten behoeve van bouwwerken ten behoeve van mestvergistingsinstallaties;
- 6 m ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
-
2. het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de situering van een paardenbak is toegestaan onder voorwaarde dat:
- de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 1200 m²;
- de paardenbak niet verder mag strekken dan 100 meter, berekend vanaf de achterzijde van het hoofdgebouw;
- de paardenbak is gelegen achter het hoofdgebouw, bezien vanaf de openbare weg, aansluitend aan het bouw- en/of bestemmingsvlakvlak waarop het hoofdgebouw is gesitueerd;
- de bouwhoogte van de terreinafscheiding mag niet meer bedragen dan 1,5 m;
- de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 6 m;
- de paardenbak moet worden gerealiseerd op een minimale afstand van 30 m tot de woning van een derde;
-
3. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, buiten het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 1,5 m;
-
4. toren-, mest- en sleufsilo’s zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak, met uitzondering van bestaande, toren-, mest- en sleufsilo’s buiten het bouwvlak;
-
5. in afwijking van het bepaalde in sub 3 mag ter plaatse van de aanduiding ‘windturbine’ ten hoogste 1 windturbine dan wel het aangegeven aantal ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal windturbines’ met een maximale hoogte van 60 m worden gebouwd.
4.2.2 Gebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
-
a. er mogen uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van een zonnepark worden gebouwd;
-
b. de oppervlakte van een gebouw of een overkappingen bedraagt ten hoogste 25 m2;
-
c. de bouwhoogte van een gebouw of een overkappingen bedraagt ten hoogste 3,5 m.
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
-
a. de bouwhoogte van zonnepanelen bedraagt ten hoogste 1,5 m ten opzichte van het gemiddelde omliggende straatpeil, met dien verstande dat:
-
1. er één type zonnepanelen wordt toegepast;
-
2. er één plaatsingssysteem wordt toegepast;
-
3. de zonnepanelen in één hoofdrichting worden geplaatst;
-
b. de bouwhoogte van overige perceel- en/of erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
-
c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 1,5 m.
4.2.4 Voorwaardelijke bepaling
Het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, ten behoeve van een zonnepark is uitsluitend toegestaan indien de gronden binnen 12 maanden na verlening van de omgevingsvergunning zijn ingericht/ingepast conform het landschappelijk inpassingsplan. De omgevingsvergunning wordt niet verleend zonder een landschappelijk inpassingsplan dat is goedgekeurd door burgemeester & wethouders.
4.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
-
a. lid 4.2.1 sub a, onder 3, ten behoeve van het vergroten van de bestaande oppervlakte aan bebouwing ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’ tot een maximum van 15%, met dien verstande dat:
-
1. dit noodzakelijk is vanwege eisen voor volksgezondheid, milieu en dierenwelzijn;
-
2. het aantal dierplaatsen, zoals opgenomen in de milieuvergunning, niet toeneemt;
-
3. de vergroting plaats dient te vinden binnen het bouwvlak;
-
b. lid 4.2.1, sub a, onder 4 ten behoeve van een afwijkende situering van gebouwen ten opzichte van de bedrijfswoning;
-
c. lid 4.2.1, sub a, onder 5 voor een hogere goothoogte, met dien verstande dat de goothoogte niet meer dan 8 m mag bedragen;
-
d. lid 4.2.1, sub a, onder 5 voor een hogere bouwhoogte, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 14 m mag bedragen;
-
e. lid 4.2.1, sub a, onder 6, voor een dakhelling van minder dan 15o, met dien verstande dat niet het gehele dak plat mag worden afgedekt;
-
f. lid 4.2.1, sub c, onder 2 en toestaan dat een tweede bedrijfswoning wordt gebouwd, mits is aangetoond dat de tweede bedrijfswoning noodzakelijk is voor het toezicht;
-
g. lid 4.2.1, sub c, onder 4, voor een hogere goot- en bouwhoogte, met dien verstande dat de goothoogte niet meer mag bedragen dan 6,5 m en de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 10 m;
-
h. lid 4.2.1, sub c, onder 5, voor een dakhelling van minder dan 30o, met dien verstande dat niet het gehele dak plat mag worden afgedekt;
-
i. lid 4.2.1 sub d, onder 1 ten behoeve van vervangen en nieuwbouw, indien:
-
1. het bouwwerk teniet is gegaan door een calamiteit;
-
2. handhaving van de hoofdvorm niet in redelijkheid kan worden gevergd van de eigenaar en/of gebruiker en met financiële tegemoetkomingen of anderszins de onevenredige nadelige gevolgen voor de eigenaar/gebruiker niet opgeheven kunnen worden,
met dien verstande dat in gevallen waarin een stolpvormige woning wordt gebouwd de goot- en bouwhoogte niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 2,7 en 11,5 m.
Indien geen sprake is van een stolpvormige woning zijn de in lid 4.2.1 sub c genoemde regels van toepassing;
-
j. lid 34.2.1, sub d, onder 2 ten behoeve van een afwijkende situering van gebouwen ten opzichte van de stolp;
-
k. lid 4.2.1, sub e, onder 2, voor een grotere oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen in de vorm van een stolp ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – stolp’ en stolpvormige woningen, met dien verstande dat de totale gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen niet meer mag bedragen dan 120 m²;
-
l.
lid 3.2, sub e, onder 2, voor een tijdelijk grotere oppervlakte van niet meer dan 60 m²
aan bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen, ten behoeve van mantelzorg,
met dien verstande dat:
-
1.
de afwijking uitsluitend van toepassing is in combinatie met een
omgevingsvergunning voor gebruik zoals bedoeld in lid 3.5, sub e;
-
2.
zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen (als gevolg van verhuizing
of overlijden) de bebouwing die als woonvoorzieningen wordt gebruikt, en niet
passend is binnen de regels van de bestemming, van het perceel wordt verwijderd;
-
m. lid 4.2.1, sub j, onder 1 ten behoeve van de bouw van silo’s tot een bouwhoogte van niet meer dan 25 m;
-
n. lid 4.2.1, sub j, onder 2 ten behoeve van een andere situering van de paardenbak, onder de aanvullende voorwaarden dat:
-
1. bij een afwijkende situering de paardenbak landschappelijk wordt ingepast, inclusief de ligging van de paardenbak ten opzichte van de eigen erfbebouwing;
-
2. voor een paardenbak die aan de weg is gelegen streekeigen beplanting aan de voorzijde wordt aangebracht;
-
o. lid 4.2.1, sub j, onder 2 ten behoeve van de aanleg van een paardenbak anders dan voor het in lid 3.1 genoemde gebruik, onder de aanvullende voorwaarden dat:
-
1. de paardenbak landschappelijk wordt ingepast, inclusief de ligging van de paardenbak ten opzichte van de bedrijfsbebouwing;
-
2. voor een paardenbak die aan de weg is gelegen streekeigen beplanting aan de voorzijde wordt aangebracht;
-
p. lid 4.2.1, sub j, onder 3 ten behoeve van de bouw van teeltondersteunende voorzieningen tot een bouwhoogte van niet meer dan 3 m;
-
q. lid 4.2.1, sub j, onder 4 ten behoeve van de bouw van mestsilo’s buiten het bouwvlak, tot een bouwhoogte van niet meer dan 4 m en tot een inhoud van niet meer dan 3.000 m³ per bedrijf, met dien verstande dat:
-
1. de bouw van een mestsilo buiten het bouwvlak noodzakelijk en doelmatig is voor de bedrijfsvoering;
-
2. een mestsilo uitsluitend bij een volwaardig agrarisch bedrijf buiten het bouwvlak mag worden gebouwd;
-
3. bij de afweging of er sprake is van een onevenredige aantasting van het landschaps- en bebouwingsbeeld de beeldkwaliteitseisen worden betrokken zoals die zijn geformuleerd in het Beeldkwaliteitsplan Landelijk gebied Harenkarspel;
-
r. lid 4.2.1, sub j, onder 4 ten behoeve van de bouw van sleufsilo’s buiten het bouwvlak, met een gezamenlijk oppervlak van niet meer dan 750 m², mits de bouwhoogte niet meer dan 3 m bedraagt, met dien verstande dat:
-
1. de bouw van een sleufsilo buiten het bouwvlak noodzakelijk en doelmatig is voor de bedrijfsvoering;
-
2. een sleufsilo uitsluitend bij een volwaardig agrarisch bedrijf buiten het bouwvlak mag worden gebouwd;
-
3. bij de afweging of er sprake is van een onevenredige aantasting van het landschaps- en bebouwingsbeeld de beeldkwaliteitseisen worden betrokken zoals die zijn geformuleerd in het Beeldkwaliteitsplan Landelijk gebied Harenkarspel.
De genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend worden verleend, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- het uitzicht van woningen;
- de verkeersveiligheid.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Strijdig gebruik
Als gebruik in strijd met de bestemmingsomschrijving als bedoeld lid 4.1 wordt in ieder geval aangemerkt:
-
a. het gebruik en/of inrichten ten behoeve van exploratie en exploitatie van diepe delfstoffen (met uitzondering van seismologisch onderzoek);
-
b. bodembewerkingen in de vorm van bezanden, omzetten en omspuiten;
-
c. het gebruik van gronden ten behoeve van energieopwekking door middel van biomassavergisting met uitzondering van de gronden ter plaatse voorzien van de
aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch -biomassavergistingsinstallatie', met dien
verstande dat het te vergisten mengsel in hoofdzaak bestaat uit mest en waarbij een
vergistingscapaciteit is toegestaan van:
-
1.
ten hoogste 5.000 m³ mest afkomstig van binnen de eigen inrichting;
-
2.
ten hoogste 1.000 m³ mest afkomstig van buiten de eigen inrichting;
-
3.
ten hoogste 5.999 m³ co-substraten (biomassa);
-
d.
het gebruik van sleuven ten behoeve van de opslag van co- substraten met uitzondering
van sleuven ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - sleuven voor
de opslag van co-substraten';
-
e. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van stalling van voertuigen, vaartuigen of kampeermiddelen en het opslaan van goederen en/of materialen van niet-agrarische herkomst in vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen;
-
f. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van mestopslag buiten het bouwvlak, met uitzondering van de bestaande mestopslag;
-
g. het gebruik van bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen voor de huisvesting van seizoenarbeiders, met uitzondering van de bestaande huisvestingen;
-
h. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen ten dienste van de woonfunctie voor zelfstandige bewoning;
-
i. het gebruik van gronden ten behoeve van kleinschalig kamperen op gronden anders dan ter plaatse van de aanduiding ‘kampeerterrein’;
-
j. het gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van ondergeschikte horeca ten behoeve van nevenactiviteiten;
-
k. het gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van nevenactiviteiten in de vorm van verkoop van streekproducten buiten het bouwvlak;
-
l. het gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van een grotere oppervlakte aan nevenactiviteiten dan is weergegeven in lid 4.1 sub x;
-
m. het gebruik van gebouwen voor het houden van dieren op meer dan één bouwlaag;
-
n. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van niet-grond-gebonden agrarische bedrijfsvoering, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’ en met dien verstande dat het aantal dierplaatsen dat is opgenomen in de milieuvergunning van een niet-grondgebonde agrarisch bedrijf niet mag worden uitgebreid;
-
o. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van dagrecreatie, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘dagrecreatie’, met dien verstande dat:
-
1. de dagrecreatieve activiteiten ondergeschikt dienen te blijven aan de agrarische hoofdactiviteit;
-
2. maximaal 50% van de oppervlakte van het bouwvlak ten behoeve van dagrecreatieve activiteiten mag worden gebruikt;
-
3. parkeren op eigen erf dient plaats te vinden
-
p.
het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een beroeps- of
bedrijfsactiviteit aan huis, zodanig dat de beroeps c.q. bedrijfsvloeroppervlakte meer
bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de
aanwezige bebouwing op het bouwperceel, met dien verstande dat deze oppervlakte
niet meer bedraagt dan 50 m²;
-
q. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van volwaardige agrarische bedrijven met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, voor het houden van dieren anders dan op de eerste bouwlaag.
-
r. Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruiken dan wel laten gebruiken dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder wordt begrepen; het gebruiken of laten gebruiken van bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen voor de huisvesting van arbeidsmigranten, uitgezonderd ter plaatse van de - op het moment van ter visie legging van dit bestemmingsplan - legaal gerealiseerde huisvestingslocaties voor arbeidsmigranten.
4.4.2 Voorwaardelijke bepaling
Het gebruik van de gronden ten behoeve van een zonnepark is uitsluitend toegestaan indien de inrichting en inpassing van de gronden conform het landschappelijk inpassingsplan, dat goedgekeurd moet zijn door burgemeester en wethouders bij de omgevingsvergunningaanvraag, in stand wordt gehouden.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
-
a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4, sub c en toestaan dat een biomassavergistingsinstallatie wordt toegestaan, met dien verstande dat een dergelijke omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend wanneer:
-
1. dit niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van landschappelijke waarden waarbij wordt voldaan aan de beeldkwaliteitseisen welke zijn opgenomen in het beeldkwaliteitsplan;
-
2. de aanvraag betrekking heeft op de realisering van een dergelijke installatie ten behoeve van de eigen bedrijfsvoering;
-
3. de aanvraag betrekking heeft op ten hoogste 1 vergister en 1 na-vergister per agrarisch bedrijf;
-
4. de aanvraag betrekking heeft op vergisters met een maximale diameter van 32 m en een maximale bouwhoogte van 8 m.
-
b. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.4.1, sub e ten behoeve van het gebruik van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen (met uitzondering van kassen) voor een inpandige stalling van voertuigen, vaartuigen of kampeermiddelen en het opslaan van goederen en/of materialen van niet-agrarische herkomst.
-
c. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.4.1, sub f ten behoeve van mestopslag buiten het bouwvlak met een omvang van 3.000 m³.
-
d. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.4.1, sub g voor het gebruik van bedrijfsgebouwen voor de huisvesting van van
maximaal 20 arbeidsmigranten, met dien verstande dat:
-
1. de huisvesting uitsluitend plaatsvindt als nevenfunctie van een volwaardig en als zodanig bestemd agrarisch bedrijf.
-
2. de huisvesting noodzakelijk is voor werknemers die werkzaam zijn op ter plaatse gevestigde agrarische bedrijf; waarbij voor ten hoogste 5 maanden per jaar de huisvesting ook mag worden aangewend voor werknemers die werkzaam zijn op een ander agrarisch bedrijf of agrarisch handelsbedrijf;
-
3. de huisvesting uitsluitend mag plaatsvinden op het bestaande agrarische bouwvlak indien een conform de bestemming door de eigenaar of bedrijfsleider bewoonde en in gebruik zijnde agrarische bedrijfswoning op het bouwperceel aanwezig is.
-
4. voor het bouwen van nieuwe bebouwing en/of woonunits een inrichtingsplan is opgesteld, waarin in ieder geval aandacht is besteed aan een goede landschappelijke inpassing van de bebouwing en/of woonunits en de parkeervoorzieningen. Over de landschappelijke inpassing dient vooraf met de gemeente overleg plaats te vinden.
-
5. van deze afwijkingsbevoegdheid wordt gebruik gemaakt als aanvrager aantoont dat voldaan wordt aan de parkeernorm en aantoont dat het woon- en leefklimaat van de omwonende niet wordt geschaad, waarbij in ieder geval moet worden aangetoond dat
- de verkeersveiligheid van de aanwonenden aan dezelfde weg gelegen wordt gewaarborgd.
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet wordt belemmerd.
-
6. de bouwregels geldend voor de bestemming agrarisch onverkort van kracht blijven.
-
7.
het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
lid 4.4.1 voor het gebruik van bijgebouwen voor de huisvesting van maximaal 60
arbeidsmigranten onder voorwaarde dat;
-
Voorafgaand aan het voeren van de afwijkingsprocedure een participatie traject
wordt doorlopen.
-
Dat dit participatie traject in overleg met de gemeente tot stand dient te
komen.
-
Bij de aanvraag dient een schriftelijke weergave te worden gevoegd van de
uitkomsten van dit participatie traject.
-
Dit advies wordt aantoonbaar meegenomen in de daaropvolgende
besluitvorming.
-
Het hierboven in dit lid onder 2 bepaalde mag - na toestemming van de
gemeente aangepast worden aan de specifieke omstandigheden van het bedrijf.
-
Het bepaalde in de leden 1 tot en met 6 blijft onverkort van kracht.
-
e.
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid
3.4, sub g en toestaan dat bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning
worden gebruikt ten behoeve van mantelzorg, mits:
-
1.
de hulpbehoevende(n) aan wie zorg wordt geboden daartoe over een indicatie
van een bevoegde arts dan wel instelling beschikt;
-
2.
het karakter van het betreffende gebouw niet onevenredig wordt aangetast;
-
3.
het parkeren op eigen terrein plaatsvindt en, indien dit niet mogelijk is, de
parkeerdruk in de naaste omgeving als gevolg van het gebruik voor mantelzorg niet
onevenredig toeneemt;
-
4.
er geen sprake is van een zelfstandige woning;
-
5.
zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen (als gevolg van verhuizing
of overlijden) het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte wordt
beëindigd en de woonvoorzieningen worden verwijderd.
-
f. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.4.1, sub i ten behoeve van kleinschalig kamperen op gronden anders dan ter plaatse van de aanduiding ‘kampeerterrein’, met dien verstande dat:
-
1. kleinschalig kamperen uitsluitend mag plaatsvinden als nevenfunctie van een volwaardig en als zodanig bestemd agrarisch bedrijf;
-
2. kleinschalig kamperen uitsluitend mag plaatsvinden binnen het bouwvlak;
-
3. het aantal kampeerplaatsen niet meer mag bedragen dan 25;
-
4. de afstand tot overige verblijfsrecreatieve voorzieningen niet minder mag bedragen dan 100 m;
-
5. de afstand tot woningen niet minder mag bedragen dan 50 m;
-
6. kleinschalig kamperen uitsluitend mag plaatsvinden in de periode van 15 maart tot 31 oktober;
-
7. indien binnen een agrarisch bouwvlak een kleinschalig kampeerterrein in of in de directe omgeving van een EHS-gebied, ecologische verbindingszone en/of weidevogelleefgebied wordt opgericht, dan wel wordt uitgebreid, dienen de door de uitbreiding of vestiging verloren natuurwaarden ten minste in de verhouding 1:1 te worden gecompenseerd;
-
8. kleinschalig kamperen niet mag leiden tot een onaanvaardbare aantasting van landschappelijke waarden waarbij wordt voldaan aan de beeldkwaliteitseisen welke zijn opgenomen in het beeldkwaliteitsplan Landelijk gebied Harenkarspel.
-
g. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.4.1, sub j ten behoeve van het toestaan van onderschikte horeca bij de nevenactiviteiten zoals die zijn genoemd in lid 3.1, onder v.
-
h. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4, sub j ten behoeve van de nevenactiviteit in de vorm van de verkoop van streekproducten buiten het bouwvlak, met dien verstande dat hiervoor geen bouwwerken mogen worden gebouwd.
-
i. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4, sub k ten behoeve van het gebruik van de gronden en gebouwen voor een grotere oppervlakte aan nevenactiviteiten dan is weergegeven in lid 3.1 sub v.
De genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend worden verleend, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- het uitzicht van woningen;
- de verkeersveiligheid.
4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
-
1. het aanbrengen van opgaande beplanting;
-
2. het afgraven, ophogen en/of egaliseren van gronden;
-
3. het aanleggen van voet- en fietspaden;
-
4. het aanleggen van dagrecreatieve voorzieningen;
-
5. het aanleggen van kavelpaden en andere verhardingen met een oppervlakte groter dan 100 m².
-
b. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning ter plaatse van de aanduiding ‘cultuurhistorische waardevolle verkaveling’ de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
-
1. het dempen of (ver)graven van sloten en andere waterlopen.
-
c. De onder sub a en b bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
1. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
-
2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van inwerking treden van het plan;
-
3. mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende omgevingsvergunning.
-
d. De onder sub a en b bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt ten aanzien van cultuurhistorisch waardevolle verkavelingspatronen.
4.7 Wijzigingsbevoegdheden
-
a. Burgemeester en Wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming in die zin wijzigen dat het bouwvlak als bedoeld in lid 4.2, sub a, onder 1 wordt vergroot tot een gezamenlijke totale oppervlakte van ten hoogste 2 hectare met dien verstande dat:
-
1. de gronden niet zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarische met waarden – deeltijdbedrijf’ dan wel ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’;
-
2. aan wijziging van de bestemming uitsluitend wordt meegewerkt indien de bedrijfseconomische noodzaak daartoe wordt aangetoond middels een bedrijfsplan;
-
3. aan wijziging van de bestemming uitsluitend wordt meegewerkt wanneer een beplantingsplan wordt aangeleverd, waarin de vergroting van het bouwperceel landschappelijk wordt ingepast;
-
4. bij de afweging of er sprake is van een onevenredige aantasting van het landschaps- en bebouwingsbeeld de beeldkwaliteitseisen worden betrokken zoals die zijn geformuleerd in het Beeldkwaliteitsplan Landelijk gebied Harenkarspel.
-
5.
de aanvrager, voor het wijzigen van de vorm het agrarisch bouwvlak, moet de
eigenaar zijn;
-
6.
de wijzigingsbevoegdheid is enkel toe te passen op een volwaardig agrarisch bedrijf;
-
7.
de wijzigingsbevoegdheid is enkel toe te passen op agrarisch bouwvlakken tot en
met 2 hectare
-
b. Burgemeester en Wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming in die zin wijzigen dat de vorm van het bouwvlak kan worden veranderd, zonder dat de oppervlakte van het bouwvlak wordt vergroot.
-
c. Burgemeester en Wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming in die zin wijzigen dat de oppervlakte van bouwvlakken ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarische met waarden – deeltijdbedrijf’ kan worden vergroot tot maximaal 1 ha, met dien verstande dat:
-
1. de wijziging uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van deeltijdbedrijven, waarvan de ontwikkeling tot ten minste een volwaardig agrarisch bedrijf binnen een afzienbare termijn een reëel perspectief is;
-
2. aan de wijziging van de bestemming uitsluitend wordt meegewerkt indien de bedrijfseconomische noodzaak daartoe wordt aangetoond middels een bedrijfsplan;
-
3. voor het overige de in lid 4.2 opgenomen bouwregels van toepassing zijn.
-
d. Burgemeester en Wethouder kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen ten behoeve van de vestiging van volwaardige grondgebonden agrarische bedrijven, door aanwijzing van een nieuw bouwvlak van maximaal 1 ha met dien verstande dat:
-
1. getoetst wordt aan het beeldkwaliteitsplan Westfriese Omringdijk welke is vastgesteld op 30 juni 2009;
-
2. aan wijziging van de bestemming uitsluitend wordt meegewerkt indien de bedrijfseconomische noodzaak daartoe wordt aangetoond middels een bedrijfsplan;
-
3. de in lid 4.2 opgenomen bouwregels van toepassing zijn.
-
e. Burgemeester en Wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen in de bestemmingen ‘Tuin’, ‘Verkeer’ en/of ‘Wonen’ met dien verstande dat:
-
1. de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige agrarische bebouwing met bijbehorende erven. De overige gronden worden bestemd met bestemming ‘Agrarisch met waarden’ (artikel 3) zonder bouwvlak;
-
2. de wijziging uitsluitend mag plaatsvinden bij een volledige beëindiging van de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plekke;
-
3. monumentale, cultuurhistorische en karakteristieke bebouwing behouden blijft;
-
4. er ten hoogste 1 woning is toegestaan, met dien verstande dat er plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – stolp’ ten hoogste 2 woningen zijn toegestaan;
-
5. voor het overige na toepassing van de wijziging de bestemmingsregels van artikel 13(‘Tuin’), artikel 14(‘Verkeer’) en artikel 17(‘Wonen’) van overeenkomstige toepassing zijn.
-
f. Burgemeester en Wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen ten behoeve van kleinschalige dag- en verblijfsrecreatie, met dien verstande dat:
-
1. de wijziging uitsluitend betrekking heeft op de voormalige agrarische bebouwing met bijbehorende erven;
-
2. de wijziging uitsluitend mag plaatsvinden bij een volledige beëindiging van de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plekke;
-
3. monumentale, cultuurhistorische en karakteristieke bebouwing behouden blijft;
-
4. parkeren op eigen erf plaatsvindt;
-
5. buitenopslag niet is toegestaan;
-
6. de bedrijvigheid geen onevenredige verkeersaantrekkende werking mag hebben;
-
7. de functies worden uitgeoefend in de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen;
-
8. er niet meer dan 6 verblijfsrecreatieve eenheden per voormalig agrarisch bedrijf gerealiseerd mogen worden;
-
9. permanente bewoning van de verblijfsrecreatieve eenheden niet is toegestaan.
-
g. Burgemeester en Wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen in de bestemmingen ‘Bedrijf’, ‘Maatschappelijk’ of ‘Sport – Manege’ ten behoeve van de functies kleinschalige bedrijvigheid, alsmede zorgfuncties, maneges en paardenpensions met dien verstande dat:
-
1. de wijziging uitsluitend betrekking heeft op de voormalige agrarische bebouwing met bijbehorende erven;
-
2. de wijziging uitsluitend plaatsvindt bij een volledige beëindiging van de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plekke;
-
3. monumentale, cultuurhistorische en karakteristieke bebouwing behouden blijft;
-
4. parkeren op eigen erf plaatsvindt;
-
5. buitenopslag niet is toegestaan;
-
6. de bedrijvigheid geen onevenredige verkeersaantrekkende werking mag hebben;
-
7. de oppervlakte aan voormalige agrarische bedrijfsgebouwen die ten behoeve van de bedrijfsfunctie mag worden gebruikt ten hoogste 650 m² mag bedragen;
-
8. de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend kan worden toegepast ten behoeve van bedrijven genoemd in de categorieën 1 en 2 in bijlage 2 opgenomen ‘Staat van bedrijven’ dan wel bedrijven welke niet zijn genoemd, mits deze bedrijven naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder nader te stellen voorwaarden, voor wat betreft geur, stof, gevaar en geluid kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven die wel zijn genoemd;
-
9. voor het overige na toepassing van de wijziging de bestemmingsregels van artikel 4 (‘Bedrijf’), artikel 7 (‘Maatschappelijk’) en artikel 12 (‘Sport-Manege’) uit het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Landelijk gebied Harenkarspel' (NL.IMRO.0441.BPLGH2009-OH02) van overeenkomstige toepassing zijn.
De onder a tot en met g genoemde wijzigingen kunnen uitsluitend worden toegepast, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- het uitzicht van woningen;
- de verkeersveiligheid.
Artikel 5 Bedrijf
De regels voor de bestemming 'Bedrijf'zijn overgenomen uit het moederplan 'Bestemmingsplan Buitengebied Zijpe' (NL.IMRO.0441.BPBGZIJPE-VA03).
