direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hoornsebuurt 2012
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0439.WPHB2012-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

Het voornemen bestaat om de Hoornsebuurt te herstructureren, waarbij een deel van de bestaande panden wordt gesloopt en een deel wordt gereconstrueerd en nieuw gebouwd. De ontwikkeling past niet direct binnen het vigerende bestemmingsplan Binnenstad 2010. Een deel van het ontwikkelingsgebied is als wijzigingsgebied in het bestemmingsplan opgenomen. Dit betekent dat dat gebied kan worden gewijzigd binnen de kaders van de in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsregels. Met dit wijzigingsplan worden de bestemmingen gewijzigd, zodat de beoogde ontwikkeling planologisch mogelijk is. Een deel van de geplande ontwikkeling ligt weliswaar buiten het wijzigingsgebied, maar dit deel past binnen het vigerende bestemmingsplan ‘Binnenstad 2010’, waardoor een ruimtelijke procedure voor dit deel niet nodig is.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in het oosten van de buitenschil van het centrum van de gemeente Purmerend. Het gebied is aan de Hoornselaan, de Hoornsebuurt, de Gedempte Where en de Tuinhof gelegen, langs de Where.

De buitenschil van de binnenstad, die voor een belangrijk deel gelegen is langs waterpartijen, is functioneel gezien een woongebied waarin andere ondergeschikte functies, zoals een restaurant of een klein bedrijf gelegen zijn. In het plangebied bevinden zich voornamelijk woningen. In figuur 1.1 is de begrenzing van het ontwikkelingsgebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.WPHB2012-va01_0001.png"

Figuur 1.1 Ontwikkelingsgebied

1.3 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving van het plan gegeven, waarbij in wordt gegaan op de nieuwe indeling van het plangebied. In hoofdstuk 3 is het beleid op de verschillende bestuursniveaus beschreven. In hoofdstuk 4 komen de relevante milieu- en omgevingsaspecten aan bod, waarna in hoofdstuk 5 op de uitvoerbaarheid van het plan wordt ingegaan. In hoofdstuk 6 wordt ten slotte het juridische deel (verbeelding en regels) toegelicht.

Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving

2.1 Stedenbouwkundig plan

Een groot deel van de bestaande woningen in het ontwikkelingsgebied is sterk verouderd en voldoet niet meer aan de eisen van deze tijd. Daarom bestaat het voornemen om dit gebied te herstructureren, waarbij bestaande bebouwing deels wordt gesloopt en deels wordt gerenoveerd.

In het plangebied van de herstructurering worden in totaal 12 woningen gesloopt en 27 woningen nieuw gerealiseerd. Daarnaast wordt 1 woning gerenoveerd (of herbouwd) en wordt het voormalige fabriekspand omgevormd tot woning. Dit laatste past in het geldende bestemmingsplan. In totaal worden dus 16 woningen extra gerealiseerd ten opzichte van de huidige situatie (12 woningen worden gesloopt, 27 nieuw gebouwd en 1 fabriekspand wordt tot woning omgevormd). Alle woningen worden huurwoningen, waarvan er 8 in het sociale segment en 20 in de vrije sector worden gebouwd.

Het wijzigingsplan omvat het plangebied zoals in het vigerende bestemmingsplan als 'wijzigingsgebied - 3' is aangegeven. Binnen dit gebied worden 27 appartementen langs de Where mogelijk gemaakt. De renovatie en sloop/nieuwbouw van de overige woningen ligt niet binnen het wijzigingsgebied, maar deze ontwikkelingen passen binnen het bestemmingsplan Binnenstad 2010.

De nieuwe bebouwing langs de Where bestaat grotendeels uit drie bouwlagen en op de hoek uit vier bouwlagen. De maximale goothoogte bedraagt bijna overal 10,5 meter, met uitzondering van de plaatsen waar een plat dak is toegestaan en waar de maximale bouwhoogte 16 meter is.

Naast de appartementen aan de Where worden ontsluitingen en parkeerplaatsen binnen het wijzigingsplan mogelijk gemaakt. In totaal worden 50 parkeerplaatsen gerealiseerd. Dit is 13 meer dan in de huidige situatie. Van de nieuwe parkeerplaatsen wordt een aantal halfoverbouwd, enkelen inpandig en het overgrote deel op de openbare weg. Bij het onderdeel verkeer in paragraaf 4.12 wordt hier nader op in gegaan.

