Plan: | Sportlaan 57, Oudesluis |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0441.BPOUDDLGSSPLN57-VA01 |
De heer en mevrouw De Graaf (vanaf hier: de initiatiefnemers) heeft recent de voormalige basisschool van Oudesluis aan Sportlaan 57 gekocht en is voornemens om het voormalige schoolgebouw aan te herontwikkelen. Het concrete planvoornemen betreft een interne herontwikkeling van het bestaande karakteristieke schoolgebouw naar 7 woningen met bijbehorende tuinen.
Het plangebied is in het bestemmingsplan 'Dorpen langs de Groote Sloot' bestemd als 'Maatschappelijk'. Binnen deze bestemming is naast de maatschappelijke functie slechts één bedrijfswoning toegestaan. De realisatie van de 7 woningen is derhalve niet toegestaan.
Het bestemmingsplan bevat geen binnenplanse procedure mogelijkheden om de woningen alsnog mogelijk te maken. Het plan moet derhalve door middel van een zelfstandige buitenplanse juridisch-planologische procedure mogelijk worden gemaakt. Voor onderhavig plan is gekozen voor een bestemmingsplanprocedure.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet het plangebied van een passend juridisch-planologisch kader. Het bestemmingsplan bestaat uit de delen 'toelichting', 'regels' en 'verbeelding'. Het voorliggende deel betreft de 'toelichting' waarin wordt aangetoond dat het nader omschreven plan 'Sportlaan 57' voldoet aan beleid, wet- en regelgeving en aan een 'goede ruimtelijke ordening'.
Het plangebied is gelegen aan de rand van het dorp Oudesluis in de gemeente Schagen. Aan de zuidwestzijde grenst het plangebied aan enkele sportvelden en aan noordwestzijde en zuidoostzijde zijn woonhuizen gelegen. De noordoostzijde van het plangebied vormt de Sportlaan de grens. Direct aan de overzijde van de Sportlaan loopt een vertakking van de Zijpe (zie figuur 1.1). Het plangebied staat kadastraal bekend als (kadastrale) gemeente Zijpe, sectie A, nummers 2969 en 3104.
Afbeelding 1.1: ligging en globale begrenzing van het plangebied
Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Dorpen langs de Groote Sloot', vastgesteld op 29 mei 2012 door de gemeente Zijpe. In navolgende afbeelding is de verbeelding weergegeven.
Afbeelding 1.2: verbeelding vigerend bestemmingsplan 'Dorpen langs de Groote Sloot'
Het plangebied heeft in dit bestemmingsplan de volgende bestemmingen:
Toetsing van het plan aan het bestemmingsplan
Het planvoornemen is functioneel niet mogelijk binnen het vigerende bestemmingsplan. Met het planvoornemen wordt het bestaande gebouw herontwikkeld naar 7 woningen. Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' is slechts één bedrijfs- of dienstwoning toegestaan en geen reguliere (burger)woningen.
Onderhavige plan betreft een interne verbouwing van het oude schoolgebouw naar 7 woningen. De bouwregels vormen derhalve geen belemmering.
In paragraaf 4.1.1 wordt de dubbelstemming 'Waarde Archeologie 2a' en 'Waarde Archeologie 3' besproken en in paragraaf 4.3 de dubbelbestemming 'Waterstaat Waterkering'. Uit deze paragrafen blijkt dat deze dubbelbestemmingen geen belemmering vormen voor het onderhavige plan.
Na de inleiding in dit hoofdstuk is in hoofdstuk 2 een omschrijving van de huidige situatie in het plangebied opgenomen. In hoofdstuk 3 is daarna het beleidskader uiteengezet. Hierin is, wanneer voor dit bestemmingsplan van toepassing, een samenvatting van het rijksbeleid, provinciaal en gemeentelijk beleid opgenomen. De voor een bestemmingsplan noodzakelijke onderzoeken zijn in hoofdstuk 4 uiteengezet. Van de resultaten van de verschillende onderzoeken is een samenvatting opgenomen in dit hoofdstuk. In hoofdstuk 5 is een juridische toelichting op het bestemmingsplan is opgenomen. Als laatste is in hoofdstuk 6 en 7 de uitvoerbaarheid, wat betreft de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid, uiteengezet.
In de huidige situatie betreft het plangebied een voormalige basisschoollocatie. Van 1928 tot 1981, toen de school verhuisde naar de Melchiorstraat, was op de locatie de basisschool Oudesluis gevestigd. De oude karakteristieke bebouwing met het bijbehorende voormalige schoolplein / -terrein is nog in het plangebied aanwezig. Het totale oppervlak van het perceel bedraagt 1.840 m².
Afbeelding 2.1: begrenzing plangebied en oude foto's van basisschool
Gebruik
Het voormalige schoolgebouw is door de voormalige gebruiker, Arthouse Concepts, in gebruik genomen als bedrijfswoning en tentoonstellingsruimte. In het gebouw vonden tot voor kort tentoonstellingen, seminars en theatervoorstellingen plaats. De voormalige klaslokalen worden gebruikt als werkplaats (hout- en metaalbewerking) en als atelier met schilder beeldhouw en diverse andere kunstvormen.
Bebouwing
Het pand bestaat in de huidige situatie uit twee hoofdmassa's die bestaan uit één hoge begane grond met daarboven een kap waarin een gymlokaal (zuidwestelijke bouwmassa) en drie klaslokalen (noordoostelijke bouwmassa) zijn gevestigd. Deze twee bouwmassa's zijn met elkaar verbonden door de entree- en halgebouw. Aan de westzijde van het gymlokaal zijn de voormalige kleedkamers aanwezig.
Het bijbehorende terrein bestaat momenteel uit tuin (enkele volwassen bomen, uit groentetuinen en bloemperken/struikjes) en verhardingen.
Ontsluiting
Het plangebied wordt via twee zijden ontsloten. Aan de zuidzijde wordt het plangebied via een pad ontsloten naar het parkeerterrein van het sportpark en naar de Melchiorstraat. Dit pad is in de huidige situatie in eigendom van de gemeente Schagen. Daarnaast wordt het plangebied aan de voorzijde (de oostzijde) direct ontsloten naar de Sportlaan.
De initiatiefnemers zijn voornemens het bestaande gebouw intern te herontwikkelen naar woningen. In totaal worden 7 grondgebonden woningen gerealiseerd in het bestaande karakteristieke pand. Binnen het plangebied is reeds 1 (bedrijfs)woning toegestaan, met dit voornemen is derhalve sprake van een toename van 6 woningen. Alle woningen beschikken over een eigen entree en een eigen royale tuin.
Afbeelding 2.2: toekomstige situatie
De woningen
De woningen 1 t/m 3, weergegeven in bovenstaande afbeelding worden gerealiseerd in klaslokalen. De woningen 4 t/m 7 worden in de gymzaal en de bijbehorende kleedkamerruimten gerealiseerd.
Het grondoppervlak van de woningen 1 t/m 3 bedraagt in de huidige situatie nog 70 á 80 m². Als gevolg van de forse hoogte van de voormalige klaslokalen komen deze ruimtes in aanmerking voor de realisatie van een splitlevelwoningen door in het klaslokaal een forse vide te realiseren. Hierdoor wordt het oppervlak van deze drie woningen vergroot tot circa 90 m². Door de ruimten onder de forse kappen te betrekken bij de woningen kan het oppervlak van deze woningen worden vergroot tot circa 120 m². De woningen krijgen aan de noordzijde een eigen entree en worden via een pad aan de noordzijde ontsloten naar de Sportlaan. Elke woning beschikt over een eigen royale tuin met een omvang variërend van 65 m² en 100 m².
De woningen 4 en 5 worden in de voormalige kleedruimtes gerealiseerd. Deze ruimten zijn in de huidige situatie reeds verbouwd tot de huidige bedrijfswoning. Door de forse omvang van de bedrijfswoning, in relatie tot de beoogde doelgroep van de toekomstige woningen, wordt deze woning gesplitst in 2 woningen. Beide woningen worden ontsloten via een pad aan de westzijde. De woningen beschikken over een tuin van respectievelijk 100 en 130 m².
