direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Harmenkaag 10 te Schagen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0441.BPSCHHarmenkaag10-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De eigenaar van het perceel behorende bij Harmenkaag 10 te Schagen heeft het voornemen een bedrijf met bedrijfswoning te realiseren. Binnen de huidige bestemming 'Gemengd' in het geldende bestemmingsplan 'Woongebieden Kern Schagen' (vastgesteld op 20 november 2013) is dit alleen toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' Op het perceel Harmenkaag 10 ontbreekt deze aanduiding. Door middel van voorliggend nieuw bestemmingsplan kan alsnog het juiste planologisch-juridisch kader worden geboden voor het toekomstige gebruik. Gelet op de relatief geringe aanpassing is voorliggend plan te typeren als een partiele herziening.

1.2 Plangebied

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de gronden behorende bij het perceel aan Harmenkaag 10 te Schagen (kadastraal perceelnummer 2773, sectie C, gemeentecode SGN00). De exacte ligging van het plangebied blijkt uit de planbegrenzing van de verbeelding van het bestemmingsplan. Navolgende figuur geeft een indicatie van de ligging.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPSCHHarmenkaag10-VA01_0001.jpg"

Figuur 1. Weergave plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPSCHHarmenkaag10-VA01_0002.jpg"

Figuur 2. Globale ligging plangebied

1.3 Geldend juridisch-planologisch kader

In het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Woongebieden Kern Schagen', vastgesteld op 22 juni 2013. In dit bestemmingsplan zijn de gronden aangewezen voor Gemengd'. Onderstaand figuur geeft een uitsnede van de plankaart van het bestemmingsplan weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPSCHHarmenkaag10-VA01_0003.jpg"

Figuur 3. Uitsnede bestemmingsplan 'Woongebied Kern Schagen' (2013)

De voor Gemengd aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. dienstverlening;
  • b. maatschappelijke voorzieningen;
  • c. kantoren;
  • d. detailhandel in de eerste bouwlaag en wonen vanaf de tweede bouwlaag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - 2';
  • e. kantoren in de eerste, tweede, vijfde en zesde bouwlaag en wonen in de derde, vierde en vijfde bouwlaag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - 3';
  • f. maatschappelijke voorzieningen in de eerste en tweede bouwlaag en wonen vanaf de tweede bouwlaag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - 4';
  • g. speelterreinen ter plaatse van de aanduiding 'speelvoorziening';

en tevens voor:

  • h. openbare nutsvoorzieningen;
  • i. groenvoorzieningen;
  • j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • k. een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';

met bijbehorende bouwwerken, paden, wegen, tuinen, erven en verkeers- en verblijfsvoorzieningen.

Met betrekking tot de maatvoering geldt er een maximum bebouwingspercentage van het terrein van 80% en een maximum bouwhoogte van 9 meter. De onderhavige locatie mist de aanduiding 'bedrijfswoning' en juist dat wordt met voorliggend plan mogelijk gemaakt.

1.4 Leeswijzer

Na de inleiding in dit hoofdstuk is in hoofdstuk 2 de huidige en toekomstige situatie van het plangebied beschreven. Het van toepassing zijnde beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente is in hoofdstuk 3 uitgewerkt. Een omschrijving van de planologisch en milieukundige randvoorwaarden, ook wel omgevingsaspecten genoemd, is opgenomen in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 betreft de juridische toelichting van het bestemmingsplan. Als laatste is in hoofdstuk 6 de (economische en maatschappelijke) uitvoerbaarheid uiteengezet.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie bestaat het plangebied voornamelijk uit gras met daarop enkele aangeplante bomen. Het plangebied is afgesloten van de straat doormiddel van een laag hekwerk. Ten zuiden van het plangebied loopt de Zuiderweg. Zoals al eerder benoemd, heeft het plangebied de functie 'Gemengd' maar is er ter plaatse niet de aanduiding 'bedrijfswoning' aanwezig, welke het mogelijk maakt een bedrijfswoning te bouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPSCHHarmenkaag10-VA01_0004.jpg"

figuur 4. Het plangebied gezien vanaf de straatkant

2.2 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie wordt de geldende bestemming inclusief de aanduidingen voor maatvoeringen aangehouden. De aanduiding 'bedrijfswoning' wordt opgenomen zodat het mogelijk is om op dit perceel een bedrijfswoning te plaatsen. Deze bedrijfswoning wordt gasloos uitgevoerd en parkeren zal op eigen terrein plaatsvinden. Het bouwvlak, als ook de maatvoering, blijft ongewijzigd en daarmee is er nauwelijks sprake van een gewijzigde stedenbouwkundige setting. Gelet op de geldende situatie is de verwachting dat een toekomstige bedrijfswoning inpandig of aanpandig ontwikkeld wordt.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 13-03-2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Hierin is de visie van het Rijk op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een selectieve inzet van het rijksbeleid waarbij 13 nationale belangen aan de orde zijn die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleids-vrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het Kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is niet direct bindend voor derden, maar de uitwerking in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening wel. Hierop wordt in het navolgende ingegaan.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerstverantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van ruimtelijke plannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 30-12-2011), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwer-king van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd. Uit het Barro blijkt dat voor het plan-voornemen en het projectgebied geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang. Wel geldt bij elk ruimtelijk plan het in acht nemen van nationaal belang 13, een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. In de volgende subparagraaf wordt verder ingegaan op de Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna de Ladder), die dient als instrument voor dit nationale belang.

3.1.3 Ladder duurzame verstedelijking

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Artikel 3.1.6. lid 2 Bro schrijft voor dat de onderbouwing van een ruimtelijk plan, waar een nieuwe stedelijke ontwikkeling mee mogelijk wordt gemaakt, aan de Ladder moet voldoen. Per 1 juli 2017 is een vereenvoudigde Ladder van toepassing.

De tekst uit het Bro luidt als volgt: ''De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied'.