Bij de voorgenomen herstructurering blijft het karakter van de Hoornsebuurt in tact en worden de sterke punten van de omgeving zoveel mogelijk benut. De herstructureringsplannen voorzien in een autoluwe kade, die dienst kan doen als wandelpromenade. Daarmee wordt invulling gegeven aan de doelstellingen uit de gemeentelijke structuurvisie.

Naast de woningbouwontwikkeling staan verbetering van de leefbaarheid, sociale veiligheid, de kwaliteit van de openbare ruimte en het openbaar groen centraal.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Algemeen

Dit hoofdstuk behandelt het beleid dat betrekking heeft op het wijzigingsplan. Gezien de omvang van het plan is het internationaal- en rijksbeleid voor dit specifieke wijzigingsplan van ondergeschikt belang. Voor de kaders voor het internationale en rijksbeleid wordt verwezen naar het moederplan, het bestemmingsplan 'Binnenstad 2010'. Er wordt in dit specifiek wijzigingsplan alleen ingegaan op het provinciale en gemeentelijk beleid dat betrekking heeft op de genoemde ontwikkeling en het plangebied.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040, Kwaliteit door veelzijdigheid

De Structuurvisie Noord-Holland 2040 bevat het provinciaal ruimtelijk beleid. De hoofddoelstelling is het inspelen op de veranderingen die tot 2040 te verwachten zijn. In de periode tot 2040 zullen verdere globalisering en klimaatverandering grote gevolgen hebben voor Noord-Holland. Ook veranderingen en trends op nationaal en lokaal niveau hebben een grote ruimtelijke impact. Deze veranderingen leiden tot een aantal belangrijke ruimtelijke opgaven en keuzes. In de Structuurvisie worden deze ontwikkelingen en de voornaamste keuzes die de Provincie Noord-Holland zal moeten maken kort toegelicht. Ook wordt geschetst hoe de provincie er in 2040 uit ziet en op welke wijze de Provincie met deze structuurvisie zal bijdragen aan het realiseren van dit toekomstbeeld. De Structuurvisie is vastgesteld op 21 juni 2010 en in werking getreden op 1 november 2010.

Purmerend is op de structuurvisiekaart aangegeven als 'metropolitaan stedelijk gebied en regionale kernen'. Voor deze gebieden geldt beleid van innovatief ruimtegebruik, intensiveren en herstructureren, mengen van wonen en werken, kwaliteitsverbetering, kennisintensieve en creatieve milieus. Tevens wordt Purmerend aangeduid als 'Bestaand bebouwd gebied', wat betekent dat buiten dit gebied geen nieuwe uitleglocaties worden gewenst, maar dat ruimtewinst moet worden gevonden door verdichting.

Uitgangspunt is om de vraag naar woningen zoveel mogelijk te realiseren binnen het Bestaand Bebouwd Gebied. Dit komt zowel het realiseren van (hoog)stedelijke voorzieningen in de metropoolregio (de metropolitane strategie) als het behouden van regionale/lokale voorzieningen in kleine(re) kernen in het noorden ten goede. Door concentratie worden verkeers- en vervoersnetwerken optimaal benut en wordt een voldoende en gedifferentieerd aanbod van sociaal- culturele voorzieningen behouden. Verdichting brengt een aantal aandachtspunten met zich mee op het gebied van sociaal-maatschappelijke voorzieningen, functiemenging en financiering. Voorzieningen zoals scholen, kantoren en bedrijfsruimten, winkelaanbod, ruimte voor groen, recreatie, sport en zorg zijn onlosmakelijk verbonden met het woonprogramma. Door gevarieerde programma's zijn deze functies binnen het Bestaand Bebouwd Gebied te behouden.

Het plangebied van voorliggend wijzigingsplan ligt geheel binnen Bestaand Bebouwd Gebied, waarmee wordt voldaan aan het ruimtelijk beleid van de provincie.

3.2.2 Provinciale Woonvisie 2010-2020

Het provinciale beleid inzake woningbouw is vastgelegd in de Provinciale Woonvisie 2010-2020. Deze woonvisie sluit aan op de structuurvisie en schetst de kaders voor regionaal woonbeleid. Vooral het kwalitatieve aspect van wonen komt in deze visie aan de orde.