De woningen 6 en 7 worden in het voormalige gymlokaal gerealiseerd. Het grondoppervlak bedraagt in de huidige situatie circa 100 en 130 m². Alle karakteristieke elementen van het voormalige gymlokaal zijn nog aanwezig. Het streven is om deze karakteristieke elementen te behouden en geen extra verdiepingen in het gymlokaal te realiseren. De forse hoogte blijft hierdoor behouden. Bovendien zijn deze ruimten hierdoor geschikt voor beroepen aan huis. Woning 7 wordt ontsloten via het noordelijke pad, woning 6 via het een pad aan de zuidzijde.
Parkeren en ontsluiting
De woningen in het onderhavige plan worden aan zowel de oostzijde als de westzijde ontsloten. Aan de oostzijde vormt de Sportlaan de ontsluiting. Aan de achterzijde worden de woningen via een bestaand ontsluitingspad ontsloten naar de Melchiorstraat (zie afbeelding 2.3) en naar het parkeerterrein van het sportcomplex van Oudesluis. Het pad is nog in eigendom van de gemeente Schagen. Met de gemeente wordt een overeenkomst gesloten met betrekking tot het gebruik van dit pad.
In het plangebied worden 7 woningen gerealiseerd. Conform de gemeentelijke parkeerverordening dienen 14 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd. Een deel van de auto's parkeren op de bestaande parkeerplaatsen aan de zijde van de Sportlaan. De bestaande verhardingen bieden plaats aan maximaal 3 auto's (zie figuur 2.3).
Het parkeren van de overige 11 auto's vindt plaats op het parkeerterrein van het sportcomplex van Oudesluis. Dit parkeerterrein ligt direct aan de achterzijde (noordzijde) van het plangebied. Doordat op dit parkeerterrein sprake is van overcapaciteit beschikt is dubbelgebruik mogelijk. Efficiënt gebruik van dit bestaande parkeerterrein wordt bevorderd en inefficiënt ruimtegebruik wordt voorkomen doordat onnodige extra verhardingen in de vorm van nieuwe parkeerplaatsen wordt voorkomen. In de bijlage 'Parkeerberekening en -tellingen' is deze oplossing nader gemotiveerd.
Afbeelding 2.3: pad naar de het parkeerterrein van het sportcomplex en parkeerplaatsen aan de Sportlaan
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. De SVIR schetst het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid van het rijk met ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028.
Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte richt zich op de volgende 3 streefdoelen waar de 13 nationale belangen onder vallen:
De (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking wordt overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Vraaggericht programmeren en realiseren van verstedelijking door provincies, gemeenten en marktpartijen is nodig om groei te faciliteren, te anticiperen op stagnatie en krimpregio's leefbaar te houden. Ook dient de ruimte zorgvuldig te worden benut en overprogrammering te worden voorkomen. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen is een ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
In het Bro, artikel 3.1.6., tweede lid, zijn eisen opgenomen waaraan een bestemmingsplan moet voldoen als dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zoals een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen kunnen ingrijpende gevolgen hebben voor de omgeving. Daarom is het noodzakelijk dat in een bestemmingsplan, maar ook in een inpassingsplan van rijk of provincie of bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van een bestemmingsplan, nadrukkelijk wordt stilgestaan bij de vraag of er behoefte is aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Inmiddels heeft jurisprudentie reeds bepaald bij welke minimale omvang sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Conform jurisprudentie is bij 11 woningen geen sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921) en bij 12 woningen wel sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953).
Voor overige stedelijke functies wordt gesteld, dat voor andere stedelijke ontwikkelingen als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 onder i van het Bro in de vorm van een terrein 'in beginsel' geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m2 bedraagt. Bestaat de andere stedelijke ontwikkeling uit de toevoeging van een gebouw, dan ligt de ondergrens 'in beginsel' bij een bruto-vloeroppervlakte van minder dan 500 m2.
Behoefte
Uitgangspunt is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Het doel is een zorgvuldig gebruik van de ruimte en het tegengaan van overprogrammering en de negatieve ruimtelijke gevolgen van leegstand. Ligt een plangebied in bestaand stedelijk gebied (bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur) en voorziet de stedelijke ontwikkeling in een behoefte dan wordt voldaan aan de Ladder.
Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over kleinschalige ontwikkelingen in bestaande dorpen, zoals onderhavige. Het onderhavige plan raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
Bij het kleinschalige planvoornemen is geen sprake van nieuwe stedelijke ontwikkeling, er worden minder dan 11 woningen gerealiseerd. Het planvoornemen ligt binnen bestaand stedelijk gebied. In de volgende paragrafen (provinciaal en gemeentelijk beleid) wordt de behoefte aan het planvoornemen besproken. In hoofdstuk 4 volgt een motivering van een goede ruimtelijke ordening. Het rijksbeleid vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.
Jarenlang heeft bij woningbouw de nadruk gelegen op het aantal te bouwen woningen, de kwantiteit. In deze woonvisie pleit men voor een verschuiving van kwantiteit naar kwaliteit. De provincie wil ervoor zorgen dat op regionaal niveau een goede afstemming tot stand komt en optimale keuzes worden gemaakt als het gaat om het regionale woonbeleid.
In 2020 beschikken de inwoners van Noord-Holland over voldoende woningen met een passende kwaliteit en in een aantrekkelijk woonmilieu. De provincie wil hieraan bijdrage leveren door samen met de regio's Regionale actieprogramma's (RAP's) te ontwikkelen met duidelijke afspraken over de regionale woningbouwprogramma's en deze uit te voeren.
De speerpunten van het beleid zijn:
De Provincie Noord-Holland heeft in de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV 23 april 2018) de verplichting (artikel 5a nieuwe stedelijke ontwikkeling) opgenomen dat er regionale schriftelijke afspraken moeten zijn als een bestemmingsplan voorziet in nieuwe stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1 Besluit ruimtelijke ordening eerste lid onder i).
Het RAP kan gezien worden als basis voor de regionale schriftelijke afspraken. Regionaal wordt er in beeld gebracht wat het woningbouwprogramma is voor de komende jaren. In de volgende paragraaf wordt het regionaal beleid besproken. Daarnaast dient te worden voldaan aan de Ladder van duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro). In paragraaf 3.1.2 is de Ladder voor duurzame verstedelijking aan de orde gekomen.
Demografische ontwikkelingen (vergrijzing, ontgroening, urbanisatie) en de economische crisis hebben de noodzaak tot regionale samenwerking en afstemming op het gebied van kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwprogrammering onderstreept. Er is een vergaande samenwerking en afstemming in de regio's tot stand gekomen, wat in 2011 heeft geleid tot de vaststelling van het Regionale Actie Programma Kop van Noord-Holland (RAP) door de individuele gemeenten (Den Helder, Hollands Kroon, Schagen en Texel) en gedeputeerde staten.
In het RAP werd voor Schagen uitgegaan van 2.300 tot 2.400 te bouwen woningen tot het jaar 2020. Van de kant van de provincie is de wens groot om meer kwalitatieve aspecten mee te nemen in het RAP. Om meer zicht te krijgen op wat 'kwaliteit van wonen' inhoudt is door de Provincie Noord-Holland in 2012 een onderzoek vraaggestuurd bouwen en ontwikkelingen uitgevoerd. Het onderzoek heeft inzicht gegeven in de match tussen de kwalitatieve vraag en het kwalitatieve aanbod tot 2040. Voor regio Kop van Noord-Holland betekent dit een sterke afname van de woningbehoefte t.o.v. het RAP.
Het RAP 2.0 is het vervolg van de eerste RAP welke in november 2011 is vastgesteld, bedoeld om diverse onderwerpen integraal af te stemmen, waarbij reeds gemaakte afspraken worden gerespecteerd.