De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Als nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt genoemd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Voor wonen geldt dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig. Met het planvoornemen wordt het mogelijk gemaakt om een bedrijfswoning te kunnen bouwen. De omvang van de ontwikkeling is dusdanig klein dat een Laddertoets niet aan de orde is. Wel zal er sprake moeten zijn van een goede ruimtelijke ordening. De gemeente Schagen heeft in een reactie op de conceptaanvraag aangegeven onder voorwaarden mee te werken aan het plan omdat er in de nabijheid van het perceel meer vergelijkbare situaties aanwezig zijn waarbij wonen en werken toegestaan zijn.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie NH2050

De over een aantal jaren verwachte Omgevingswet zal veel bestaande wetgeving op het gebied van de ruimtelijke ordening en milieu vervangen. De Provincie Noord-Holland anticipeert hierop door als eerste stap, samen met stakeholders en inwoners, de Omgevingsvisie NH2050 op te stellen als opvolger van de Structuurvisie Noord-Holland 2040 (met als ondertitel "Kwaliteit door veelzijdigheid") uit 2010. De omgevingsvisie is vormvrij en bevat een geheel nieuwe, de provincie zelfbindende, visie die gedragen wordt door zoveel mogelijk partijen. Hiervoor zijn verschillende participatievormen ingezet (co-creatie, consultatie) en is zowel online als offline het gesprek met belanghebbenden en belangstellenden aangegaan. De Omgevingsvisie NH2050 is op 19 november 2018 door Provinciale Staten (PS) vastgesteld en vervangt de Structuurvisie Noord-Holland 2040.

Het doel van de provincie met de omgevingsvisie is dat iedereen die in Noord-Holland woont, werkt en op bezoek komt een prettige leefomgeving aantreft. Nu, maar ook in de toekomst. De provincie stuurt aan op "balans tussen economische groei en leefbaarheid", dat als leidend thema wordt gezien. Dit betekent dat in heel Noord-Holland een basiskwaliteit van de leefomgeving wordt gegarandeerd.

Een gezonde en veilige leefomgeving, die goed is voor mens, plant én dier, is daarnaast voorwaarde voor een goed economisch vestigingsklimaat. Een economisch vitale provincie kan andersom weer bijdragen aan het welzijn en de leefbaarheid. In samenhang bekeken zijn in dit kader randvoorwaarden geformuleerd hoe om te gaan met grote thema's als klimaatverandering, energietransitie, veranderende economieën, volkshuisvesting, bodemdaling en verminderde biodiversiteit.

In de omgevingsvisie zijn hiervoor vijf samenhangende bewegingen benoemd, op basis van ruim 20 ontwikkelprincipes voor een toekomstige leefomgeving. Het planvoornemen is niet strijdig met de ontwikkelprincipes uit de Omgevingsvisie 2050.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

Om de provinciale belangen, die in de Structuurvisie Noord-Holland 2040 zijn gedefinieerd, door te laten werken, heeft de provincie de PRV opgesteld. Hierin is een aantal algemene regels vastgesteld omtrent de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen. Het gaat hierbij om onderwerpen in zowel het landelijk als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is.

In de PRV zijn de provinciale belangen uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040 van 2010 uitgewerkt in algemene regels. In de PRV is aangesloten bij de Ladder voor duurzame verstedelijking. Verschillende regels zijn opgenomen over onderwerpen, in zowel het landelijk als het bestaand stedelijk gebied van Noord-Holland, waar een provinciaal belang mee gemoeid is. Afhankelijk van de ligging van een plangebied zijn de regels uit de verordening al dan niet van toepassing. Het bestaand stedelijk gebied is in het provinciale overheidsbeleid beleidsmatig aangewezen voor verdere verstedelijking. Het plangebied maakt deel uit van het bestaand stedelijk gebied.

3.2.3 Provinciale woonvisie 2010 - 2020

In de provinciale woonvisie 'Goed wonen in Noord-Holland' is de ambitie opgenomen dat der in 2020 voldoende woningen van de juiste kwaliteit zijn in Noord-Holland. De speerpunten van het provinciale woonbeleid zijn het verbeteren van de afstemming tussen vraag en aanbod, het verbeteren van de mate waarin voorzieningen in de woonomgeving aansluiten bij de vraag van bewoners, en het verbeteren van de duurzaamheid van het woningaanbod en de woonomgeving. Deze speerpunten zijn vertaald in de Regionale Actieprogramma's.

3.3 Regionaal en gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Schagen 2025

De Structuurvisie Schagen 2025 is op 22 februari 2011 door de gemeenteraad vastgesteld en geeft koers aan de ruimtelijke ontwikkeling van Schagen over een planperiode van 10 tot 15 jaar (tot 2025). De hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid staan derhalve verwoord in deze visie. Dit betekent niet dat de structuurvisie een ‘blauwdruk’ is, waar voor elke locatie de ontwikkeling en inrichting gedetailleerd is weergegeven, of dat er exact is aangegeven welk programma of welke ruimtelijke randvoorwaarden van toepassing zijn. Gedurende de planperiode zullen veel van de in deze structuurvisie aangegeven ontwikkelingskoersen, nader moeten worden onderzocht. Ook zullen er per beleidsthema of per locatie haalbaarheidsstudies en ruimtelijke randvoorwaarden moeten worden opgesteld. Op basis van nader onderzoek, uitwerkingen en randvoorwaarden voor ruimtelijke ontwikkelingen, zal de besluitvorming plaatsvinden over concrete plannen en projecten. De structuurvisie zet dus de koers uit en schept ruimte voor nieuwe ontwikkelingen.

3.3.2 Lokale woonvisie Gemeente Schagen

Op 28 oktober 2014 heeft de gemeenteraad Schagen de woonvisie vastgesteld. In de Woonvisie staat beschreven hoe Schagen omgaat met de veranderingen op de woningmarkt. De Woonvisie beschrijft de rol van Schagen in de regio en de provincie en hoe onderling wordt samengewerkt om te komen tot een blijvend gezond woningbestand in zowel stad, dorp als landelijk gebied. In de woonvisie van de gemeente Schagen staan vier thema's centraal:

  • De eigen kracht van inwoners;
  • De kwaliteit van de kernen;
  • De kwaliteit van de bestaande woningvoorraad;
  • De beweging van meer naar beter als het gaat om het woningbouwprogramma.

In de woonvisie wordt aandacht geschonken aan de vraag naar meer levensloopbestendige woningen en het stimuleren van energiezuinige woningen. Het voorgenomen project is in lijn met deze punten. Het project is niet strijdig met de lokale woonvisie van de gemeente Schagen.