De speerpunten van dit beleid zijn:

  • 1. Verbeteren van de afstemming tussen vraag en aanbod voor alle consumenten, en specifiek voor doelgroepen die minder kansen hebben op het vinden van een geschikte woning.
  • 2. Verbeteren van de mate waarin voorzieningen in de woonomgeving aansluiten bij de vraag van bewoners.
  • 3. Verbeteren van de duurzaamheid van het woningaanbod en de woonomgeving.

3.2.3 Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie

In deze verordening worden regels gegeven omtrent de inhoud van bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is. In de verordening worden algemene regels gegeven voor de Provinciale Planologische Commissie, de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling, bedrijventerreinen en detailhandel, de mogelijkheden voor woningbouw in het landelijk gebied, de vereiste ruimtelijke kwaliteit verbonden met stedelijke en niet-stedelijke ontwikkelingen in het landelijke gebied, de Groene en Blauwe Ruimte, energie en landbouw.

Het onderhavige wijzigingsplan bevat geen punten die in strijd zijn met deze verordening.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regiovisie Waterland

Op 6 november 2000 is de Regiovisie Waterland in de Waterlandraad van het Intergemeentelijk Samenwerkingsverband Waterland (ISW) vastgesteld. De regiovisie Waterland gaat uit van een bescheiden ambitie: selectieve concentratie ten behoeve van de vitaliteit is de leidraad. In dit rapport wordt aangegeven dat Purmerend zal proberen de komende tien jaar in het bestaand stedelijk gebied 1.000 woningen te bouwen, voornamelijk op herstructureringslocaties. Verwezen wordt naar de stedelijke vernieuwing en kwaliteitsverbetering in het bestaand stedelijk gebied welke als hoogste prioriteit op de agenda zijn geplaatst. Voorts zal het stationsgebied verder ontwikkeld worden met circa 30.000 m² kantoorruimte.

3.3.2 Regiovisie Waterland 2040 (Vitaal met Karakter)

Voor de lange termijn heeft de regio een ontwikkelingskader tot 2040 opgesteld, de Regiovisie Waterland 2040. In deze visie staat behoud en zo mogelijk versterking van het kenmerkende authentieke karakter van de regio Waterland voorop, maar wel met de noodzakelijk sociaal-economische en infrastructurele impulsen om de kernen vitaal te houden en het gebied binnen de Metropoolregio Amsterdam bereikbaar te maken. Naast maatregelen om het authentieke karakter van het landelijk gebied te bewaren, vergt dat op vele locaties een forse inspanning in de kwaliteit van de leefomgeving, selectieve uitbreiding voor noodzakelijke sociaal-economische ontwikkelingen en duurzame oplossingen voor beheer en terugdringing van het woon-werkverkeer. Op die manier ontstaat een duurzame vitale regio met een herkenbaar eigen karakter.

3.3.3 Regionale Woonvisie Stadsregio 2004

De Regionale Woonvisie Stadsregio 2004 geeft een visie op het wonen in de regio en geeft tevens aan wat de belangrijkste opgaven op het gebied van wonen zijn en hoe de gemeenten hier zo goed mogelijk op in kunnen spelen. Het gaat hierbij zowel om de kwantiteit als kwaliteit van woningen. Om het thema kwaliteit verder te kunnen invullen, wordt onderscheid gemaakt in drie dimensies:

  • 1. De kwaliteit van de bestaande woningvoorraad (herstructureringsopgave).
  • 2. De kwalitatieve invulling van het bouwprogramma.
  • 3. De kwaliteit en transformatie van woonmilieus.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Gemeentelijke structuurvisie

In 2006 heeft de gemeenteraad van Purmerend de structuurvisie 2005-2020 vastgesteld. In de structuurvisie staan de poorten van de historische binnenstad aangegeven. Het plangebied is in de structuurvisie aangeduid als toegangspoort (zie figuur 3.1). Voor de kwaliteit van de nieuwe binnenstad is het van groot belang dat de toegangen of poorten tot de binnenstad van hoge kwaliteit zijn. Op dit moment is dat niet het geval. De poorten zijn rommelig qua functies en qua inrichting. In de structuurvisie wordt geadviseerd de kwaliteitsslag bij de toegangspoorten aan de orde te stellen waar ontwikkelingen zich voordoen (bijvoorbeeld een locatie die vrijkomt).