De regio zet vooral in op kwaliteit boven kwantiteit. Woningbouwlocaties en transformatie mogelijkheden liggen vooral binnenstedelijk. Er is daarnaast voldoende stimulans en ruimte voor nieuwe initiatieven en woonexperimenten. De bevolkingsgroei- en samenstelling in de Kop verandert. De regio anticipeert hierop door in te zetten op verduurzaming van het wonen door levensloopbestendigheid, energiebesparing en nieuwe woonconcepten te verkennen.
Afbeelding 3.1: Provinciale woningbehoefte prognose 2017
De prognose laat zien dat de bevolking in de gemeente Schagen op korte termijn een kleine groei heeft.
Vanuit de rol en belangen wil de provincie met de regio's in ieder geval afspraken maken over een woningbouwprogrammering waarin de volgende onderdelen terugkomen. Het is aan de regio's om zelf te bezien op welke wijze zij hier invulling aan geven:
Door het onderzoek van de provincie naar vraaggestuurd bouwen en ontwikkelen is inzicht verkregen in de gevraagde en geplande kwantiteit en woonmilieus. Als vervolg hierop werd op 13 december 2012 de bestuurlijke aftrap gehouden om te komen tot een Kwalitatief woningbouwprogramma Kop van Noord-Holland (KwK) tot 2020.
Het kwalitatief woningbouwprogramma Kop van Noord-Holland bevat de afspraken over de woningbouwprogrammering in de regio. Het KwK wordt als instrument voor woningbouwplanning periodiek geactualiseerd, waarbij wordt aangesloten op de harde plancapaciteit en op de ontwikkelingen uit de bevolkingsprognoses. Er wordt met het KwK gestuurd en gemonitord op realisatie van de kwalitatief beste plannen.
Vanuit het uitgangspunt van vraaggestuurd bouwen en de uitgangspunten die daarvoor gelden, komt het voor de gemeente Schagen neer op een noodzaak tot het reduceren van 2.400 te bouwen woningen naar 950 woningen tot het jaar 2020.
Voor wat betreft wonen, zet de regio zich in om nu en in de toekomst een aantrekkelijk woongebied te blijven. Dat betekent dat de regio zich minder dan in het verleden richt op de ontwikkeling van nieuwbouwwoningen, en de focus heeft op verbetering van de bestaande voorraad, en in het verlengde daarvan dat de nieuwbouwwoningen die worden toegevoegd echt complementair zijn aan de bestaande voorraad.
Er is ruimte om 'nieuwe' plannen in te brengen op voorwaarde dat deze worden uitgeruild met plannen van een gelijke of minder goed beoordeling die al wel in het KwK zijn opgenomen, maar pas na 2020 ontwikkeld zouden worden. Een andere mogelijkheid is dat nieuwe initiatieven worden toegevoegd. Deze nieuwe initiatieven moeten aan de hand van de afwegingskader beoordeeld worden, waarna ze geruild worden tegen plannen met een gelijke of minder goede beoordeling.
De uitgangspunten om samen aan de slag te gaan voor een sterke woningmarkt:
Afbeelding
3.2: Tekorten en overschotten in de Kop van Noord-Holland (huur), cijfers 2013
Uit bovenstaand tabel blijkt dat er een toekomstige vraag is naar huurwoningen boven 681 euro, woninggrootte tot 80 en van 80-100 m2 en nultreden woningen.
Plancapaciteit
Op www.plancapaciteit.nl worden de woningbouwplannen per gemeente weergegeven. In de gemeente Schagen is dat het volgende:
Afbeelding 3.3: Plancapaciteit gemeente Schagen
In klasse I (tot 500 euro) worden er t/m 2050 68 huurwoningen gerealiseerd. In klasse II (500-711 euro) worden er t/m 2050 104 huurwoningen gerealiseerd. En in klasse III (711 euro >) wordt er t/m 2050 1 huurwoning gerealiseerd. Op dit moment worden er nog weinig huurwoningen gerealiseerd boven de 711 euro terwijl dat wel in de toekomst vraag is naar huurwoningen boven de 681 euro, wat blijkt uit afbeelding 3.2.
Uit het KwK blijkt dat er behoefte is aan huurwoning boven de 681 euro. Uit de plancapaciteit monitor blijkt dat er nog maar weinig plannen liggen voor het realiseren van huurwoningen boven de 711 euro t/m 2.050. De gemeente Schagen heeft aangegeven akkoord te gaan met het realiseren van 7 woningen, echter zijn er op dit moment geen wooncontingenten beschikbaar. De gemeente Schagen is nu in gesprek met de Provincie over het aantal wooncontingenten na 2020, er zullen 6 wooncontingenten toegekend moeten worden aan onderhavig plan.
Omdat de primaire woonfuncties in alle woningen in het plangebied op de begane grond aanwezig zijn betreffen het levenloopbestendige woningen. Hierdoor zijn de woningen ook geschikt voor oudere bewoners.
Op 28 oktober 2014 heeft de gemeente Schagen de Lokale Woonvisie vastgesteld. In de Lokale Woonvisie staat beschreven hoe Schagen omgaat met de veranderingen op de woningmarkt. In Schagen zijn daarbij bepaalde trends te zien: de groei van het aantal inwoners neemt af en de samenstelling van de huishoudens wijzigt. Vergrijzing betekent meer ouderen, maar ook meer mensen met een beperking en toename van dementie. Kleine huishoudens nemen toe, huishoudens met kinderen nemen af.
De Lokale Woonvisie beschrijft de rol van Schagen in de regio en de provincie en hoe onderling wordt samengewerkt om te komen tot een blijvend gezond woningbestand in zowel stad, dorp als landelijk gebied.
De visie is gericht op vier thema's die gezamenlijk bijdragen aan blijven prettig en aantrekkelijk wonen in de gemeente.
De provincie en de gemeenten in de Kop van Noord-Holland werken samen via de stuurgroep Kop van Noord-Holland. Als gemeente faciliteren zij de woonbehoefte als gevolg van economische ontwikkeling in het kader van de publieke uitvoeringsagenda Kop van Noord-Holland. Ze willen lokale initiatieven aanmoedigen, verbinden en ondersteunen om te komen tot passende woningbouwplannen wanneer er een extra marktvraag ontstaat als gevolg van economische ontwikkelingen in de regio.
De gemeente gaat voor geschikte woningen, een gezonde woningmarkt in combinatie met een goede vitaliteit van de gemeenschappen in de 26 kernen.
De marktvraag is leidend. Het is zaak om te zorgen voor flexibele plannen, zodat plannen aan te passen zijn al naar gelang de marktvraag die er is. In de huidige markt ziet de gemeente de onderstaande marktvraag:
Deze parkeernota geeft de kaders aan waaraan de planvorming moet voldoen om aantasting van de leefbaarheid en bereikbaarheid te voorkomen. Deze nota heeft als doel om de toepassing van de parkeernormen inzichtelijk te maken.
Voor een huurhuis in de vrije sector en in de rest bebouwde kom geldt een parkeernorm van 2 parkeerplaatsen per woning. In het gebied worden 7 woningen gerealiseerd. Dit betekent dat er 14 parkeerplaatsen gerealiseerd dienen te worden.
Het doel van de gemeente Schagen is het daadwerkelijk realiseren van de toegekende 950 woningen tot 2020, uitsluitend op locaties waar vraag is en die passend zijn in het RAP, Kwalitatief woningbouwprogramma Kop en Lokale Woonvisie. Bij nieuwe initiatieven is de marktvraag leidend. In de gemeente Schagen is in de huidige markt behoefte aan huurwoningen en dan met name boven de huursubsidiegrens. Met onderhavig plan worden huurwoningen ontwikkeld boven de huursubsidiegrens.