3.3.3 Welstandsbeleid, Reisgids voor ruimtelijke kwaliteit

De gemeente Schagen hanteert voor haar welstandsbeleid de ‘Reisgids voor ruimtelijke kwaliteit’. De kaart behorende bij dit welstandsbeleid (figuur 5) geeft aan dat het plangebied een regulier welstandniveau heeft en behoort tot het komgebied. De hierbij geldende welstandscriteria zijn opgenomen in de ‘Reisgids voor ruimtelijke kwaliteit'.

Voor het komgebied geldt een soepel welstandsniveau. Komgebieden zijn zorgvuldig vormgegeven, maar bezitten geen bijzondere cultuurhistorische waarden.

Gebiedsgerichte criteria komgebied

LIGGING
Hoofdbebouwing staat aan de straatzijde en is georienteerd op de weg.

HOOFDVORM
Het hoofdgebouw bestaat uit een helder en eenduidig volume:

  • Bij aan- of uitbouwen blijft de helderheid van het hoofdgebouw zichtbaar en is de uitbreiding qua uitstraling en volume ondergeschikt aan het hoofdgebouw.
  • Bijgebouwen en overkappingen moeten qua uitstraling en volume ondergeschikt zijn aan het hoofdgebouw.
  • Dakkapellen of andere kleine dakopbouwen mogen niet domineren in het dakvlak.

VORMGEVING
Gevelwijzigingen en detaillering mogen niet tot gevolg hebben dat de samenhang en het ritme in straatwanden wordt verstoord:

  • Reclame-uitingen moeten geïntegreerd worden in of bij de architectuur van het gebouw.
  • Bewegende lichtreclame en geluidproducerende reclame-uitingen zijn niet toegestaan.

MATERIAAL EN KLEUR
Erfafscheidingen moeten passen bij het karakter van de omgeving en van duurzame materialen worden gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPSCHHarmenkaag10-VA01_0005.jpg"

Figuur 5. Uitsnede welstandskaart behorende bij de ‘Reisgids voor ruimtelijke kwaliteit’

Conclusie
Het toekomstige bouwplan zal zodra aan de orde op grond van de welstandscriteria beoordeeld worden. Conform paragraaf 2.2 is daarbij de verwachting dat realisering van een bedrijfswoning, inpandig of aanpandig wordt vormgegeven.

3.3.4 Reisgids voor ruimtelijke ontwikkelingen

De gemeente Schagen heeft een 'reisgids' opgesteld waarbinnen ingewikkelde afwegingen bij ruimtelijke plannen overzichtelijk worden gemaakt. De gids bevat een overzicht en een korte toelichting op regelgeving/procedures van hogere overheden. De gids kan gebruikt worden als naslagwerk bij het ontwikkelen van plannen en is onderverdeeld in drie hoofdthema's:

  • Wonen.
  • Werken, en
  • Recreëren.

Voor het thema Wonen worden de vragen gesteld: Is de locatie kansrijk? Is het plan passend in de Lokale woonvisie? Is er een regionale behoefte? Is voldoende rekening gehouden met overige omgevingsaspecten? Is het antwoord op deze vragen ja? Dan kan het plan ingepast worden in het nieuwe woonprogramma.

Bij nieuwe plannen wordt gekeken naar de verkaveling van het plangebied, het soort woningen (prijsklasse, huur/koop, doelgroep), de plattegronden en de inrichting van het openbaar gebied. Maar ook naar een stappenplan hoe met de kopers van de woningen het plan wordt ontwikkeld en gerealiseerd (vraaggestuurd ontwikkelen). Daarnaast moet er onderzocht worden of er eventuele belemmeringen voor het plangebied aanwezig zijn.

Conclusie
Voorliggend plan is niet te typeren als een ingewikkelde afweging. Er wordt binnen de bestaande bouwrechten alleen de mogelijkheid toegevoegd dat er ook een bedrijfswoning gerealiseerd kan worden.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

4.1 Erfgoed

Wet- en regelgeving
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

4.1.1 Archeologie

De gemeente Schagen heeft in 2009 haar eigen archeologiebeleid vastgesteld. Tot de Beleidsnota Cultuurhistorie Gemeente Schagen behoort een archeologische beleidskaart waarop de gemeente is ingedeeld in verschillende zones met elk een eigen beschermingsregime. Wanneer in de gemeente een nieuwe ontwikkeling plaatsvindt, kan met de archeologische beleidskaart nagegaan worden wat de archeologische verwachtingswaarde van het gebied is en of er noodzaak is tot het verrichten van archeologisch onderzoek voor de specifieke locatie.

Het plangebied is gelegen in een gebied waarvoor een beschermingsregime geldt voor ingrepen groter dan 10.000 m2 en dieper dan 40 cm. Voorliggend plan maakt een bouwmogelijkheid met een grondvlak van minder dan 10.000 m2 mogelijk. Op basis van de archeologische beleidskaart is aanvullend archeologisch onderzoek dus niet nodig.

Conclusie
Het planvoornemen mag op grond van voorgaande ten aanzien van het aspect archeologie uitvoerbaar worden geacht.

4.1.2 Cultuurhistorie

Zoals hiervoor genoemd heeft de gemeente Schagen in 2009 de Beleidsnota Cultuurhistorie Gemeente Schagen vastgesteld. In 2012 is een verdiepingsslag op deze nota uitgevoerd. Dit heeft geresulteerd in de nota 'Verdieping Beleidsnota cultuurhistorie gemeente Schagen'. De beleidsnota geeft aan welke cultuurhistorische waarden aanwezig zijn en hoe met deze waarden omgegaan moet worden. Gebouwde monumenten zijn niet betrokken in de nota. Voor onderhavig plangebied dat onderdeel uitmaakt van meer recente stadsuitbreiding, zijn geen bijzonderheden vermeld.

Conclusie
Het planvoornemen mag op grond van het voorgaande ten aanzien van het aspect cultuurhistorie uitvoerbaar worden geacht.

4.2 Bodem

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan inzicht verkregen moet worden over de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat er onder andere inzicht verkregen moet worden in de noodzakelijke financiële investering van een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is dus feitelijk een onderdeel van de onderzoeksverplichting van B en W en de gemeenteraad bij de voorbereiding van een bestemmingsplan.

Hierbij moet worden opgemerkt dat ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming in beginsel moet worden voorkomen.