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
a. bedrijven die zijn opgenomen in categorie 1 en 2 van de in Bijlage 4 opgenomen bedrijfsactiviteiten;
-
b. het bedrijfswonen, al dan niet in combinatie met een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;
en tevens voor:
-
c. een bedrijf tot en met categorie 3.1 uit Bijlage 4, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf van categorie 3.1';
-
d. een bedrijf tot en met categorie 3.2 uit Bijlage 4, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf van categorie 3.2';
-
e. een bedrijf tot en met categorie 4.1 uit Bijlage 4, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf van categorie 4.1';
-
f. een afvalverwerkingsbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm
van bedrijf - afvalverwerkingsbedrijf';
-
g. een bedrijf dat hoofdzakelijk is gericht op de in- en verkoop van oude auto's (autorecycling), uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf -
autorecycling',
-
h. een bouwbedrijf of een daaraan gelieerd bedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bouwbedrijf';
-
i. een bedrijf gericht op reparatie van auto's en motoren met daaraan ondergeschikt verkoop van auto's, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van
bedrijf - garagebedrijf';
-
j. een gemeentewerf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van
bedrijf - gemeentewerf';
-
k. een landelijk bedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van
bedrijf - landelijk bedrijf';
-
l. een bedrijf gericht op het houden en kweken van siervogels, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - siervogelbedrijf';
-
m. een transportbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van
bedrijf - transportbedrijf';
-
n. een tuincentrum, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'tuincentrum';
-
o. een dierenkliniek, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf
- dierenkliniek';
-
p. een dierencrematorium, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van
bedrijf - dierencrematorium';
-
q. een verkooppunt van motorbrandstoffen zonder lpg, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg';
-
r. een verkooppunt van motorbrandstoffen met lpg, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg';
met de daarbij behorende:
-
s. gebouwen;
-
t. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
-
u. opslag ten behoeve van de bedrijfsvoering ter plaatse;
-
v. groenvoorzieningen;
-
w. openbare nutsvoorzieningen;
-
x. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
-
y. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
z. waterlopen en -partijen.
met dien verstande dat:
-
aa. bedrijfskantoren zijn toegestaan en de vloeroppervlakte hiervan ten hoogste 30% bedraagt;
-
ab. detailhandel niet is toegestaan, met uitzondering van productiegebonden detailhandel;
-
ac. Bevi-inrichtingen niet zijn toegestaan, met uitzondering van bestaande Bevi-inrichtingen;
-
ad. vuurwerkbedrijven niet zijn toegestaan;
-
ae. Wgh-inrichtingen niet zijn toegestaan;
-
af. inrichtingen die zijn genoemd in bijlage C en D van het Besluit milieueffectrapportage niet zijn toegestaan;
-
ag. bij een afvalverwerkingsbedrijf als bedoeld in 5.1 onder f de verwerkingscapaciteit van de puinbrekerijen en -malerijen niet groter mag zijn dan 100.000 ton per jaar.
5.2 Bouwregels
Op of in de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de in dat lid genoemde bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat de bebouwing alleen binnen het aangegeven bouwvlak mag worden opgericht, behoudens erfafscheidingen.
5.2.1 Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:
-
a. bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
b. het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' is aangegeven;
-
c. de afstand van gebouwen tot de perceelgrens mag niet minder bedragen dan 5 m, dan wel de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
-
d. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 6 m en 10 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
-
e. de dakhelling mag niet meer dan 60° bedragen, dan wel de bestaande dakhelling indien deze meer bedraagt.
5.2.2 Bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bedrijfswoningen ten behoeve van de uitoefening van bedrijven gelden de volgende regels:
-
a. bedrijfswoningen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
b. het aantal bedrijfswoningen bedraagt per bedrijf niet meer dan het bestaande aantal;
-
c. bedrijfswoningen dienen in de naar de openbare weg toegekeerde bouwgrens te worden gebouwd, dan wel maximaal 10 m daarachter;
-
d. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 4 m en 8 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
-
e. de dakhelling mag maximaal 60o bedragen;
-
f. de oppervlakte mag niet meer dan 225 m2 bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
-
g. de breedte van de voorgevel mag niet meer dan 15 m bedragen, dan wel de bestaande breedte indien deze meer bedraagt;
-
h. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens en de achterste perceelsgrens moet minimaal 4 meter bedragen, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is.
5.2.3 Bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten behoeve van de woonfunctie van de bedrijfswoning gelden de volgende regels:
-
a. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen op ten minste 1 m achter de voorgevellijn te worden gebouwd, met uitzondering van erkers, mits wordt voldaan aan de volgende regels:
-
1. de diepte van erkers mag niet meer dan 1,5 m bedragen;
-
2. de bouwhoogte van erkers mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning waaraan wordt gebouwd, met een maximum van 3 m, of maximaal 0,30 m vanaf de bovenkant verdiepingsvloer.
-
b. de gezamenlijke oppervlakte aan bebouwing, met inbegrip van de bedrijfswoning, mag niet meer bedragen dan 300 m² dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt, met dien verstande dat de totale oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen niet meer mag bedragen dan de oppervlakte van de bedrijfswoning;
-
c. een bijgebouw dient ondergeschikt te zijn aan de bedrijfswoning;
-
d. de afstand van bijgebouwen tot de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 35 m, dan wel de bestaande afstand indien deze meer bedraagt;
-
e. de goot- en bouwhoogte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 6 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen.
5.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
a. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bouwwerken, geen
gebouwen zijnde', zijn geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan;
-
b. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
-
c. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer dan 6 m bedragen;
-
d. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 3 m bedragen;
-
e. het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de situering van een paardenbak is toegestaan onder de voorwaarden dat:
-
1. de paardenbak binnen het bestemmingsvlak wordt opgericht;
-
2. de oppervlakte niet meer dan 1.200 m² bedraagt;
-
3. de paardenbak achter de voorgevellijn is gesitueerd;
-
4. de bouwhoogte van het hekwerk rondom de paardenbak niet meer dan 1,5 m bedraagt;
-
5. de bouwhoogte van lichtmasten niet meer dan 6 m bedraagt;
-
6. de paardenbak wordt gerealiseerd op een minimale afstand van 30 m tot de woning van een derde;
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
-
a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
-
b. de verkeersveiligheid;
-
c. de sociale veiligheid;
-
d. de milieusituatie;
-
e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
5.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
-
a.
5.2.1 onder a en toestaan dat een bedrijfsgebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen niet meer bedraagt dan het maximaal toegestane bebouwingspercentage, zoals bedoeld in 5.2.1 onder b;
-
b.
5.2.1 onder b, van het op de verbeelding aangegeven bebouwingspercentage met maximaal 15%;
-
c.
5.2.1 onder d, voor een hogere goothoogte van bedrijfsgebouwen tot 8 meter en/of een hogere bouwhoogte van bedrijfsgebouwen tot 12 meter;
-
d.
5.2.2 onder d, voor een hogere goothoogte van bedrijfswoningen tot 6 m en/of een hogere bouwhoogte van bedrijfswoningen tot 11 m.
De onder a tot en met d genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend worden verleend, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
5.5 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruiken dan wel laten gebruiken dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
a. het gebruiken of laten gebruiken van bouwwerken voor detailhandel met uitzondering van productiegebonden detailhandel;
-
b. het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor opslag-, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte goederen en materialen, die geen verband houden met de bedrijfsvoering ter plekke;
-
c. afsplitsing van bestaande bedrijfswoningen;
-
d. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen en/of escortbedrijven;
-
e. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsactiviteiten ten behoeve van transport, distributie of industrie.
5.6 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.1 onder a en tevens bedrijven toelaten die niet zijn genoemd in Bijlage 4 of die volgens Bijlage 4, van een hogere categorie zijn, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de reeds toegelaten categorie, met dien verstande dat:
-
1. Bevi-inrichtingen niet zijn toegestaan;
-
2. vuurwerkbedrijven niet zijn toegestaan;
-
3. Wgh-inrichtingen niet zijn toegestaan.
De genoemde omgevingsvergunning kan uitsluitend worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 6 Bedrijventerrein - 1
De regels voor de bestemming Bedrijventerrein - 1' zijn overgenomen uit het moederplan 'Bestemmingsplan Bedrijventerreinen' (NL.IMRO.0441.BPBED2010GC-GC01)
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijventerrein - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
a. gebouwen en overkappingen ten behoeve van:
met uitzondering van geluidzoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven;
-
1. gemengde functies (kappersbedrijf, schoonheidssalon, fotograaf, foto- en filmontwikkelbedrijf; muziek-, dans- en balletscholen; sportscholen en naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen vormen van sport en recreatie; bibliotheken, musea, ateliers en naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen vormen van cultuur en ontspanning; sporthallen; bowlingcentra, amusementshallen, schietinrichtingen (binnenbanen), boogbanen; overige dienstverlening (onder SBI code 93, genoemd in bijlage 2)), ter plaatse van de aanduiding 'gemengd';
-
2. een horecabedrijf van categorie 2, ter plaatse van de aanduiding 'horeca 'tot en met categorie 2';
-
3. een bedrijfswoning, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' al dan niet in combinatie met ruimte voor:
- een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;
- mantelzorg;
-
4. een microbrouwerij, ter plaatse van de aanduiding 'microbrouwerij'
met daaraan ondergeschikt:
- groenvoorzieningen;
- geluidwerende voorzieningen;
- parkeervoorzieningen;
- waterlopen en waterpartijen;
- wegen, straten en paden;
- openbare nutsvoorzieningen;
met de daarbijbehorende:
- tuinen, erven en terreinen;
- bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van de in lid 6.1 sub a. genoemde gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
-
a. een gebouw of overkapping zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan;
-
c. de afstand van gebouwen en overkappingen tot de zijdelingse perceelgrens zal ten minste 2,00 m bedragen, tenzij de bestaande afstand kleiner is, in welk geval de bestaande afstand als minimum geldt;
-
d. het bebouwingspercentage van het binnen het bouwvlak gelegen gedeelte van het bouwperceel zal ten hoogste 75% bedragen, tenzij het bestaande bebouwingspercentage hoger is, in welk geval het bebouwingspercentage ten hoogste het bestaande percentage bedraagt;
-
e. de bouwhoogte van een gebouw zal ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' aangegeven hoogte bedragen;
-
f. de bouwhoogte van een overkapping zal ten hoogste 5,00 m bedragen;
-
g. de dakhelling van een gebouw of overkapping zal ten hoogste 55° bedragen.
6.2.2 Bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning
Voor het bouwen van bijgebouwen en overkappingen ten dienste van de (bedrijfs)woonfunctie gelden de volgende regels:
-
a. een bijgebouw ten dienste van de (bedrijfs)woonfunctie zal uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
b. de afstand van een vrijstaand bijgebouw ten dienste van de (bedrijfs)woonfunctie en de bedrijfswoning zal ten hoogste 30,00 m bedragen;
-
c. de goothoogte van een bijgebouw ten dienste van de (bedrijfs)woonfunctie zal ten hoogste 3,00 m bedragen;
-
d. de bouwhoogte van een bijgebouw ten dienste van de (bedrijfs)woonfunctie zal ten hoogste 5,50 m bedragen;
-
e. de bouwhoogte van een overkapping ten dienste van de (bedrijfs)woonfunctie zal ten hoogste 3,00 m bedragen;
-
f. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen ten dienste van de (bedrijfs)woonfunctie zal ten hoogste 100 m² bedragen;
-
g. de oppervlakte van een vrijstaand bijgebouw ten dienste van de (bedrijfs)woonfunctie zal ten hoogste 60 m² bedragen.
6.2.3 Windturbines
Voor het bouwen van windturbines gelden de volgende regels:
-
a. de afstand van een windturbine tot aan de zijdelingse perceelgrens zal ten minste 6,00 m bedragen;
-
b. de hoogte van een windturbine zal ten hoogste 15,00 m bedragen.
6.2.4 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
a. de bouwhoogte van een antennemast ten behoeve van telecommunicatie, ter plaatse van de aanduiding 'antennemast', zal ten hoogste 40,00 m bedragen;
-
b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning ten hoogste 1,00 m zal bedragen;
-
c. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.
6.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
-
a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2' ten behoeve van bedrijven die niet zijn genoemd in bijlage Bijlage 8
Bedrijvenlijst Bedrijventerreinen onder de milieucategorieën 1 en 2, tenzij het betreft de gronden ter plaatse van de aanduiding:
-
b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de uitoefening van detailhandel, tenzij:
-
1. het perifere detailhandel betreft, in welk geval:
-
a. het winkelvloeroppervlak (wvo) ten hoogste 1500 m² bedraagt, tenzij de gronden ter plaatse zijn voorzien van de aanduiding 'detailhandel perifeer' in welk geval de bestaande oppervlakte als maximum oppervlakte geldt;
-
b. ten hoogste 15% van de totale wvo gebruikt mag worden voor nevenassortiment tot een maximum van 50 m²;
-
c. op eigen terrein wordt geparkeerd en voldaan wordt aan de CROW-parkeernormen;
-
c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van horeca, tenzij het betreft gronden ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 2', in welk geval een horecabedrijf van categorie 2 is toegestaan;
-
d. het gebruik van een windturbine bij een bedrijf anders dan ten behoeve van de eigen energievoorziening;
-
e. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen ten dienste van de bedrijfswoonfunctie voor bewoning.
6.4 Afwijken van de gebruiksregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
-
a. het bepaalde in lid 6.3 sub a. in die zin dat tevens bedrijven worden gevestigd die naar de aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in bijlage 2 Bedrijvenlijst onder de categorieën 1 en 2, mits:
-
1. het gaat om bedrijven die niet zijn genoemd in bijlage 2 Bedrijvenlijst, maar die qua milieubelasting gelijkwaardig zijn aan de bedrijven die wel worden genoemd of bedrijven die wel zijn genoemd in bijlage 2 Bedrijvenlijst onder een hogere categorie dan 2, maar in een individueel geval een lagere milieubelasting hebben;
-
2. het geen geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven betreft;
-
b. het bepaalde in lid 6.3 sub b. in die zin dat gronden en bouwwerken worden gebruikt voor de uitoefening van productiegebonden detailhandel, mits:
-
1. het geen detailhandel in voedings- en genotmiddelen betreft;
-
c. het bepaalde in lid 6.3 sub e. in die zin dat bijgebouwen bij een bedrijfswoning worden gebruikt ten behoeve van mantelzorg, mits:
-
1. de hulpbehoevende(n) aan wie zorg wordt geboden daartoe over een indicatie van een bevoegde arts dan wel instelling beschikt;
-
2. het karakter van het betreffende gebouw niet onevenredig wordt aangetast;
-
3. het parkeren op eigen erf plaatsvindt en, indien dit niet mogelijk is, de parkeerdruk in de naaste omgeving als gevolg van het gebruik voor mantelzorg niet onevenredig toeneemt.
Artikel 7 Bedrijventerrein - 2
De regels voor de bestemming 'Bedrijventerrein - 2' zijn overgenomen uit het moederplan Bedrijventerrein Witte Paal (NL.IMRO.0441.BPWITTEPAAL2012-OH01)
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijventerrein - 2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
a. bedrijfsactiviteiten, die zijn genoemd in Bijlage 6 onder categorie 1 ter plaatse van de aanduiding “bedrijf tot en met categorie 1”;
-
b. bedrijfsactiviteiten, die zijn genoemd in Bijlage 6 onder de categorieën 1 en 2 ter plaatse van de aanduiding “bedrijf tot en met categorie 2”;
-
c. bedrijfsactiviteiten, die zijn genoemd in Bijlage 6 onder de categorieën 1, 2 en 3.1, ter plaatse van de aanduiding “bedrijf tot en met categorie 3.1”;
-
d. bedrijfsactiviteiten, die zijn genoemd in Bijlage 6 onder de categorieën 1, 2, 3.1 en 3.2, ter plaatse van de aanduiding “bedrijf tot en met categorie 3.2”;
-
e. bedrijfsactiviteiten, die zijn genoemd in Bijlage 6 onder de categorieën 1, 2, 3.1, 3.2 en 4.1 ter plaatse van de aanduiding “bedrijf tot en met categorie 4.1”;
-
f. bedrijfsactiviteiten, die zijn genoemd in Bijlage 6 onder de categorieën 1, 2, 3.1, 3.2, 4.1 en 4.2, ter plaatse van de aanduiding “bedrijf tot en met categorie 4.2”,
alsmede voor:
-
g. een fastfoodrestaurant ter plaatse van de aanduiding “horeca”;
-
h. een bioscoop, ter plaatse van de aanduiding “bioscoop”;
-
i. een lasbedrijf, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijventerrein – metaalbewerking”;
-
j. een transportbedrijf, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijventerrein – transportbedrijf”;
-
k. een bouwbedrijf, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijventerrein – bouwbedrijf”;
-
l. perifere detailhandel in de branches zoals opgenomen in Bijlage 7 bij deze regels onder “categorie 1”, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijventerrein – perifere detailhandel 1”, met dien verstande dat;
-
1. maximaal 15% van het bedrijfsvloeroppervlak mag worden benut voor nevenassortiment uit andere branches, tot een maximumoppervlak van 50 m²;
-
2. detailhandel in de branches fietsen, bromfietsen en lichte motoren, scootmobielen en fitnessapparatuur, planten, plantbenodigdheden en dieren en dierbenodigdheden minimaal een bedrijfsvloeroppervlak van 1000 m² bedrijfsvloeroppervlak per bedrijf moeten hebben;
-
m. perifere detailhandel in de branches zoals opgenomen in Bijlage 7 bij deze regels onder “categorie 2”, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijventerrein – perifere detailhandel 2”;
-
n. perifere detailhandel in de branches zoals opgenomen in bijlage 2 bij deze regels onder “categorie 3”, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijventerrein – perifere detailhandel 3”;
-
o. een tuincentrum, ter plaatse van de aanduiding “tuincentrum”;
-
p. productiegebonden detailhandel;
-
q. recreatieve en educatieve voorzieningen ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijventerrein – recreatieve en educatieve voorzieningen”;
-
r. een zend- en ontvangstinstallatie, ter plaatse van de aanduiding “zend-/ ontvangstinstallatie”;
-
s. bedrijfswoningen ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning”,
inclusief de daarbij behorende:
-
t. groenvoorzieningen en water;
-
u. parkeervoorzieningen;
-
v. wegen, straten en paden;
-
w. openbare nutsvoorzieningen;
-
x. kunstobjecten;
-
y. tuinen en erven.
In de bestemming is de uitoefening van hobbymatige activiteiten gelijkwaardig aan bedrijfsactiviteiten, genoemd in Bijlage 6 onder de categorieën 1 en 2, begrepen, met dien verstande dat deze hobbymatige activiteiten niet zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - hobbymatige activiteiten uitgesloten".
In de bestemming zijn:
- risicovolle inrichtingen;
- geluidzoneringsplichtige inrichtingen op grond van de Wet geluidhinder;
- m.e.r.-plichtige en m.e.r.-beoordelingsplichtige inrichtingen, met uitzondering van de bestaande bedrijven,
niet toegestaan.
7.2 Bouwregels
-
a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen ten behoeve van in lid 7.1 onder a tot en met s genoemde functies gelden de volgende regels:
-
1. de gebouwen en overkappingen worden uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd;
-
2. bedrijfswoningen en daarbij behorende bijgebouwen mogen alleen worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning”;
-
3. ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning” is per bedrijf maximaal één bedrijfswoning toegestaan;
-
4. de oppervlakte van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 225 m², dan wel de bestaande oppervlakte, indien deze meer bedraagt;
-
5. de afstand van een gebouw of overkapping tot de zijgrens van het bouwperceel moet minimaal 2,5 m bedragen, tenzij de bestaande afstand kleiner is, in welk geval de bestaande afstand van toepassing blijft;
-
6. de goot- en bouwhoogte van een niet-inpandige bedrijfswoning bedraagt respectievelijk maximaal 6 m en 9 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
-
7. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt niet meer dan de aangegeven bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding “maximale bouwhoogte”, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
-
8. in afwijking van het bepaalde in lid 6 en 7, bedraagt ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek” de maatvoering van een gebouw de bestaande maatvoering en kapvorm;
-
9. het bebouwingspercentage van een bouwperceel bedraagt maximaal 70%, dan wel het bestaande percentage, indien dit meer bedraagt;
-
10. voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij hoofdgebouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
- aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen ten minste 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
- de bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen mag niet meer dan 3 m bedragen;
- de bouwhoogte van aan- en uitbouwen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd, vermeerderd met 0,30 m;
- de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 50% van het bij het hoofdgebouw aansluitend zij- en/of achtererf, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen niet meer dan 75 m² mag bedragen;
- indien bestaande maten en oppervlakten afwijken van de maten en oppervlakten zoals genoemd in lid 1 tot en met 4, zijn deze maten toegestaan.
-
b. Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:
-
1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 1 m, met dien verstande dat indien een erf- of terreinafscheiding achter (het verlengde van) de aan de kant van de weg gelegen gevel wordt gebouwd, de bouwhoogte dan maximaal 3 m bedraagt;
-
2. de bouwhoogte van palen en masten bedraagt maximaal 8 m;
-
3. de bouwhoogte van kunstobjecten bedraag maximaal 12 m;
-
4. de bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding “zend-/ontvangst-installatie” bedraagt maximaal 40 m;
-
5. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken bedraagt maximaal 15 m.
7.3 Afwijken van de bouwregels
-
a. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:
-
1. het bepaalde in lid 7.2, sub a, onder 5 en toestaan dat de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelgrens wordt verkleind, dan wel een gebouw op de zijdelingse perceelgrens wordt gebouwd;
-
2. het bepaalde in lid 7.2 sub a onder 9 en toestaan dat het bebouwingspercentage per bouwperceel wordt vergroot tot maximaal 80%, mits in voldoende mate op eigen terrein in de parkeerbehoefte kan worden voorzien;
-
3. het bepaalde in lid 7.2 , sub b, onder 1 en toestaan dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór (het verlengde van) de aan de kant van de weg gelegen gevel wordt vergroot tot maximaal 2 m;
-
4. het bepaalde in lid 7.2 , sub b, onder 5 en toestaan dat de bouwhoogte van overige andere bouwwerken wordt vergroot tot maximaal 40 m.
-
b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 7.3, lid a kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de woonsituatie.
7.4 Specifieke gebruiksregels
Tot strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel in voedings- en genotmiddelen;
-
b. het gebruik van andere gebouwen dan bedrijfswoningen voor bewoning.
7.5 Afwijken van de gebruiksregels
-
a. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:
-
1. het bepaalde in lid 7.1 onder a tot en met f en toestaan dat ook bedrijven worden gevestigd die niet zijn genoemd in bijlage 1 maar die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven in de categorie die op grond van lid 4.1 onder a tot en met f zijn toegestaan;
-
2. het bepaalde in lid 7.1 onder l tot en met n en toestaan dat perifere detailhandel wordt gevestigd die niet is genoemd in bijlage 2, maar die naar de aard gelijk te stellen is met perifere detailhandel in de categorie die op grond van de planregels is toegestaan.
-
b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 7.5 sub a kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
-
1. de milieusituatie;
-
2. de verkeersveiligheid;
-
3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
7.6 Wijzigingsbevoegdheden
-
a. Burgemeester en Wethouders kunnen de bouwhoogte ter plaatse van de gronden met de aanduiding “wro-zone – wijzigingsgebied 2” wijzigen tot maximaal 15 m, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
-
1. de toelaatbaarheid moet worden aangetoond door middel van een inpassingsonderzoek dat de volgende onderdelen omvat:
- onderzoek naar de visuele invloed op de omgeving op drie schaalniveaus: de directe omgeving van de bebouwing (binnen maximaal 50 m); de ruimere stedelijke omgeving (binnen max. 150 m) en vanuit het buitengebied (binnen max. 1000 m);
- onderzoek naar de schaduwhinder voor nabijgelegen woningen. Het onderzoek dient een concreet beeld te geven van de schaduwwerking op 21 maart, 21 juni, 21 september en 21 december op de tijdstippen (voor zover van toepassing), 09.00, 12.00, 15.00, 18.00 en 21.00 uur;
- onderzoek naar de privacyhinder voor nabijgelegen woningen (afstand max. 40 m). Het onderzoek dient aanwijzingen te geven met betrekking tot de raamplaatsing ten opzichte van de woningen;
-
2. Burgemeester en Wethouders horen voorafgaand aan de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid de raad.
-
b. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van de bouw van nieuwe inpandige bedrijfswoningen, mits in een bedrijfsplan wordt aangetoond dat:
-
1. de bedrijfswoning noodzakelijk is in verband met het permanent toezicht op het bedrijf en/of een doelmatige bedrijfsvoering in verband met de kans op calamiteiten, bijzondere bedrijfsprocessen of vanwege bijzondere producten die het bedrijf aanbiedt;
-
2. de bedrijfswoning geen gevolgen heeft voor de ontplooiingsmogelijkheden van andere bedrijven;
-
3. er sprake is van een volwaardig bedrijf, in die zin dat bedrijfsactiviteiten structureel gedurende het hele jaar plaatsvinden, dat het hoofdinkomen van de bewoner van de bedrijfswoning van het bedrijf afkomstig is en dat het bedrijf minimaal één jaar als volwaardig bedrijf heeft gefunctioneerd;
-
4. de continuïteit van het bedrijf is gewaarborgd;
-
5. bedrijfsactiviteiten ter plaatse van het bedrijf plaatsvinden;
-
6. er een blijvende relatie bestaat tussen bedrijf en bedrijfswoning;
-
7. vestiging van het bedrijf op een bedrijventerrein noodzakelijk is in verband met de aard, schaal en omvang van het bedrijf;
-
8. de bedrijfswoning ondergeschikt is aan het bedrijf in die zin dat het bebouwd oppervlak van de bedrijfswoning maximaal 25% bedraagt van de bebouwing op het bouwperceel en de oppervlakte van de bedrijfswoning niet meer bedraagt dan 225 m²;
-
9. de bedrijfswoning met de voorgevel binnen 10 m van de naar de weg gekeerde bouwgrens wordt gebouwd;
-
10. de bedrijfswoning niet is toegestaan ter plaatse van de aanduiding “veiligheidszone-bevi”.
Artikel 8 Groen
De regels voor de bestemming 'Groen'zijn overgenomen uit het moederplan 'Bestemmingsplan Waarland '(NL.IMRO.0441.BPWLD2009-OH01 ).
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
a. groenvoorzieningen;
-
b. bebossing en beplanting;
-
c. voet- en rijwielpaden;
-
d. speelvoorzieningen;
-
e. waterlopen en waterpartijen,
en tevens voor:
-
f. volkstuinen, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “volkstuin”,
-
g. hertenkamp, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van groen - hertenkamp”,
met daaraan ondergeschikt:
-
h. parkeervoorzieningen;
-
i. verkeersvoorzieningen;
-
j. openbare nutsvoorzieningen;
-
k. incidentele evenementen;
-
l. recreatief medegebruik;
-
m. tuinen, erven en terreinen,
met de daarbij behorende:
-
n. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van volkstuinen ter plaatse van de aanduiding “volkstuin” gelden de volgende regels:
-
a. per volkstuin mag 1 gebouw worden gebouwd;
-
b. per volkstuin mag ten hoogte 10% van het oppervlak van de volktuin bebouwd worden, met een maximum van 15 m² per volkstuin;
-
c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2,5 m.
-
d. voor het overige mogen geen gebouwen worden gebouwd.
8.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
-
a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 5 m bedragen.
Artikel 9 Horeca
De regels voor de bestemming 'Horeca' zijn overgenomen uit het moederplan 'Bestemmingsplan Tuitjenhorn' (NL.IMRO.0441.BPTHN2010-VA02 ).
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Horeca” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
a. gebouwen ten behoeve van:
-
1. horecabedrijven van categorie 1 en 2;
-
2. bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor mantelzorg;
-
3. wonen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - wonen'
-
a. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning;
-
b. een woning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - wonen',
met de daarbij behorende:
-
c. tuinen en erven;
-
d. groenvoorzieningen;
-
e. openbare nutsvoorzieningen;
-
f. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
g. water;
-
h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Gebouwen ten behoeve van horecabedrijven en bedrijfswoningen
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van horecabedrijven en bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
-
a. een (hoofd)gebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
b. de goot- en bouwhoogte van een gebouw zullen ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
-
c. het aantal bedrijfswoningen zal niet meer bedragen dan 1 per bedrijf.