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.WPHB2012-va01_0002.jpg"

Figuur 3.1: Inrichtingstypen (bron: Structuurvisie 2005-2020)

3.4.2 Woonvisie Purmerend 2012-2016

In de Woonvisie Purmerend 2012-2016 heeft de gemeente met de woningbouwcorporaties haar visie tot 2016 op het gebied van wonen geformuleerd. In het verleden was de blik gericht op uitbreiding, maar met de vaststelling van de Structuurvisie Purmerend 2005-2020 met als thema 'Van groei naar bloei' is het belangrijkste speerpunt de kwaliteit van het wonen in de straat, wijk en stad. De woonvisie gaat niet specifiek in op locaties, maar zegt wel iets over de kwaliteit van wonen. Binnen de bestaande stadsgrenzen worden volop woningen ontwikkeld waarbij het speerpunt is kwaliteit in plaats van kwantiteit. De gemeente geeft in deze woonvisie invulling aan een vijftal maatschappelijke opgaven:

1. Een aansprekende woningvoorraad

Purmerend kent een relatief eenzijdige woningvoorraad bestaande uit goedkopere en middeldure koopwoningen enerzijds en sociale huurwoningen anderzijds. Het streven is om meer differentiatie aan te brengen in de woningvoorraad.

De invoering van de Europese Inkomensnorm enerzijds en de strengere hypotheekregels van Rijkswege anderzijds schept behoefte aan (middel)dure huurwoningen. Een segment dat nagenoeg ontbreekt in Purmerend. Voorts constateren we dat reguliere nieuwbouwkoopwoningen concurreren met hetgeen onze inwoners te koop hebben staan. De bouw van deze woningen zullen daarom niet aangemoedigd worden.

2. Iedereen op de juiste plek.

In de loop der jaren is er een zorgvuldig systeem gebouwd ten behoeve van een rechtvaardige verdeling van sociale huurwoningen. Desalniettemin zien we dat wachttijden onverminderd lang zijn. De gemeente Purmerend zet zich hierbij in voor de verbetering van de doorstroming.

Woonruimteverdeling blijft het verdelen van schaarste. Om de doorstroming vanuit de sociale huursector te bevorderen willen we mensen verleiden om door te stromen naar bv. een koopwoning of een middeldure huurwoning. Het aantal sociale huurwoningen willen we op peil houden.

3. Een prettige woonomgeving

Schoon, heel en veilig zijn kernbegrippen op dit thema. Hiervoor ligt een deel van de verantwoordelijkheid bij corporaties en gemeente. In toenemende mate zijn we van mening dat die verantwoordelijkheid ook bij de burger zelf ligt. Wonen en leven doe je samen.

4. Ruimte voor bijzondere doelgroepen

In navolging van het maatschappelijk beleidskader en het WMO-beleid (de kanteling) is ook in deze woonvisie de zelfredzaamheid van onze inwoners vertrekpunt. In eerste aanleg is iedereen daarom zelf verantwoordelijk voor het vinden van een passende woning. Vertrekpunt is dat mensen gesteld zijn op hun vertrouwde woonomgeving.

5. Duurzaam leven en wonen

Duurzaamheid is een gezamenlijke maatschappelijke opgave van overheid, maatschappelijke partners en burgers. In de sociale huursector zullen de partijen daarom streven naar duurzaam materiaalgebruik en investeringen om energie- en warmteverlies in woningen te voorkomen.

Hiernaast is het mogelijk om binnenstedelijke locaties te herstructureren, zoals bij het onderhavige plangebied gebeurt. Met de herstructurering van de Hoornsebuurt worden bestaande, verouderde woningen gesloopt en nieuwe, beter bij de behoefte aansluitende, woningen gerealiseerd. Op die manier wordt invulling gegeven aan de Woonvisie.