Een bepaalde mate van bodemverontreiniging hoeft in veel gevallen niet direct een probleem op te leveren. In veel gevallen zal historisch onderzoek inzake de betreffende verdachte locatie kunnen uitwijzen of er voldoende aanleiding is om ook bodemonderzoek te laten uitvoeren. Met een oriënterend bodemonderzoek en/of een nader bodemonderzoek kan worden vastgesteld of inderdaad sprake is van bodemverontreiniging, en zo ja, in welke mate en van welke omvang. Op basis van een nader onderzoek kan het bevoegd gezag bepalen of er een noodzaak is tot gedeeltelijke of gehele sanering van de locatie en of er beveiligingsmaatregelen moeten worden getroffen. Daarbij zal ook de huidige en/of toekomstige bestemming en het gebruik van de locatie een rol spelen uit welke saneringsvarianten kan worden gekozen.

Ten behoeve van het planvoornemen zijn er voor het plangebied beschikbare gegevens bij het Bodemloket geraadpleegd. Informatie op de bodemkaart geeft aan dat de gronden ten plaatse van het plangebied voldoende onderzocht zijn doormiddel van een verkennend bodemonderzoek (NEN 5740) en aanvullend onderzoek niet nodig geacht is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPSCHHarmenkaag10-VA01_0006.jpg"

Figuur 6. Uitsnede bodemkaart, met in het blauw omcirckeld het plangebied

Conclusie
Het planvoornemen kan betreft het aspect bodem uitvoerbaar geacht worden.

4.3 Ecologie en stikstofdepositie

4.3.1 Ecologie

Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een bureau-inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. De bureau-inventarisatie is uitgevoerd op basis van 29 recente foto's (van 6 mei 2019) die door de opdrachtgever zijn verstrekt en op basis van bronnenonderzoek. Daartoe is soortinformatie opgevraagd bij de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF). Ten behoeve van de inventarisatie is geen veldbezoek uitgevoerd, omdat op de ontwikkellocatie geen oudere bomen, bebouwing en oppervlaktewater aanwezig zijn. De volledige rapportage is in Bijlage 1 opgenomen. In deze paragraaf wordt een beknopte versie besproken.

Soortenbescherming
Nesten van vogels met een jaarrond beschermde nestplaats en verblijfplaatsen van vleermuizen zijn niet aanwezig in het plangebied. Voor enkele soorten van deze groepen gaat mogelijk een klein deel van het foerageergebied verloren. In de directe omgeving is echter in ruime mate alternatief en deels ook hoogwaardiger foerageergebied beschikbaar voor de te verwachten soorten. De ontwikkelingen hebben geen negatief effect op vleermuizen en op vogels met een jaarrond beschermde nestplaats.

Indien de werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd, kunnen in gebruik zijnde nesten van vogels worden verstoord of vernietigd. Dit is bij wet verboden. Om vernietiging of verstoring van in gebruik zijnde nestplaatsen te voorkomen, dient bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden daarom voldoende rekening te worden gehouden met het broedseizoen of dient voorafgaand aan de werkzaamheden te worden vastgesteld dat geen broedgevallen aanwezig zijn. De Wnb kent geen standaardperiode voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.

Als gevolg van het project kunnen tot slot verblijfplaatsen van enkele algemene amfibieën- en zoogdierensoorten worden verstoord en vernietigd. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De te verwachten algemene soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen van de provincie Noord-Holland. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Wnb.

Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet in of grenst niet aan een in het kader van de Wnb beschermd gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft het Natura 2000-gebied Zwanenwater & Pettemerduinen op ruim 8 kilometer ten westen van het plangebied.

Het meest nabijgelegen NNN-gebied ligt op circa 1,6 kilometer ten noordnoordoosten van het plangebied en het dichtstbijzijnde weidevogelgebied op ongeveer 2 kilometer ten noordwesten en noorden van het plangebied. Het plangebied heeft geen ecologische relatie met de beschermde gebieden.

Gezien de terreinomstandigheden, de aard van de ontwikkeling en de ligging van het plangebied op grote afstand van beschermde gebieden, kunnen negatieve effecten op in het kader van de Wnb en het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid beschermde natuurgebieden op voorhand worden uitgesloten.

Conclusie
Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de terreinomstandigheden en de aard van het plan een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan. Mits rekening wordt gehouden met het broedseizoen van vogels, is aanvullend onderzoek in het kader van de Wnb en het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet noodzakelijk.

Een ontheffing van de Wnb voor soorten of een vergunning op grond van de Wnb voor gebieden is niet nodig voor de beoogde activiteiten. Het plan is daarnaast op het punt van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Ruimtelijke Verordening.

Op voorhand kan in redelijkheid worden gesteld dat natuurwet en -regelgeving de uitvoerbaarheid van de ruimtelijke ontwikkelingen niet in de weg staat.

4.3.2 Stikstofdepositie

Het plangebied ligt op een afstand van circa 8 kilometer ten oosten van het dichtstbijzijnde in het kader van de Wnb beschermde gebied, te weten Natura 2000-gebied Zwanewater & Pettermerduinen. Potentiële effecten op het Natura 2000-gebied Zwanewater & Pettermerduinen blijven beperkt tot externe werking doordat het plangebied buiten dit Natura 2000-gebied ligt. De aangewezen habitattypen zijn gevoelig tot zeer gevoelig voor verzuring en vermesting door stikstofdepositie. Gezien de grote afstand tot het Natura 2000-gebied, zijn negatieve effecten door stikstofdepositie op voorhand uitgesloten. Daarom kan er geredeneerd worden dat er geen Aerius-berekening uitgevoerd hoeft te worden.

4.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico’s voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. De veiligheidsrisico’s in het kader van externe veiligheid worden uitgedrukt in een plaatsgebonden risico en een groepsrisico. De normen voor het plaatsgebonden en het groepsrisico hebben tot doel een voldoende veiligheidsniveau te garanderen voor de burger als persoon, dan wel deel uitmakend van een groep.