9.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning gelden de volgende regels:
-
a. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en overkappingen zal niet meer bedragen dan:
-
1. 60 m², bij bouwpercelen tot en met een oppervlakte van 500 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
-
2. 100 m², bij bouwpercelen met een oppervlakte van meer dan 500 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
met dien verstande dat:
- ten hoogste 50% van een bouwperceel mag worden bebouwd, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is, met dien verstande dat de oppervlakte van het bouwvlak niet in dit percentage is begrepen;
- de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en overkappingen niet meer dan 100% van de oppervlakte van het hoofdgebouw mag bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
-
a. de goothoogte van aan en uitbouwen en overkappingen zal ten hoogste 3,00 m bedragen, dan wel ten hoogste de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waar aan wordt gebouwd, indien deze meer is;
-
b. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen zal ten hoogste 4,00 m bedragen;
-
c. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen zal ten hoogste 5,00 m bedragen;
-
d. de bouwhoogte van overkappingen zal ten hoogste 3,00 m bedragen.
9.2.3 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel ten hoogste 1,00 m zal bedragen;
- de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde zal ten hoogste 5,00 m bedragen.
11.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
-
a. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen bij de bedrijfswoning als zelfstandige woning;
-
b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de uitoefening van detailhandel.
9.3 Afwijken van de gebruiksregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
-
a. het bepaalde in lid 11.3 sub a. in die zin dat bijgebouwen bij een bedrijfswoning worden gebruikt ten behoeve van mantelzorg, mits:
-
1. de hulpbehoevende(n) aan wie zorg wordt geboden daartoe over een indicatie van een bevoegde arts dan wel instelling beschikt;
-
2. het karakter van het betreffende gebouw niet onevenredig wordt aangetast;
-
3. het parkeren op eigen erf plaatsvindt en, indien dit niet mogelijk is, de parkeerdruk in de naaste omgeving als gevolg van het gebruik voor mantelzorg niet onevenredig toeneemt;
-
4. binnen 3 maanden na beëindiging van de mantelzorg de voorzieningen worden verwijderd.
Artikel 10 Leiding - Gas
De regels voor de bestemming 'Leiding - Gas' zijn overgenomen uit het moederplan 'Bestemmingsplan Buitengebied Zijpe' (NL.IMRO.0441.BPBGZIJPE-VA03).
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
a. de aanleg en instandhouding van een afsluitervoorziening ten behoeve van een aardgastransportleiding;
-
b. ondergrondse en bovengrondse leidingen;
met de daarbij behorende:
-
c. gebouwen;
-
d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
-
e. groenvoorzieningen;
-
f. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
g. terreinen.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Algemeen
Uitsluitend toegestaan zijn gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste van de bestemming staan.
10.2.2 Gebouwen
Voor bouwen van gebouwen geldt de volgende regel:
-
a. de goot- en bouwhoogte van een gebouw mogen niet meer bedragen dan 4 m.
10.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
-
a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 3 m.
Artikel 11 Leiding - Hoogspanningsverbinding
De regels voor de bestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' zijn overgenomen uit het moederplan 'Bedrijventerrein Witte Paal ' (NL.IMRO.0441.BPWITTEPAAL2012-OH01)
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Leiding - Hoogspanningsverbinding’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor een ondergrondse hoogspanningsverbinding.
In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel vóór de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
11.2 Bouwregels
-
a. In afwijking van het bepaalde in de andere bestemmingen, mag op of in deze gronden niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.
-
b. Op of in deze gronden mogen ten behoeve van deze bestemming geen gebouwen worden gebouwd.
-
c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 4 m.
11.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
-
a. het bepaalde in lid 11.2 sub a en lid 11.2 sub b en toestaan dat de in de andere bestemmingen genoemde gebouwen worden gebouwd, mits het belang dat met de leiding wordt gediend niet onevenredig wordt geschaad en mits vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder;
-
b. het bepaalde in lid 11.2 sub a en lid 11.2 sub c en toestaan dat de in de andere bestemmingen genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits het belang van de leiding niet onevenredig wordt geschaad en mits vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.
11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning het bevoegd gezag, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, uit te voeren:
-
1. het aanbrengen van hoogopgaande en/of diepwortelende beplanting, waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting;
-
2. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
-
3. het verrichten van grondroeractiviteiten (bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage) anders dan normaal spit- en ploegwerk;
-
4. diepploegen;
-
5. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
-
6. het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
-
7. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
-
8. het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
-
9. het indrijven van voorwerpen in de bodem.
-
b. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
1. het normale onderhoud, gebruik en beheer van de leiding betreffen;
-
2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het inwerking treden van het plan;
-
3. mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende omgevingsvergunning of aanlegvergunning;
-
4. worden uitgevoerd ten behoeve van de instandhouding van de leiding(en);
-
5. mechanisch worden uitgevoerd en daarmee vallen onder de werking van de Wet Informatie Uitwisseling Ondergrondse Netwerken.
-
c. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend als het belang van de leiding niet onevenredig wordt geschaad en nadat vooraf advies is ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.
Artikel 12 Leiding - Nationale Leidingstrook
De regels voor de bestemming 'Leiding - Nationale Leidingstrook' zijn overgenomen uit het moederplan 'Bestemmingsplan Buitengebied Zijpe' (NL.IMRO.0441.BPBGZIJPE-VA03).
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Nationale Leidingstrook ' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, mede bestemd voor ondergrondse buisleidingen en kabels.
12.2 Bouwregels
Op of in deze gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van het aanleggen en onderhouden van de leidingenstrook. Voor de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de maximale hoogte niet meer dan 3 m mag bedragen.
12.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.2 en toestaan dat de in de andere bestemmingen genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, mits:
-
a. vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder;
-
b. de toepasselijke grenswaarden voor het risico en risicoafstanden ten aanzien van kwetsbare objecten in acht genomen worden;
-
c. met de toepasselijke richtwaarden voor het risico en risicoafstanden ten aanzien van beperkt kwetsbare objecten rekening wordt gehouden;
-
d. het groepsrisico wordt afgewogen.
12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
12.4.1 Verbod
Het is verboden op of in de in lid 12.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren:
-
a. het aanbrengen van hoogopgaande en/of diepwortelende beplanting;
-
b. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
-
c. het verrichten van grondroeractiviteiten (bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, drainage en leidingen) anders dan normaal spit- en ploegwerk;
-
d. het indrijven van voorwerpen in de bodem dieper dan 0,5 m;
-
e. diepploegen;
-
f. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
-
g. het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
-
h. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen.
12.4.2 Uitzonderingen
Het in lid 12.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
-
a. het normale onderhoud, gebruik en beheer ten dienste van de leidingen betreffen;
-
b. mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende omgevingsvergunning.
12.4.3 Voorwaarden
De onder lid 12.4.1 bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend, indien:
-
a. door die werken en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de belangen van de leidingstrook ontstaat of kan ontstaan;
-
b. alvorens te beslissen omtrent een vergunning het advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder.
Artikel 13 Leiding - Water
De regels voor de bestemming 'Leiding - Water' zijn overgenomen uit het moederplan 'Bedrijventerrein Witte Paal' (NL.IMRO.0441.BPWITTEPAAL2012-OH01)
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Leiding - Water’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor een watertransportleiding.
In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel vóór de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
13.2 Bouwregels
-
a. In afwijking van het bepaalde in de andere bestemmingen, mag op of in deze gronden niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.
-
b. Op of in deze gronden mogen ten behoeve van deze bestemming, geen gebouwen worden gebouwd.
-
a. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedraagt dan 4 m.
13.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
-
a. het bepaalde in lid 13.2 sub a en lid 13.2 sub b en toestaan dat de in de andere bestemmingen genoemde gebouwen worden gebouwd, mits het belang dat met de leiding wordt gediend niet onevenredig wordt geschaad en mits vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder;
-
b. het bepaalde in lid 13.2 sub a en lid 13.2 sub c en toestaan dat de in de andere bestemmingen genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits het belang van de leiding niet onevenredig wordt geschaad en mits vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.
13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, uit te voeren:
-
1. het aanbrengen van hoogopgaande en/of diepwortelende beplanting, waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting;
-
2. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
-
3. het verrichten van grondroeractiviteiten (bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage) anders dan normaal spit- en ploegwerk;
-
4. diepploegen;
-
5. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
-
6. het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
-
7. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
-
8. het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
-
9. het indrijven van voorwerpen in de bodem.
-
b. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
1. het normale onderhoud, gebruik en beheer van de leiding betreffen;
-
2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het inwerking treden van het plan;
-
3. mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende omgevingsvergunning of aanlegvergunning;
-
4. worden uitgevoerd ten behoeve van de instandhouding van de leiding(en);
-
5. mechanisch worden uitgevoerd en daarmee vallen onder de werking van de Wet Informatie Uitwisseling Ondergrondse Netwerken.
-
c. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend als het belang van de leiding niet onevenredig wordt geschaad en nadat vooraf advies is ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.
Artikel 14 Recreatie - Dagrecreatie
De regels voor de bestemming 'Recreatie - Dagrecreatie' zijn overgenomen uit het moederplan 'Bestemmingsplan Buitengebied Zijpe' (NL.IMRO.0441.BPBGZIJPE-VA03) en aangevuld met de regels uit het 'Paraplu-omgevingsplan, 1e tranche' (NL.IMRO.0441.BPPARAPLU1-VA01).
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - Dagrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
a. dagrecreatieve voorzieningen;
-
b. strand;
-
c. strandrecreatie;
-
d. speelvoorzieningen;
-
e. het bedrijfswonen, al dan niet in combinatie met een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;
-
f. een attractiepark met de daarbij behorende horeca uit categorie 1 uit de bij deze regels behorende Staat van horecatypen Buitegebied Zijpe, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'attractiepark';
-
g. een rijvereniging, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - rijvereniging';
-
h. horecabedrijven uit de catagorie 1 en 2 uit de bij deze regels behorende Staat van
horecatypen Buitegebied Zijpe ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - strandpaviljoen seizoensgebonden' en 'specifieke vorm van horeca - strandpaviljoen';
en tevens voor:
-
i. een seizoensgebonden strandpaviljoen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - strandpaviljoen seizoensgebonden';
-
j. een jaarrond strandpaviljoen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - strandpaviljoen';
-
k. strandcabines, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - strandcabines';
-
l. hulpposten ten behoeve van de reddingsbrigade en/of overige hulpdiensten;
-
m. evenementen;
met de daarbij behorende:
-
n.
gebouwen;
-
o. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
-
p. groenvoorzieningen;
-
q. openbare nutsvoorzieningen;
-
r. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
-
s. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
t. waterlopen en -partijen.
14.2 Bouwregels
14.2.1 Bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bedrijfswoningen ten behoeve de uitoefening van een recreatiebedrijf gelden de volgende regels:
-
a. het aantal bedrijfswoningen bedraagt per bedrijf niet meer dan het bestaande aantal;
-
b. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 4 m en 8 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
-
c. de dakhelling mag maximaal 60o bedragen;
-
d. de oppervlakte mag niet meer dan 225 m2 bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
-
e. de breedte van de voorgevel mag niet meer dan 15 m bedragen, dan wel de bestaande breedte indien deze meer bedraagt;
-
f. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens en de achterste perceelsgrens moet minimaal 4 m bedragen, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is.
14.2.2 Bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten behoeve van de woonfunctie van de bedrijfswoning gelden de volgende regels:
-
a. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen op ten minste 1 m achter de voorgevellijn te worden gebouwd, met uitzondering van erkers, mits wordt voldaan aan de volgende regels:
-
1. de diepte van erkers mag niet meer dan 1,5 m bedragen;
-
2. de bouwhoogte van erkers mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning waaraan wordt gebouwd, met een maximum van 3 m of maximaal 0,30 m vanaf de bovenkant verdiepingsvloer;
-
a. de gezamenlijke oppervlakte aan bebouwing, met inbegrip van het hoofdgebouw, mag niet meer bedragen dan 300 m² dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt, met dien verstande dat de totale oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen niet meer mag bedragen dan de oppervlakte van de bedrijfswoning;
-
b. een bijgebouw dient ondergeschikt te zijn aan de bedrijfswoning;
-
c. de afstand van bijgebouwen tot de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 35 m, dan wel de bestaande afstand indien deze meer bedraagt;
-
d. de goot- en bouwhoogte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 6 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen.
14.2.3 Strandpaviljoens
Voor het bouwen van strandpaviljoens gelden de volgende regels:
-
a. strandpaviljoens mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
b. de oppervlakte van een strandpaviljoen, inclusief terras, mag niet meer dan 1.000 m² bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze groter is;
-
c. de bouwhoogte mag niet meer dan 5 m bedragen;
-
d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in de vorm van terrassen (toegangen naar terrassen in de vorm van trapjes en terrasafscheidingen uitgezonderd) mogen niet lager en niet hoger worden gebouwd dan de begane grondvloer van het strandpaviljoen.
14.2.4 Strandcabines
Voor het bouwen van strandcabines gelden de volgende regels:
-
a. strandcabines mogen uitsluitend binnen het aanduidingsvlak 'specifieke vorm van recreatie - strandcabines' worden gebouwd;
-
b. de oppervlakte van een strandcabine bedraagt ten hoogste 4 m2;
-
c. de bouwhoogte van een strandcabine bedraagt niet meer dan 2,5 m, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt.
14.2.5 Reddingsbrigade
Voor het bouwen ten behoeve van de reddingsbrigade gelden de volgende regels:
-
a. gebouwen ten behoeve van de reddingsbrigade en/of overige hulpdiensten mogen buiten het bouwvlak worden gebouwd;
-
b. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 200 m2;
-
c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m.
14.2.6 Attractiepark 'De Goudvis'
Voor het bouwen ten behoeve van het attractiepark gelden de volgende regels:
-
a. het bebouwingspercentage van het aanduidingsvlak mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' is aangegeven;
-
b. de goothoogte van gebouwen mag niet meer dan 4 m bedragen, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt;
-
c. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 3 m bedragen, dan wel de bestaande hoogte indien deze meer bedraagt.
14.2.7 Rijvereniging
Voor het bouwen ten behoeve van een rijvereniging gelden de volgende regels:
-
a. er mag één gebouw worden gebouwd;
-
b. de oppervlakte en goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan de bestaande oppervlakte en goot- en bouwhoogte;
-
c. de bouwhoogte van het hekwerk rondom de paardenbak mag niet meer dan 1,5 m bedragen;
-
d. de bouwhoogte van lichtmasten rondom de paardenbak mag niet meer dan 6 m bedragen.
14.2.8 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevellijn mag niet meer dan 1 m bedragen;
-
b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevellijn mag niet meer dan 2 m bedragen;
-
c. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer dan 6 m bedragen;
-
d. de hoogte van terrasafscheidingen behorende bij een strandpaviljoen mag niet meer dan 2 m bedragen;
-
e. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 3 m bedragen;
-
f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - strandpaviljoen seizoensgebonden' en 'specifieke vorm van horeca - strandpaviljoen' mag buiten het bouwvlak een vlonder worden gebouwd, met dien verstande dat de vlonder een maximale hoogte heeft van 0,70 m gemeten vanaf het maaiveld;
-
g. de breedte van de vlonder als bedoeld onder f, bedraagt minimaal 1,5 m en maximaal 2 m;
-
h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - strandpaviljoen seizoensgebonden' en 'specifieke vorm van horeca - strandpaviljoen' mag buiten het bouwvlak een trap/hellingbaan worden gebouwd met een hoogte van maximaal 2 m, gemeten vanaf het maaiveld.
14.2.9 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
-
a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
-
b. de verkeersveiligheid;
-
c. de sociale veiligheid;
-
d. de milieusituatie;
-
e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
14.2.10 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
-
a.
19.2.3 onder a waarbij strandpaviljoens buiten het bouwvlak mogen worden gebouwd indien dit noodzakelijk is vanuit het oogpunt van het duinbehoud en behoud van de waterkering, met dien verstande dat:
-
1. het totale bebouwde oppervlak niet toeneemt;
-
2. voorafgaand aan de afwijking advies wordt gevraagd aan de beheerder van de waterkering.
-
a.
19.2.3 onder c voor een hogere bouwhoogte tot 8 meter, mits er hierdoor geen negatief effect op de duinen optreedt en de gemeenteraad heeft ingestemd met de afwijking;
-
b.
19.2.4 onder b en toestaan dat de oppervlakte van een strandcabine ten hoogste 8 m² bedraagt.
14.2.11 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruiken dan wel laten gebruiken dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
a. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken als vergaderzaal- en feestzaalaccommodaties, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - strandpaviljoen' en 'specifieke vorm van horeca - strandpaviljoen seizoensgebonden' , daar is het bieden van een vergaderruimte- en feestzaal toegestaan met uitzondering van een discotheek of seksinrichting of daarmee gelijk te stellen vormen van horeca;
-
b. nachtverblijf, met uitzondering van nachtverblijf in paviljoens en reddingsposten ter beveiliging ervan;
-
c. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens na zonsondergang en voor zonsopgang.
14.2.12 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor wat betreft het toestaan van strandcabines, met dien verstande dat:
-
a. de oppervlakte van een strandcabine ten hoogste 8 m² mag bedragen;
-
b. ten hoogste 15 strandcabines mogen worden toegelaten per strandpaviljoen in lijnopstelling en binnen 100 meter van het strandpaviljoen.
Artikel 15 Recreatie - Verblijfsrecreatie 1
De regels voor de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 1'zijn overgenomen uit het moederplan 'Bestemmingsplan Buitengebied Zijpe' (NL.IMRO.0441.BPBGZIJPE-VA03).
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
a. het recreatief wonen in recreatiewoningen van personen die elders hun hoofdverblijf hebben;
-
b. recreatief verblijf in vaste kampeermiddelen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal permanente standplaatsen';
-
c. het bedrijfswonen, al dan niet in combinatie met een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;
-
d. centrale voorzieningen;
-
e. ondergeschikte horecavoorzieningen uit de categorie 1 en 2 zoals genoemd in de bij de regels behorende 'Staat van horecatypen Buitegebied Zijpe';
met de daarbij behorende:
-
f. gebouwen;
-
g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
-
h. terrassen;
-
i. tuinen, erven en terreinen;
-
j. groenvoorzieningen;
-
k. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
l. parkeervoorzieningen, uitsluitend ten behoeve van de bestemming;
-
m. openbare nutsvoorzieningen;
-
n. water.
15.2 Bouwregels
15.2.1 Recreatiewoningen
Voor het bouwen van recreatiewoningen gelden de volgende regels:
-
a. het aantal recreatiewoningen binnen het bestemmingsvlak mag niet meer bedragen dan zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal
recreatiewoningen';
-
b. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 6,5 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
-
c. de gezamenlijke oppervlakte van recreatiewoningen en bijgebouwen bedraagt niet meer dan 70 m² dan wel een oppervlakte van niet meer dan 1/3 van het bij de recreatiewoning behorende bouwperceel tot een maximum van 100 m².
15.2.2 Bijgebouwen bij een recreatiewoning
Voor het bouwen van bijgebouwen bij recreatiewoningen gelden de volgende regels:
-
a. bijgebouwen dienen op ten minste 1 m achter de voorgevellijn van de recreatiewoning te worden gebouwd, met uitzondering van erkers, mits wordt voldaan aan de volgende regels:
-
1. de diepte van erkers mag niet meer dan 1,5 m bedragen;
-
2. de bouwhoogte van erkers mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning waaraan wordt gebouwd, met een maximum van 3 m.
-
b. de bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer is;
-
c. de oppervlakte van bijgebouwen mag niet meer dan 10 m² bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is, met inachtneming van het bepaalde in sublid Recreatiewoningen onder c.
15.2.3 Centrale voorzieningen
Voor het bouwen van centrale voorzieningen gelden de volgende regels:
-
a. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen mag niet meer dan 5% van het bestemmingsvlak bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt ;
-
b. de goot- en bouwhoogte van gebouwen mogen niet meer dan 5 m respectievelijk 6 m bedragen, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen.
15.2.4 Bedrijfswoning
-
a. het aantal bedrijfswoningen bedraagt per bedrijf niet meer dan het bestaande aantal;
-
b. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 4 m en 8 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
-
c. de dakhelling mag maximaal 60o bedragen;
-
d. de oppervlakte mag niet meer dan 225 m2 bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
-
e. de breedte van de voorgevel mag niet meer dan 15 m bedragen, dan wel de bestaande breedte indien deze meer bedraagt;
-
f. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens en de achterste perceelsgrens moet minimaal 4 m bedragen, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is.
15.2.5 Bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten behoeve van de woonfunctie van de bedrijfswoning gelden de volgende regels:
-
a. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen op ten minste 1 m achter de voorgevellijn te worden gebouwd, met uitzondering van erkers, mits wordt voldaan aan de volgende regels:
-
1. de diepte van erkers mag niet meer dan 1,5 m bedragen;
-
2. de bouwhoogte van erkers mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning waaraan wordt gebouwd, met een maximum van 3 m of maximaal 0,30 m vanaf de bovenkant verdiepingsvloer;
-
b. de gezamenlijke oppervlakte aan bebouwing, met inbegrip van het hoofdgebouw, mag niet meer bedragen dan 300 m² dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt, met dien verstande dat de totale oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen niet meer mag bedragen dan de oppervlakte van de bedrijfswoning;
-
c. een bijgebouw dient ondergeschikt te zijn aan de bedrijfswoning;
-
d. de afstand van bijgebouwen tot de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 35 m, dan wel de bestaande afstand indien deze meer bedraagt;
-
e. de goot- en bouwhoogte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 6 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen.
15.2.6 Vaste kampeermiddelen
Voor het bouwen van vaste kampeermiddelen gelden de volgende regels:
-
a. vaste kampeermiddelen zijn uitsluitend toegestaan op een permanente standplaats of gedurende het kampeerseizoen op een niet-permanente standplaats;
-
b. de oppervlakte van vaste kampeermiddelen mag niet meer dan 75 m2 bedragen;
-
c. de bouwhoogte van vaste kampeermiddelen mag niet meer dan 3,5 m bedragen;
-
d. bij vaste kampeermiddelen op een permanente standplaats zijn bijgebouwen toegestaan, met dien verstande dat:
-
1. per vast kampeermiddel niet meer dan 1 bijgebouw is toegestaan;
-
2. de oppervlakte niet meer dan 9 m2 mag bedragen;
-
3. de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen;
-
e. Het aantal permanente standplaatsen mag niet meer bedragen dan het aantal als genoemd onder de aanduiding ´maximum aantal permanente standplaatsen´.
15.2.7 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevellijn mag niet meer dan 1 m bedragen;
-
b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevellijn mag niet meer dan 2 m bedragen;
-
c. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer dan 6 m bedragen;
-
d. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 3 m bedragen.
15.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
-
a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
-
b. de verkeersveiligheid;
-
c. de sociale veiligheid;
-
d. de milieusituatie;
-
e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
15.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 15.2.1 voor een hogere bouwhoogte en voor het vergroten van het oppervlak van een recreatiewoning, met dien verstande dat:
-
a. de bouwhoogte niet meer dan 7 m mag bedragen;
-
b. de oppervlakte niet meer dan 120 m² mag bedragen;
-
c. niet meer dan 27,5 % van het bij de recreatiewoning behorend bouwperceel mag worden bebouwd.
De genoemde omgevingsvergunning kan uitsluitend worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
15.5 Specifieke gebruiksregels
15.5.1 Algemeen
Met betrekking tot het gebruik van gronden gelden in ieder geval de volgende regels:
-
a. het aantal permanente standplaatsen mag maximaal het aangegeven aantal bedragen ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal permanente standplaatsen';
-
b. de netto standplaatsgrootte van een standplaats voor vaste kampeermiddelen dient te minste 150 m2 te bedragen;
-
c. parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden, waarbij per standplaats ten minste 1,1 parkeerplaats aanwezig is.
15.5.2 Verboden gebruik
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
a. het gebruiken of laten gebruiken van de bedrijfswoning(en) ten behoeve van verblijfsrecreatie;
-
b. het gebruiken of laten gebruiken van bijgebouwen voor recreatief nachtverblijf;
-
c. het gebruiken of laten gebruiken van bouwwerken of gronden voor de huisvesting van seizoenarbeiders;
-
d. het gebruiken of laten gebruiken van bouwwerken of gronden voor detailhandel, met uitzondering van ondersteunende detailhandel in centrale voorzieningen, voor zover dit ondergeschikt is aan de totale bedrijfsuitoefening;
-
e. het gebruiken of laten gebruiken van bouwwerken of gronden voor horeca, met uitzondering van ondersteunende horeca in centrale voorzieningen, voor zover dit ondergeschikt is aan de totale bedrijfsuitoefening.
15.6 Wijzigingsbevoegdheid
15.6.1 Eerste bedrijfswoning
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor wat betreft het toestaan van een eerste bedrijfswoning, met dien verstande dat:
-
a. op het bouwvlak in principe permanent, gedurende 24 uur per dag, 7 dagen in de week en 365 dagen per jaar, toezicht op het bedrijf is vereist;
-
b. er sprake moet zijn van een blijvende duurzame en doelmatige voortzetting van het bedrijf, waarbij de initiatiefnemer aannemelijk moet maken dat het bedrijf beschikt over een toekomstperspectief van ten minste 10 jaar. Hiertoe dient een bedrijfsplan opgesteld te worden door een deskundig en onafhankelijk bureau;
-
c. er sprake moet zijn van minimaal 1 arbeidskracht die fulltime werkzaam is op het bedrijf en die een volwaardig hoofdinkomen uit het op het perceel gevestigde bedrijf ontvangt;
-
d. de bedrijfswoning passend is in de gemeentelijke woningbouwcontingentering;
-
e. de verblijfsrecreatieve dienstverlening jaarrond plaats vindt;
-
f. het aantal (te verwachten) overnachtingen ten minste ruimte biedt voor een één volledige arbeidsplaats;
-
g. de bedrijfswoning in samenhang met de bestaande bebouwing moet worden gebouwd en binnen het bestemmingsvlak moet worden gerealiseerd.
15.6.2 Tweede bedrijfswoning
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor wat betreft het toestaan van een tweede bedrijfswoning, met dien verstande dat:
-
a. op het bouwvlak in principe permanent, gedurende 24 uur per dag, 7 dagen in de week en 365 dagen per jaar, toezicht op het bedrijf is vereist;
-
b. er sprake moet zijn van een blijvende duurzame en doelmatige voortzetting van het bedrijf, waarbij de initiatiefnemer aannemelijk moet maken dat het bedrijf beschikt over een toekomstperspectief van ten minste 10 jaar. Hiertoe dient een bedrijfsplan opgesteld te worden door een deskundig en onafhankelijk bureau;
-
c. er sprake moet zijn van minimaal twee arbeidskrachten die fulltime werkzaam zijn op het bedrijf, waarbij de hoofdbewoners van de woningen een volwaardig hoofdinkomen uit het op het perceel gevestigde bedrijf ontvangen. Dit wordt aangetoond bij een bedrijfsomvang die gekenmerkt wordt door een arbeidsinzet van meer dan 2 mensjaren;
-
d. de bedrijfswoning passend is in de gemeentelijke woningbouwcontingentering;
-
e. de verblijfsrecreatieve dienstverlening jaarrond plaats vindt;
-
f. het aantal (te verwachten) overnachtingen ten minste ruimte biedt voor een tweede volledige arbeidsplaats;
-
g. de tweede bedrijfswoning in samenhang met de bestaande bebouwing moet worden gebouwd en binnen het bestemmingsvlak moet worden gerealiseerd.
Artikel 16 Tuin
De regels voor de bestemming 'Tuin' zijn overgenomen uit het moederplan 'Bestemmingsplan Landelijk gebied Harenkarspel' (NL.IMRO.0441.BPLGH2009-OH02)
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
a. tuinen;
-
b. groenvoorzieningen;
-
c. water.
16.2 Bouwregels
-
a. Op of in deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van erkers en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
-
b. Voor het bouwen van erkers gelden de volgende regels:
-
1. de diepte van erkers mag niet meer bedragen dan 1,5 m;
-
2. de bouwhoogte van erkers mag niet meer bedragen dan de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van de woning waaraan wordt gebouwd bedragen, met een maximum van 3 m.