De gemeente Schagen heeft aangegeven akkoord te gaan met het realiseren van 6 extra woningen, echter zijn er op dit moment geen wooncontingenten beschikbaar. De gemeente Schagen is momenteel in gesprek met de Provincie over de wooncontingenten na 2020. De extra woningen in onderhavig plan worden uit deze wooncontigenten toegekend.
In dit hoofdstuk worden de relevante milieu-aspecten aan de orde gesteld. Hierbij dienen aan de orde te komen het erfgoed, bodem, water, flora en fauna, geluid, luchtkwaliteit, bedrijven en milieuzonering en externe veiligheid.
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
Het archeologisch beleid is vastgelegd in het vigerende bestemmingsplan. Ter plaatse van het plangebied is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 2a' opgenomen. Dat betekent dat er een archeologisch onderzoek noodzakelijk is indien bodemvergravingen plaats vinden:
Circa 640 m2 van het plangebied ligt binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' en circa 1.200 m2 van het plangebied ligt binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Binnen het plangebied is circa 540 m2 bebouwd. Met het onderhavige plan blijft deze bebouwing gehandhaafd en worden er geen gebouwen gesloopt of gebouwd. Er zullen geen bodemingrepen plaatsvinden die eventuele aanwezige archeologische resten in de bodem kunnen schaden.
Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.
De provincie Noord-Holland heeft een eigen cultuurhistorische waardenkaart: informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie. Op deze kaart zijn de aardkundige waardevolle gebieden en cultuurhistorische objecten opgenomen. Het plangebied is niet gelegen in een aardkundig waardevol gebied en is niet aangemerkt als een cultuurhistorisch object. Met het onderhavige plan worden geen cultuurhistorische waarden verstoord.
Monumenten
Het gebouw dat in het plangebied is gelegen is weliswaar een 'karakteristiek gebouw', het is niet aangewezen als gemeentelijk en rijksmonumentaal gebouw.
Juist door het oude schoolgebouw heeft het gebouw weer een nieuwe toekomst en blijft het gebouw voor de toekomst behouden. Bovendien blijft de uiterlijke verschijningsvorm intact.
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.
Bij de verkenning van mogelijkheden om nieuwe functies in een gebied te realiseren dient de bodemkwaliteit te worden betrokken. Inzicht in eventuele beperkingen aan het bodemgebruik (i.v.m. milieuhygiënische risico's voor mens, plant en dier) is noodzakelijk om te beoordelen of de grond geschikt is voor de beoogde functie. Er mogen namelijk geen nieuwe gevoelige functies op een zodanig verontreinigd terrein worden gerealiseerd, dat schade is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu. Bovendien dient een bodemonderzoek uitgevoerd te worden indien gebouwen worden gerealiseerd voor menselijk verblijf.
In het plangebied wordt een bestaand gebouw (dat reeds voor menselijk verblijf in gebruik is) verbouwd tot woningen en de functie wordt ten behoeve van deze woningen gewijzigd. Voor dit plan is een bodemonderzoek uitgevoerd. In deze paragraaf is uitsluitend de conclusie van dit onderzoek opgenomen. De gehele rapportage is als 'Bijlage 1 Bodemonderzoek' opgenomen.
Conclusie
De opzet van het uitgevoerde onderzoek heeft geleid tot een goed beeld van de bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie. Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek kan worden geconcludeerd dat er, ons inziens, milieuhygiënisch gezien geen belemmeringen zijn voor de geplande herinrichting van het terrein en de geplande bestemmingsplanwijziging.
Mocht bij herinrichting van de locatie grond vrijkomen dan wordt aanbevolen deze grond op eigen locatie te hergebruiken. Bij toepassing van de grond in een werk elders, is het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing. Op basis van de bekende gegevens is een indicatieve toetsing uitgevoerd. Hieruit blijkt dat eventueel vrijkomende bovengrond voldoet aan de kwaliteitsklasse industrie en derhalve niet zondermeer elders toepasbaar is. Eventueel vrijkomende ondergrond voldoet aan de achtergrondwaarden en kan derhalve zonder meer worden toegepast. De daadwerkelijke kwaliteit van eventueel af te voeren grond zal middels een partijkeuring vastgesteld moeten worden en kan afwijken van de indicatieve toetsing.
De gestelde hypothese dat de locatie als "onverdacht" beschouwd kan worden ten aanzien van chemische parameters is niet juist gebleken op basis van de aangetoonde licht verhoogde gehalten aan zware metalen, PAK en PCB in bovengrond. De gevolgde onderzoeksstrategie geeft echter een representatief beeld van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie. Bovendien vormen de gemeten gehalten (grond) en concentraties (grondwater) geen belemmering voor het toekomstige gebruik van de onderzoekslocatie.
In de waterparagraaf van een ruimtelijke ontwikkeling is het van belang om te verantwoorden op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. Dit is bepaald in artikel 3.1.6, eerste lid, sub b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In deze paragraaf wordt uiteengezet in welke mate het plan gevolgen heeft voor de waterhuishouding en de waterveiligheid. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel van de watertoets is het waarborgen van de waterhuishoudkundige doelstellingen.
Toetsing van het onderhavige plan
Digitale watertoets
Ten behoeve van het onderhavige plan is de digitale watertoets doorlopen. De conclusie luidt dat er geen sprake is van waterschapsbelang. Deze digitale watertoets is als bijlage opgenomen.
Regionale waterkering
Het plangebied valt onder het beheersgebied van het waterschap Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). Het plangebied valt binnen de zone van een regionale waterkering en de beschermingszone. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zijn niet toegestaan en dient aan bepaalde bouwregels te worden voldaan.
Afbeelding 4.1: legger Waterschap
De aanduiding waterkering is integraal overgenomen in de regels van het vigerende bestemmingsplan middels de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van bestaande reeds gebouwde gebouwen. Op de aangewezen gronden met dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' is een gedeelte van het voormalige schoolgebouw gesitueerd. Er worden met onderhavig plan geen gebouwen gerealiseerd op de gronden met de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Het onderhavige plan heeft geen nadelige gevolgen voor de regionale waterkering.
Waterkwantiteit
Het HHNK heeft beleidsregels opgesteld voor de compensatie van de aanleg van verhard oppervlakte: beleidsregels 'Compensatie verhardingstoename en alternatieve vormen van waterberging'. Bij een verhardingstoename van 800 m2 hoeft geen compensatie plaats te vinden. De totale oppervlakte aan verhardingstoename bedraagt niet meer dan 800 m2. Er worden geen nieuwe gebouwen gerealiseerd en in het plangebied zijn reeds verhardingen aanwezig. Het plan heeft geen substantiële toename van verharding en bebouwing tot gevolg. Eventuele nieuwe verharding dient bij voorkeur waterdoorlatend te worden uitgevoerd in het kader van klimaatadaptie.
Waterkwaliteit
Het hemelwater en afvalwater van het voormalige schoolgebouw is al aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Op basis van een toekomstige gemiddelde woonbezetting van twee personen wordt uitgegaan van een totale woonbezetting van 14 personen. De afvalproductie bedraagt ongeveer 0,5 m3/uur. De hoeveelheid kan worden geloosd op het openbaar rioolstelsel. Omdat de toename van het afvalwater ten opzichte van de totale hoeveelheid van de kern Oudesluis zeer gering is, is het effect op het openbaar riool en de zuivering nihil. De toename van het hemelwater is nihil, omdat er een beperkte verhardingstoename zal plaatsvinden.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.
De Wet natuurbescherming vormt het voornaamste beleidsmatige toetsingskader op het gebied van de ecologische soortenbescherming en ecologische gebiedsbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden en vervangt de Flora- en Faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. Bij een ruimtelijke ingreep moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling voor ecologische waarden in beeld worden gebracht, zodat aannemelijk kan worden gemaakt of de ontwikkeling voldoet aan de op grond van de Wet natuurbescherming gestelde regels.