De provincie Noord-Holland heeft een risicokaart vervaardigd, waarop verschillende risicobronnen en risico-ontvangers zijn aangegeven. Om na te gaan of bij het planvoornemen ook aandachtspunten op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn, is de risicokaart van de provincie Noord-Holland geraadpleegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPSCHHarmenkaag10-VA01_0007.jpg"

Figuur 7. Fragment Risicokaart (Bron: www.risicokaart.nl)

In de nabijheid van het plangebied (in bovenstaande kaart weergegeven met groene pijl) valt af te lezen dat er in de nabijheid van het plangebied een mogelijk risicovolle Bevi-inrichting aanwezig is. Op het industrieterrein Witte Paal is, ten zuidwesten van het plangebied, op ongeveer 320 meter afstand, de Bevi-inrichting 'Albert van Zoonen' gevestigd aan de Groterwallerweg 4. Deze bezit over een opslag van meer dan 400 kg ammoniak. De contour van zowel het groepsrisico (GR) als het plaatsgebonden risico (PR 10 -6) liggen binnen de grenzen van de inrichting. De aanwezigheid van de inrichting vormt dan ook geen verhoogd veiligheidsrisico voor het plangebied.

Aan de westkant van het plangebied bevindt zich het tracé van de spoorlijn vanuit Alkmaar naar Den Helder. Er worden echter geen gevaarlijke stoffen over dit traject vervoerd. De spoorlijn is voor dit aspect dan ook niet relevant.

Conclusie
Ten aanzien van het aspect externe veiligheid is het planvoornemen uitvoerbaar.

4.5 Geluidhinder

In 1979 is de Wet geluidhinder (Wgh) in werking getreden. De Wgh is er op gericht om de geluidhinder vanwege onder andere wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de 'geluidbelasting' op gevels van woningen en andere geluidgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm. Een geluidsbelasting van 48 dB is daarbij toelaatbaar, een geluidsbelasting vanwege wegverkeerslawaai boven de 63 dB is niet toelaatbaar en tussen de 48 dB en 63 dB onder voorwaarden. Deze voorwaarden zijn opgenomen in het geluidbeleid van de gemeente Schagen.

Industrielawaai is niet aan de orde in en nabij het plangebied. In de hiernavolgende paragrafen is daarom enkel op wegverkeerslawaai en spoorweglawaai ingegaan.

Gemeentelijk geluidbeleid
De gemeente Schagen hanteert haar eigen geluidbeleid bij het vaststellen van hogere waarden. Dit beleid is omschreven in de 'Beleidsnotitie Hogere waarde Wet Geluidhinder' van de Milieudienst Kop van Noord-Holland zoals vastgesteld op 27 november 2012. Voor het verlenen van een hogere grenswaarden zijn een aantal criteria opgenomen die als voorwaarde gelden.

  • Geluidluwe gevel. Een geluidgevoelige bestemming heeft ten minste één gevel met een lager geluidniveau. Het geluidniveau op deze gevel is niet hoger dan de voorkeursgrenswaarde voor elk van de te onderscheiden geluidbronnen;
  • Woningindeling. Bij een geluidbelasting hoger dan de voorkeursgrenswaarde (meer dan 5 dB) geldt dat de woningindeling zodanig moet zijn dat de geluidgevoelige ruimten zoveel mogelijk aan de geluidluwe zijde(n) liggen en dat en minste één slaapkamer aan een geluidluwe zijde ligt;
  • Balkon of loggia. Indien de woning beschikt over een balkon of loggia dient deze bij voorkeur te zijn gelegen aan de geluidluwe zijde. Het geluidniveau mag in ieder geval niet meer dan 5 dB hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde. De eis geldt voor maximaal één buitenruimte per woning.

Wegverkeerslawaai
In artikel 74 van de Wet geluidhinder is bepaald dat zich langs alle wegen een geluidszone bevindt, uitgezonderd:

  • de wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • de wegen waarop een maximumsnelheid geldt van 30 km/uur.

Buiten de bebouwde kom bedraagt de zonebreedte voor tweestrookwegen die aan weerszijden van de weg, gerekend vanuit de wegas, in acht moet worden genomen 250 m. Binnen de bebouwde kom bedraagt deze afstand 200m, ook weergegeven in tabel 1. In geval van het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zone dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPSCHHarmenkaag10-VA01_0008.png"

De Harmenkaag kent een maximumsnelheid van 30 km/h en is hierdoor uitgezonderd tot de verplichting van een akoestisch onderzoek. Ook in het kader van een goede ruimtelijke ordening is akoestisch onderzoek vanwege deze weg niet nodig.

Het plangebied valt wel binnen de geluidszone van 200 meter van de Zuiderweg en de N241. Uit het geldende bestemmingsplan blijkt echter dat nergens de uiterste waarde van 63 dB wordt overschreden. Het gaat hierbij om een groter gebied, waarvan het beschreven plangebied deel uit maakt.

In hetzelfde geldende bestemmingsplan wordt melding gemaakt van een door de gemeente Schagen, in 2008 opgestelde berekening omtrent de geluidsbelasting van alle wegen in de gemeente die over 10 jaar niet onder een 30 km/uur regime vallen. Deze berekening heeft ook geen overschrijdingen met betrekking tot wegverkeerslawaai opgeleverd.

Spoorweglawaai
Ten westen van het plangebied loopt de spoorweg tussen Alkmaar en Den Helder.

Krachtens een bij het Besluit geluidhinder spoorwegen (BGS) behorende kaart worden aan weerszijden van een spoorweg zones aangegeven (art. 106 Wgh). Binnen deze zones worden eisen gesteld aan de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige gebouwen. Buiten de zones worden geen eisen gesteld. Een spoorweg is niet zoneplichtig indien de spoorweg niet aangegeven is op eerder genoemde kaart behorende bij het Besluit geluidhinder.

De zonebreedte van een spoorweg geplaatst op de geluidplafondkaart wordt bepaald door artikel 1.4a. De zonebreedte wordt afhankelijk gesteld van de hoogte van het geluidproductieplafond op het betreffende referentiepunt langs deze spoorbaan en varieert van 100 meter tot maximaal 1200 meter. De referentiepunten liggen om de 100 meter op 50 meter afstand van het spoor. De zonebreedten zijn in onderstaande tabel opgenomen. De referentiepunten zijn opgenomen in het Geluidregister spoor.

Tabel Zonebreedtes railverkeer

Hoogte geluidproductieplafond   Zonebreedte ter weerszijden van het spoor  
Kleiner dan 56 dB   100 m  
Gelijk aan of groter dan 56 dB en kleiner dan 61 dB   200 m  
Gelijk aan of groter dan 61 dB en kleiner dan 66 dB   300 m  
Gelijk aan of groter dan 66 dB en kleiner dan 71 dB   600 m  
Gelijk aan of groter dan 71 dB en kleiner dan 74 dB   900 m  
Gelijk aan of groter dan 74 dB   1200 m  

Behoudens situaties waarbij door Gedeputeerde Staten of burgemeester en wethouders een hogere waarde is vastgesteld, geldt voor geluidsgevoelige bebouwing binnen een zone als hoogst toelaatbare geluidsbelasting van de gevel 55 dB.