-
c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m;
-
2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 m.
Artikel 17 Verkeer
De regels voor de bestemming 'Verkeer' zijn overgenomen uit het moederplan 'Bestemmingsplan Landelijk gebied Harenkarspel' (NL.IMRO.0441.BPLGH2009-OH02 ).
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
a. wegen, parkeerplaatsen, voet- en fietspaden en geluidswerende voorzieningen;
-
b. parkeer- en picknickplaatsen;
-
c. op- en overslagplaatsen voor landbouwproducten;
-
d. openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding,
en tevens voor:
-
e. de instandhouding en/of het herstel van de van de landschappelijke, cultuurhistorische, archeologisch en natuurwaarden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van verkeer – dijk’,
met de daarbij behorende:
-
f. bermbeplanting en bermsloten;
-
g. voorzieningen voor voetgangers en fietsers. Bushaltes en dergelijke zijn hierbij inbegrepen.
De bestemming voorziet niet in een toename van het aantal rijstroken.
17.2 Bouwregels
-
a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
-
1. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
-
2. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 75 m².
-
b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
-
1. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag niet meer bedragen dan 5 m.
Artikel 18 Waarde - Aardkundig waardevol gebied
De regels voor de bestemming 'Waarde - Aardkundig waardevol gebied' zijn overgenomen uit het moederplan 'Bestemmingsplan Buitengebied Zijpe' (NL.IMRO.0441.BPBGZIJPE-VA03).
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Aardkundig waardevol gebied' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van het aardkundig waardevolle reliëf en de geologisch waardevolle opbouw van de bodem.
18.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere bestemmingen mogen in of op deze gronden geen bouwwerken worden gebouwd.
18.3 Afwijken van de bouwregels
18.3.1 Afwijken
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 18.2 ten behoeve van een overige aan deze gronden toegekende bestemming, indien is gebleken dat het oprichten van het bouwwerk, waarvoor omgevingsvergunning wordt gevraagd, niet zal leiden tot een verstoring van de aardkundige waarden.
18.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
18.4.1 Verbod
Het is verboden op of in de in 18.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren:
-
a. het rechttrekken van natuurlijke waterstromen;
-
b. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
-
c. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en daarmee verband houdende constructies;
-
d. het verlagen of verhogen van het maaiveld;
-
e. het aanleggen van bos of boomgaard, voor zover de gronden op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos of boomgaard kunnen worden aangemerkt;
-
f. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
-
g. het uitvoeren van andere grondbewerkingen.
18.4.2 Uitzondering
Het in lid 18.3.1 bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen waaronder in ieder geval wordt verstaan ploegen, eggen, het uitbaggeren van sloten en greppels, of werken en werkzaamheden die reeds vergund zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
18.4.3 Voorwaarden
De omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in lid 18.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van de aardkundige waarden.
Artikel 19 Waarde - Archeologie 1i
De regels voor de bestemming 'Waarde - Archeologie 1i' zijn overgenomen uit het moederplan 'Landelijk gebied Schagen' (NL.IMRO.0441.BPLG00-VA02)
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 1i' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden.
19.2 Bouwregels
19.2.1 Algemeen
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mogen geen nieuwe gebouwen bij bodemroering dieper dan 0,35 m onder het maaiveld worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen ter vervanging van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte niet wordt vergroot.
19.2.2 Uitzondering
Het in 19.2.1 bedoelde verbod is niet van toepassing indien kan worden aangetoond dat de gronden in het verleden dusdanig zijn geroerd dat geen archeologische waarden meer kunnen worden verwacht.
19.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 19.2.1 voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemming, mits:
-
a. is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
-
b. is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
-
c. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten onevenredig kunnen worden verstoord:
-
1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden en/of een verplichting tot het doen van opgravingen;
-
2. een verplichting het bouwen te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
-
a. alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend, wordt in opdracht en voor rekening van de aanvrager om deskundig advies op het gebied van archeologie gevraagd.
19.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
19.4.1 Vergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende andere werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
-
a. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
-
b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
-
c. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen en het aanbrengen van drainage;
-
d. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatie leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
-
e. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen van gronden en het rooien van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd.
19.4.2 Uitzondering
Het bepaalde in artikel 19.4.1 is niet van toepassing:
-
a. op werken en werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, waaronder in ieder geval wordt verstaan ploegen tot 0,35 m, eggen, het uitbaggeren van sloten en greppels zonder in de vaste grond te komen en het vervangen van drainagewerken;
-
b. op werken en werkzaamheden die reeds legaal in uitvoering zijn ten tijde van het inwerkingtreden van het plan;
-
c. op andere werken en werkzaamheden waarbij de gronden niet dieper worden geroerd dan 0,35 m onder het maaiveld;
-
d. indien kan worden aangetoond dat de gronden in het verleden dusdanig zijn geroerd dat geen archeologische waarden meer kunnen worden verwacht.
19.4.3 Voorwaarden
De in artikel 19.4.1 bedoelde omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend, indien:
-
a. is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
-
b. is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
-
c. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden onevenredig kunnen worden verstoord:
-
1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden en/of een verplichting tot het doen van opgravingen;
-
2. een verplichting de werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
-
d. alvorens omgevingsvergunning wordt verleend door het bevoegd gezag wordt in opdracht en voor rekening van de aanvrager deskundig advies op het gebied van archeologie gevraagd.
19.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming 'Waarde -
Archeologie 1i' geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien op basis van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Artikel 20 Waarde - Archeologie 2b
De regels voor de bestemming 'Waarde - Archeologie 2b' zijn overgenomen uit het moederplan 'Bestemmingsplan Dorpen langs de Groote Sloot ' (NL.IMRO.0476.BP002H0001-0401).
20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologie – 2b’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
e. het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden binnen het reeds gescheurde grasland;
-
f. de overige bestemmingen die op basis van het plan aan de gronden zijn toegewezen.
20.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere beBelkmerweg 65 stemmingen mogen in of op deze gronden geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:
-
a. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken met niet meer dan 100 m² wordt uitgebreid;
-
b. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken met meer dan 100 m² wordt uitgebreid, maar waarbij geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,35 m onder het maaiveld;
-
c. bouwwerken met een oppervlakte van 100 m² of minder;
-
d. bouwwerken met een oppervlakte van meer dan 100 m² maar waarbij geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,35 m onder het maaiveld.
20.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 23.2, mits:
-
a. is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
-
b. is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
-
c. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten onevenredig kunnen worden verstoord:
-
1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden en/of een verplichting tot het doen van opgravingen;
-
2. een verplichting het bouwen te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Alvorens het bevoegd gezag de afwijking bij een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 20.3 verleent, wordt om deskundig advies op het gebied van archeologie gevraagd.
20.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
-
a. Het is verboden op of in de in lid 23.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden, geen normale onderhoudswerkzaamheden zijnde, uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren:
-
1. het aanbrengen van diepwortelende beplanting of bomen;
-
2. het rooien of vellen van houtopstanden;
-
3. de aanleg van verhardingen met een groter oppervlak dan 100 m²;
-
4. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
-
5. het graven, verbreden of dempen van sloten alsmede het aanleggen en intensiveren van drainage;
-
6. het verrichten van graafwerkzaamheden dieper dan 0,35 m;
-
7. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
-
b. De in sub a bedoelde vergunning is niet vereist voor werken en/of werkzaamheden:
-
1. die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, waaronder begrepen het vervangen van drainagewerken;
-
2. die plaats vinden in of op gronden ter plaatse van de aanduiding “begraafplaats”.
-
c. Een vergunning als bedoeld in sub a wordt slechts verleend, indien:
-
1. is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
-
2. is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/ of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
-
3. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden onevenredig kunnen worden verstoord:
- een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden en/of een verplichting tot het doen van opgravingen;
- een verplichting de werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Alvorens de vergunning als bedoeld in lid 20.4 wordt verleend, wordt om deskundig advies op het gebied van archeologie gevraagd.
Artikel 21 Waarde - Archeologie 2c
De regels voor de bestemming 'Waarde - Archeologie 2c' zijn overgenomen uit het moederplan 'Bestemmingsplan Dirkshorn' (NL.IMRO.0441.BPDHN2011-OH01).
21.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2c ' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden.
21.2 Bouwregels
21.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 0,35 m onder het maaiveld, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin:
-
a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
-
b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
21.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen
Indien uit het in lid 21.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
-
a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
-
c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.
21.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
21.3.1 Vergunningplicht
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere daar voorkomende bestemming(en), een omgevingsvergunning vereist:
-
a. het aanbrengen van diepwortelende beplanting of bomen;
-
b. het rooien of vellen van houtopstanden;
-
c. de aanleg van verhardingen;
-
d. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
-
e. het graven, verbreden of dempen van sloten alsmede het aanleggen en intensiveren van drainage;
-
f. het in de grond brengen van voorwerpen ;
-
g. het verrichten van graafwerkzaamheden;
-
h. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
21.3.2 Uitzondering
Het bepaalde in lid 19.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
a. het normale onderhoud betreffen;
-
b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
-
c. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
-
d. niet dieper gaan dan 0,35 m beneden het maaiveld en een kleinere oppervlakte dan 100 m² beslaan.
21.3.3 Voorwaarden
De in lid 19.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.
21.3.4 Onderzoeksplicht
Een omgevingsvergunning kan pas worden verleend nadat door de aanvrager een rapport is overgelegd waarin:
-
a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
-
b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
21.3.5 Beoordelingscriteria
Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.
21.3.6 Voorwaarden omgevingsvergunning
Indien uit het in lid 19.3.4 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
-
a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
-
c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.
21.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming “Waarde -
Archeologie 2” geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien op basis van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Artikel 22 Waarde - Archeologie 2f
De regels voor de bestemming 'Waarde - Archeologie 2f' zijn overgenomen uit het moederplan 'Bestemmingsplan Tuitjenhorn' (NL.IMRO.0441.BPTHN2010-VA02 ).
22.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2f' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden.
22.2 Bouwregels
22.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 0,35 m onder het maaiveld, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin:
-
d. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
-
e. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
22.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen
Indien uit het in lid 22.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
-
a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
-
c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.
22.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
22.3.1 Vergunningplicht
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere daar voorkomende bestemming(en), een omgevingsvergunning vereist:
-
a. het aanbrengen van diepwortelende beplanting of bomen;
-
b. het rooien of vellen van houtopstanden;
-
c. de aanleg van verhardingen;
-
d. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
-
e. het graven, verbreden of dempen van sloten alsmede het aanleggen en intensiveren van drainage;
-
f. het in de grond brengen van voorwerpen ;
-
g. het verrichten van graafwerkzaamheden;
-
h. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
22.3.2 Uitzondering
Het bepaalde in lid 22.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
a. het normale onderhoud betreffen;
-
b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
-
c. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
-
d. niet dieper gaan dan 0,35 m beneden het maaiveld en een kleinere oppervlakte dan 100 m² beslaan.
22.3.3 Voorwaarden
De in lid 22.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.
22.3.4 Onderzoeksplicht
Een omgevingsvergunning kan pas worden verleend nadat door de aanvrager een rapport is overgelegd waarin:
-
a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
-
b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
22.3.5 Beoordelingscriteria
Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.
22.3.6 Voorwaarden omgevingsvergunning
Indien uit het in lid 22.3.4 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
-
a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
-
c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.
22.3.7 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming “Waarde -
Archeologie 2f” geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien op basis van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Artikel 23 Waarde - Archeologie 2g
De regels voor de bestemming 'Waarde - Archeologie 2g' zijn overgenomen uit het moederplan 'Bestemmingsplan Warmenhuizen' (NL.IMRO.0441.BPWHZ2011-OH01)
23.1 Bestemmingsomschrijving
De regels voor de bestemming 'Waarde - Archeologie 2g' voor aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden.
23.2 Bouwregels
23.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 0,35 m onder het maaiveld, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin:
-
a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
-
b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
23.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen
Indien uit het in lid 19.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
-
a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
-
c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.
23.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
23.3.1 Vergunningplicht
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere daar voorkomende bestemming(en), een omgevingsvergunning vereist:
-
a. het aanbrengen van diepwortelende beplanting of bomen;
-
b. het rooien of vellen van houtopstanden;
-
c. de aanleg van verhardingen;
-
d. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
-
e. het graven, verbreden of dempen van sloten alsmede het aanleggen en intensiveren van drainage;
-
f. het in de grond brengen van voorwerpen ;
-
g. het verrichten van graafwerkzaamheden;
-
h. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
23.3.2 Uitzondering
Het bepaalde in lid 19.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
a. het normale onderhoud betreffen;
-
b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
-
c. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
-
d. niet dieper gaan dan 0,35 m beneden het maaiveld en een kleinere oppervlakte dan 100 m² beslaan.
23.3.3 Voorwaarden
De in lid 19.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.
23.3.4 Onderzoeksplicht
Een omgevingsvergunning kan pas worden verleend nadat door de aanvrager een rapport is overgelegd waarin:
-
a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
-
b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
23.3.5 Beoordelingscriteria
Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.
23.3.6 Voorwaarden omgevingsvergunning
Indien uit het in lid 19.3.4 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
-
a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
-
c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.
23.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming “Waarde -
Archeologie 2” geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien op basis van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Artikel 24 Waarde - Archeologie 3
De regels voor de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' zijn overgenomen uit het moederplan 'Bestemmingsplan Petten, `t Zand, Callantsoog, Groote Keeten' (NL.IMRO.0476.BP001H0001-0501).
24.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
a. het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden;
-
b. de overige bestemmingen die op basis van het plan aan de gronden zijn toegewezen.
24.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere bestemming mogen in of op deze gronden geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:
-
a. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken met niet meer dan 500 m2 wordt uitgebreid;
-
b. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken met meer dan 500 m2 wordt uitgebreid, maar waarbij geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,50 m onder het maaiveld;
-
c. bouwwerken met een oppervlakte van 500 m2 of minder;
-
d. bouwwerken met een oppervlakte van meer dan 500 m2 maar waarbij geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,50 m onder het maaiveld.
24.3 Ontheffing van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel Bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, mits:
-
a. is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
-
b. is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
-
c. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten onevenredig kunnen worden verstoord:
-
1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden en/of een verplichting tot het doen van opgravingen;
-
2. een verplichting het bouwen te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
-
d. alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend, wordt in opdracht en voor rekening van de aanvrager om deskundig advies op het gebied van archeologie gevraagd.
24.4 Aanlegvergunning
-
a. Het is verboden op of in de in lid 30.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, geen normale onderhoudswerkzaamheden zijnde, uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren:
-
1. het aanbrengen van diepwortelende beplanting of bomen;
-
2. het rooien of vellen van houtopstanden;
-
3. de aanleg van verhardingen met een groter oppervlak dan 500 m2;
-
4. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
-
5. het graven, verbreden of dempen van sloten alsmede het aanleggen en intensiveren van drainage;
-
6. het in de grond brengen van voorwerpen op een grotere diepte dan 50 cm;
-
7. het verrichten van graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm;
-
8. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
-
b. De in sub a bedoelde vergunning is niet vereist voor werken en/of werkzaamheden:
-
1. die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, waaronder begrepen het vervangen van drainagewerken;
-
2. die reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
-
3. die plaats vinden in of op gronden ter plaatse van de aanduiding "begraafplaats".
-
c. Een vergunning als bedoeld in sub a wordt slechts verleend, mits:
-
1. is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
-
2. is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/ of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
-
3. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden onevenredig kunnen worden verstoord:
- een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden en/of een verplichting tot het doen van opgravingen;
- een verplichting de werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Alvorens Burgemeester en Wethouders de vergunning als bedoeld in lid 24.4
Aanlegvergunning verlenen, wordt om deskundig advies op het gebied van archeologie gevraagd.
Artikel 25 Waarde - Archeologie 3a
De regels voor de bestemming 'Waarde - Archeologie 3a' zijn overgenomen uit het moederplan 'Bestemmingsplan Buitengebied Zijpe' (NL.IMRO.0441.BPBGZIJPE-VA03).
25.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3a' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
a. het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden;
-
b. de overige bestemmingen die op basis van het plan aan de gronden zijn toegewezen.
25.2 Bouwregels
25.2.1 Algemeen
In afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere bestemmingen mogen in of op deze gronden geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:
-
a. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken met niet meer dan 100 m² wordt uitgebreid;
-
b. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken met meer dan 100 m² wordt uitgebreid, maar waarbij geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,35 m onder het maaiveld;
-
c. bouwwerken met een oppervlakte van 100 m² of minder;
-
d. bouwwerken met een oppervlakte van meer dan 100 m² maar waarbij geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,35 m onder het maaiveld;
-
e. gronden waarvan kan worden aangetoond dat deze in het verleden dusdanig zijn geroerd dat geen archeologische waarden meer kunnen worden verwacht.
25.2.2 Uitzondering
Het in Algemeen bedoelde verbod is niet van toepassing indien kan worden aangetoond dat de gronden in het verleden dusdanig zijn geroerd dat geen archeologische waarden meer kunnen worden verwacht.
25.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 25.2.1, mits:
-
a. is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
-
b. is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
-
c. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten onevenredig kunnen worden verstoord:
-
1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden en/of een verplichting tot het doen van opgravingen;
-
2. een verplichting het bouwen te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
-
d. Alvorens het bevoegd gezag de afwijking bij een omgevingsvergunning als bedoeld in lid Afwijken van de bouwregels verleent, wordt om deskundig advies op het gebied van archeologie gevraagd.
25.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
25.4.1 Verbod
Het is verboden op of in de in lid Bestemmingsomschrijving bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden, geen normale onderhoudswerkzaamheden zijnde, uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren:
-
a. het aanbrengen van diepwortelende beplanting of bomen;
-
b. het rooien of vellen van houtopstanden;
-
c. aanleg van verhardingen met een groter oppervlak dan 100 m² en op een grotere diepte dan 0,35 m;
-
d. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
-
e. het graven, verbreden of dempen van sloten alsmede het aanleggen en intensiveren van drainage;
-
f. het in de grond brengen van voorwerpen op een grotere diepte dan 0,35 m en met een oppervlakte van meer dan 100 m² ;
-
g. het verrichten van graafwerkzaamheden dieper dan 0,35 m en met een oppervlakte van meer dan 100 m²;
-
h. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
25.4.2 Uitzondering
De onder Verbod bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist:
-
a. voor werken en/of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, waaronder begrepen het vervangen van drainagewerken;
-
b. voor werken en/of werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende omgevingsvergunning;
-
c. voor werken waarbij geen grondroerende werkzaamheden groter dan 100 m² plaatsvinden, dan wel werken waarbij grondroerende werkzaamheden plaatsvinden groter dan 100 m² maar niet dieper dan 0,35 m;
-
d. indien kan worden aangetoond dat de gronden in het verleden dusdanig zijn geroerd dat geen archeologische waarden meer kunnen worden verwacht.
25.4.3 Voorwaarden
De onder 25.4.1 bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend, indien:
-
a. is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
-
b. is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
-
c. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden onevenredig kunnen worden verstoord:
-
1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden en/of een verplichting tot het doen van opgravingen;
-
2. een verplichting de werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
-
d. Alvorens de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 25.4.1 wordt verleend, wordt om deskundig advies op het gebied van archeologie gevraagd.
25.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming ‘Waarde -
Archeologie 3a’ geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien op basis van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel indien op andere wijze kan worden aangetoond dat geen archeologische waarden meer aanwezig zijn.
Artikel 26 Waarde - Archeologie 3d
De regels voor de bestemming 'Waarde - Archeologie 3d' zijn overgenomen uit het moederplan 'Bestemmingsplan Bedrijventerrein Witte Paal ' (NL.IMRO.0441.BPWITTEPAAL2012-OH01).
26.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologie 3d’ aangewezen gronden zijn behalve voor de daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor de bescherming van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden.
26.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mogen geen nieuwe gebouwen worden gebouwd met een oppervlakte van meer dan 500 m2 en de oppervlakte van bestaande gebouwen niet worden vergroot met een oppervlakte van meer dan 500 m2.
26.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 26.2 Bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, mits:
-
a. is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
-
b. is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
-
c. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten onevenredig kunnen worden verstoord:
-
1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden en/of een verplichting tot het doen van opgravingen;
-
2. een verplichting het bouwen te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend, wordt door en voor rekening van de aanvrager om deskundig advies op het gebied van archeologie gevraagd.
26.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
-
1. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
-
2. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
-
3. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen en het aanbrengen van drainage;
-
4. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
-
5. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen van gronden en het rooien van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd;
-
6. het scheuren van grasland.
-
b. Een omgevingsvergunning mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van het ander werk dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen, blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van het gebied en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen.
-
c. Geen omgevingsvergunning is nodig voor:
-
1. andere werken waarbij de gronden niet dieper worden geroerd dan 0,40 m ten opzichte van het maaiveld;
-
2. andere werken die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
-
3. andere werken die op het moment van het inwerkingtreden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning;
-
4. andere werken als onderdeel van een ingreep in de bodem met een oppervlakte van maximaal 500 m2;
-
5. andere werken waarvoor een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 nodig is.
26.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor:
-
a. het toevoegen van de bestemming ‘Waarde - Archeologie 3d’, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat dit wenselijk is;
-
b. het verwijderen van de bestemming ‘Waarde - Archeologie 3d’, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat dit mogelijk is.
Artikel 27 Waarde - Archeologie 3f
De regels voor de bestemming 'Waarde - Archeologie 3f' zijn overgenomen uit het moederplan 'Bestemmingsplan Tuitjenhorn ' (NL.IMRO.0441.BPTHN2010-VA02 ).
27.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3f' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden.
27.2 Bouwregels
27.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m² en dieper dan 0,50 m onder het maaiveld, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin:
-
a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
-
b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
27.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen
Indien uit het in lid 27.2.1 genoemde rapprt blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
-
a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
-
c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.
27.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
27.3.1 Vergunningplicht
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere daar voorkomende bestemming(en), een omgevingsvergunning vereist:
-
a. het aanbrengen van diepwortelende beplanting of bomen;
-
b. het rooien of vellen van houtopstanden;
-
c. de aanleg van verhardingen;
-
d. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
-
e. het graven, verbreden of dempen van sloten alsmede het aanleggen en intensiveren van drainage;
-
f. het in de grond brengen van voorwerpen;
-
g. het verrichten van graafwerkzaamheden;
-
h. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
27.3.2 Uitzondering
Het bepaalde in lid 23.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
a. het normale onderhoud betreffen;
-
b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
-
c. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
-
d. niet dieper gaan dan 0,50 m beneden het maaiveld en een kleinere oppervlakte dan 500 m² beslaan .
27.3.3 Voorwaarden
De in lid 23.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.
27.3.4 Onderzoeksplicht
Een omgevingsvergunning kan pas worden verleend nadat door de aanvrager een rapport is overgelegd waarin:
-
a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
-
b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
27.3.5 Beoordelingscriteria
Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.
27.3.6 Voorwaarden omgevingsvergunning
Indien uit het in lid 23.3.4 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
-
a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
-
c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.
27.3.7 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming “Waarde -
Archeologie 3” geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien op basis van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Artikel 28 Waarde - Archeologie 3g
De regels voor de bestemming 'Waarde - Archeologie 3g' zijn overgenomen uit het moederplan 'Bestemmingsplan Warmenhuizen ' (NL.IMRO.0441.BPWHZ2011-OH01).
28.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3g' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden.
28.2 Bouwregels
28.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m² en dieper dan 0,50 m onder het maaiveld, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin:
-
a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
-
b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
28.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen
Indien uit het in lid 28.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
-
a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
-
c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.
28.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
28.3.1 Vergunningplicht
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere daar voorkomende bestemming(en), een omgevingsvergunning vereist:
-
a. het aanbrengen van diepwortelende beplanting of bomen;
-
b. het rooien of vellen van houtopstanden;
-
c. de aanleg van verhardingen;
-
d. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
-
e. het graven, verbreden of dempen van sloten alsmede het aanleggen en intensiveren van drainage;
-
f. het in de grond brengen van voorwerpen;
-
g. het verrichten van graafwerkzaamheden;
-
h. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
28.3.2 Uitzondering
Het bepaalde in lid 20.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
a. het normale onderhoud betreffen;
-
b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
-
c. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
-
d. niet dieper gaan dan 0,50 m beneden het maaiveld en een kleinere oppervlakte dan 500 m² beslaan .
28.3.3 Voorwaarden
De in lid 20.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.
28.3.4 Onderzoeksplicht
Een omgevingsvergunning kan pas worden verleend nadat door de aanvrager een rapport is overgelegd waarin:
-
a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
-
b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
28.3.5 Beoordelingscriteria
Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.
28.3.6 Voorwaarden omgevingsvergunning
Indien uit het in lid 20.3.4 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
-
a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
-
c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.
28.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming “Waarde -
Archeologie 3” geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien op basis van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Artikel 29 Waarde - Archeologie 3h
De regels voor de bestemming 'Waarde - Archeologie 3h' zijn overgenomen uit het moederplan 'Bedrijventerreinen' (NL.IMRO.0441.BPBED2010GC-GC01)
29.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3h' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden.
29.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere bestemmingen mogen in of op deze gronden geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:
- bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken met niet meer dan 500 m² wordt uitgebreid;
- bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken met meer dan 500 m² wordt uitgebreid, maar waarbij geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,50 m onder het maaiveld;
- bouwwerken met een oppervlakte van 500 m² of minder;
- bouwwerken met een oppervlakte van meer dan 500 m², maar waarbij geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,50 m onder het maaiveld.
29.3 Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 29.2 mits:
- is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
- is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
- de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten onevenredig kunnen worden verstoord:
- een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden en/of een verplichting tot het doen van opgravingen;
- een verplichting het bouwen te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
- alvorens omgevingsvergunning wordt verleend door het bevoegd gezag deskundig advies op het gebied van archeologie is gevraagd.
29.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
29.4.1 Vergunningplicht
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is, ongeacht het
bepaalde in de regels bij de andere daar voorkomende bestemming(en), een
omgevingsvergunning vereist:
-
a. het aanbrengen van diepwortelende beplanting of bomen;
-
b. het rooien of vellen van houtopstanden;
-
c. de aanleg van verhardingen met een groter oppervlak dan 500 m²;
-
d. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
-
e. het graven, verbreden of dempen van sloten alsmede het aanleggen en intensiveren van drainage;
-
f. het in de grond brengen van voorwerpen op een grotere diepte dan 0,50 m;
-
g. het verrichten van graafwerkzaamheden dieper dan 0,50 m;
-
h. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
29.4.2 Uitzondering
Het bepaalde in lid 29.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
- het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, waaronder begrepen het vervangen van drainagewerken;
- reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan.
29.4.3 Toetsingscriteria
De in lid 29.4.1 bedoelde omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend, indien:
- is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
- is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
- de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig kunnen worden verstoord:
-
a. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden en/of een verplichting tot het doen van opgravingen;
-
b. een verplichting de werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
-
c. alvorens omgevingsvergunning wordt verleend door het bevoegd gezag deskundig advies op het gebied van archeologie is gevraagd.
29.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming Waarde -
Archeologie 3h geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien op basis van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden
(meer) aanwezig zijn.
Artikel 30 Waarde - Archeologie 4a
De regels voor de bestemming 'Waarde - Archeologie 4a' zijn overgenomen uit het moederplan 'Bestemmingsplan Buitengebied Zijpe' (NL.IMRO.0441.BPBGZIJPE-VA03).
30.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 4a' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
a. het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden;
-
b. de overige bestemmingen die op basis van het plan aan de gronden zijn toegewezen.