Soortenbescherming is onder de Wet natuurbescherming geregeld op basis van een drietal verschillende beschermingsregimes, namelijk voor vogelrichtlijnsoorten, habitatrichtlijnsoorten en overige soorten. Voor al deze soorten geldt dat het verboden is ze opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren, om eventuele eieren opzettelijk te vernielen, om de vaste voortplantings- of rustplaatsen te beschadigen en om beschermde plantensoorten opzettelijk te ontwortelen of te vernielen. Hiervan kan onder andere sprake zijn bij het kappen van bomen, het slopen van gebouwen of het storten en afgraven van gronden.
Toetsing van het onderhavige plan
Met het onderhavige plan worden geen gebouwen gesloopt, het bestaande schoolgebouw wordt intern herontwikkeld tot woningen. Er staan binnen het plangebied enkele bomen, bloemperkjes en groentetuinen. De volwassen bomen blijven gehandhaafd. De bloemperkjes worden jaarlijks gesnoeid en de groentetuinen geschoffeld. Het is niet waarschijnlijk dat hierdoor verstoring van het leefgebied van beschermde soorten gaat plaatsvinden.
Natura 2000-gebieden
Ter invulling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn kan de Minister van Economische Zaken gebieden als Natura 2000-gebied of als bijzonder nationaal natuurgebied aanwijzen. Voor deze gebieden geldt op basis van de Wet natuurbescherming een zorgplicht, en voor Natura 2000-gebieden geldt bovendien een vergunningsplicht voor het uitvoeren van projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten kunnen verslechteren, of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Dit wil zeggen dat ook handelingen buiten het beschermde gebied niet mogen leiden tot verlies aan kwaliteit in het beschermd gebied.
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de begrenzing van een Natura 2000-gebied. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied zijn Zwanenwater & Pettemerduinen op circa 6,2 km afstand, Duinen Den Helder - Callantsoog op circa 6,2 km en de Noordzeekustzone op circa 7,5 km van het plangebied. Het onderhavige plan is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. Van oppervlakteverlies van kwalificerende habitattypen en/of leefgebieden van kwalificerende soorten is derhalve geen sprake. Het plangebied ligt op relatief grote afstand van Natura 2000-gebieden. Aanwezigheid van materieel en mensen tijdens de herontwikkeling is niet zichtbaar in deze Natura 2000-gebieden en ook van verstoring in de Natura 2000-gebied door geluid of licht is gelet op de grote afstand geen sprake. De emissie en depositie van stikstof reiken echter verder vanaf het plangebied. De stikstofdepositie als gevolg van de toevoeging van de 6 wooneenheden en de toenemende verkeersgeneratie is in beeld gebracht middels een Aerius-berekening. In Bijlage 2 is de Aerius-berekening toegevoegd.
Met deze berekening is uitgegaan van de gemiddelde verkeersgeneratie voor een huurhuis in de vrije sector, gelegen in niet stedelijk gebied en rest bebouwde kom.
Uit deze Aerius-berekening blijkt dat de stikstofdepositie onder de gestelde norm van 0,05 mol vanuit het Besluit Natuurbescherming blijft. De berekende stikstofdepositie leidt niet tot verlies aan kwaliteit van de Natura 2000 gebieden.
Het onderhavige plan leidt niet tot een overtreding van de verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming ten aanzien van Natura 2000. Verdere toetsing in de vorm van een verslechteringstoets of een passende beoordeling of het aanvragen van een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is niet aan de orde.
Natuur Netwerk Nederland
De Wet Natuurbescherming draagt Gedeputeerde Staten op om te zorgen voor de instandhouding van het binnen de eigen provincie gelegen deel van een landelijk ecologisch netwerk; het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen ook wel Ecologische Hoofdstructuur genoemd. Het NNN is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland, dat voldoende robuust is voor een duurzame verbetering van de omstandigheden voor de wilde flora en fauna en voor natuurlijke leefgemeenschappen. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de provinciale NNN is voor Noord-Holland uitgewerkt in Provinciale Ruimtelijke Verordening.
Het plangebied ligt niet binnen de begrenzing van het NNN. Aangezien het plangebied buiten de begrenzing van het NNN ligt, is nadere toetsing aan de bepalingen uit de vigerende Provinciale Ruimtelijke Verordening Noord-Holland niet noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.
In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) moet voor het oprichten van geluidsgevoelige bestemmingen (woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verzoringstehuizen etc.), die binnen de onderzoekszone van (spoor)wegen en gezoneerde industrieterreinen liggen, een toets aan de geluidsnormen plaatsvinden.
In de Wgh worden eisen gesteld aan de toelaatbare geluidsbelasting op de gevels van nog niet geprojecteerde woningen langs een bestaande weg of spoor in stedelijk en buitenstedelijk gebied.
In situaties waarbij de Wgh niet van toepassing is (bijvoorbeeld rondom 30 km/u wegen of bij bedrijven die niet zijn gelegen op Wgh-gezoneerde bedrijventerreinen) is de bescherming tegen geluid in de Wro in het kader van "een goede ruimtelijke ordening" geregeld.
Wegverkeerslawaai
Er is van rechtswege een zone gelegen langs iedere weg, met uitzondering van woonerven en 30 km/u gebieden. Voor alle woningen en geluidsgevoelige bestemmingen die binnen de zone van die weg liggen, moet de geluidsbelasting als gevolg van verkeerslawaai berekend worden.
Voor het plangebied geldt dat de locatie binnen de bebouwde kom ligt waar een maximum snelheid van 30 km/uur aan de orde is. Conform de Wet geluidhinder is een onderzoek niet noodzakelijk. In het kader van een goede ruimtelijke ordening kan een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai gewenst zijn. De Sportlaan betreft echter een zeer rustige weg en is bovendien geasfalteerd. Het is zeer onwaarschijnlijk dat geluidsnormen worden overschreden. Het aspect wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor het onderhavige plan.
Spoorweglawaai
Het plangebied ligt in de relatieve nabijheid van het spoor Alkmaar - Den Helder (op een afstand van 175 meter). Uit het geluidsregister blijkt dat het geluidproductieplafond van het spoor 58.1 dB bedraagt. In het Besluit geluidhinder is opgenomen dat bij een geluidproductieplafond van 'gelijk aan of groter dan 56 dB en kleiner dan 61 dB' de zone vanaf het spoor 200 meter bedraagt. Het plangebied is binnen de zone van 200 meter gelegen.
Het Rijk, de provincies en een aantal gemeenten brengen om de 5 jaar de geluidsbelasting in kaart. In 2016 is de geluidsbelasting van spoorwegen in beeld gebracht. In de navolgende afbeelding is de geluidsbelastingkaart te zien.
Afbeelding 4.2: geluidsbelastingkaart spoorweg, plangebied rood omcirkeld (bron: Atlas Leefomgeving)
Het beschermingsniveau voor nieuw te realiseren geluidsgevoelige bestemming (zoals wonen) is de voorkeursgrenswaarde 55 dB. In de geluidsbelastingkaart is te zien dat het plangebied ver buiten de zone 55 dB en hoger valt. De spoorweg zal geen geluidsbelemmering vormen voor onderhavig plan.
Industrielawaai/bedrijfszonering
Het plangebied is niet gelegen in of in de nabijheid van een gezoneerd industrieterrein. Bovendien voorziet het bestemmingsplan niet in bestemmingen waarop geluidzoneringsplichtige inrichtingen als bedoeld in bijlage I van het Besluit omgevingsrecht ('grote lawaaimakers') gevestigd kunnen worden. Het aspect industrielawaai vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Het plangebied grenst daarentegen wel aan enkele sportvelden. In de ruimtelijke ordening wordt bij het bepalen van de verenigbaarheid van functies gebruik gemaakt van richtafstanden en normen die zijn opgenomen in de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Vanuit de VNG-brochure blijkt dat de richtafstand van geluid van sportvelden ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen 50 meter bedraagt. In paragraaf 4.7 wordt verder ingegaan op het aspect geluid in combinatie met sportvelden en wonen.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.