Bij het voorbereiden van de vaststelling of de herziening van een ruimtelijk plan dat geheel of gedeeltelijke betrekking heeft op grond behorende bij een zone als vorengenoemd, dienen burgemeester en wethouders een akoestisch onderzoek in te stellen.

Indien de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde van 55 dB te boven gaat, kunnen burgemeester en wethouders, gemotiveerd, een hogere waarde vaststellen tot maximaal 68 dB.

Op 30 juni 2012 is door de Tweede Kamer het wetsvoorstel voor de introductie van de geluidsproductieplafonds aangenomen. De geluidsproductieplafonds zijn ingevoegd als hoofdstuk 11 in de Wet milieubeheer.

De geluidproductieplafonds geven de geluidproductie aan die een weg of spoorweg maximaal mag voortbrengen op aan weerszijden van de spoorweg gelegen punten en moeten -behoudens een besluit tot verhoging of verlaging- permanent worden nageleefd. De geluidsproductieplafonds zijn opgenomen in het geluidsregister.

Uit onderstaande afbeelding uit het register (28-05-2019) blijkt dat de geluidsproductieplafonds ter hoogte van het voornemen 49.8-50.4 dB bedragen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPSCHHarmenkaag10-VA01_0009.png"

Een geluidsproductieplafond van 50,4 dB houdt in dat de zonebreedte ter plaatse 100 m bedraagt. De te realiseren woning ligt buiten de zone van het spoor. Daarmee wordt voldaan aan de wettelijke normen. Akoestisch onderzoek naar spoorweglawaai is derhalve niet nodig.

4.6 Water

Op grond van artikel 3.1.6 Bro is de watertoets verplicht voor bestemmingsplannen. In een hierover op te nemen paragraaf dient te worden aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: ‘het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten’.

Voor elk plan wordt in het kader van de watertoets bepaald wat het effect is op de waterhuishouding. Als verantwoordelijke instantie voor het waterbeheer in, en in de directe omgeving van, het plangebied hanteert Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) als uitgangspunt dat het bebouwen van landelijk gebied geen verslechtering van de waterhuishoudkundige situatie mag betekenen. Daarom adviseert het hoogheemraadschap bij uitbreiding van verhard oppervlak compenserende maatregelen te nemen. Het hoogheemraadschap denkt daarbij aan vergroting van de bergingscapaciteit door bestaande waterlopen te verbreden of door nieuw oppervlaktewater aan te leggen. Tijdelijke berging van water door uitbreiding van het wateroppervlak creëert een grotere buffer in het systeem en daardoor een geringere peilstijging bij hevige regenval. De initiatiefnemer van het bouwplan is verantwoordelijk voor deze compenserende waterberging. Dat geldt zowel voor de financiering als voor de daadwerkelijke aanleg.

Het wateraspect is in het geldende bestemmingsplan, waarvan het plangebied deel uitmaakt, al getoetst. Toevoeging van de aanduiding 'bedrijfswoning' heeft verder geen invloed op de waterhuishouding in het plangebied. Er mocht immers al gebouwd worden. Met de toevoeging van de speciefieke aanduiding wordt alleen het soort bebouwing dat is toegestaan gewijzigd.

Conclusie
Met betrekking tot het aspect water kan het planvoornemen uitvoerbaar worden geacht.

4.7 Hinder van bedrijven

Op grond van de Wet milieubeheer zijn bedrijven en instellingen verplicht te voldoen aan de eisen van een AMvB, dan wel een milieuvergunning te hebben voor de exploitatie van het bedrijf, waarbij rekening gehouden dient te worden met de omliggende woonbebouwing. Door middel van de milieuwet- en regelgeving wordt (milieu)hinder in woongebieden zoveel mogelijk voorkomen.

Uit de geactualiseerde publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) wordt de richtafstandenlijst voor milieubelastende activiteiten gehanteerd. Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de minimale afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en hindergevoelige objecten, zoals woningen, om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. De grootste afstand is bepalend. De genoemde maten zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken.

Er dient te worden aangetoond dat het plan buiten de invloedssfeer van bedrijvigheid in de nabije omgeving valt. Tevens dient te worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor de nabijgelegen functies.

Onderzoek
In en in de omgeving van het plangebied is zowel de bestemming 'Gemengd' als 'Wonen' van toepassing. Binnen de bestemming 'Gemengd' is bedrijvigheid mogelijk in de vorm van dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen, kantoren en ter plaatse van een aanduiding ook detailhandel. Deze bedrijvigheid is te beschouwen als bedrijvigheid in categorie 1 en 2, waarvoor een grootste richtafstand geldt van 10 m en 30 m.  Binnen de bestemming wonen zijn met name woonfuncties, en in ondergeschikte vorm aan huis-verbonden-beroepen, toegestaan. Gezien de aard van de omgeving, diverse functies bevinden zich op korte afstand van elkaar, kan de omgeving beschouwd worden als het omgevingstype gemengd gebied. Binnen het omgevingstype gemengd gebied kan, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, de richtafstand met één afstandsstap verkleind worden.   

Het planvoornemen bestaat uit de realisatie van een bedrijfswoning bij bestaande bedrijvigheid, namelijk XXX. Ook deze bedrijvigheid is te beschouwen als bedrijvigheid in categorie 1. Voor bedrijfswoningen bij het eigen bedrijf (behorende tot de inrichting) geldt vanuit het milieuspoor geen of een beperkte bescherming en zijn te beschouwen als niet hindergevoelig. In de directe omgeving is echter meerdere bedrijvigheid aanwezig. De nieuwe bedrijfswoning is ten opzichte van die bedrijvigheid een woning van derden en hiermee wel hindergevoelig voor hinder van die bedrijvigheid (dan het eigen bedrijf).