30.2 Bouwregels
30.2.1 Algemeen
In afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere bestemmingen mogen in of op deze gronden geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:
-
a. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken met niet meer dan 500 m² wordt uitgebreid;
-
b. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken met meer dan 500 m² wordt uitgebreid, maar waarbij geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,50 m onder het maaiveld;
-
c. bouwwerken met een oppervlakte van 500 m² of minder;
-
d. bouwwerken met een oppervlakte van meer dan 500 m² maar waarbij geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,50 m onder het maaiveld;
30.2.2 Uitzondering
Het in 30.2.1 bedoelde verbod is niet van toepassing indien kan worden aangetoond dat de gronden in het verleden dusdanig zijn geroerd dat geen archeologische waarden meer kunnen worden verwacht.
30.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 30.2.1, mits:
-
a. is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
-
b. is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
-
c. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten onevenredig kunnen worden verstoord:
-
1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden en/of een verplichting tot het doen van opgravingen;
-
2. een verplichting het bouwen te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
-
d. Alvorens het bevoegd gezag de afwijking bij een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 30.3 verleent, wordt om deskundig advies op het gebied van archeologie gevraagd.
30.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
30.4.1 Verbod
Het is verboden op of in de in lid 30.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden, geen normale onderhoudswerkzaamheden zijnde, uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren:
-
a. het aanbrengen van diepwortelende beplanting of bomen;
-
b. het rooien of vellen van houtopstanden;
-
c. de aanleg van verhardingen met een groter oppervlak dan 500 m² en op een grotere diepte dan 0,50 m;
-
d. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
-
e. het graven, verbreden of dempen van sloten alsmede het aanleggen en intensiveren van drainage;
-
f. het in de grond brengen van voorwerpen op een grotere diepte dan 0,50 m en met een oppervlakte van meer dan 500 m² ;
-
g. het verrichten van graafwerkzaamheden dieper dan 0,50 m en met een oppervlakte van meer dan 500 m²;
-
h. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
30.4.2 Uitzondering
De onder 30.4.1 bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist:
-
a. voor werken en/of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, waaronder begrepen het vervangen van drainagewerken;
-
b. voor werken en/of werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende omgevingsvergunning;
-
c. voor werken waarbij geen grondroerende werkzaamheden groter dan 500 m² plaatsvinden, dan wel werken waarbij grondroerende werkzaamheden plaatsvinden groter dan 500 m² maar niet dieper dan 0,50 m;
-
d. indien kan worden aangetoond dat de gronden in het verleden dusdanig zijn geroerd dat geen archeologische waarden meer kunnen worden verwacht.
30.4.3 Voorwaarden
De onder 30.4.1 bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend, indien:
-
a. is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
-
b. is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
-
c. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden onevenredig kunnen worden verstoord:
-
1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden en/of een verplichting tot het doen van opgravingen;
-
2. een verplichting de werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
-
d. Alvorens de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 30.4.1 voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden wordt verleend, wordt om deskundig advies op het gebied van archeologie gevraagd.
30.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming 'Waarde -
Archeologie 4a' geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien op basis van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel indien op andere wijze kan worden aangetoond dat geen archeologische waarden meer aanwezig zijn.
Artikel 31 Waarde - Archeologie 4c
De regels voor de bestemming 'Waarde - Archeologie 4c' zijn overgenomen uit het moederplan 'Bestemmingsplan Dirkshorn' (NL.IMRO.0441.BPDHN2011-OH01).
31.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 4c' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
-
a. behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor.
31.2 Bouwregels
31.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 2500 m² en dieper dan 0,50 m onder het maaiveld, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin:
-
a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
-
b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
31.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen
Indien uit het in lid 31.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
-
a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
-
c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.
31.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
31.3.1 Vergunningplicht
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere daar voorkomende bestemming(en), een omgevingsvergunning vereist:
-
a. het aanbrengen van diepwortelende beplanting of bomen;
-
b. het rooien of vellen van houtopstanden;
-
c. de aanleg van verhardingen;
-
d. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
-
e. het graven, verbreden of dempen van sloten alsmede het aanleggen en intensiveren van drainage;
-
f. het in de grond brengen van voorwerpen;
-
g. het verrichten van graafwerkzaamheden;
-
h. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
31.3.2 Uitzondering
Het bepaalde in lid 31.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
a. het normale onderhoud betreffen;
-
b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
-
c. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
-
d. niet dieper gaan dan 0,50 m beneden het maaiveld en een kleinere oppervlakte dan 2500 m² beslaan.
31.3.3 Voorwaarden
De in lid 31.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.
31.3.4 Onderzoeksplicht
Een omgevingsvergunning kan pas worden verleend nadat door de aanvrager een rapport is overgelegd waarin:
-
a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
-
b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
31.3.5 Beoordelingscriteria
Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.
31.3.6 Voorwaarden omgevingsvergunning
Indien uit het in lid 31.3.4 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
-
a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
-
c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.
31.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming 'Waarde -
Archeologie 4c' geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien op basis van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Artikel 32 Waarde - Archeologie 4e
De regels voor de bestemming Waarde - Archeologie 4e zijn overgenomen uit het moederplan 'Bestemmingsplan Landelijk gebied Harenkarspel ' (NL.IMRO.0441.BPLGH2009-OH02)
32.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologie 4e’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden.
32.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere bestemmingen mogen in of op deze gronden geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:
-
a. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken met niet meer dan 2500 m² wordt uitgebreid;
-
b. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken met meer dan 2500 m² wordt uitgebreid, maar waarbij geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,50 m onder het maaiveld;
-
c. bouwwerken met een oppervlakte van 2500 m² of minder;
-
d. bouwwerken met een oppervlakte van meer dan 2500 m², maar waarbij geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,50 m onder het maaiveld.
32.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 32.2, mits:
-
a. is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
-
b. is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
-
c. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten onevenredig kunnen worden verstoord:
-
1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden en/of een verplichting tot het doen van opgravingen;
-
2. een verplichting het bouwen te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
-
d. alvorens omgevingsvergunning wordt verleend door het bevoegd gezag deskundig advies op het gebied van archeologie is gevraagd.
32.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
32.4.1 Vergunningplicht
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere daar voorkomende bestemming(en), een omgevingsvergunning vereist:
-
a. het aanbrengen van diepwortelende beplanting of bomen;
-
b. het rooien of vellen van houtopstanden;
-
c. de aanleg van verhardingen met een groter oppervlak dan 2500 m²;
-
d. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
-
e. het graven, verbreden of dempen van sloten alsmede het aanleggen en intensiveren van drainage;
-
f. het in de grond brengen van voorwerpen op een grotere diepte dan 0,50 m;
-
g. het verrichten van graafwerkzaamheden dieper dan 0,50 m;
-
h. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
32.4.2 Uitzondering
Het bepaalde in lid 32.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
-
a. welke het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, waaronder begrepen het vervangen van drainagewerken;
-
b. welke reeds in uitvoering zijn ten tijde van het inwerkingtreden van het plan;
-
c. welke plaats vinden in of op gronden ter plaatse van de aanduiding ‘begraafplaats’;
-
d. waarbij geen grondroerende werken en/of werkzaamheden groter dan 2500 m² plaatsvinden dan wel waar grondroerende werken en/of werkzaamheden plaatsvinden groter dan 2500 m² maar niet dieper dan 0,50 m onder het bestaande maaiveld;
-
e. welke plaatsvinden in of op gronden waar uit archeologisch onderzoek, uitgevoerd door een deskundige op het gebied van archeologie, is gebleken dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn.
32.4.3 Voorwaarden
De in lid 32.4.1 bedoelde omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend, indien:
-
a. is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
-
b. is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
-
c. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig kunnen worden verstoord:
-
1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden en/of een verplichting tot het doen van opgravingen;
-
2. een verplichting de werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
-
d. alvorens omgevingsvergunning wordt verleend door het bevoegd gezag deskundig advies op het gebied van archeologie is gevraagd.
32.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming ‘Waarde -
Archeologie 4e’ geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien op basis van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Artikel 33 Waarde - Archeologie 4f
De regels voor de bestemming 'Waarde - Archeologie 4f' zijn overgenomen uit het moederplan 'Bestemmingsplan Tuitjenhorn' (NL.IMRO.0441.BPTHN2010-VA02 ).
33.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 4f ' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
-
a. het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden.
33.2 Bouwregels
33.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 2500 m² en dieper dan 0,50 m onder het maaiveld, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin:
-
a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
-
b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
33.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen
Indien uit het in lid 24.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
-
a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
-
c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.
33.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
33.3.1 Vergunningplicht
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere daar voorkomende bestemming(en), een omgevingsvergunning vereist:
-
a. het aanbrengen van diepwortelende beplanting of bomen;
-
b. het rooien of vellen van houtopstanden;
-
c. de aanleg van verhardingen;
-
d. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
-
e. het graven, verbreden of dempen van sloten alsmede het aanleggen en intensiveren van drainage;
-
f. het in de grond brengen van voorwerpen;
-
g. het verrichten van graafwerkzaamheden;
-
h. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
33.3.2 Uitzondering
Het bepaalde in lid 24.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
a. het normale onderhoud betreffen;
-
b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
-
c. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
-
d. niet dieper gaan dan 0,50 m beneden het maaiveld en een kleinere oppervlakte dan 2500 m² beslaan .
33.3.3 Voorwaarden
De in lid 24.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.
33.3.4 Onderzoeksplicht
Een omgevingsvergunning kan pas worden verleend nadat door de aanvrager een rapport is overgelegd waarin:
-
a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
-
b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
33.3.5 Beoordelingscriteria
Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.
33.3.6 Voorwaarden omgevingsvergunning
Indien uit het in lid 24.3.4 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
-
a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
-
c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.
33.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming “Waarde -
Archeologie 4” geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien op basis van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Artikel 34 Waarde - Archeologie 5a
De regels voor de bestemming 'Waarde - Archeologie 5a' zijn overgenomen uit het moederplan 'Bestemmingsplan Buitengebied Zijpe' (NL.IMRO.0441.BPBGZIJPE-VA03).
34.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 5a' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
a. het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden;
-
b. de overige bestemmingen die op basis van het plan aan de gronden zijn toegewezen.
34.2 Bouwregels
34.2.1 Algemeen
In afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere bestemmingen mogen in of op deze gronden geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:
-
a. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken met niet meer dan 2500 m² wordt uitgebreid;
-
b. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken met meer dan 2500 m² wordt uitgebreid, maar waarbij geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,50 m onder het maaiveld;
-
c. bouwwerken met een oppervlakte van 2500 m² of minder;
-
d. bouwwerken met een oppervlakte van meer dan 2500 m² maar waarbij geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,50 m onder het maaiveld;
34.2.2 Uitzondering
Het in 34.2.1 bedoelde verbod is niet van toepassing indien kan worden aangetoond dat de gronden in het verleden dusdanig zijn geroerd dat geen archeologische waarden meer kunnen worden verwacht.
34.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 34.2.1, mits:
-
a. is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
-
b. is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
-
1. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten onevenredig kunnen worden verstoord:
-
2. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden en/of een verplichting tot het doen van opgravingen;
-
c. een verplichting het bouwen te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
-
d. Alvorens het bevoegd gezag de afwijking bij een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 34.3 verleent, wordt om deskundig advies op het gebied van archeologie gevraagd.
34.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
34.4.1 Verbod
Het is verboden op of in de in lid 34.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden, geen normale onderhoudswerkzaamheden zijnde, uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren:
-
a. het aanbrengen van diepwortelende beplanting of bomen;
-
b. het rooien of vellen van houtopstanden;
-
c. de aanleg van verhardingen met een groter oppervlak dan 2500 m² en op een grotere diepte dan 0,50 meter;
-
d. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
-
e. het graven, verbreden of dempen van sloten alsmede het aanleggen en intensiveren van drainage;
-
f. het in de grond brengen van voorwerpen op een grotere diepte dan 50 centimeter en met een oppervlakte van meer dan 2500 m²;
-
g. het verrichten van graafwerkzaamheden dieper dan 50 centimeter en met een oppervlakte van meer dan 2500 m²;
-
h. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
34.4.2 Uitzondering
De onder lid 34.4.1 bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist:
-
a. voor werken en/of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, waaronder begrepen het vervangen van drainagewerken;
-
b. voor werken en/of werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende omgevingsvergunning;
-
c. voor werken waarbij geen grondroerende werkzaamheden groter dan 2500 m² plaatsvinden, dan wel werken waarbij grondroerende werkzaamheden plaatsvinden groter dan 2500 m² maar niet dieper dan 0,50 m;
-
d. indien kan worden aangetoond dat de gronden in het verleden dusdanig zijn geroerd dat geen archeologische waarden meer kunnen worden verwacht.
34.4.3 Voorwaarden
De onder lid 34.4.1 bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend, indien:
-
a. is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
-
b. is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
-
c. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden onevenredig kunnen worden verstoord:
-
1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden en/of een verplichting tot het doen van opgravingen;
-
2. een verplichting de werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
-
d. Alvorens de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 34.4.1 wordt verleend, wordt om deskundig advies op het gebied van archeologie gevraagd.
34.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming ‘Waarde -
Archeologie 5a’ geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien op basis van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel indien op andere wijze kan worden aangetoond dat geen archeologische waarden meer aanwezig zijn.
Artikel 35 Waarde - Archeologie 5e
De regels voor de bestemming Waarde - Archeologie 5e zijn overgenomen uit het bestemmingsplan 'Landelijk gebied Harenkarspel ' (NL.IMRO.0441.BPLGH2009-OH02)
35.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologie 5e’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden.
35.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere bestemmingen mogen in of op deze gronden geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:
-
a. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken met niet meer dan 10.000 m² wordt uitgebreid;
-
b. bouwwerken met een oppervlakte van 10.000 m² of minder.
35.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 35.2, mits:
-
a. is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
-
b. is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
-
c. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten onevenredig kunnen worden verstoord:
-
1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden en/of een verplichting tot het doen van opgravingen;
-
2. een verplichting het bouwen te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
-
d. alvorens omgevingsvergunning wordt verleend door het bevoegd gezag deskundig advies op het gebied van archeologie is gevraagd.
35.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
35.4.1 Vergunningplicht
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere daar voorkomende bestemming(en), een omgevingsvergunning vereist:
-
a. het aanbrengen van diepwortelende beplanting of bomen;
-
b. het rooien of vellen van houtopstanden;
-
c. de aanleg van verhardingen met een groter oppervlak dan 10.000 m²;
-
d. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
-
e. het graven, verbreden of dempen van sloten alsmede het aanleggen en intensiveren van drainage;
-
f. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
35.4.2 Uitzondering
Het bepaalde in lid 35.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
-
a. welke het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, waaronder begrepen het vervangen van drainagewerken;
-
b. welke reeds in uitvoering zijn ten tijde van het inwerkingtreden van het plan;
-
c. welke plaats vinden in of op gronden ter plaatse van de aanduiding ‘begraafplaats’;
-
d. waarbij geen grondroerende werken en/of werkzaamheden groter dan 10.000 m² plaatsvinden;
-
e. welke plaatsvinden in of op gronden waar uit archeologisch onderzoek, uitgevoerd door een deskundige op het gebied van archeologie, is gebleken dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn.
35.4.3 Voorwaarden
De in lid 35.4.1 bedoelde omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend, indien:
-
a. is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
-
b. is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
-
c. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig kunnen worden verstoord:
-
1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden en/of een verplichting tot het doen van opgravingen;
-
2. een verplichting de werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
-
d. alvorens omgevingsvergunning wordt verleend door het bevoegd gezag deskundig advies op het gebied van archeologie is gevraagd.
35.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming ‘Waarde -
Archeologie 5e ’ geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien op basis van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Artikel 36 Waterstaat - Waterkering
De regels voor de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' zijn overgenomen uit het moederplan 'Bestemmingsplan Buitengebied Zijpe' (NL.IMRO.0441.BPBGZIJPE-VA03) en
Bestemmingsplan 'Landelijk gebied Harenkarspel' (NL.IMRO.0441.BPLGH2009-OH02).
36.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
a. de waterkering en de waterbeheersing;
-
b. de overige bestemmingen die op basis van het plan aan de gronden zijn toegewezen,
met de daarbij behorende:
-
c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
36.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
-
a. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van bestaande reeds gebouwde gebouwen;
-
b. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de waterkering, gelden de volgende regels:
-
1. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
-
2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 10 m bedragen;
-
c. het bouwen en gebruik krachtens deze bestemming mag uitsluitend geschieden:
-
1. voor zover de belangen van de waterkering dat gedogen;
-
2. nadat ter zake advies is ingewonnen bij de verantwoordelijke waterbeheerder.
36.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:
-
a. de waterkerende functie van de zeewering;
-
b. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
-
c. de verkeersveiligheid;
-
d. de sociale veiligheid;
-
e. de milieusituatie;
-
f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
36.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in Bouwregels onder a ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de aldaar geldende bestemmingsregels van de artikelen 3 Agrarisch en 4 Agrarisch met waarden nadat ter zake advies is ingewonnen bij de verantwoordelijk waterbeheerder.
36.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
36.5.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
-
a. het afgraven of ophogen van gronden;
-
b. het aanbrengen van beplanting.
36.5.2 Uitzondering
De onder Verbod bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor:
-
a. werken en/of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, waaronder begrepen het vervangen van drainagewerken;
-
b. mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende omgevingsvergunning.
36.5.3 Voorwaarden
-
a. De onder 36.5.1 bedoelde omgevingsvergunning wordt geweigerd indien door de uitvoering van de in 36.5.1 bedoelde werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen, de waterkerende functie in onevenredige mate kan worden aangetast.
-
b. Voorafgaand aan het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in 36.5.1 pleegt het bevoegd gezag overleg met de verantwoordelijke waterbeheerder.
Artikel 37 Wonen
De regels voor de bestemming 'Wonen'zijn overgenomen uit het moederplan 'Bestemmingsplan Buitengebied Zijpe' (NL.IMRO.0441.BPBGZIJPE-VA03). En aangevuld met de regels uit het 'Paraplu-omgevingsplan, 1e tranche' (NL.IMRO.0441.BPPARAPLU1-VA01).
37.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
a. wonen in een woning, al dan niet in combinatie met een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;
-
b. bed & breakfast, met dien verstande dat:
-
1.
de bed & breakfast functie is toegestaan in zowel de woning als bijgebouwen;
-
2.
permanente bewoning is uitgesloten;
-
3.
parkeren op eigen terrein dient plaats te vinden en er sprake moet zijn van een
acceptabele verkeerssituatie;
-
4.
het aantal slaapplaatsen mag niet meer dan 9 bedragen;
-
5.
de activiteit geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de omgeving.
-
6. de bed & breakfast functie zowel in het hoofdgebouw als in bijgebouwen toegestaan,
-
7. gebruik als bed & breakfast is ondergeschikt aan de hoofdfunctie,
-
8. de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bed and breakfastfunctie bedraagt niet meer dan 30% van het bruto vloeroppervlakte van de hoofdfunctie,
-
9. een bed & breakfast mag maximaal 9 slaapplaatsen aanbieden.
-
c. zomerwoningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen -
zomerwoning';
-
d. recreatieappartementen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van
wonen - recreatieappartement', met een maximum van drie;
-
e. een kleinschalig kampeerterrein, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke
vorm van recreatie - kleinschalig kampeerterrein' met dien verstande dat het aantal niet-permanente standplaatsen niet meer mag bedragen dan zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal niet-permanente standplaatsen';
-
f. wonen met daarnaast agrarische bedrijvigheid, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarische bedrijvigheid';
-
g. een groepsaccommodatie met een maximum van 11 kamers, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - groepsaccommodatie';
met de daarbij behorende:
-
h. gebouwen;
-
i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
-
j. paardenbakken
-
k. groenvoorzieningen;
-
l. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
m. openbare nutsvoorzieningen;
-
n. water;
-
o. tuinen, erven en terreinen.
37.2 Bouwregels
37.2.1 Woningen
Voor het bouwen van woningen gelden de volgende regels:
-
a. woningen zijn uitsluitend binnen het bestemmingsvlak toegestaan;
-
b. het aantal woningen per bestemmingsvlak mag niet meer bedragen dan 1, dan wel het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal;
-
c. de oppervlakte van het hoofdgebouw mag niet meer dan 225 m2 bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
-
d. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 4 m en 8 m;
-
e. de dakhelling van woningen mag niet meer dan 60o bedragen;
-
f. de afstand van een hoofdgebouw tot de bestemming 'Verkeer' mag niet minder bedragen dan 4 m, dan wel de bestaande afstand indien deze minder bedraagt.
37.2.2 Zomerwoningen
Voor het bouwen van zomerwoningen gelden de volgende regels:
-
a. per aanduidingsvlak is één zomerwoning toegestaan;
-
b. de oppervlakte mag niet meer dan 70 m2 bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
-
c. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 6,5 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen.
37.2.3 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij woningen gelden de volgende regels:
-
a. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen op ten minste 1 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd, met uitzondering van erkers, mits wordt voldaan aan de volgende regels:
-
1. de diepte van erkers mag niet meer dan 1,5 m bedragen;
-
2. de bouwhoogte van erkers mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning waaraan wordt gebouwd, met een maximum van 3 m of maximaal 0,30 m vanaf de bovenkant verdiepingsvloer;
-
b. de gezamenlijke oppervlakte aan bebouwing, met inbegrip van het hoofdgebouw, mag niet meer bedragen dan 300 m² dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt, met dien verstande dat:
-
1. het bebouwingspercentage op een bouwperceel niet meer dan 50% van de oppervlakte van het bouwperceel mag bedragen;
-
2. de totale oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen niet meer mag bedragen dan de oppervlakte van het hoofdgebouw;
-
3. voor de berekening van de totale oppervlakte, de oppervlakte van zomerwoningen als genoemd onder Zomerwoningen niet meetelt;
-
c. in afwijking van het bepaalde onder b mag bij bouwpercelen met een oppervlakte van meer dan 2.000 m2 de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen maximaal 120 m2 bedragen;
-
d. de afstand van bijgebouwen tot het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 35 m, dan wel de bestaande afstand indien deze meer bedraagt;
-
e. de goot- en bouwhoogte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 6 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen.
37.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
a. het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de situering van een paardenbak is toegestaan onder de voorwaarden dat:
-
1. de paardenbak binnen het bestemmingsvlak wordt opgericht;
-
2. de oppervlakte niet meer dan 1.200 m² bedraagt;
-
3. de paardenbak achter de voorgevellijn is gesitueerd;
-
4. de bouwhoogte van het hekwerk rondom de paardenbak niet meer dan 1,5 m bedraagt;
-
5. de bouwhoogte van lichtmasten niet meer dan 6 m bedraagt;
-
6. de paardenbak wordt gerealiseerd op een minimale afstand van 30 m tot de woning van een derde;
-
b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevellijn mag maximaal 1 m bedragen;
-
c. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevellijn mag maximaal 2 m bedragen;
-
d. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 6 m bedragen;
-
e. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 3 m bedragen.
37.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:
-
a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
-
b. de verkeersveiligheid;
-
c. de sociale veiligheid;
-
d. de milieusituatie;
-
e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
37.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
-
a.
37.2.1 onder b en toestaan dat een hoofdgebouw in twee woningen wordt gesplitst, met dien verstande dat:
-
1. de inhoud van een woning, na splitsing, minimaal 300 m³ bedraagt;
-
2. de overige regels van de bestemming 'Wonen' van overeenkomstige toepassing blijven;
-
3. de toename van de parkeerdruk door de splitsing van een hoofdgebouw op eigen erf dient te worden ondervangen;
-
b.
37.2.1 onder d ten behoeve van een hogere goothoogte van woningen tot maximaal 6 m en/of een hogere bouwhoogte van woningen tot maximaal 11 m.
De onder a en b genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
37.5 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruiken dan wel laten gebruiken dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
a. het gebruiken of laten gebruiken van bijgebouwen en zomerwoningen voor permanente bewoning;
-
b. het splitsen of laten splitsen van zomerwoningen;
-
c. het gebruiken of laten gebruiken van woningen en bijgebouwen als recreatief nachtverblijf, met uitzondering van het toegestane gebruik voor bed & breakfast in bestaande woningen en bijgebouwen;
-
d. het gebruiken of laten gebruiken van gronden als kampeerterrein, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kleinschalig
kampeerterrein', dan wel het realiseren van meer standplaatsen dan op grond van de aanduiding 'maximum aantal niet-permanente standplaatsen' is toegestaan;
-
e. het gebruiken of laten gebruiken van onbebouwde gronden als opslag-, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte goederen en materialen;
-
f. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen ten dienste van de woonfunctie voor zelfstandige bewoning.
37.6 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 30.1, onder e, voor het realiseren van een groter aantal standplaatsen dan op grond van de aanduiding 'maximum aantal niet-permanente standplaatsen' is toegestaan of voor het ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kleinschalig kampeerterrein' oprichten van maximaal 7 vaste kampeermiddelen, niet zijnde stacaravans, die jaarrond aanwezig zijn, mits is voldaan aan de onderstaande regels:
-
1. voordat wordt afgeweken dient een natuurtoets plaats te vinden waarbij de resultaten worden betrokken bij het verlenen van de omgevingsvergunning;
-
2. voordat wordt afgeweken, dient er onderzoek in het kader van de externe veiligheid plaats te vinden waarbij de resultaten worden betrokken bij het verlenen van de omgevingsvergunning;
-
3. voordat wordt afgeweken, dient er een watertoets te hebben plaatsgevonden;
-
4. het kleinschalig kampeerterrein dient op het bestaande bestemmingsvlak te worden gesitueerd;
-
5. er dient een beeldkwaliteits- en inrichtingsplan te zijn ingediend, waarin:
- aandacht is besteed aan een goede landschappelijke inpassing van het kleinschalige kampeerterrein als onderdeel van het bestaande bestemmingsvlak door middel van het overleggen van een beplantingsplan, en
- beeldkwaliteitseisen zijn beschreven die bij de inrichting van het kleinschalige kampeerterrein worden betrokken;
- het beplantingsplan dient binnen een jaar na het onherroepelijk worden van een omgevingsvergunning te zijn gerealiseerd.
-
6. de onderlinge afstand tussen kleinschalige kampeerterreinen dient ten minste 500 m te bedragen, met dien verstande dat in geval van uitbreiding tot ten hoogste 25 standplaatsen dit afstandsvereiste niet geldt;
-
7. de afstand tussen een kleinschalig kampeerterrein en een regulier kampeerterrein dient ten minste 1 km te bedragen, met dien verstande dat in geval van uitbreiding tot ten hoogste 25 standplaatsen dit afstandsvereiste niet geldt;
-
8. de afstand van een kleinschalig kampeerterrein tot de woning van derden dient ten minste 30 m te bedragen;
-
9. op een kleinschalig kampeerterrein zijn ten hoogste 25 niet-permanente standplaatsen toegestaan;
-
10. de netto oppervlakte van een standplaats dient ten minste 100 m² te bedragen;
-
11. mobiele kampeermiddelen en vaste kampeermiddelen op een kleinschalig kampeerterrein mogen uitsluitend in de periode van het kampeerseizoen worden gebruikt.
-
12. op een kleinschalig kampeerterrein mogen ten hoogste 7 vaste kampeermiddelen, niet zijnde stacaravans, die jaarrond aanwezig zijn worden opgericht, mits het aantal vaste kampeermiddelen die jaarond aanwezig zijn in mindering wordt gebracht op het toegestane aantal standplaatsen voor kampeermiddelen;
-
13. vaste kampeermiddelen die jaarrond aanwezig zijn mogen uitsluitend binnen het bestaande bestemmingsvlak worden gebouwd met een oppervlakte van ten hoogste 36 m² en een bouwhoogte van ten hoogste 3,5 m;
-
14. ten behoeve van sanitaire voorzieningen mag een gebouw worden gebouwd met dien verstande dat:
- het gebouw binnen het bestaande bestemmingsvlak wordt gebouwd;
- het gebouw overeenkomstig de bouwregels zoals opgenomen in artikel 30.2 wordt gebouwd;
-
15. het parkeren ten behoeve van het kleinschalig kampeerterrein dient op eigen terrein binnen het bestemmingsvlak plaats te vinden, waarbij ten minste 1,1 parkeerplaats per standplaats dient te worden gerealiseerd.