De Wet Luchtkwaliteit is op 15 november 2007 in werking getreden en vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005'. De wet is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:
De wet voorziet ondermeer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL bevat enerzijds alle maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren en anderzijds alle ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit verslechteren. De positieve effecten (maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren) overtreffen de negatieve effecten (ruimtelijke projecten die de luchtkwaliteit verslechteren). Het doel van het NSL is te voldoen aan de Europese grenswaarden voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2).
Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe wet geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
Bij ieder ruimtelijke ontwikkeling moet toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit plaatsvinden, met andere woorden het moet duidelijk zijn welke gevolgen het project heeft voor de luchtkwaliteit. Uitgangspunt is dat de luchtkwaliteit niet verslechtert c.q. dat het project 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
Toetsing van het onderhavige plan
In het plangebied worden 7 woningen gerealiseerd in een bestaand gebouw. Dit betekent dat het onderhavige plan ruim past binnen de kaders van het besluit 'niet in de betekende mate'. Geconcludeerd kan worden dat onderhavige plan niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit, nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.
Naast de effecten van het onderhavige plan op de luchtkwaliteit, moet worden bezien of er voor de te realiseren woningen voldaan kan worden aan een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit. Om te bepalen of de plaatselijke luchtkwaliteit voldoet aan de normen voor een goed woon- en leefklimaat zijn verschillende bronnen onderzocht (RIVM, NSL en Atlas Leefomgeving). Indien uit de monitoring blijkt dat de doelstellingen van het NSL niet worden gehaald, kunnen extra maatregelen worden getroffen.
Op basis van de verscheidene bronnen blijkt dat de achtergrondconcentraties fijn stof PM10 en stikstofdioxide NO² ter plaatse van het plangebied ver onder de wettelijke norm zit. In 2015 bedraagt de achtergrondbelasting respectievelijk 15,84 µg/m³ en 10,51 µg/m³. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke norm van 40 µg/m³.
Conclusie
Op basis van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de realisatie van het onderhavige plan.
Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) in de directe omgeving van zogenoemde milieuhinder gevoelige bestemmingen (zoals wonen) kunnen hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), dient te worden aangetoond dat ter plaatse van milieuhinder gevoelige bestemmingen sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat'.
VNG-publicatie 'Bedrijven & milieuzonering"
Om niet alle ontwikkelingen bij voorbaat te onderwerpen aan een onnodig langdurig en kostbaar onderzoek is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uitgebracht. Deze uitgave maakt gebruik van het principe 'functiescheiding'. Door voldoende afstand aan te houden tussen nader bepaalde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen kan eenvoudigweg in veel gevallen worden aangetoond dat sprake is een 'goed woon- en leefklimaat'. De VNG-publicatie betreft zgn. pseudowetgeving (geen wetgeving maar een algemeen door de rechter aanvaarde methode).
De VNG-publicatie maakt gebruik van een basiszoneringslijst waarin voor nader gedefinieerde bedrijfscategorieën richtafstanden zijn bepaald. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimaal aan te houden afstand tussen een milieubelastende activiteit en de milieuhinder gevoelige bestemming waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van milieubelastende (bedrijfs)activiteiten betreffende geluid, geur, stof en gevaar redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De genoemde maten zijn indicatief; met een goede motivering kan hiervan worden afgeweken.
Naast de gegeven richtafstanden hanteert de VNG-publicatie twee omgevingstypen, namelijk: een rustige woonwijk/buitengebied en een gemengd gebied. In een rustige woonwijk of buitengebied (omgevingstype 1) wordt functiescheiding nagestreefd. Tussen milieuhinder gevoelige functies en bedrijven dient de minimaal aan te houden 'richtafstand' in acht te worden genomen. In geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging, kan een verkleinde richtafstand worden gehanteerd. In tegenstelling tot rustige woongebieden worden in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van milieuhinder gevoelige functies acceptabel geacht. De richtafstand mag in deze gebieden met één afstandsstap worden verkleind (10 meter behorende bij milieucategorie 1 wordt 0 meter, 30 meter van milieucategorie 2 wordt 10 meter van milieucategorie 1, etc.).
Toetsing van het onderhavige plan
De omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door woningen, recreatiewoningen, sportvelden en landelijk gebied. Het plangebied en de omgeving kan worden gekenmerkt als 'rustige woonwijk'. De richtafstanden kunnen derhalve niet met één stap worden verkleind.
Onderhavig plan wordt niet gekenmerkt als een milieubelastende activiteit, dit houdt in dat het onderhavige plan geen mogelijke hinder op milieugevoelige bestemmingen in de directe omgeving kan creëren. Wel wordt het gekenmerkt als een milieuhinder gevoelige bestemming. Dit betekent dat de herontwikkeling van het voormalige schoolgebouw naar wonen kan worden belemmerd door mogelijke hinder van milieubelastende bestemmingen in de direct omgeving van het plangebied.
Onderhavig plan als milieuhinder gevoelige functie
De woningen betreffen een milieuhinder gevoelig functie. Milieubelastende activiteiten in de omgeving dienen derhalve rekening te houden met de wooneenheden. Er is één milieubelastende activiteit in de omgeving gelegen, namelijk de sportvelden.
De sportvelden betreft een milieubelastende activiteit welke in de VNG-publicatie ingedeeld kan worden onder 'Veldsportcomplex (met verlichting)'. In navolgende tabel worden de richtafstanden betreffende geur, stof, geluid en gevaar weergeven.
SBI-2008 | OMSCHRIJVING | AFSTANDEN | |||||||||
- | GEUR | STOF | GELUID | GEVAAR | CATEGORIE | ||||||
931 | Veldsportcomplex (met verlichting) | 0 | 0 | 50 | 0 | 3.1 |
Afbeelding 4.3: 50 meter contour, gemeten vanaf de bebouwing en de locatie
Het onderhavige plan ligt binnen de 50 meter contour van geluid van de sportvelden. De sportvelden die binnen de 50 meter contour liggen betreffen de sportvelden van handbalvereniging Door Ons Samenspel Komt Overwinning (DOSKO). De handbalvereniging traint hier op woensdag tussen 19:30 en 20:30 en in de winter trainen ze elders. Daarnaast vindt er in het weekend zo nu en dan een wedstrijd plaats. De sportvelden worden minimaal gebruikt, waardoor de overlast zeer minimaal zal zijn. Bovendien wordt de handbalvereniging binnenkort opgeheven. Het voetbalveld ligt verder dan 50 meter waardoor deze velden geen belemmering vormen.
Toetsing aan het onderhavige plan
Het schoolgebouw bevindt zich binnen de contour van het handbalveldje en buiten de contour van het voetbalveld. Binnen het gehele schoolgebouw is een bedrijfswoning toegestaan (de huidige positie van de bedrijfswoning ligt ter plaatse van de rode lijn in afbeelding 4.3). Omdat de bedrijfswoning in het gehele pand is toegestaan kan worden gesproken van een 'bestaande situatie'.
Bovendien wordt het handbalveldje, in tegenstelling tot het voetbalveld, zeer extensief gebruikt. Het is niet waarschijnlijk dat als gevolg van het handbalveldje geluidsnormen worden overschreden. De voetbalvelden worden intensiever gebruikt, maar liggen buiten de 50 meter contour.
Conclusie
Er kan enerzijds worden gesteld dat sprake is van een bestaande situatie (en dus bestaand recht), anderszijds is het niet waarschijnlijk dat door het extensieve gebruik normen worden overschreden. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit).