3.4.3 Beleidsregels aan-huis-verbonden-beroepen en kleinschalige bedrijven

Daarnaast is in de notitie 'Beleidsregels Beleidsregels aan-huis-verbonden-beroepen en kleinschalige bedrijven' aangegeven dat het mogelijk dient te zijn om een beroep aan huis uit te oefenen. Dit geldt voor zowel de traditionele aan-huis-verbonden beroepen als ook modernere nieuwe kleinschalige bedrijvigheid. Aan-huis-verbonden beroepen en (kleinschalige) bedrijfsmatige activiteiten zijn in overeenstemming met de woonfunctie mits:

  • 1. niet meer dan 1/3 deel van de woning met aanbouwen voor de uitoefening van het beroep en/of bedrijf wordt gebruikt, met een maximum van 45 m²;
  • 2. bijgebouwen niet worden gebruikt voor de uitoefening van een beroep en/of bedrijf;
  • 3. geen vergunning- en/of meldingsplicht van toepassing is op grond van de Wet milieubeheer en/of andere milieuwetgeving, uitgezonderd een tandartsenpraktijk;
  • 4. geen horeca- en detailhandelsactiviteiten worden uitgeoefend;
  • 5. geen personeel in dienst is;
  • 6. de beroeps- en bedrijfsactiviteiten door de (hoofd)bewoner worden uitgeoefend;
  • 7. het gebruik qua aard, omvang en ruimtelijke uitstraling - naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders - past in de woonomgeving.

Deze bepalingen zijn in de regels van dit wijzigingsplan opgenomen, zodat dit juridisch is vastgelegd.

3.4.4 Woonprogramma uit Structuurvisie 2005-2020

De speerpunten van het Woonprogramma uit de Structuurvisie Purmerend 2005-2020 zijn:

  • 1. meer differentiatie in woonmilieus aanbrengen door toevoegen of herstructureren naar centrumstedelijke woonmilieus, woningen in lage dichtheden, starterswoningen, duurdere huur- en koopwoningen en seniorenwoningen;
  • 2. inzetten op behoud van het suburbane wonen, groen en rustig, dit kan door dit mee te nemen in de plannen voor de herstructurering van de wijken;
  • 3. nieuwe concepten voor het combineren van wonen en zorg ontwikkelen;
  • 4. in cijfers is de woningbouwopgave voor de ISW-regio 2020: 3.000 nieuwbouw en 3.000 ICT (intensiveren, combineren, transformeren), dit is inclusief de autonome vraag van Purmerend.

Met de herstructurering van de Hoornsebuurt wordt voldaan aan bovenstaande speerpunten.

3.4.5 Beleidsnota archeologie

Op 24 september 2009 is de beleidsnota Archeologie door de gemeenteraad vastgesteld. De archeologische waarden van Purmerend zijn door ADC Heritage na onderzoek in kaart gebracht met 'De archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart voor de gemeente Purmerend, rapportage en kaarten'. Op basis van dit onderzoek naar het Purmerendse bodemarchief is archeologiebeleid voor Purmerend opgesteld.

Het Purmerendse archeologiebeleid gaat uit van de in het Verdrag van Malta en het beleid van de rijksoverheid vastgelegde uitgangspunten:

  • behoud van de archeologische waarden 'in situ' (in de bodem) ;
  • de verstoorder betaalt.
3.4.6 Vigerend bestemmingsplan

Op het plangebied geldt tot op het moment van inwerkingtreding van het onderhavige wijzigingsplan, het bestemmingsplan 'Binnenstad 2010', vastgesteld door de gemeenteraad van Purmerend op 7 juli 2011. Dit bestemmingsplan is in werking, maar nog niet onherroepelijk.

In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemmingen Wonen, Verkeer en Groen. De hoogte van de bebouwing wordt beperkt tot de bestaande bouwhoogte van de gebouwen. Daarnaast zijn regels opgenomen met betrekking tot de dakhelling. Door de begrenzing van de bestemmingen en de beperkte bouwhoogte, past het beoogde bouwplan niet direct binnen de kaders van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden/omgevingsaspecten

4.1 Algemeen

Diverse milieuaspecten vormen belangrijke input bij de ontwikkeling van de Hoornsebuurt. In dat verband dient bij de afweging van het al dan niet toelaten van bepaalde ruimtelijke ontwikkelingen te worden onderzocht welke milieuaspecten daarbij een rol (kunnen) spelen. Tevens is het van belang milieubelastende functies ruimtelijk te scheiden van milieugevoelige functies. In dit hoofdstuk worden de milieu- en omgevingsaspecten beschreven.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

4.2.1 Analyse

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand.