37.7 Woningsplitsing en vorming van onzelfstandige woonruimte met, of zonder, bouwkundige aanpassing
-
a. Het veranderen, vervangen of vergroten van een woning mag niet leiden tot:
-
1. de vorming van een extra woning;
-
2. de vorming van een extra onzelfstandige woonruimte.
-
b. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de regel onder a.1 en woningsplitsing toestaan, mits;
-
1. Het splitsen van een woning dient gerealiseerd te worden binnen de bestaande bebouwing;
-
2. De woningen, nadat splitsing heeft plaatsgevonden, hebben elk een gebruiksoppervlakte van ten minste 35m2;
-
3. De afwijking zoals bedoeld in dit artikel wordt slechts verleend indien in op of onder het bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk behoort, in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, wordt bepaald aan de hand van het bepaalde in de 'Nota Parkeernormen Schagen 2016', met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze nota gedurende de planperiode;
-
4. De woning die gerealiseerd wordt ten gevolge van de splitsing moet passen binnen het regionale woningbouwprogramma;
-
5. Het bepaalde in het plan en toestaan van splitsen van woningen mag enkel plaatsvinden mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid;
- de woonsituatie:
-
c. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de regel onder a.2 en een extra onzelfstandige woonruimte toestaan in een door de eigenaar bewoonde woning, mits;
-
1. de toegevoegde onzelfstandige woonruimte dient gerealiseerd te worden binnen de bestaande bebouwing;
-
2. De toegevoegde onzelfstandige ruimte een gebruiksoppervlakte van ten minste 12m2 heeft;
-
3. De afwijking zoals bedoeld in dit artikel wordt slechts verleend indien in op of onder het bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk behoort, in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, wordt bepaald aan de hand van het bepaalde in de 'Nota Parkeernormen Schagen 2016', met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze nota gedurende de planperiode;
-
4. De woning die gerealiseerd wordt ten gevolge van de splitsing moet passen binnen het regionale woningbouwprogramma;
-
5. Het bepaalde in het plan en toestaan toevoegen van onzelfstandige ruimten mag enkel plaatsvinden mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid;
- de woonsituatie.
Artikel 38 Wonen - 1
De regels voor de bestemming 'Wonen - 1' zijn overgenomen uit het moederplan 'Bestemmingsplan Petten, `t Zand, Callantsoog, Groote Keeten' (NL.IMRO.0476.BP001H0001-0501). En aangevuld met de regels uit het 'Paraplu-omgevingsplan, 1e tranche' (NL.IMRO.0441.BPPARAPLU1-VA01).
38.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
a. wonen
in een woning
, al dan niet in combinatie met een ruimte voor beroeps- of bedrijfsuitoefening aan huis;
-
b. bed & breakfast, is toegestaan in of bij een bewoonde woning, met dien verstande dat:
-
1. de bed & breakfast functie zowel in het hoofdgebouw als in bijgebouwen toegestaan,
-
2. gebruik als bed & breakfast is ondergeschikt aan de hoofdfunctie,
-
3. de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bed and breakfastfunctie bedraagt niet meer dan 30% van het bruto vloeroppervlakte van de hoofdfunctie,
-
4. een bed & breakfast mag maximaal 9 slaapplaatsen aanbieden;
-
c. detailhandel, uitsluitend op gronden ter plaatse van de aanduiding "detailhandel";
-
d. een praktijkruimte in een woning, uitsluitend op gronden ter plaatse van de aanduiding "praktijkruimte";
-
e. een schildersbedrijf, uitsluitend op gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - schildersbedrijf";
-
f. woonwagens, uitsluitend op gronden ter plaatse van de aanduiding "woon-wagenstandplaats";
-
g. kleinschalig kamperen, uitsluitend op gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - kleinschalig kamperen", met dien verstande dat:
-
1. er niet meer dan 8 kampeerstandplaatsen voor kampeermiddelen zijn toegestaan;
-
2. het plaatsen van kampeermiddelen is toegestaan gedurende de periode van 15 maart en met 31 oktober;
-
h. zomerwoningen, uitsluitend op gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - zomerwoning";
-
i. garageboxen-overkappingen, uitsluitend op gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - garageboxen-overkappingen",
met de daarbij behorende:
j. groenvoorzieningen;
k. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
l. openbare nutsvoorzieningen;
m. water;
n. tuinen, erven en terreinen;
o. bouwwerken.
38.2 Bouwregels
-
a. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
-
1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
2. de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer dan de aangegeven hoogten ter plaatse van de aanduiding "maximale goot- en bouwhoogte (m)" bedragen, dan wel de bestaande hoogten indien deze meer zijn;
-
3. het aantal woningen mag niet meer dan het bestaande aantal woningen bedragen, dan wel het aangegeven aantal ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden";
-
4. woningen mogen gestapeld worden gebouwd uitsluitend op gronden ter plaatse van de aanduiding "gestapeld";
-
5. de inhoud van woningen, met inbegrip van aan- en uitbouwen als bedoeld in lid 24.2 onder d en e, mag niet meer dan 750 m3 bedragen, dan wel de bestaande inhoud indien deze meer is;
-
6. hoofdgebouwen dienen op ten minste 3 m van de zijdelingse perceelsgrens te worden gebouwd, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is.
-
b. Voor het bouwen van woonwagens gelden de volgende regels:
-
1. woonwagens mogen uitsluitend binnen een bouwvlak of bestemmingsvlak worden geplaatst;
-
2. op gronden ter plaatse van de aanduiding "woonwagenstandplaats" mogen niet meer dan 2 woonwagens worden geplaatst;
-
3. de bouwhoogte van een woonwagen mag niet meer dan 3,5 meter bedragen;
-
4. de oppervlakte van een woonwagen mag niet meer dan 100 m2 bedragen.
-
c. Voor het bouwen van en gelden de volgende regels:
-
1. de goothoogte van zomerwoningen mag niet meer dan 3 m bedragen, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer is;
-
2. de bouwhoogte van zomerwoningen mag niet meer dan 6,5 m bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer is;
-
3. de oppervlakte van een zomerwoning mag niet meer dan de bestaande oppervlakte bedragen;
-
4. de afstand van een zomerwoning tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 3 m, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is.
-
d. Voor het bouwen van aan- of uitbouwen aan zijgevels bij woningen gelden de volgende regels:
-
1. aan- of uitbouwen mogen aan de zijgevel van de woning worden gebouwd;
-
2. aan- of uitbouwen mogen aan de zijgevel of in het verlengde daarvan aan de woning worden gebouwd tot maximaal 3 m voorbij de zijdelingse bouwgrens en tot maximaal 3 m achter de achterste bouwgrens;
-
3. aan- of uitbouwen aan de zijgevel van de woning mogen van een kap worden voorzien waarvan de goothoogte niet meer dan 3 m mag bedragen en waarvan de dakhelling gelijk is aan die van het hoofdgebouw;
-
4. aan- of uitbouwen aan de zijgevel van de woning mogen plat worden afgedekt mits de hoogte niet meer bedraagt dan de hoogte van de eerste bouwlaag met een maximum van 4 m.
-
e. Voor het bouwen van aan- of uitbouwen aan achtergevels bij woningen gelden de volgende regels:
-
1. aan- of uitbouwen mogen aan de achtergevel van de woning worden gebouwd;
-
2. aan- of uitbouwen mogen aan de achterzijde van de woning tot maximaal 3 m achter de achterste bouwgrens worden gebouwd;
-
3. de goot- en bouwhoogte van aan- of uitbouwen aan de achterzijde van de woning mag niet meer dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning bedragen, met een maximum van 3 m respectievelijk 4 m.
-
f. Voor het bouwen van bijgebouwen bij woningen gelden de volgende regels:
-
1. de goothoogte van bijgebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer is;
-
2. de bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer dan 6 m bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer is, met dien verstande dat de bouwhoogte van bijgebouwen nooit hoger mag zijn dan de bouwhoogte van woningen.
-
g. Voor het bouwen van bijgebouwen bij woonwagens gelden de volgende regels:
-
1. een bijgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
2. de bouwhoogte van een bijgebouw mag niet meer dan 3 m bedragen.
-
h. Ten aanzien van oppervlaktenormen voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij woningen gelden de volgende regels:
-
1. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan:
- 50 m2 voor erven met een kleinere oppervlakte dan 2.000 m2 dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is; met uitzondering van gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - zomerwoning" waarbij de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en een zomerwoning niet meer mag bedragen dan 85 m2, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
- 70 m2 voor erven met een oppervlakte vanaf 2.000 m2, met uitzondering van gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - zomerwoning" waarbij de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en een zomerwoning niet meer mag bedragen dan 105 m2, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
-
2. de gezamenlijke oppervlakte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw mag niet meer bedragen dan 50% van het erf aan de zij- en achterkant van de woning, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is.
-
i. Voor het bouwen van garageboxen-overkappingen geldt de volgende regel:
-
1. de bouwhoogte van garageboxen-overkappingen mag niet meer dan 3 m bedragen.
-
j. Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
1. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen mag niet meer dan de toegestane bouwhoogte als bepaald in het Besluit bouwvergunningsvrije en lichtbouwvergunningsplichtige bouwwerken (Bblb) bedragen;
-
2. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 6 m bedragen;
-
3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 m bedragen.
38.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:
- een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
38.4 Woningsplitsing en vorming van onzelfstandige woonruimte met, of zonder, bouwkundige aanpassing
-
a. Het veranderen, vervangen of vergroten van een woning mag niet leiden tot:
-
1. de vorming van een extra woning;
-
2. de vorming van een extra onzelfstandige woonruimte.
-
b. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de regel onder a.1 en woningsplitsing toestaan, mits;
-
1. Het splitsen van een woning dient gerealiseerd te worden binnen de bestaande bebouwing;
-
2. De woningen, nadat splitsing heeft plaatsgevonden, hebben elk een gebruiksoppervlakte van ten minste 35m2;
-
3. De afwijking zoals bedoeld in dit artikel wordt slechts verleend indien in op of onder het bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk behoort, in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, wordt bepaald aan de hand van het bepaalde in de 'Nota Parkeernormen Schagen 2016', met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze nota gedurende de planperiode;
-
4. De woning die gerealiseerd wordt ten gevolge van de splitsing moet passen binnen het regionale woningbouwprogramma;
-
5. Het bepaalde in het plan en toestaan van splitsen van woningen mag enkel plaatsvinden mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid;
- de woonsituatie:
-
c. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de regel onder a.2 en een extra onzelfstandige woonruimte toestaan in een door de eigenaar bewoonde woning, mits;
-
1. de toegevoegde onzelfstandige woonruimte dient gerealiseerd te worden binnen de bestaande bebouwing;
-
2. De toegevoegde onzelfstandige ruimte een gebruiksoppervlakte van ten minste 12m2 heeft;
-
3. De afwijking zoals bedoeld in dit artikel wordt slechts verleend indien in op of onder het bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk behoort, in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, wordt bepaald aan de hand van het bepaalde in de 'Nota Parkeernormen Schagen 2016', met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze nota gedurende de planperiode;
-
4. De woning die gerealiseerd wordt ten gevolge van de splitsing moet passen binnen het regionale woningbouwprogramma;
-
5. Het bepaalde in het plan en toestaan toevoegen van onzelfstandige ruimten mag enkel plaatsvinden mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid;
- de woonsituatie.
Artikel 39 Wonen - 2
De regels voor de bestemming 'Wonen - 2' zijn overgenomen uit het moederplan 'Bedrijventerrein Witte Paal ' (IMRO-idn:NL.IMRO.0441.BPWITTEPAAL2012-OH01. En aangevuld met de regels uit het 'Paraplu-omgevingsplan, 1e tranche' (NL.IMRO.0441.BPPARAPLU1-VA01).
39.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen - 2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
a. wonen in een woning, al dan niet in combinatie met aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven;
-
b. een timmerbedrijf, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van wonen – timmerbedrijf”;
-
c. bed & breakfast, is toegestaan in of bij een bewoonde woning, met dien verstande dat:
-
1. de bed & breakfast functie zowel in het hoofdgebouw als in bijgebouwen toegestaan,
-
2. gebruik als bed & breakfast is ondergeschikt aan de hoofdfunctie,
-
3. de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bed and breakfastfunctie bedraagt niet meer dan 30% van het bruto vloeroppervlakte van de hoofdfunctie,
-
4. een bed & breakfast mag maximaal 9 slaapplaatsen aanbieden;
inclusief de daarbij behorende:
-
d. groenvoorzieningen;
-
e. speelvoorzieningen;
-
f. openbare nutsvoorzieningen;
-
g. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
h. water en oeverstroken.
39.2 Bouwregels
-
a. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
-
1. hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
-
2. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens van niet-aaneengebouw-de hoofdgebouwen dient ten minste 2 m te bedragen, dan wel de bestaande afstand, indien deze minder bedraagt;
-
3. het aantal woningen mag niet meer dan het aangegeven aantal ter plaatse van de aanduiding “maximum aantal wooneenheden” bedragen;
-
4. ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek” bedraagt de maatvoering van een gebouw de bestaande maatvoering en kapvorm;
-
5. de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt voor het overige niet meer dan de goot- en bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte”, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte, indien deze meer zijn;
-
6. de oppervlakte van een hoofdgebouw bedraagt niet meer dan 50% van de oppervlakte van een bouwperceel, dan wel de bestaande oppervlakte, indien deze meer bedraagt.
-
b. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij woningen gelden de volgende regels:
-
1. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen ten minste 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
-
2. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen tot op de zij- of achtererfgrens worden gebouwd, tenzij de zij- of achtererfgrens grenst aan de openbare ruimte in welk geval aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten minste 1 m uit de erfgrens dienen te worden gebouwd;
-
3. de bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen bedraagt niet meer dan 3 m;
-
4. in afwijking van het bepaalde onder 1. mogen bijgebouwen en overkappingen voor (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, met dien verstande dat:
- bijgebouwen en overkappingen uitsluitend mogen worden gebouwd aan reeds voor (het verlengde van) de voorgevel aanwezige aan- of uitbouwen of bijgebouwen;
- de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de goot- of verdiepingshoogte van de aanwezige aan- of uitbouw of aanwezige aangebouwde bijgebouw, vermeerderd met 0,30 m;
-
1. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen bedraagt niet meer dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd, vermeerderd met 0,30 m;
-
2. de diepte van aan- en uitbouwen bedraagt niet meer dan 4 m gemeten vanuit de oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd;
-
3. de breedte van aan- en uitbouwen bedraagt niet meer dan de breedte van de oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw plus de breedte van een eventueel aan de zijgevel gebouwd aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw;
-
4. in afwijking van het bepaalde onder 1. mogen aan- en uitbouwen vóór de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, met dien verstande dat:
- de breedte van de aan- en uitbouwen niet meer mag bedragen dan 2/3 deel van de breedte van de oorspronkelijke voorgevel van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd;
- de diepte van de aan- en uitbouwen niet meer bedraagt dan 1 m, gemeten vanuit de oorspronkelijke voorgevel van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd, met dien verstande dat indien de afstand tussen de oorspronkelijke voorgevel en de voorerfgrens
7 m of meer bedraagt, de diepte niet meer dan 1,5 m mag bedragen;
- in aanvulling op het bepaalde onder b, geldt dat wanneer een aan- of uitbouw tevens aan de zijgevel van het hoofdgebouw wordt gebouwd, de genoemde afstanden tevens gelden gemeten vanuit de zijerfgrens;
-
5. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt niet meer dan 50% van het bij het hoofdgebouw aansluitend zij- en/of achtererf, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen nooit meer dan 75 m² mag bedragen;
-
6. indien bestaande maten en oppervlakten afwijken van de maten en oppervlakten zoals genoemd in lid 1 tot en met 9, zijn deze maten toegestaan.
-
c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
1. de bouwhoogte van speelvoorzieningen bedraagt niet meer dan 4 meter;
-
2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 3 m.
39.3 Afwijken van de bouwregels
-
a. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van;
-
1. het bepaalde in lid 39.2, sub b onder 3 voor het afdekken van een bijgebouw met een kap, met dien verstande dat:
- de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 5,5 m;
- de dakhelling niet meer bedraagt dan de dakhelling van het hoofdgebouw;
-
2. het bepaalde in lid 39.2, sub b onder 5 voor het voor het afdekken van een aan- of uitbouw met een kap, met dien verstande dat:
- de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 5,5 m;
- de dakhelling niet meer bedraagt dan de dakhelling van het hoofdgebouw;
-
3. het bepaalde in lid 39.2, sub b onder 6 voor het vergroten van de diepte van een aan- of uitbouw tot de diepte van reeds aanwezige aan- of uitbouwen of aangebouwde bijgebouwen.
-
b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 39.3, lid a kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- de woonsituatie;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
39.4 Woningsplitsing en vorming van onzelfstandige woonruimte met, of zonder, bouwkundige aanpassing
-
a.
Het veranderen, vervangen of vergroten van een woning mag niet leiden tot:
-
1.
de vorming van een extra woning;
-
2.
de vorming van een extra onzelfstandige woonruimte.
-
b.
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de regel onder a.1 en woningsplitsing
toestaan, mits;
-
1.
Het splitsen van een woning dient gerealiseerd te worden binnen de bestaande
bebouwing;
-
2.
De woningen, nadat splitsing heeft plaatsgevonden, hebben elk een
gebruiksoppervlakte van ten minste 35m2;
-
3.
De afwijking zoals bedoeld in dit artikel wordt slechts verleend indien in op of onder
het bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk
behoort, in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Of er sprake is van
voldoende parkeergelegenheid, wordt bepaald aan de hand van het bepaalde in
de 'Nota Parkeernormen Schagen 2016', met inbegrip van eventuele wijzigingen van
deze nota gedurende de planperiode;
-
4.
De woning die gerealiseerd wordt ten gevolge van de splitsing moet passen binnen
het regionale woningbouwprogramma;
-
5.
Het bepaalde in het plan en toestaan van splitsen van woningen mag enkel
plaatsvinden mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de sociale veiligheid;
-
de verkeersveiligheid;
-
de woonsituatie:
-
c.
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de regel onder a.2 en een extra
onzelfstandige woonruimte toestaan in een door de eigenaar bewoonde woning, mits;
-
1.
de toegevoegde onzelfstandige woonruimte dient gerealiseerd te worden binnen de
bestaande bebouwing;
-
2.
De toegevoegde onzelfstandige ruimte een gebruiksoppervlakte van ten minste
12m2 heeft;
-
3.
De afwijking zoals bedoeld in dit artikel wordt slechts verleend indien in op of onder
het bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk
behoort, in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Of er sprake is van
voldoende parkeergelegenheid, wordt bepaald aan de hand van het bepaalde in
de 'Nota Parkeernormen Schagen 2016', met inbegrip van eventuele wijzigingen van
deze nota gedurende de planperiode;
-
4.
De woning die gerealiseerd wordt ten gevolge van de splitsing moet passen binnen
het regionale woningbouwprogramma;
-
5.
Het bepaalde in het plan en toestaan toevoegen van onzelfstandige ruimten mag
enkel plaatsvinden mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de sociale veiligheid;
-
de verkeersveiligheid;
-
de woonsituatie.
Artikel 40 Wonen - 3
De regels voor de bestemming 'Wonen - 3' zijn overgenomen uit het moederplan 'Bestemmingsplan Dirkshorn' (NL.IMRO.0441.BPDHN2011-OH01). En aangevuld met de regels uit het 'Paraplu-omgevingsplan, 1e tranche' (NL.IMRO.0441.BPPARAPLU1-VA01).
40.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
a. wonen in een woning, al dan niet in combinatie met een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis
woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor:
-
1.
een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;
-
2.
mantelzorg;
-
b. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij woonhuizen;
-
c. Bed & breakfast is toegestaan in of bij een bewoonde woning, met dien verstanden dat:
-
1. de bed & breakfast functie zowel in het hoofdgebouw als in bijgebouwen toegestaan,
-
2. gebruik als bed & breakfast is ondergeschikt aan de hoofdfunctie,
-
3. de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bed and breakfastfunctie bedraagt niet meer dan 30% van het bruto vloeroppervlakte van de hoofdfunctie,
-
4. een bed & breakfast mag maximaal 9 slaapplaatsen aanbieden.
met de daarbijbehorende:
-
d. tuinen en erven;
-
e. groenvoorzieningen;
-
f. openbare nutsvoorzieningen;
-
g. verkeer- en verblijfsvoorzieningen;
-
h. water;
-
i. h.bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
40.2 Bouwregels
40.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
-
a. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
-
b. een hoofdgebouw zal binnen het bouwvlak worden gebouwd;
-
c. de afstand van niet aaneengebouwde hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelgrens zal ten minste 3,00 bedragen, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is;
-
d. het aantal woningen zal niet meer bedragen dan het bestaande aantal, dan wel het aantal dat krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor de inwerkingtreding van het plan is ingediend, kan worden gebouwd, dan wel het in de aanduiding "maximum aantal wooneenheden" aangegeven aantal;
-
e. de goothoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 4,00 m bedragen;
-
f. de dakhelling van een hoofdgebouw zal ten minste 30° en ten hoogste 60° bedragen, dan wel de bestaande dakhelling indien deze meer respectievelijk minder is.
40.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
-
a. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en overkappingen zal niet meer bedragen dan:
-
1. 60 m², bij bouwpercelen tot en met een oppervlakte van 500 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
-
2. 100 m², bij bouwpercelen met een oppervlakte van meer dan 500 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
met dien verstande dat:
- ten hoogste 50% van een bouwperceel mag worden bebouwd, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is, met dien verstande dat de oppervlakte van het bouwvlak niet in dit percentage is begrepen;
- de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en overkappingen niet meer dan 100% van de oppervlakte van het hoofdgebouw mag bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
-
b. de goothoogte van aan- en uitbouwen en overkappingen zal ten hoogste 3,00 m bedragen, dan wel ten hoogste de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waar aan wordt gebouwd, indien deze meer is;
-
c. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen zal ten hoogste 4,00 m bedragen;
-
d. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen zal ten hoogste 5,00 m bedragen;
-
e. de bouwhoogte van overkappingen zal ten hoogste 3,00 m bedragen.
40.2.3 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel van het woonhuis ten hoogste 1,00 m mag bedragen;
-
b. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.
40.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
-
a. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
-
b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, zodanig dat de beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel, met dien verstande dat deze oppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m²;
-
c. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor detailhandel tenzij het detailhandel bij een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis betreft, in welk geval detailhandel is toegestaan die als nevenactiviteit beperkt blijft tot de verkoop van producten die een directe relatie hebben met het beroep of de bedrijfsactiviteit of producten die binnen het beroep of de bedrijfsactiviteit vervaardigd worden.
40.4 Afwijken van de gebruiksregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
-
a. het bepaalde in lid 15.3 sub a. in die zin dat vrijstaande bijgebouwen worden gebruikt ten behoeve van mantelzorg, mits:
-
1. de hulpbehoevende(n) aan wie zorg wordt geboden daartoe over een indicatie van een bevoegde arts dan wel instelling beschikt;
-
2. het karakter van het betreffende gebouw niet onevenredig wordt aangetast;
-
3. het parkeren op eigen erf plaatsvindt en, indien dit niet mogelijk is, de parkeerdruk in de naaste omgeving als gevolg van het gebruik voor mantelzorg niet onevenredig toeneemt;
-
4. binnen 3 maanden na beëindiging van de mantelzorg de voorzieningen worden verwijderd.
40.5 Woningsplitsing en vorming van onzelfstandige woonruimte met, of zonder, bouwkundige aanpassing
-
a. Het veranderen, vervangen of vergroten van een woning mag niet leiden tot:
-
1. de vorming van een extra woning;
-
2. de vorming van een extra onzelfstandige woonruimte.
-
b. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de regel onder a.1 en woningsplitsing toestaan, mits;
-
1. Het splitsen van een woning dient gerealiseerd te worden binnen de bestaande bebouwing;
-
2. De woningen, nadat splitsing heeft plaatsgevonden, hebben elk een gebruiksoppervlakte van ten minste 35m2;
-
3. De afwijking zoals bedoeld in dit artikel wordt slechts verleend indien in op of onder het bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk behoort, in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, wordt bepaald aan de hand van het bepaalde in de 'Nota Parkeernormen Schagen 2016', met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze nota gedurende de planperiode;
-
4. De woning die gerealiseerd wordt ten gevolge van de splitsing moet passen binnen het regionale woningbouwprogramma;
-
5. Het bepaalde in het plan en toestaan van splitsen van woningen mag enkel plaatsvinden mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid;
- de woonsituatie:
-
c. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de regel onder a.2 en een extra onzelfstandige woonruimte toestaan in een door de eigenaar bewoonde woning, mits;
-
1. de toegevoegde onzelfstandige woonruimte dient gerealiseerd te worden binnen de bestaande bebouwing;
-
2. De toegevoegde onzelfstandige ruimte een gebruiksoppervlakte van ten minste 12m2 heeft;
-
3. De afwijking zoals bedoeld in dit artikel wordt slechts verleend indien in op of onder het bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk behoort, in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, wordt bepaald aan de hand van het bepaalde in de 'Nota Parkeernormen Schagen 2016', met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze nota gedurende de planperiode;
-
4. De woning die gerealiseerd wordt ten gevolge van de splitsing moet passen binnen het regionale woningbouwprogramma;
-
5. Het bepaalde in het plan en toestaan toevoegen van onzelfstandige ruimten mag enkel plaatsvinden mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid;
-
de woonsituatie.
Artikel 41 Wonen - 4
De regels voor de bestemming 'Wonen - 4' zijn overgenomen uit het moederplan 'Bestemmingsplan Dorpen langs de Groote Sloot ' (NL.IMRO.0476.BP002H0001-0401) en aangevuld met de regels uit het 'Paraplu-omgevingsplan, 1e tranche' (NL.IMRO.0441.BPPARAPLU1-VA01).
41.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen - 4’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
a. wonen in een woning, al dan niet in combinatie met een ruimte voor beroeps- of bedrijfsuitoefening aan huis;
-
b. bed & breakfast, met dien verstande dat:
-
1. bed & en breakfast dient te worden gerealiseerd binnen bestaande woningen;
-
2. bed & breakfast ondergeschikt is aan de woonfunctie;
-
3. de gezamenlijke vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van het bruto vloeroppervlak van bestaande woningen;
-
a. 4. het parkeren op eigen erf dient plaats te vinden;
-
a. een handelsonderneming in de bestaande bebouwing, uitsluitend op gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van wonen – handelsonderneming”;
-
b. een schoonheidsspecialist in de bestaande bebouwing, uitsluitend op gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van wonen – schoonheidsspecialist”;
-
c. een installatiebedrijf in de bestaande bebouwing, uitsluitend op gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van wonen – installatiebedrijf”;
-
d. zomerwoningen, uitsluitend op gronden ter plaatse van de aanduiding ”specifieke vorm van wonen – zomerwoning”;
-
e. garageboxen-overkappingen, uitsluitend op gronden ter plaatse van de aanduiding ”specifieke vorm van wonen - garageboxen-overkappingen”,
met de daarbij behorende:
-
f. groenvoorzieningen;
-
g. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
h. openbare nutsvoorzieningen;
-
i. water;
-
j. tuinen, erven en terreinen;
-
k. bouwwerken.