Binnen de externe veiligheid worden twee normstellingen gehanteerd:
Kwetsbare objecten, zoals woningen en functies met veel bezoekers, zijn niet toegestaan binnen de 10-6-contour van het PR rond inrichtingen waarin opslag / verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
Toetsing van het onderhavige plan
Aan hand van de risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. In figuur 4.4 is een uitsnede van de risicokaart weergegeven. Hierop is onder andere informatie over risico's van ongevallen met gevaarlijke stoffen opgenomen. Ook is er informatie opgenomen over risico's van luchtvaartongevallen, ongevallen op het wegen-, spoorwegen- en waterwegennet en overstromingen met water en dergelijke.
Afbeelding 4.4: uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl)
Risicovolle bronnen
Ten zuidwesten, op 265 meter van het plangebied, ligt een buisleidingentracé met vier hogedruk aardgastransportleidingen. De leidingen en bijbehorende beheersstroken van deze leidingen zijn op de verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied Zijpe' weergegeven. In 2011 is het groepsrisico berekend van de betreffende buisleiding nabij Oudesluis. Uit deze berekeningen is gebleken dat de groepsrisico op deze locaties minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde bedraagt. Met het onderhavige plan worden 6 wooneenheden extra gerealiseerd. De wooneenheden worden gerealiseerd binnen een bestaande woonomgeving op zeer grote afstand van het buisleidingentracé, hierdoor zal de groepsrisico zeer beperkt toenemen en is niet te verwachten dat het boven de 0,1 maal de oriëntatiewaarde uitkomt. Omdat het groepsrisico kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde kan volstaan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. In het bestemmingsplan 'Buitengebied Zijpe' is het groepsrisico verantwoord door in te gaan op de mogelijkheden tot rampbestrijding en zelfredzaamheid.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is er geen belemmering op het gebied van externe veiligheid voor het planvoornemen.
De voorgenomen ontwikkeling maakt een toevoeging van 6 wooneenheden binnen de bebouwde kom mogelijk. Dat betekent, dat het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt, zoals dat is bedoeld in categorie D.11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage. Deze activiteit betreft de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Een stedelijk project valt onder een m.e.r.-beoordelingsplicht in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
Aangezien deze drempelwaarden niet worden overschreden geeft het Besluit milieueffectrapportage aanleiding om een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke nadelige milieueffecten. Op grond van artikel 2 lid 5 van het Besluit milieueffectrapportage moet het voornemen worden getoetst aan de criteria van Bijlage III van de Europese m.e.r. richtlijn.
De beoordeling of het noodzakelijk is een milieueffectrapport op te stellen is geheel afhankelijk van het feit of de specifieke omstandigheden waaronder de activiteit wordt ondernomen kunnen leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Dit worden de 'bijzondere omstandigheden' genoemd. Om te beoordelen of een MER moet worden opgesteld, bekijkt het bevoegd gezag of er sprake is van bijzondere omstandigheden. De bijzondere omstandigheden kunnen betrekking hebben op:
Toetsing van het onderhavige plan
Kenmerken van de activiteit
Het plan omvat het herontwikkelen van een voormalig schoolgebouw naar 7 woningen en blijft daarmee ver onder de vorenstaande genoemde drempelwaarden. Gelet op de bestaande planologische gebruiksmogelijkheden kan worden gesteld dat het onderhavige plan niet gepaard gaat met een grote toename aan verkeersintensiteiten en daarmee gepaard gaande milieubelasting ten opzichte van de referentiesituatie. De effecten van het onderhavige plan ten aanzien van onder andere de aspecten 'bodem', 'flora en fauna', 'erfgoed' en 'water' zijn onderzocht en worden aanvaardbaar geacht.
Plaats waar de activiteit plaatsvindt (ligging ten opzichte van gevoelige gebieden)
Het plangebied ligt in de bebouwde kom, omgeven met name woningen, en buitengebied. Ten aanzien van de ligging van het plangebied ten opzichte van gevoelige gebieden wordt in het uitgevoerde ecologische onderzoek het volgende opgemerkt:
De samenhang met andere activiteiten ter plaatse (cumulatie)
De voorgenomen ontwikkeling betreft een op zichzelf staande ontwikkeling en heeft geen samenhang met andere activiteiten in de omgeving.
De kenmerken van de belangrijke nadelige gevolgen
De mogelijke nadelige milieugevolgen ten gevolge van het onderhavige plan hebben betrekking op de aspecten 'bodem', 'flora en fauna', 'erfgoed' en 'water'. Ter onderbouwing van de milieukundige haalbaarheid van het onderhavige plan is naar al deze aspecten onderzoek verricht. Op grond van deze onderzoeken is aangetoond dat het onderhavige plan milieukundig uitvoerbaar is en dat effecten op het milieu aanvaardbaar zijn.
Conclusie
De voorgenomen uitbreiding kan worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject zoals omschreven in het Besluit milieueffectrapportage onder D 11.2. De realisatie van de voorgenomen ontwikkeling blijft weliswaar onder de aangegeven drempelwaarden uit kolom 2, maar op grond van de nieuwe wetgeving is alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk.
De conclusie van de m.e.r.-beoordeling is dat het plan geen belangrijke negatieve gevolgen zal hebben voor de kenmerken van het gebied zelf en voor het woon- en leefmilieu in de omgeving. Er worden geen negatieve effecten verwacht vanwege de ligging van het plangebied ten opzichte van gevoelige gebieden. Geconcludeerd wordt dat geen belangrijke nadelige milieugevolgen worden verwacht en dat het opstellen van een MER niet noodzakelijk wordt geacht.
Duurzaamheid van een gebied of in relatie tot een ruimtelijke ontwikkeling kan tot uitdrukking komen in de thema's: kwaliteit van de leefomgeving, water, energie, mobiliteit, natuur/ecologie en milieu. Onder deze laatste kan onder meer het volgende worden verstaan: gezondheid, externe veiligheid, materiaalkeuze en hergebruik van materialen, duurzaam slopen, geluid, lucht en beheer/onderhoud van een gebied of gebouw. Er bestaat geen wettelijke verplichting om het thema duurzaamheid in bestemmingsplannen vast te leggen. Wel vormt het een belangrijk onderwerp in het sociaal-maatschappelijke debat en daarmee een belangrijk aandachtspunt in het overheidsbeleid.
Gemeenten streven in dat kader naar een duurzame (gebouwde) omgeving. Bestemmingsplannen kunnen echter beperkt worden gehanteerd om duurzame energieaspecten te regelen. Voor eventuele ambitieuze duurzame energiedoelstellingen dienen dan ook extra instrumenten, zoals privaatrechtelijke overeenkomsten, ingezet te worden.
Voor vragen op het gebied van duurzaam (ver)bouwen, energiebesparing of energie opwekken kunnen inwoners en ondernemers van Noord-Holland Noord tegenwoordig bij het Duurzaam Bouwloket terecht. De gemeente Schagen participeert hier in.
Conclusie
In het onderhavige plan wordt een bestaand karakteristiek gebouw hergebruikt waardoor sprake is van circulair bouwen (bestaande materialen worden immers hergebruikt). Bovendien wordt bij de vergunningverlening van de woningen voldaan aan de huidige normen ten aanzien van duurzaam bouwen.
In het kader van het onderhavige plan is onderzocht hoeveel parkeerplaatsen noodzakelijk zijn en waar deze parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden.
Uitgangspunten
Programma
In de bestaande bebouwing worden, naast de bestaande (bedrijfs)woning, 6 extra woningen gerealiseerd. In totaal biedt het plangebied in de beoogde situatie ruimte aan 7 woningen waarvoor parkeerruimte aanwezig dient te zijn. Het betreffen woningen boven de geliberaliseerde huurgrens.
Parkeernormen
Conform het gemeentelijke parkeerbeleid dienen voor huurwoningen boven de geliberaliseerde huurgrens 2 parkeerplaatsen per woning te worden gerealiseerd. Voor onderhavig plan dienen derhalve 14 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd.
Uitgangspunten
Berekening parkeerbehoefte sportcomplex
In de eerste tabel is weergegeven hoe het oppervlak van het sportcomplex is bepaald, In de tweede tabel is de parkeercapaciteit weergegeven van de gehele bandbreedte van het sportcomplex.