In de omgeving van het plangebied zijn voornamelijk woningen aanwezig. Vlak langs het plangebied is echter een strook bebouwing, langs de Gedempte Where, die bestemd is als 'Centrum'. Hier zijn op de begane grond dienstverlenende functies als kapper en nagelstudio gevestigd, waarboven gewoond wordt. In de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' wordt voor deze functies een richtlijn van 10 meter afstand aangegeven. De nieuwbouw komt op circa 7 meter afstand van de genoemde functies.

Hiernaast is, aan de overzijde van de Gedempte Where, een groot gebied bestemd als 'Centrum -1'. Hier zijn, naast woningen, ook andere functies aanwezig en toegestaan, waaronder culturele voorzieningen, detailhandel, dienstverlening, horeca van categorie 1a en 1b, maatschappelijke voorzieningen en bedrijven in categorieën A en B zoals opgenomen in dat bestemmingsplan. Het gaat echter om lichte categorieën van functies, die, zeker in een gemengd gebied als dit, goed samengaan met de functie wonen. Voor deze functies wordt een minimale afstand van 50 meter aangehouden. De geplande woningbouw wordt op circa 53 meter afstand beoogd.

De nieuwe woningbouw die met het voorliggende wijzigingsplan mogelijk wordt gemaakt, is conform de VNG-uitgave op voldoende afstand van bestaande bedrijfsfuncties beoogd.

Hiernaast wordt in de toelichting van het bestemmingsplan Binnenstad 2010 beschreven dat 'uitgangspunt bij nieuwe ontwikkelingen zal zijn dat het hier om een centrumgebied gaat met een grote mate van functiemenging. Deze gebiedstypering rechtvaardigt dat tot op zekere hoogte overlast van de bedrijvigheid voor de woonfunctie geaccepteerd zal moeten worden.'

In het geval van een gemengd gebied kan volgens de VNG-uitgave een afstand van één categorie lager worden aangehouden. In afwijking van de in eerste instantie voorgeschreven minimale afstand, kan daarom een lagere categorie worden gehanteerd. Dit houdt in dat voor de centrumfuncties op 7 meter afstand van de woningen dan geen richtlijn geldt, in plaats van 10 meter en voor het centrumgebied aan de overzijde geldt een afstand van minimaal 30 in plaats van 50 meter. De nieuwe woningbouw voldoet ruimschoots aan deze richtlijnen.

4.2.2 Conclusie

De herstructurering van de Hoornsebuurt gaat goed samen met de overige functies in de buurt van het plangebied.

4.3 Milieueffectrapportage

4.3.1 Beleidskader

Op grond van het bepaalde in de Wet milieubeheer en het op basis daarvan vastgestelde Besluit milieu-effectrapportage 1994 is het voor bepaalde ruimtelijke plannen die (als eerste) activiteiten mogelijk maken die nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu verplicht om een milieueffectrapport (MER) op te stellen of om te beoordelen of een MER opgesteld moet worden. Voor grootschalige ontwikkelingen op het gebied van woningen, bedrijvigheid en infrastructuur geldt het Besluit milieu-effectrapportage 1994. Daarin is aangegeven dat in bepaalde gevallen een milieu-effectrapportage moet worden opgesteld, waarin wordt aangegeven wat de gevolgen zijn van de ontwikkelingen voor het milieu. In het besluit wordt onderscheid gemaakt in MER-beoordelingsplichtige activiteiten en MER-plichtige activiteiten.