41.2 Bouwregels
-
a. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
-
1.
hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
-
2. hoofdgebouwen mogen gestapeld worden gebouwd uitsluitend op gronden ter plaatse van de aanduiding “gestapeld”;
-
3. de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer dan de aangegeven hoogten ter plaatse van de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte (m)” bedragen, dan wel de bestaande hoogten indien deze meer zijn;
-
4. het aantal woningen mag niet meer dan het bestaande aantal woningen bedragen, dan wel het aangegeven aantal ter plaatse van de aanduiding “maximum aantal wooneenheden”;
-
5. de inhoud van woningen, met inbegrip van aan- en uitbouwen als bedoeld in lid 20.2 sub c en d, mag niet meer dan 750 m³ bedragen, dan wel de bestaande inhoud indien deze meer is;
-
6. hoofdgebouwen dienen op ten minste 3 m van de zijdelingse perceelsgrens te worden gebouwd, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is.
-
b. Voor het bouwen van zomerwoningen gelden de volgende regels:
-
1. de goothoogte van zomerwoningen mag niet meer dan 3 m bedragen, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer is;
-
2. de bouwhoogte van zomerwoningen mag niet meer dan 6,5 m bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer is;
-
3. de oppervlakte van een zomerwoning mag niet meer dan de bestaande oppervlakte bedragen;
-
4. de afstand van een zomerwoning tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 3 m, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is.
-
c. Voor het bouwen van aan- of uitbouwen aan zijgevels bij woningen gelden de volgende regels:
-
1. aan- of uitbouwen mogen aan de zijgevel van de woning worden gebouwd;
-
2. aan- of uitbouwen mogen aan de zijgevel of in het verlengde daarvan van de woning worden gebouwd tot maximaal 3 m voorbij de zijdelingse bouwgrens en tot maximaal 3 m achter de achterste bouwgrens;
-
3. aan- of uitbouwen aan de zijgevel van de woning mogen van een kap worden voorzien waarvan de goothoogte niet meer dan 3 m mag bedragen en waarvan de dakhelling gelijk is aan die van het hoofdgebouw;
-
4. aan- of uitbouwen aan de zijgevel van de woning mogen plat worden afgedekt mits de hoogte niet meer bedraagt dan de hoogte van de eerste bouwlaag met een maximum van 4 m.
-
d. Voor het bouwen van aan- of uitbouwen aan achtergevels bij woningen gelden de volgende regels:
-
1. aan- of uitbouwen mogen aan de achtergevel van de woning worden gebouwd;
-
2. aan- of uitbouwen mogen aan de achterzijde van de woning tot maximaal 3 m achter de achterste bouwgrens worden gebouwd;
-
3. de goot- en bouwhoogte van aan- of uitbouwen aan de achterzijde van de woning mag niet meer dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning bedragen, met een maximum van 3 m respectievelijk 4 m.
-
e. Voor het bouwen van bijgebouwen bij woningen gelden de volgende regels:
-
1. de goothoogte van bijgebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer is;
-
2. de bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer dan 6 m bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer is, met dien verstande dat de bouwhoogte van bijgebouwen nooit hoger mag zijn dan de bouwhoogte van woningen.
-
f. Ten aanzien van oppervlaktenormen voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij woningen gelden de volgende regels:
-
1. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan:
- 50 m² voor erven met een kleinere oppervlakte dan 2.000 m² dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is; met uitzondering van gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van wonen - zomerwoning” waarbij de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en een zomerwoning niet meer mag bedragen dan 85 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
- 70 m² voor erven met een oppervlakte vanaf 2.000 m², met uitzondering van gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van wonen - zomerwoning” waarbij de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en een zomerwoning niet meer mag bedragen dan 105 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
- de oppervlakte op de gronden ter plaatse van de aanduiding “bijgebouwen”;
-
2. de gezamenlijke oppervlakte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw mag niet meer bedragen dan 50% van het achtererfgebied van de woning, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is.
-
g. Voor het bouwen van garageboxen-overkappingen geldt de volgende regel:
-
1. de bouwhoogte van garageboxen-overkappingen mag niet meer dan 3 m bedragen.
-
h. Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
1. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen mag niet meer dan de toegestane bouwhoogte als bepaald in artikel 2.1 lid 3 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in samenhang met artikel 2 Bijlage II Besluit omgevingsrecht bedragen;
-
2. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 6 m bedragen;
-
3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 m bedragen.
41.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:
- een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
41.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden,
bij een omgevingsvergunning afwijken van het:
-
a. bepaalde in lid 41.2 sub a onder 4 en toestaan dat een hoofdgebouw in twee woningen wordt gesplist, met dien verstande dat:
-
1. de minimale inhoud van een woning, na splitsing, minimaal 200 m³ bedraagt;
-
2. de overige regels van de bestemming ‘Wonen’ van overeenkomstige toepassing blijven;
-
3. de toename van de parkeerdruk door de splitsing van een hoofdgebouw op eigen erf dient te worden ondervangen.
41.5 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruiken dan wel laten gebruiken dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
- het gebruiken of laten gebruiken van bijgebouwen en zomerwoningen voor permanente bewoning;
- het gebruiken of laten gebruiken van woningen en bijgebouwen als recreatief nachtverblijf, met uitzondering van het gebruik van zomerwoningen ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van wonen – zomerwoning” en met uitzondering van het toegestane gebruik voor bed & breakfast in bestaande woningen;
- het gebruiken of laten gebruiken van onbebouwde gronden als opslag-, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte goederen en materialen.
41.6 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 20.1 en lid 20.5 voor het gebruik van bestaande woningen voor afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:
-
1. bewoning van de bestaande woning voor afhankelijke woonruimte noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg, waarbij deze noodzaak dient te zijn aangetoond door een onafhankelijke deskundige instantie;
-
2. de afhankelijke woonruimte qua maatvoering binnen de vigerende regeling inzake de bestaande woning wordt ingepast;
-
3. mantelzorg uitsluitend is toegestaan binnen de bestaande woning;
-
4. het parkeren op eigen erf dient plaats te vinden.
41.7 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en Wethouders kunnen, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening en mits
geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden,
het plan wijzigen ten behoeve van een hogere goot- en/of bouwhoogte van hoofdgebouwen als bedoeld in lid 20.2, sub a, onder 3 met niet meer dan 1 m, mits de hogere goot- en/of bouwhoogte op het punt van de wet- en regelgeving op het gebied van natuurwaarden in de vorm van een natuurtoets uitvoerbaar is.
41.8 Woningsplitsing en vorming van onzelfstandige woonruimte met, of zonder, bouwkundige aanpassing
-
a. Het veranderen, vervangen of vergroten van een woning mag niet leiden tot:
-
1. de vorming van een extra woning;
-
2. de vorming van een extra onzelfstandige woonruimte.
-
b. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de regel onder a.1 en woningsplitsing toestaan, mits;
-
1. Het splitsen van een woning dient gerealiseerd te worden binnen de bestaande bebouwing;
-
2. De woningen, nadat splitsing heeft plaatsgevonden, hebben elk een gebruiksoppervlakte van ten minste 35m2;
-
3. De afwijking zoals bedoeld in dit artikel wordt slechts verleend indien in op of onder het bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk behoort, in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, wordt bepaald aan de hand van het bepaalde in de 'Nota Parkeernormen Schagen 2016', met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze nota gedurende de planperiode;
-
4. De woning die gerealiseerd wordt ten gevolge van de splitsing moet passen binnen het regionale woningbouwprogramma;
-
5. Het bepaalde in het plan en toestaan van splitsen van woningen mag enkel plaatsvinden mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid;
- de woonsituatie:
-
c. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de regel onder a.2 en een extra onzelfstandige woonruimte toestaan in een door de eigenaar bewoonde woning, mits;
-
1. de toegevoegde onzelfstandige woonruimte dient gerealiseerd te worden binnen de bestaande bebouwing;
-
2. De toegevoegde onzelfstandige ruimte een gebruiksoppervlakte van ten minste 12m2 heeft;
-
3. De afwijking zoals bedoeld in dit artikel wordt slechts verleend indien in op of onder het bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk behoort, in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, wordt bepaald aan de hand van het bepaalde in de 'Nota Parkeernormen Schagen 2016', met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze nota gedurende de planperiode;
-
4. De woning die gerealiseerd wordt ten gevolge van de splitsing moet passen binnen het regionale woningbouwprogramma;
-
5. Het bepaalde in het plan en toestaan toevoegen van onzelfstandige ruimten mag enkel plaatsvinden mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid;
- de woonsituatie.
Artikel 42 Wonen - 5
De regels voor de bestemming 'Wonen - 5' zijn overgenomen uit het moederplan 'Bestemmingsplan Tuitjenhorn' (NL.IMRO.0441.BPTHN2010-VA02 ) Artikel 17 Wonen - 2 en aangevuld met de regels uit het ''Paraplu-omgevingsplan, 1e tranche' (NL.IMRO.0441.BPPARAPLU1-VA01).
42.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 5' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
a. wonen in een woning, al dan niet in combinatie met een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis
woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor:
-
1.
een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;
-
2.
mantelzorg;
-
b. bed & breakfast, is toegestaan in of bij een bewoonde woning, met dien verstande dat:
-
1. de bed & breakfast functie zowel in het hoofdgebouw als in bijgebouwen toegestaan,
-
2. gebruik als bed & breakfast is ondergeschikt aan de hoofdfunctie,
-
3. de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bed and breakfastfunctie bedraagt niet meer dan 30% van het bruto vloeroppervlakte van de hoofdfunctie,
-
4. een bed & breakfast mag maximaal 9 slaapplaatsen aanbieden;
waarbij de instandhouding en/of het herstel van de bestaande karakteristieke hoofdvorm van stolpen wordt nagestreefd;
-
c. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij woonhuizen;
met daaraan ondergeschikt:
-
d. groenvoorzieningen;
-
e. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
f. speelvoorzieningen;
-
g. waterlopen en waterpartijen;
-
h. openbare nutsvoorzieningen;
met de daarbijbehorende:
-
i. tuinen, erven en terreinen;
-
j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
42.2 Bouwregels
42.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
-
a. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
-
b. een hoofdgebouw zal binnen het bouwvlak worden gebouwd;
-
c. het aantal hoofdgebouwen per bouwvlak zal ten hoogste één bedragen;
-
d. de hoofdgebouwen zullen met 100% van de breedte van de voorgevel in de voorbouwgrens worden gebouwd;
-
e. de goothoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 3,00 m bedragen;
-
f. een hoofdgebouw zal zijn voorzien van een kap;
-
g. de dakhelling van een hoofdgebouw zal ten minste 45° bedragen.
42.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
-
a. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zal niet meer bedragen dan:
-
1. 60 m², bij bouwpercelen tot en met een oppervlakte van 500 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
-
2. 100 m², bij bouwpercelen met een oppervlakte van meer dan 500 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
met dien verstande dat:
- ten hoogste 50% van een bouwperceel mag worden bebouwd, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is, met dien verstande dat de oppervlakte van het bouwvlak niet in dit percentage is begrepen;
- de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en overkappingen niet meer dan 100% van de oppervlakte van het hoofdgebouw mag bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
-
a. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen niet minder dan 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd;
-
b. de goothoogte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zal ten hoogste 3,00 m bedragen.
42.2.3 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel van het woonhuis ten hoogste 1,00 m mag bedragen;
-
b. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.
42.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
-
a. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen als zelfstandige woning;
-
b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, zodanig dat de beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel met dien verstande dat deze oppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m²;
-
c. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor detailhandel, tenzij het detailhandel bij een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis betreft, in welk geval detailhandel is toegestaan die als nevenactiviteit beperkt blijft tot de verkoop van producten die een directe relatie hebben met het beroep of de bedrijfsactiviteit of producten die binnen het beroep of de bedrijfsactiviteit vervaardigd worden:
-
d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een horecabedrijf;
-
e. het gebruik van een woonhuis voor meer dan één woning;
-
f. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijdbak met de daarbijbehorende bouwwerken.
42.4 Afwijken van de gebruiksregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
het bepaalde in lid 42.3 sub a. in die zin dat bijgebouwen en overkappingen bij een woonhuis worden gebruikt ten behoeve van mantelzorg, mits:
-
1. de hulpbehoevende(n) aan wie zorg wordt geboden daartoe over een indicatie van een bevoegde arts dan wel instelling beschikt;
-
2. het karakter van het betreffende gebouw niet onevenredig wordt aangetast;
-
3. het parkeren op eigen erf plaatsvindt en, indien dit niet mogelijk is, de parkeerdruk in de naaste omgeving als gevolg van het gebruik voor mantelzorg niet onevenredig toeneemt;
-
4. binnen 3 maanden na beëindiging van de mantelzorg de voorzieningen worden verwijderd;
-
a. het bepaalde in lid 42.3 sub e. in die zin dat een woonhuis wordt gebruikt voor ten hoogste 4 woningen, mits:
-
1. het karakter van het betreffende woonhuis niet onevenredig wordt aangetast;
-
2. het parkeren op eigen erf plaatsvindt en, indien dit niet mogelijk is, de parkeerdruk in de naaste omgeving als gevolg van de extra woning niet onevenredig toeneemt;
-
3. er geen sprake is van een onevenredige toename van de verkeersdruk in de naaste omgeving;
-
a. het bepaalde in lid 42.3 sub f. in die zin dat gronden worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijdbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik met de daarbijbehorende bouwwerken, mits:
-
1. de bouwhoogte van het hekwerk rond de paardrijdbak ten hoogste 1,50 m bedraagt;
-
2. de bouwhoogte van lichtmasten ten behoeve van verlichting bij een paardrijdbak ten hoogste 6 m bedraagt, waarbij de lichtarmaturen zodanig worden aangebracht dat geen lichthinder optreedt buiten de paardrijdbak;
-
3. de omvang van de paardrijdbak ten hoogste 1200 m² bedraagt;
-
4. de paardrijdbak zo dicht mogelijk bij de woning worden gerealiseerd, met dien verstande dat de paardrijdbak binnen 35 m van de woning wordt gesitueerd en niet verder mag strekken dan 100 m uit de woning;
-
5. er beplanting aan de wegzijde van de paardrijdbak wordt aangebracht, indien de paardrijdbak aan een weg is gelegen;
-
6. er vanwege de paardrijdbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m tot de woonbestemmingsgrens bij opslag van mest, minimale afstand 25 m tot de woonbestemmingsgrens bij stalling, minimale afstand 30 m tot de woonbestemmingsgrens bij rijdbak).
42.5 Omgevingsvergunning voor het slopen
42.5.1 Vergunningplicht
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:
- het geheel of gedeeltelijk wijzigen van de karakteristieke hoofdvorm (stolp) van een gebouw.
42.5.2 Uitzondering
Het bepaalde in lid 42.5.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
-
a. het normale onderhoud betreffen;
-
b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
42.5.3 Toetsingscriteria
De in lid 42.5.1 genoemde omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend mits:
-
a. de karakteristieke hoofdvorm niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;
-
b. de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet is te handhaven;
-
c. het delen van gebouwen betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.
42.6 Woningsplitsing en vorming van onzelfstandige woonruimte met, of zonder, bouwkundige aanpassing
-
a. Het veranderen, vervangen of vergroten van een woning mag niet leiden tot:
-
1. de vorming van een extra woning;
-
2. de vorming van een extra onzelfstandige woonruimte.
-
b. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de regel onder a.1 en woningsplitsing toestaan, mits;
-
1. Het splitsen van een woning dient gerealiseerd te worden binnen de bestaande bebouwing;
-
2. De woningen, nadat splitsing heeft plaatsgevonden, hebben elk een gebruiksoppervlakte van ten minste 35m2;
-
3. De afwijking zoals bedoeld in dit artikel wordt slechts verleend indien in op of onder het bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk behoort, in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, wordt bepaald aan de hand van het bepaalde in de 'Nota Parkeernormen Schagen 2016', met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze nota gedurende de planperiode;
-
4. De woning die gerealiseerd wordt ten gevolge van de splitsing moet passen binnen het regionale woningbouwprogramma;
-
5. Het bepaalde in het plan en toestaan van splitsen van woningen mag enkel plaatsvinden mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid;
- de woonsituatie:
-
c. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de regel onder a.2 en een extra onzelfstandige woonruimte toestaan in een door de eigenaar bewoonde woning, mits;
-
1. de toegevoegde onzelfstandige woonruimte dient gerealiseerd te worden binnen de bestaande bebouwing;
-
2. De toegevoegde onzelfstandige ruimte een gebruiksoppervlakte van ten minste 12m2 heeft;
-
3. De afwijking zoals bedoeld in dit artikel wordt slechts verleend indien in op of onder het bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk behoort, in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, wordt bepaald aan de hand van het bepaalde in de 'Nota Parkeernormen Schagen 2016', met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze nota gedurende de planperiode;
-
4. De woning die gerealiseerd wordt ten gevolge van de splitsing moet passen binnen het regionale woningbouwprogramma;
-
5. Het bepaalde in het plan en toestaan toevoegen van onzelfstandige ruimten mag enkel plaatsvinden mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid;
- de woonsituatie.
Artikel 43 Wonen - 6
De regels voor de bestemming Wonen - 6 zijn overgNL.IMRO.0441.BPWLD2009-OH01 enomen uit het moederplan 'Bestemmingsplan Waarland' (NL.IMRO.0441.BPWLD2009-OH01) en aangevuld met de regels uit het 'Paraplu-omgevingsplan, 1e tranche' (NL.IMRO.0441.BPPARAPLU1-VA01).
43.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen - 6’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
a. wonen in een woning, al dan niet in combinatie met een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis
woningen, al dan niet in combinatie met:
-
1.
een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;
-
2.
mantelzorg;
-
b. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij woningen,
en tevens voor:
-
c. ondergeschikte horecabedrijven, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “horeca”;
-
d. detailhandel, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “detailhandel”;
-
e. bed & breakfast, is toegestaan in of bij een bewoonde woning, met dien verstande dat:
-
1. de bed & breakfast functie zowel in het hoofdgebouw als in bijgebouwen toegestaan,
-
2. gebruik als bed & breakfast is ondergeschikt aan de hoofdfunctie,
-
3. de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bed and breakfastfunctie bedraagt niet meer dan 30% van het bruto vloeroppervlakte van de hoofdfunctie,
-
4. een bed & breakfast mag maximaal 9 slaapplaatsen aanbieden;
met de daarbij behorende:
-
f. tuinen en erven;
-
g. groenvoorzieningen;
-
h. openbare nutsvoorzieningen;
-
i. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
j. water;
-
k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
In de bestemming zijn seksinrichtingen niet begrepen.
43.2 Bouwregels
43.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen van woningen gelden de volgende regels:
-
a. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
-
b. de afstand van niet-aaneengebouwde hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder bedragen dan 3 m, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is;
-
c. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan het bestaande aantal, dan wel:
-
1. het aantal dat krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor de inwerkingtreding van het plan is ingediend, kan worden gebouwd;
-
2. het ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden" aangegeven aantal;
-
d. het aantal bouwlagen exclusief kap mag niet meer bedragen dan het ter plaatse van de aanduiding “maximum aantal bouwlagen” aangegeven aantal;
-
e. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 10 m;
-
f. de dakhelling mag niet minder bedragen dan 30°, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt;
-
g. de goot- en bouwhoogte van de hoofdgebouwen ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek” mogen uitsluitend de bestaande goot- en bouwhoogte bedragen;
-
h. de dakhelling van de hoofdgebouwen ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek” mag uitsluitend de bestaande dakhelling bedragen.
43.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
-
a. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen uitsluitend gebouwd worden binnen een bouwvlak en/of op de gronden ter plaatse van de aanduiding “erf”;
-
b. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan:
-
1. 60 m², bij bouwpercelen tot en met een oppervlakte van 500 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
-
2. 100 m², bij bouwpercelen met een oppervlakte van meer dan 500 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is, met dien verstande dat:
- ten hoogste 50% van een bouwperceel mag worden bebouwd, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is, met dien verstande dat de oppervlakte van het bouwvlak niet in dit percentage is begrepen;
- de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen niet meer dan 100% van de oppervlakte van het hoofdgebouw mag bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
-
c. de goothoogte van aan- en uitbouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 3 m, dan wel niet meer dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waar aan wordt gebouwd, indien deze meer is;
-
d. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 4 m;
-
e. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 6 m;
-
f. de bouwhoogte van overkappingen mag niet meer bedragen dan 3 m.
43.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevel van het hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan 1 m;
-
b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.
43.3 Afwijken bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid;
- de woonsituatie,
worden afgeweken van het bepaalde onder het bepaalde in lid 13.2.1 onder c voor het bouwen van meer woningen, met dien verstande dat:
-
a. het plan past binnen een vastgestelde structuurvisie;
-
b. de betreffende locatie valt binnen bestaand gebouwd gebied op basis van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie;
-
c. de geluidsbelasting op de gevel ten gevolge van wegverkeerslawaai niet meer bedraagt dan de wettelijke voorkeurswaarde dan wel in overeenstemming is met een hogere waarde;
-
d. er archeologisch onderzoek dient plaats te vinden waarbij de resultaten worden betrokken bij het bouwplan;
-
e. er ecologisch onderzoek dient plaats te vinden waarbij de resultaten worden betrokken bij het bouwplan;
-
f. over de berging van het hemelwater overleg wordt gevoerd met het Hoogheemraadschap en er duidelijkheid dient te bestaan over compenserende maatregelen;
-
g. het plan voorziet in een goede landschappelijke inpassing.
43.4 Specifieke gebruiksregels
Onder met deze bestemming strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
a. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
-
b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, zodanig dat de beroeps c.q. bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel, met dien verstande dat deze oppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m²;
-
c. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor detailhandel tenzij het detailhandel bij een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis betreft, in welk geval detailhandel is toegestaan die als nevenactiviteit beperkt blijft tot de verkoop van producten die een directe relatie hebben met het beroep of de bedrijfsactiviteit of die binnen het beroep of de bedrijfsactiviteit vervaardigd worden.
43.5 Afwijken van de gebruiksregels
Bij een omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de woonsituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden,
worden afgeweken van het bepaalde in lid 13.3, sub a, en toestaan dat bijgebouwen en overkappingen bij een woonhuis worden gebruikt ten behoeve van mantelzorg, mits:
-
a. de hulpbehoevende(n) aan wie zorg wordt geboden daartoe over een indicatie van een bevoegde arts dan wel instelling beschikt;
-
b. het karakter van het betreffende gebouw niet onevenredig wordt aangetast;
-
c. het parkeren op eigen erf plaatsvindt en, indien dit niet mogelijk is, de parkeerdruk in de naaste omgeving als gevolg van het gebruik voor mantelzorg niet onevenredig toeneemt.
43.6 Woningsplitsing en vorming van onzelfstandige woonruimte met, of zonder, bouwkundige aanpassing
-
a. Het veranderen, vervangen of vergroten van een woning mag niet leiden tot:
-
1. de vorming van een extra woning;
-
2. de vorming van een extra onzelfstandige woonruimte.
-
b. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de regel onder a.1 en woningsplitsing toestaan, mits;
-
1. Het splitsen van een woning dient gerealiseerd te worden binnen de bestaande bebouwing;
-
2. De woningen, nadat splitsing heeft plaatsgevonden, hebben elk een gebruiksoppervlakte van ten minste 35m2;
-
3. De afwijking zoals bedoeld in dit artikel wordt slechts verleend indien in op of onder het bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk behoort, in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, wordt bepaald aan de hand van het bepaalde in de 'Nota Parkeernormen Schagen 2016', met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze nota gedurende de planperiode;
-
4. De woning die gerealiseerd wordt ten gevolge van de splitsing moet passen binnen het regionale woningbouwprogramma;
-
5. Het bepaalde in het plan en toestaan van splitsen van woningen mag enkel plaatsvinden mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid;
- de woonsituatie:
-
c. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de regel onder a.2 en een extra onzelfstandige woonruimte toestaan in een door de eigenaar bewoonde woning, mits;
-
1. de toegevoegde onzelfstandige woonruimte dient gerealiseerd te worden binnen de bestaande bebouwing;
-
2. De toegevoegde onzelfstandige ruimte een gebruiksoppervlakte van ten minste 12m2 heeft;
-
3. De afwijking zoals bedoeld in dit artikel wordt slechts verleend indien in op of onder het bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk behoort, in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, wordt bepaald aan de hand van het bepaalde in de 'Nota Parkeernormen Schagen 2016', met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze nota gedurende de planperiode;
-
4. De woning die gerealiseerd wordt ten gevolge van de splitsing moet passen binnen het regionale woningbouwprogramma;
-
5. Het bepaalde in het plan en toestaan toevoegen van onzelfstandige ruimten mag enkel plaatsvinden mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid;
- de woonsituatie.
Artikel 44 Wonen - 7
De regels voor de bestemming 'Wonen - 7' zijn overgenomen uit het moederplan 'Bestemmingsplan Warmenhuizen ' (NL.IMRO.0441.BPWHZ2011-OH01) en aangevuld met de regels uit het 'Paraplu-omgevingsplan, 1e tranche' (NL.IMRO.0441.BPPARAPLU1-VA01).
44.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 7' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
a. wonen in een woning, al dan niet in combinatie met een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis
gebouwen en overkappingen ten behoeve van het wonen, al dan niet in
combinatie met ruimte voor:
-
1.
een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;
-
2.
mantelzorg;
-
b. bed & breakfast, is toegestaan in of bij een bewoonde woning, met dien verstande dat:
-
1. de bed & breakfast functie zowel in het hoofdgebouw als in bijgebouwen toegestaan,
-
2. gebruik als bed & breakfast is ondergeschikt aan de hoofdfunctie,
-
3. de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bed and breakfastfunctie bedraagt niet meer dan 30% van het bruto vloeroppervlakte van de hoofdfunctie,
-
4. een bed & breakfast mag maximaal 9 slaapplaatsen aanbieden;
waarbij de instandhouding en/of het herstel van de bestaande karakteristieke hoofdvorm van gebouwen wordt nagestreefd, ter plaatse van de aanduiding "karakteristiek";
met daaraan ondergeschikt:
-
c. groenvoorzieningen;
-
d. parkeervoorzieningen;
-
e. speelvoorzieningen;
-
f. wegen en straten;
-
g. voet- en rijwielpaden;
-
h. waterlopen en waterpartijen;
-
i. openbare nutsvoorzieningen;
met de daarbijbehorende:
-
j. tuinen, erven en terreinen;
-
k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
44.2 Bouwregels
44.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
-
a. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
-
b. een hoofdgebouw zal binnen het bouwvlak worden gebouwd;
-
c.
de gebouwen zullen met ten minste 60% van de breedte van de voorgevel in de
voorbouwgrens worden gebouwd;
-
d. het aantal woningen zal niet meer bedragen dan het bestaande aantal, dan wel niet meer dan het ter plaatse van de aanduiding “maximum aantal wooneenheden” aangegeven aantal;
-
e. de goothoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 4,00 m bedragen, met uitzondering:
-
1.
ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - afwijkende
goothoogte" in welk geval de goothoogte van een hoofdgebouw ten hoogste 7,00
m zal bedragen;
-
2.
ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - afwijkende goot- en
bouwhoogte" in welk geval de goothoogte van een hoofdgebouw ten hoogste 7,50
m zal bedragen;
-
3. ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - afwijkende goot- en bouwhoogte" in welk geval de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw ten hoogste 5,00 m respectievelijk 7,00 m zal bedragen;
-
f. de dakhelling van een hoofdgebouw zal ten minste 15° en ten hoogste 60° bedragen, dan wel de bestaande dakhelling indien deze meer respectievelijk minder is.