Tabel 1 omvang sportvelden
Tabel 2: Berekening parkeerbehoefte sportcomplex
Bestaande capaciteit parkeerterrein i.r.t. parkeerbehoefte Sportlaan 57
Op het bestaande parkeerterrein zijn momenteel 37 parkeerplaatsen aanwezig (zie figuur 4.5). Dat betekent dat op basis van de CROW kencijfers sprake is van een overcapaciteit van minimaal 8 parkeerplaatsen en maximaal 23 parkeerplaatsen. Zoals hierboven reeds beschreven, en ook in de praktijk uit de bezetting van het parkeerterrein op zaterdag blijkt, moet worden uitgegaan van de onderkant van de bandbreedte. In dat geval is sprake van een overcapaciteit van 23 parkeerplaatsen.
Afbeelding 4.5: huidige parkeerterrein sportcomplex Oudesluis
Conclusie
Het parkeerterrein bevat voldoende capaciteit om de parkeerbehoefte van Sportlaan 57 op te kunnen vangen. Gezien de dalende trend in de ontwikkelingen van het (sport)verenigingsleven is bovendien niet waarschijnlijk dat in de toekomst het gebruik van het complex zal intensiveren of dat het sportterrein uitgebreid zal worden. Het realiseren van extra parkeerplaatsen is niet noodzakelijk.
Het bestemmingsplan is vervat in planregels, een verbeelding en een toelichting.
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn conform de RO-standaarden 2012 onderverdeeld in vier hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.
De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij de harde randvoorwaarden. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan.
De toelichting heeft géén bindende werking. De toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
Het bestemmingsplan is opgesteld conform de landelijke richtlijn Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012), alsmede de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro), Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
In de volgende paragrafen is een toelichting opgenomen van de in de regels opgenomen bestemmingen.
Artikel 1: Begrippen
In dit artikel worden waar nodig de in de regels gebruikte begrippen verklaard. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, conform normaal spraakgebruik, vatbaar zijn.
Artikel 2: Wijze van meten
In dit artikel wordt beschreven op welke wijze de in de regels voorgeschreven maatvoeringen gemeten moeten worden.
In het bestemmingsplan komt de enkelbestemming 'Wonen' voor en de dubbelbestemmingen 'Waarde-Archeologie 2a', 'Waarde-Archeologie 3, en 'Waterstaat - Waterkering'.
Wonen
De bestemming 'Wonen' is gericht op de woonfunctie, al dan niet in combinatie met aan-huis-verbonden en bed & breakfast. Woningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Het aantal woningen mag niet meer dan het aangeven aantal ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' bedragen. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen zijn toegestaan bij woningen. Ten aanzien van de oppervlakte ten behoeve van aan- en uitbouwen en bijgebouwen zijn normen opgenomen in de bouwregels. Bijgebouwen mogen niet worden gebruikt voor permanente bewoning en recreatief nachtverblijf.
Waarde - Archeologie
Op basis van het gemeentelijk archeologiebeleid is een aantal bestemmingen 'Waarde – Archeologie' opgesteld. Dit zijn dubbelbestemmingen. In samenhang met het gemeentelijk archeologiebeleid is ervoor gekozen elke gebiedswaarde te vertalen naar een passend beschermingsregime met betrekking tot de bouw-regels en de mogelijkheid tot afwijken van de bouwregels. Voor het plangebied gelden 2 regimes van bescherming. In de bestemmingen 'Waarde – Archeologie 2a' en 'Waarde - Archeologie 3' mogen geen dan wel onder gestelde voorwaarden bouwwerken worden gebouwd. In de bestemming is een mogelijkheid tot afwijken van de bouwregels opgenomen. Indien is voldaan aan de gestelde voorwaarden kan er toch worden gebouwd.
Voor werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden vereist. De vergunning is niet vereist voor het normale onderhoud, gebruik en beheer. Onder voorwaarden kan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden worden verleend.
Waterstaat - Waterkering
De in omgeving aanwezige dijk heeft de dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterkering' gekregen. Dit is noodzakelijk gezien de waterkerende functie van de dijk. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. Het bouwen en het gebruik van de bestemming kan uitsluitend plaatshebben indien de bestemming dit toelaat en advies bij de betreffende waterbeheerder is ingewonnen. Een omgevingsvergunningstelsel beschermt de waterkering tegen het aanbrengen van beplanting en tegen het afgraven dan wel ophogen van gronden.
Anti-dubbeltelregel
De anti-dubbeltelregel ziet er op toe dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen is meegenomen, niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning voor het bouwen mag worden meegenomen. De anti-dubbeltelregel heeft uitsluitend betrekking op situaties die plaatsvinden ten tijde van het geldende bestemmingsplan.
Algemene afwijkingsregels
De algemene afwijkingsregels bieden enige flexibiliteit als het gaat om het afwijken van in het plan opgenomen maten en bieden ruimte om bepaalde voorzieningen te kunnen realiseren.
Overgangsrecht
Het overgangsrecht voor bouwwerken dient ter vergroting van de rechtszekerheid voor bouwwerken die bestonden of mochten worden gebouwd op het moment waarop dit plan in werking treedt en die afwijken van dit plan. Het opnemen van deze regel en de redactie daarvan is wettelijk voorgeschreven. Bouwwerken die al met het eerder geldende plan in strijd waren, vallen niet onder het overgangsrecht van het nu voorliggende plan.
Het overgangsrecht voor het gebruik van gronden en bouwwerken dient ter vergroting van de rechtszekerheid voor gebruik dat bestond op het moment waarop dit plan in werking treedt en die afwijken van dit plan. Het opnemen van deze regel en de redactie daarvan is wettelijk voorgeschreven. Vormen van gebruik die al met het eerder geldende plan in strijd waren, vallen niet onder het overgangsrecht van het nu voorliggende plan.
Slotregels
Tenslotte geeft de slotregel aan onder welke naam de regels dienen te worden aangehaald.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijke procedure dient op grond van artikel 3.1.6 lid f van het Besluit ruimtelijke ordening onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 rust op de gemeente op grond van artikel 6.12 lid 1 van die wet de verplichting tot kostenverhaal bij grondexploitatie. Deze verplichting houdt in dat als de gemeente er bij een ruimtelijke ontwikkeling niet in slaagt met alle particuliere eigenaren in het gebied een overeenkomst te sluiten over grondexploitatie, de gemeente publiekrechtelijk de kosten moet verhalen bij alle eigenaren in het exploitatiegebied waarmee niet is gecontracteerd. Gemaakte kosten (limitatief opgesomd in artikelen 6.2.3 tot en met 6.2.5 van het Bro) zoals plankosten, onderzoekskosten, kosten van inrichting van de openbare ruimte etc. kunnen worden verhaald door middel van een exploitatieplan dat gelijktijdig met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan is opgenomen in artikel 6.2.1 Bro (o.a. bouw van 1 of meer woningen, bouw van 1 of meer hoofdgebouwen). Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van meerdere woningen. Deze ontwikkeling maakt daarmee een bouwplan mogelijk in de zin van artikel 6.2.1 Bro.
De gemeente heeft met de initiatiefnemers een overeenkomst gesloten over grondexploitatie (een anterieure overeenkomst). Hierin zijn afspraken gemaakt over de betaling van de gemeentelijke kosten. De kosten van grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden zijn hiermee anderszins verzekerd. Het maken van een exploitatieplan is niet nodig.
De procedures voor de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
Wettelijk (voor)overleg
Het besluit ruimtelijke ordening geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Het waterschap heeft in het kader van het vooroverleg kenbaar gemaakt dat er geen belangen van het waterschap in het geding zijn. De overige instanties hebben niet gereageerd.
Ontwerp
Het ontwerp heeft vanaf 24 april 2019 voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Er zijn in deze periode geen zienswijzen binnen gekomen.