Zoals hiervoor aangegeven is de aanwezige bedrijvigheid in de omgeving van het plangebied te beschouwen als bedrijvigheid in categorie 1 en 2, de lichte bedrijvigheid. In de meeste gevallen is deze bedrijvigheid goed te mengen met de functie wonen. Zo bevindt zich op Harmenkaag 12 een orthodontiepraktijk, op Harmenkaag 4 een kinderdagverblijf en bevinden zich aan de overzijde van de Harmenkaag diverse kantoren. De afstand tussen de bestemmingsgrens van de bedrijvigheid aan de Harmenkaag 12 en Harmenkaag 4 en de beoogde gevel van de nieuwe bedrijfswoning is minder dan 10 m. De aanbevolen richtafstand is 10 en 30 m maar omdat sprake is van een omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden van 0 en 10 m worden aangehouden. Hoewel niet volledig aan de richtafstand wordt voldaan is vanwege de aard en omvang van de bedrijvigheid is geen onaanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de bedrijfswoning te verwachten.

Andersom kan de nieuwe bedrijfswoning leiden tot een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van de aanwezige bedrijvigheid in de omgeving. Gezien de aard en omvang van de aanwezige bedrijvigheid  in een omgevingstype gemengd gebied zijn deze beperkingen niet te verwachten.

Conclusie
Het plan kan wat betreft het aspect hinder van bedrijven uitvoerbaar worden geacht.

4.8 Verkeer & parkeerbalans

Elke ruimtelijke functie trekt een bepaalde hoeveelheid verkeer aan en genereert daarmee een parkeerbehoefte. Bij ruimtelijke ontwikkelingen kan de vraag naar parkeerplaatsen stijgen. In dat geval is het van belang dat die ontwikkeling ook gepaard gaat met de aanleg van parkeerplaatsen.

Uitgangspunt van het planvoornemen is dat per toegevoegde wooneenheid ook voldoende parkeerplaatsen worden toegevoegd. Hiermee voorziet het plan als zodanig op zichzelf in de behoefte aan parkeerplaatsen die hiermee ontstaat.

Voor een ruimtelijk plan geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid). In publicatie nr. 381 'Toekomstbestendig parkeren; van parkeerkencijfers naar parkeernormen' (2018) van het CROW (het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte) zijn vuistregels en kengetallen aangereikt om verkeerseffecten bij ontwikkelingen te bepalen. De richtlijnen van het CROW gaan uit van een bandbreedte van minimale en maximale parkeerkencijfers. Daarnaast heeft de gemeente Schagen haar eigen parkeerbeleid 'Nota Parkeernormen Schagen 2016' welke gebaseerd is op CROW publicatie nr. 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (ondertussen vervangen door publicatie nr. 381). De parkeernormennota van de gemeente Schagen gaat uit van het gemiddelde van de minimale en maximale parkeerkencijfers (afgerond naar boven) en maakt gebruik van de door het CROW gehanteerde gebiedsindelingen. Het CROW gaat in haar richtlijnen uit van een tweetal gebiedsindelingen, namelijk naar stedelijkheidsgraad en een verdere verdeling binnen de betreffende gemeente.

Onder stedelijkheidsgraad wordt het aantal adressen per km² verstaan. Er zijn vijf stedelijkheidsgraden onderscheiden. De gemeente Schagen kent een omgevingsadressen dichtheid tussen de 500 en de 1000 adressen per km² (bron: demografische kerncijfers per gemeente 2014). Deze omgevingsadressen dichtheid wordt gekwalificeerd als "weinig stedelijk". Uit de 'Nota Parkeernormen Schagen 2016' blijkt verder dat het plangebied wordt gekwalificeerd als 'rest bebouwde kom'. Uit onderstaande figuur, afkomstig uit de gemeentelijke parkeernota blijkt dat de gemeente Schagen voor een vrijstaande koopwoning, in dit geval de bedrijfswoning, een parkeernorm van 2,3 hanteert waarvan een aandeel van 0,3 parkeerplaats voor bezoekers. Het plangebied biedt voldoende ruimte om deze parkeerbehoefte op eigen terrein op te lossen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0441.BPSCHHarmenkaag10-VA01_0010.jpg"

Figuur 9. Parkeernormen voor de functie wonen (Bron: Nota Parkeernormen Schagen 2016)

De realisatie van de bedrijfswoning leidt ook tot een toename van de verkeersaantrekkende werking van en naar het plangebied. In publicatie nr. 381 van het CROW (2018) staan kencijfers genoemd wat betreft de verkeersgeneratie die verschillende type woningen tot stand brengen. Voor een vrijstaande koopwoning resulteert dit in een maximale verkeersgeneratie van 8,6 voertuigbewegingen per weekdagetmaal. De weekdag(etmaal) of gemiddelde weekdag is een dag die overeenkomt met het gemiddelde van de dagen maandag tot en met zondag. Dit aantal is dusdanig laag dat er geen problemen zullen ontstaan met betrekking tot de verkeersafwikkeling.

Conclusie
Ondanks de toename van de verkeersaantrekkende werking van en naar het plangebied worden geen problemen voor de verkeersafwikkeling verwacht. Daarnaast worden in het plangebied voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd om te voldoen aan de parkeerbehoefte voor de nieuwe woning.

4.9 Luchtkwaliteit

Het plan dient te voldoen aan regels voor luchtkwaliteit. Aangetoond moet worden dat er geen normen worden overschreden. Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer.

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. De eerste verlenging liep tot en met 31 december 2016. De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu heeft het NSL voor een tweede maal verlengd, tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Het Besluit tweede verlenging NSL is per 1 januari 2017 in werking getreden.

Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd. PM10 en PM2,5 hangen overigens sterk samen. De fractie PM2,5 is onderdeel van het PM10. Wanneer de luchtkwaliteit aan de PM10 normen voldoet wordt ook aan de PM2,5 normen voldaan.

Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  • woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
  • projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor NO2 of PM10 bijdragen, wat overeenkomt met 1,2 µg/m3.

De voorgaande vrijstellingsregeling voor woningbouwprojecten is van toepassing op het planvoornemen van dit bestemmingsplan. Daarnaast leidt het planvoornemen niet tot een dusdanig aantal extra verkeersbewegingen dat de luchtkwaliteit in het geding zou zijn zoals hierboven in de paragraaf verkeer en parkeren is beschreven.

Conclusie
Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.

4.10 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

De bij elk ruimtelijk plan uit te voeren m.e.r.-verantwoording houdt in dat nagegaan moet worden of er activiteiten plaatsvinden die negatieve effecten op het milieu kunnen hebben. De grondslag hiervoor is enerzijds het Besluit m.e.r. (Besluit milieueffectrapportage) en anderzijds de hiervoor beschreven onderzoeken.