44.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
-
a. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zal niet meer bedragen dan:
-
1. 60 m², bij bouwpercelen tot en met een oppervlakte van 500 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
-
2. 100 m², bij bouwpercelen met een oppervlakte van meer dan 500 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is, met dien verstande dat:
- ten hoogste 50% van een bouwperceel mag worden bebouwd, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is, met dien verstande dat de oppervlakte van het bouwvlak niet in dit percentage is begrepen;
- de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en overkappingen niet meer dan 100% van de oppervlakte van het hoofdgebouw mag bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
-
b. de goothoogte van aan- en uitbouwen en overkappingen zal ten hoogste 3,00 m bedragen, dan wel ten hoogste de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waar aan wordt gebouwd, indien deze meer is, met uitzondering ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - afwijkende goot- en bouwhoogte" in welk geval de goothoogte van aan- en uitbouwen ten hoogste 7,50 m zal bedragen;
-
c. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen zal ten hoogste 4,00 m bedragen;
-
d. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen zal ten hoogste 5,00 m bedragen, met uitzondering ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - afwijkende goot- en bouwhoogte" in welk geval de bouwhoogte van aan- en uitbouwen ten hoogste 9,00 m zal bedragen;
-
e. de bouwhoogte van overkappingen zal ten hoogste 3,00 m bedragen.
44.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 2,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel van het woonhuis ten hoogste 1,00 m mag bedragen;
-
b. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.
44.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
-
a. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
-
b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, zodanig dat de beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel, met dien verstande dat deze oppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m²;
-
c. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor detailhandel tenzij het detailhandel bij een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis betreft, in welk geval detailhandel is toegestaan die als nevenactiviteit beperkt blijft tot de verkoop van producten die een directe relatie hebben met het beroep of de bedrijfsactiviteit of producten die binnen het beroep of de bedrijfsactiviteit vervaardigd worden;
-
d. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijdbak met de daarbijbehorende bouwwerken.
44.4 Afwijken van de gebruiksregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
-
a. het bepaalde in lid 44.3 sub a. in die zin dat vrijstaande bijgebouwen worden gebruikt ten behoeve van mantelzorg, mits:
-
1. de hulpbehoevende(n) aan wie zorg wordt geboden daartoe over een indicatie van een bevoegde arts dan wel instelling beschikt;
-
2. het karakter van het betreffende gebouw niet onevenredig wordt aangetast;
-
3. het parkeren op eigen erf plaatsvindt en, indien dit niet mogelijk is, de parkeerdruk in de naaste omgeving als gevolg van het gebruik voor mantelzorg niet onevenredig toeneemt;
-
4. binnen 3 maanden na beëindiging van de mantelzorg de voorzieningen worden verwijderd;
-
b. het bepaalde in lid 44.3 sub d. in die zin dat gronden worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijdbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik met de daarbijbehorende bouwwerken, mits:
-
1. de bouwhoogte van het hekwerk rond de paardrijdbak ten hoogste 1,50 m bedraagt;
-
2. de bouwhoogte van lichtmasten ten behoeve van verlichting bij een paardrijdbak ten hoogste 6 m bedraagt, waarbij de lichtarmaturen zodanig worden aangebracht dat geen lichthinder optreedt buiten de paardrijdbak;
-
3. de omvang van de paardrijdbak ten hoogste 1200 m² bedraagt;
-
4. de paardrijdbak zo dicht mogelijk bij de woning worden gerealiseerd, met dien verstande dat de paardrijdbak binnen 35 m van de woning wordt gesitueerd en niet verder mag strekken dan 100 m uit de woning;
-
5. er beplanting aan de wegzijde van de paardrijdbak wordt aangebracht, indien de paardrijdbak aan een weg is gelegen;
-
6. er vanwege de paardrijdbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m tot de woonbestemmingsgrens bij opslag van mest, minimale afstand 25 m tot de woonbestemmingsgrens bij stalling, minimale afstand 30 m tot de woonbestemmingsgrens bij rijdbak).
44.5 Omgevingsvergunning voor het slopen
44.5.1 Vergunningplicht
Ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek” is voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden een omgevingsvergunning vereist:
- het geheel of gedeeltelijk wijzigen van de karakteristieke hoofdvorm van een gebouw.
44.5.2 Uitzondering
Het bepaalde in lid 44.5.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
-
a. het normale onderhoud betreffen;
-
b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
44.5.3 Voorwaarden
De in lid 44.5.1 genoemde omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend mits:
-
a. de karakteristieke hoofdvorm niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;
-
b. de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet is te handhaven;
-
c. het delen van gebouwen betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.
44.6 Woningsplitsing en vorming van onzelfstandige woonruimte met, of zonder, bouwkundige aanpassing
-
a. Het veranderen, vervangen of vergroten van een woning mag niet leiden tot:
-
1. de vorming van een extra woning;
-
2. de vorming van een extra onzelfstandige woonruimte.
-
b. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de regel onder a.1 en woningsplitsing toestaan, mits;
-
1. Het splitsen van een woning dient gerealiseerd te worden binnen de bestaande bebouwing;
-
2. De woningen, nadat splitsing heeft plaatsgevonden, hebben elk een gebruiksoppervlakte van ten minste 35m2;
-
3. De afwijking zoals bedoeld in dit artikel wordt slechts verleend indien in op of onder het bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk behoort, in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, wordt bepaald aan de hand van het bepaalde in de 'Nota Parkeernormen Schagen 2016', met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze nota gedurende de planperiode;
-
4. De woning die gerealiseerd wordt ten gevolge van de splitsing moet passen binnen het regionale woningbouwprogramma;
-
5. Het bepaalde in het plan en toestaan van splitsen van woningen mag enkel plaatsvinden mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid;
- de woonsituatie:
-
c. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de regel onder a.2 en een extra onzelfstandige woonruimte toestaan in een door de eigenaar bewoonde woning, mits;
-
1. de toegevoegde onzelfstandige woonruimte dient gerealiseerd te worden binnen de bestaande bebouwing;
-
2. De toegevoegde onzelfstandige ruimte een gebruiksoppervlakte van ten minste 12m2 heeft;
-
3. De afwijking zoals bedoeld in dit artikel wordt slechts verleend indien in op of onder het bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk behoort, in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, wordt bepaald aan de hand van het bepaalde in de 'Nota Parkeernormen Schagen 2016', met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze nota gedurende de planperiode;
-
4. De woning die gerealiseerd wordt ten gevolge van de splitsing moet passen binnen het regionale woningbouwprogramma;
-
5. Het bepaalde in het plan en toestaan toevoegen van onzelfstandige ruimten mag enkel plaatsvinden mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid;
- de woonsituatie.
Artikel 45 Wonen - 8
De regels voor de bestemming 'Wonen - 8' zijn overgenomen uit het moederplan bestemmingsplan 'Landelijk gebied Schagen' (NL.IMRO.0441.BPLG00-VA02) en aangevuld met de regels uit het ''Paraplu-omgevingsplan, 1e tranche' (NL.IMRO.0441.BPPARAPLU1-VA01).
45.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 8' aangewezen gronden zijn bestemd voor:NL.IMRO.0441.BPLG00-VA02
-
a. wonen in een woning, al dan niet in combinatie met bed & breakfast of een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;
-
b. een paardenbak;
-
c. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - kleinschalig hondenpension', tevens een kleinschalig hondenpension, met dien verstande dat gelijktijdig aan maximaal 15 honden opvang mag worden geboden;
-
d. bed & breakfast, is toegestaan in of bij een bewoonde woning, met dien verstande dat:
-
1. de bed & breakfast functie zowel in het hoofdgebouw als in bijgebouwen toegestaan,
-
2. gebruik als bed & breakfast is ondergeschikt aan de hoofdfunctie,
-
3. de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bed and breakfastfunctie bedraagt niet meer dan 30% van het bruto vloeroppervlakte van de hoofdfunctie,
-
4. een bed & breakfast mag maximaal 9 slaapplaatsen aanbieden;
met de daarbij behorende:
-
e. gebouwen;
-
f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
-
g. tuinen, erven en paden;
-
h. groenvoorzieningen;
-
i. openbare nutsvoorzieningen;
-
j. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
-
k. verkeers- en verblijfsvoorzieningen.
45.2 Bouwregels
45.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
-
a. woningen zijn uitsluitend binnen het bestemmingsvlak toegestaan;
-
b. per bestemmingsvlak of door de aanduiding 'relatie' met elkaar verbonden bestemmingsvlakken mag slechts één woning worden gebouwd, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' een ander aantal is aangegeven;
-
c. de oppervlakte van het hoofdgebouw mag niet meer dan 225 m2 bedragen;
-
d. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3,5 m en 8 m;
-
e. de woning dient van een kap te worden voorzien met een dakhelling van minimaal 30° en maximaal 60°, dan wel ten minste het bestaande aantal graden indien de dakhelling minder dan 30° is;
-
f. de afstand van de woning tot de voorste perceelsgrens dient ten minste 5 m te bedragen en mag ten hoogste 15 m bedragen, dan wel de bestande afstand in deze minder/meer is;
-
g. de afstand van de woning tot de zijdelingse perceelsgrens dient ten minste 3 m te bedragen;
-
h. de afstand van de woning tot de achterste perceelsgrens dient ten minste 5 m te bedragen.
45.2.2 Erfbebouwing
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
-
a. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen op ten minste 1 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel( s) van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
-
b. de gezamenlijke oppervlakte aan bebouwing, met inbegrip van het hoofdgebouw, mag niet meer bedragen dan 300 m2, met dien verstande dat:
-
1. het bebouwingspercentage op een bouwperceel niet meer dan 50% van de oppervlakte van het bouwperceel mag bedragen;
-
2. de oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen niet meer mag bedragen dan de oppervlakte van het hoofdgebouw;
-
c. de afstand van bijgebouwen tot het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 35 m
-
d. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 6 m;
-
e. bijgebouwen mogen plat worden afgedekt, in welk geval de onder d bepaalde goothoogte als maximale bouwhoogte geldt, of van een kap worden voorzien met een dakhelling van minimaal 30° en maximaal 60°.
45.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet ten behoeve van een paardenbak gelden de volgende regels:
-
a. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet ten behoeve van een paardenbak gelden de volgende regels:
-
b. de hoogte van vlaggenmasten mag ten hoogste 7 m bedragen;
-
c. het aantal vlaggenmasten mag maximaal 1 bedragen;
-
d. de bouwhoogte van zwembaden mag ten hoogste 3 m bedragen;
-
e. de bouwhoogte van erfafscheidingen achter de voorgevellijn mag maximaal 2 m bedragen;
-
f. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevellijn mag maximaal 1 m bedragen;
-
g. de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 5 m bedragen.
45.2.4 Paardenbak
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van een paardenbak gelden de volgende regels:
-
a. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 1.200 m2;
-
b. de paardenbak mag niet verder strekken dan 100 meter, gerekend vanaf de achterzijde van het hoofdgebouw;
-
c. de paardenbak is gelegen achter het hoofdgebouw, bezien vanaf de openbare weg;
-
d. de bouwhoogte van de terreinafscheiding mag niet meer bedragen dan 1,5 m;
-
e. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 6 m;
-
f. de paardenbak moet worden gerealiseerd op een minimale afstand van 30 m tot de woning van een derde.
45.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaatsing van woningen en bijgebouwen bij woningen, waarbij geëist kan worden dat bijgebouwen worden opgericht achter de lijn, die kan worden getrokken in het verlengde van de achtergevel.
45.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
-
a.
45.2.1 onder b, en toestaan dat binnen hoofdgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' 2 woningen worden gerealiseerd;
-
b.
45.2.1 onder d, voor een hogere goothoogte, met dien verstande dat de goothoogte niet meer dan 6,5 m mag bedragen en voor een hogere bouwhoogte, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 11 m mag bedragen;
-
c.
45.2.1 onder e, voor een dakhelling van minder dan 30°, met dien verstande dat niet het gehele dak plat mag worden afgedekt;
-
d.
45.2.2 onder b, voor een tijdelijk grotere oppervlakte van niet meer dan 60 m2 aan bijgebouwen en overkappingen bij woningen, ten behoeve van mantelzorg, met dien verstande dat:
-
1. de afwijking uitsluitend van toepassing is in combinatie met een omgevingsvergunning voor gebruik zoals bedoeld in artikel 45.6.2;
-
2. zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen (als gevolg van verhuizing of overlijden) de bebouwing die als woonvoorzieningen wordt gebruikt, en niet passend is binnen de regels van de bestemming, van het perceel wordt verwijderd.
De onder a tot en met d genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend worden verleend, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid.
45.5 Specifieke gebruiksregels
Als gebruik in strijd met de bestemmingsomschrijving als bedoeld artikel 45.1 wordt in ieder geval aangemerkt:
-
a. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande bijgebouwen ten dienste van de woonfunctie voor zelfstandige bewoning;
-
b. het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, zodanig dat de beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 40% van de totale gezamenlijke vloeroppervlakte van de begane grond van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel;
-
c. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van inpandige stalling van voertuigen, vaartuigen of kampeermiddelen en het opslaan van goederen en/of materialen van derden in voormalige agrarische bedrijfsgebouwen;
-
d. het gebruiken of laten gebruiken van bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatie.
45.6 Afwijken van de gebruiksregels
45.6.1 Stalling
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 45.5 onder c ten behoeve van het gebruik van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen (met uitzondering van kassen) voor een inpandige stalling van voertuigen, vaartuigen of kampeermiddelen en het opslaan van goederen en/of materialen van derden.
45.6.2 Mantelzorg
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 45.5 onder a en toestaan dat bijgebouwen en overkappingen bij een woning worden gebruikt ten behoeve van mantelzorg, mits:
-
a. de hulpbehoevende(n) aan wie zorg wordt geboden daartoe over een indicatie van een bevoegde arts dan wel instelling beschikt;
-
b. het karakter van het betreffende gebouw niet onevenredig wordt aangetast;
-
c. het parkeren op eigen terrein plaatsvindt en, indien dit niet mogelijk is, de parkeerdruk in de naaste omgeving als gevolg van het gebruik voor mantelzorg niet onevenredig toeneemt;
-
d. er geen sprake is van een zelfstandige woning;
-
e. het totaal aantal toegestane vierkante meters aan bijgebouwen ten behoeve van inwonende ouders/familieleden niet wordt overschreden;
-
f. zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen (als gevolg van verhuizing of overlijden) het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte wordt beëindigd en de woonvoorzieningen worden verwijderd.
45.6.3 Voorwaarden
De in artikel 45.6.1 en artikel 45.6.2 genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend worden verleend, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
b. het landschaps- en bebouwingsbeeld;
-
c. de milieusituatie;
-
d. de verkeersveiligheid.
45.7 Woningsplitsing en vorming van onzelfstandige woonruimte met, of zonder, bouwkundige aanpassing
-
a. Het veranderen, vervangen of vergroten van een woning mag niet leiden tot:
-
1. de vorming van een extra woning;
-
2. de vorming van een extra onzelfstandige woonruimte.
-
b. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de regel onder a.1 en woningsplitsing toestaan, mits;
-
1. Het splitsen van een woning dient gerealiseerd te worden binnen de bestaande bebouwing;
-
2. De woningen, nadat splitsing heeft plaatsgevonden, hebben elk een gebruiksoppervlakte van ten minste 35m2;
-
3. De afwijking zoals bedoeld in dit artikel wordt slechts verleend indien in op of onder het bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk behoort, in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, wordt bepaald aan de hand van het bepaalde in de 'Nota Parkeernormen Schagen 2016', met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze nota gedurende de planperiode;
-
4. De woning die gerealiseerd wordt ten gevolge van de splitsing moet passen binnen het regionale woningbouwprogramma;
-
5. Het bepaalde in het plan en toestaan van splitsen van woningen mag enkel plaatsvinden mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid;
- de woonsituatie:
-
c. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de regel onder a.2 en een extra onzelfstandige woonruimte toestaan in een door de eigenaar bewoonde woning, mits;
-
1. de toegevoegde onzelfstandige woonruimte dient gerealiseerd te worden binnen de bestaande bebouwing;
-
2. De toegevoegde onzelfstandige ruimte een gebruiksoppervlakte van ten minste 12m2 heeft;
-
3. De afwijking zoals bedoeld in dit artikel wordt slechts verleend indien in op of onder het bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk behoort, in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, wordt bepaald aan de hand van het bepaalde in de 'Nota Parkeernormen Schagen 2016', met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze nota gedurende de planperiode;
-
4. De woning die gerealiseerd wordt ten gevolge van de splitsing moet passen binnen het regionale woningbouwprogramma;
-
5. Het bepaalde in het plan en toestaan toevoegen van onzelfstandige ruimten mag enkel plaatsvinden mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid;
- de woonsituatie.
Artikel 46 Wonen - 9
De regels voor de bestemming 'Wonen - 9' zijn overgenomen uit het moederplan bestemmingsplan 'Landelijk gebied Harenkarspel' (NL.IMRO.0441.BPLGH2009-OH02) en aangevuld met de regels uit het 'Paraplu-omgevingsplan, 1e tranche' (NL.IMRO.0441.BPPARAPLU1-VA01).
46.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen - 9’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
a. wonen in een woning, al dan niet in combinatie met een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;
-
b. een paardenbak;
-
c. het hobbymatig houden van dieren;
-
d. bed & breakfast, is toegestaan in of bij een bewoonde woning, met dien verstande dat:
-
1. de bed & breakfast functie zowel in het hoofdgebouw als in bijgebouwen toegestaan,
-
2. gebruik als bed & breakfast is ondergeschikt aan de hoofdfunctie,
-
3. de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bed and breakfastfunctie bedraagt niet meer dan 30% van het bruto vloeroppervlakte van de hoofdfunctie,
-
4. een bed & breakfast mag maximaal 9 slaapplaatsen aanbieden;
en tevens voor:
-
e. behoud en/of versterking van de cultuurhistorische waarde van bebouwing ter plaatse van de aanduidingen ‘specifieke bouwaanduiding – stolp’,
met de daarbij behorende:
-
f. groenvoorzieningen;
-
g. openbare nutsvoorzieningen;
-
h. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
-
i. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
j. waterlopen en -partijen.
46.2 Bouwregels
-
a. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
-
1. het aantal woningen per bestemmingsvlak mag niet meer bedragen dan 1, dan wel het ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ aangegeven aantal;
-
2. op de gronden ter plaatse van de bouwaanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – woning uitgesloten’ mogen geen woningen worden gebouwd;
-
3. ter plaatse van de aanduiding ‘relatie’ aan de Rijperweg 19 te Sint Maarten en Rijperweg 42 te Sint Maarten voor wat betreft de woning aan de Rijperweg 42 te Sint Maarten sprake is van een (voormalige) tweede agrarische bedrijfswoning behorende bij het perceel Rijperweg 19 te Sint Maarten;
-
4. de oppervlakte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 225 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
-
5. de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw, met uitzondering van stolpvormige woningen, mag niet meer bedragen dan 15 m dan wel de bestaande breedte indien deze meer bedraagt;
-
6. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3,5 m en 8 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van stolpvormige woningen niet meer mag bedragen dan 11,5 m;
-
7. de dakhelling mag niet minder bedragen dan 30°, dan wel ten minste het bestaande aantal graden indien dit minder is;
-
8. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder bedragen dan 15% van de kavelbreedte, met dien verstande dat de minimale afstand niet minder mag bedragen dan 4 m, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is;
-
9. de afstand van een hoofdgebouw tot de bestemming ‘Verkeer’ mag niet minder bedragen dan 4 m, dan wel de bestaande afstand indien deze minder bedraagt.
-
b. In afwijking van het bepaalde in sub a, gelden voor de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – stolp’ de volgende regels:
-
1. voor wat betreft de stolp mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van onderhoud, herstel en inwendige verbouwing waarbij de goothoogte, bouwhoogte, dakvorm en dakhelling overeenkomstig de bestaande situatie gehandhaafd dient te blijven.
-
c. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
-
1. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen op ten minste 4 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw te worden gebouwd, met dien verstande dat op de gronden ter plaatse van de bouwaanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – woning uitgesloten’ geen aan- en uitbouwen mogen worden gebouwd;
-
2. de gezamenlijke oppervlakte aan bebouwing, met inbegrip van het hoofdgebouw, mag niet meer bedragen dan 300 m² dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt, met dien verstande dat:
- het bebouwingspercentage op een bouwperceel niet meer dan 50% van de oppervlakte van het bouwperceel mag bedragen;
- de totale oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen niet meer mag bedragen dan de oppervlakte van het hoofdgebouw;
-
3. de oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een stolpwoning ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – stolp’ mag niet meer bedragen 120 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
-
4. de afstand van vrijstaande bijgebouwen tot het hoofdgebouw voor zover de gronden zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – stolp’ mag niet minder bedragen dan 5 m;
-
5. de afstand van bijgebouwen tot het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 35 m, dan wel de bestaande afstand indien deze meer bedragen;
-
6. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 6 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen.
-
d. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
1. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van een paardenbak gelden de volgende regels:
- de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 1200 m²;
- de paardenbak niet verder mag strekken dan 100 meter, berekend vanaf de achterzijde van het hoofdgebouw;
- de paardenbak is gelegen achter het hoofdgebouw, bezien vanaf de openbare weg, aansluitend aan het bouw- en/of bestemmingsvlak waarop het hoofdgebouw is gesitueerd;
- de bouwhoogte van de terreinafscheiding mag niet meer bedragen dan 1,5 m;
- de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 6 m;
- de paardenbak moet worden gerealiseerd op een minimale afstand van 30 m tot de woning van een derde;
-
2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.
46.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
-
a. lid 46.2, sub a, onder 1 en toestaan dat binnen hoofdgebouwen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – stolp’ 2 woningen worden gerealiseerd;
-
b. lid 46.2, sub a, onder 6 voor een hogere goothoogte, met dien verstande dat de goothoogte niet meer dan 6,5 m mag bedragen;
-
c. lid 46.2, sub a, onder 7, voor een dakhelling van minder dan 30o, met dien verstande dat niet het gehele dak plat mag worden afgedekt;
-
d. lid 46.2 , sub b, ten behoeve van vervangen en nieuwbouw, indien:
-
1. het bouwwerk teniet is gegaan door een calamiteit;
-
2. handhaving van de hoofdvorm niet in redelijkheid kan worden gevergd van de eigenaar en/of gebruiker en met financiële tegemoetkomingen of anderszins de onevenredige nadelige gevolgen voor de eigenaar/gebruiker niet opgeheven kunnen worden,
met dien verstande dat in gevallen waarin een stolpvormige woning wordt gebouwd de goot- en bouwhoogte niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 2,7 en 11,5 m.
Indien geen sprake is van een stolpvormige woning zijn de in lid 46.2 sub a genoemde regels van toepassing;
-
e. lid 46.2, sub b, ten behoeve van een gedeeltelijk vernieuwing, verandering en uitbreiding, waarbij de bestaande goothoogte, bouwhoogte en dakvorm aangehouden dient te worden met een maximale speling van 0,5 m voor de goothoogte, 1 m voor de bouwhoogte en 5º voor de dakhelling;
-
f. lid 46.2, sub c, onder 2 en 3, voor een tijdelijk grotere oppervlakte van niet meer dan 60 m² aan bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen, ten behoeve van mantelzorg, met dien verstande dat:
-
1. de afwijking uitsluitend van toepassing is in combinatie met een omgevingsvergunning voor gebruik zoals bedoeld in lid 46.5;
-
2. zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen (als gevolg van verhuizing of overlijden) de bebouwing die als woonvoorzieningen wordt gebruikt, en niet passend is binnen de regels van de bestemming, van het perceel wordt verwijderd.
-
g. lid 46.2, sub c, onder 4 voor een afwijkende situering van bijgebouwen ten opzichte van het hoofdgebouw;
-
h. lid 46.2, sub d, onder 1 ten behoeve van een andere situering van de paardenbak, onder de aanvullende voorwaarden dat:
-
1. bij een afwijkende situering de paardenbak landschappelijk wordt ingepast, inclusief de ligging van de paardenbak ten opzichte van de eigen erfbebouwing;
-
2. voor een paardenbak die aan de weg is gelegen streekeigen beplanting aan de voorzijde wordt aangebracht.
De genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend worden verleend, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
i. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
j. het landschaps- en bebouwingsbeeld;
-
k. de milieusituatie;
-
l. het uitzicht van woningen;
-
m. de verkeersveiligheid.
46.4 Specifieke gebruiksregels
Onder met deze bestemming strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
a. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen ten dienste van de woonfunctie voor zelfstandige bewoning;
-
b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, zodanig dat de beroeps c.q. bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel, met dien verstande dat deze oppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m²;
-
c. het gebruik van gronden, bouwwerken en vrijstaande bijgebouwen ten behoeve van inpandige stalling van voertuigen, vaartuigen of kampeermiddelen en het opslaan van goederen en/of materialen van derden;
-
d. het gebruik van bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatie.
46.5 Afwijken van de gebruiksregels
-
a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 46.4, sub a en toestaan dat bijgebouwen en overkappingen bij een woning worden gebruikt ten behoeve van mantelzorg, mits:
-
1. de hulpbehoevende(n) aan wie zorg wordt geboden daartoe over een indicatie van een bevoegde arts dan wel instelling beschikt;
-
2. het karakter van het betreffende gebouw niet onevenredig wordt aangetast;
-
3. het parkeren op eigen terrein plaatsvindt en, indien dit niet mogelijk is, de parkeerdruk in de naaste omgeving als gevolg van het gebruik voor mantelzorg niet onevenredig toeneemt;
-
4. er geen sprake is van een zelfstandige woning;
-
5. zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen (als gevolg van verhuizing of overlijden) het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte wordt beëindigd en de woonvoorzieningen worden verwijderd.
-
b. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 46.4, sub c ten behoeve van het gebruik van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen (met uitzondering van kassen) voor een inpandige stalling van voertuigen, vaartuigen of kampeermiddelen en het opslaan van goederen en/of materialen van derden.
De genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend worden verleend, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- het uitzicht van woningen;
- de verkeersveiligheid.
46.6 Woningsplitsing en vorming van onzelfstandige woonruimte met, of zonder, bouwkundige aanpassing
-
a. Het veranderen, vervangen of vergroten van een woning mag niet leiden tot:
-
1. de vorming van een extra woning;
-
2. de vorming van een extra onzelfstandige woonruimte.
-
b. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de regel onder a.1 en woningsplitsing toestaan, mits;
-
1. Het splitsen van een woning dient gerealiseerd te worden binnen de bestaande bebouwing;
-
2. De woningen, nadat splitsing heeft plaatsgevonden, hebben elk een gebruiksoppervlakte van ten minste 35m2;
-
3. De afwijking zoals bedoeld in dit artikel wordt slechts verleend indien in op of onder het bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk behoort, in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, wordt bepaald aan de hand van het bepaalde in de 'Nota Parkeernormen Schagen 2016', met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze nota gedurende de planperiode;
-
4. De woning die gerealiseerd wordt ten gevolge van de splitsing moet passen binnen het regionale woningbouwprogramma;
-
5. Het bepaalde in het plan en toestaan van splitsen van woningen mag enkel plaatsvinden mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid;
- de woonsituatie:
-
c. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de regel onder a.2 en een extra onzelfstandige woonruimte toestaan in een door de eigenaar bewoonde woning, mits;
-
1. de toegevoegde onzelfstandige woonruimte dient gerealiseerd te worden binnen de bestaande bebouwing;
-
2. De toegevoegde onzelfstandige ruimte een gebruiksoppervlakte van ten minste 12m2 heeft;
-
3. De afwijking zoals bedoeld in dit artikel wordt slechts verleend indien in op of onder het bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk behoort, in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, wordt bepaald aan de hand van het bepaalde in de 'Nota Parkeernormen Schagen 2016', met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze nota gedurende de planperiode;
-
4. De woning die gerealiseerd wordt ten gevolge van de splitsing moet passen binnen het regionale woningbouwprogramma;
-
5. Het bepaalde in het plan en toestaan toevoegen van onzelfstandige ruimten mag enkel plaatsvinden mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid;
- de woonsituatie.