Het planvoornemen bevat een concreet benoemde activiteit die in kolom D van het Besluit m.e.r. is opgenomen. Er is echter geen sprake van het overschrijden van drempelwaarden in de D-lijst van het Besluit m.e.r. Voor het planvoornemen geldt daarom geen plan-MER-plicht maar een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling is wel aan de orde. De in deze ruimtelijke onderbouwing opgenomen verantwoording ten aanzien van omgevingsaspecten voorziet voldoende in een beoordeling van alle milieuaspecten. Op grond daarvan kan worden geconcludeerd dat een MER niet noodzakelijk is.

Conclusie
Het planvoornemen is op dit punt uitvoerbaar.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Vormgeving voorliggend bestemmingsplan

Het voorliggende bestemmingsplan heeft uitsluitend betrekking op het mogelijk naken van de bouw van een bedrijfswoning aan de Harmenkaag 10 in Schagen. Het voorliggende bestemmingsplan kan alleen samen met het vastgestelde bestemmingsplan Woongebieden Kern Schagen en het vastgestelde bestemmingsplan Parkeren worden gelezen. Het voorliggende bestemmingsplan is dan ook geen zelfstandig bestemmingsplan, maar gekoppeld aan de eerder genoemde bestemmingsplannen.

Voor het plangebied geldt op basis van het geldende bestemmingsplan reeds de bestemming 'Gemengd', de mogelijkheid om gebouwen te bouwen, een bebouwingspercentage van 80% van het bouwvlak en een bouwhoogte voor gebouwen van 9 m. Het voorliggende bestemmingsplan voegt hieraan toe dat op de gronden ook een bedrijfswoning mag worden gebouwd. Voor het bouwen van de bedrijfswoning geldt dat het bouwvlak ten hoogte voor 80% bebouwd mag worden en een bedrijfswoning die ten hoogte een bouwhoogte van 9 m mag hebben.

Het voorliggende bestemmingsplan gaat alleen in op het mogelijk maken van de bedrijfswoning met de daarbij behorende maatvoering. Op het perceel is één bedrijfswoning toegestaan. Op de verbeelding van het voorliggende plan is wel de bestemming 'Gemengd' opgenomen. Dit is nodig om het plan technisch op de juiste wijze, via de geldende Ruimtelijke Standaarden, vorm te kunnen geven. Het alleen toevoegen van de aanduiding "bedrijfswoning" is technisch niet mogelijk. In de regels is door middel van het opnemen van een 'vette tekst' inzichtelijk gemaakt wat het voorliggende plan extra mogelijk maakt ten opzichte van de geldende planologische rechten op het perceel. Daarnaast is, daar waar aan de orde, een verwijzing naar de geldende bestemmingsplannen opgenomen. Een zienswijze en eventueel beroep kan dan ook alleen worden ingesteld tegen het toevoegen van de bouwmogelijkheid voor een bedrijfswoning op het perceel Harmenkaag 10.

5.2 Bestemmingplanprocedure

In de Wro en het Bro zijn wettelijke regels voor de bestemmingsplanprocedure vastgelegd. Hierin zijn de volgende fasen onderscheiden:

Terinzageleggingsfase
Na de aankondiging in de Staatscourant, in ten minste één plaatselijk dag-, nieuws- of huis aan huisblad en op de internetpagina van de gemeente wordt het ontwerpbestemmingsplan voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd. In deze periode kan door iedereen een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan worden ingediend.

Vaststellingsfase
Na de periode van terinzagelegging stelt de gemeenteraad het ontwerpbestemmingsplan, mogelijk met wijzigingen, binnen een periode van ten hoogste 12 weken vast.

Beroepsfase
Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage. Indien Gedeputeerde Staten of de Inspectie Leefomgeving en Transport een zienswijze hebben ingediend die door de gemeenteraad niet volledig is overgenomen of indien de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, geschiedt bekendmaking en terinzagelegging uiterlijk 6 weken na vaststelling. Uiterlijk 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan zienswijzen van Gedeputeerde Staten en/of de Inspectie Leefomgeving en Transport, wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad uiterlijk 2 weken na vaststelling bekend gemaakt. Tevens wordt uiterlijk 2 weken na vaststelling het bestemmingsplan ter inzage gelegd.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. Wat onder een bouwplan moet worden verstaan, is in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangegeven. Voorliggend bestemmingsplan leidt tot de bouw van een bedrijfswoning. Het planvoornemen is derhalve een bouwplan op grond van artikel 6.2.1 Bro.

Doel van een grondexploitatieregeling is het aantonen van de financiële haalbaarheid, het verzekeren van het kostenverhaal en het bieden van aanvullende sturingsmogelijkheden. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In beide gevallen kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.

Het plan wordt door een private partij ontwikkeld. Wat betreft de ontwikkeling zal er voor de vaststelling van het bestemmingsplan een anterieure overeenkomst zijn gesloten waarin het verplicht kostenverhaal is afgedekt. De exploitatie ligt geheel in handen van en is voor risico van de ontwikkelende partij. Deze partij draagt alle kosten van de realisatie van het plan.

De kosten voor het voorliggende bestemmingsplan en de daarbij behorende noodzakelijke onderzoeken worden deels door de initiatiefnemer gedragen. De betaling van de kosten die de gemeente heeft gemaakt is verzekerd in de anterieure overeenkomst en/of via leges.

Door het opstellen van een nieuw bestemmingsplan voor de betreffende gronden bestaat de mogelijkheid dat door eigenaren van gronden in de directe omgeving van het plangebied bij de gemeente op grond van artikel 6.1. Wro een verzoek tot tegemoetkoming in de planschade wordt ingediend. De mogelijke kosten die samenhangen met deze tegemoetkoming in de planschade worden door de initiatiefnemer gedragen. De vergoeding van eventuele planschade is geregeld in de anterieure overeenkomst.

Op basis van deze overwegingen mag het plan economisch uitvoerbaar worden geacht. Dit betekent dat de uitvoering van het voorliggende plan niet door een onvoldoende economische uitvoerbaarheid wordt belemmerd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Inloopavond

PM

6.2.2 Overlegreacties

De provincie is positief over deze ontwikkeling.