Als een project valt onder de MER-beoordeling wordt gekeken naar de kenmerken van het project, de cumulatie met andere projecten, de ligging van het project en de kenmerken van het potentiële effect van het project. Voor de MER-beoordelingsplichtige projecten hoeft niet in alle gevallen een MER te worden gemaakt: er moeten bijzondere omstandigheden aanwezig zijn die dat noodzakelijk maken. Projecten waarvoor een MER-beoordeling verplicht is zijn o.a.:

  • de bouw van meer dan 2.000 woningen binnen de bebouwde kom (daarbij gaat het om 2.000 toe te voegen woningen, vervangende nieuwbouw valt daar niet onder);
  • de aanleg, wijziging of uitbreiding van een recreatieve of toeristische voorziening met meer dan 250.000 bezoekers per jaar, een oppervlakte van 25 hectare of meer;
  • de uitvoering dan wel de wijziging of uitbreiding van de uitvoering van een stadsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen van 100 hectare of meer en/of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

4.3.2 Analyse

Met het voorliggende wijzigingsplan worden 27 nieuwe appartementen mogelijk gemaakt. Een milieueffectrapportage is hierbij niet aan de orde.

4.3.3 Conclusie

Een milieueffectrapportage is niet nodig voor onderhavige ontwikkeling.

4.4 Geluid

4.4.1 Beleidskader

De Wet geluidhinder schrijft voor dat in ruimtelijke plannen die betrekking op gronden die langs een verkeersweg gelegen zijn, onderzocht wordt of op de gevel van gebouwen de maximaal toegestane geluidsbelasting niet wordt overschreden. Langs alle wegen bevinden zich als gevolg van de Wet geluidhinder geluidszones, met uitzondering van woonerven en 30 km/h-gebieden. Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. De zonebreedte is afhankelijk van een binnen of buitenstedelijke ligging en de hoeveelheid rijstroken van de weg en wordt gemeten uit de rand van de weg.

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De voorkeursgrenswaarde mag in principe niet worden overschreden. Indien uit akoestisch onderzoek blijkt dat deze voorkeursgrenswaarde wel wordt overschreden, is onderzoek naar maatregelen gericht op het verminderen van de geluidsbelasting aan de gevels noodzakelijk. Onderscheid wordt gemaakt in maatregelen aan de kant van de bron (bijvoorbeeld geluidsreducerend asfalt), maatregelen in het overdrachtsgebied (bijvoorbeeld geluidsschermen), maatregelen aan de kant van de geluidsontvanger (bijvoorbeeld geluidsdove gevels) of het vergroten van de afstand tussen de geluidsbron en de ontvanger. Zijn maatregelen onvoldoende doeltreffend, dan wel ontmoeten deze maatregelen overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard, dan kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek tot vaststelling van (een) hogere waarde(n) worden ingediend bij burgemeester en wethouders van de gemeente Purmerend. Deze hogere grenswaarde mag, afhankelijk van de situatie, een bepaalde waarde niet te boven gaan (uiterste grenswaarde). De uiterste grenswaarde voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen langs bestaande wegen in binnenstedelijk gebied bedraagt 63 dB.

Voor wegen die zijn ondergebracht in een 30 km/h-gebied geldt geen wettelijke geluidszone en is akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai in nieuwe situaties op grond van de Wgh niet verplicht. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening echter aannemelijk te worden gemaakt dat sprake is van een aanvaardbaar geluidsniveau. Indien dit niet aannemelijk is, dient te worden onderbouwd of maatregelen ter beheersing van de geluidsbelasting aan de gevels noodzakelijk, mogelijk en doelmatig zijn. Bij gebrek aan wettelijke normen kunnen uitsluitend de eerder vermelde voorkeursgrenswaarde en de uiterste grenswaarde uit de Wgh als referentiekader worden gehanteerd. Daarnaast is van belang dat de maximaal aanvaarde binnenwaarde op grond van het Bouwbesluit ten hoogste 33 dB bedraagt.

Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Voor wegen met een snelheid lager dan 70 km/h geldt een aftrek van 5 dB. Voor wegen met een maximumsnelheid van 70 km/h of meer geldt een aftrek van 2 dB. Op alle in deze rapportage genoemde geluidsbelastingen is deze aftrek toegepast, tenzij anders vermeld.

4.4.2 Analyse

Om na te gaan of de geluidbelasting op de gevels van de nieuw te realiseren woningen voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van de Wet geluidhinder, is een akoestisch onderzoek1 uitgevoerd. In deze paragraaf worden de belangrijkste conclusies weergegeven.

Uit het geluidonderzoek blijkt dat ten gevolge van de Hoornselaan en de Gedempte Where de voorkeursgrenswaarde op enkele gevels van de appartementen aan de Molenplantsoen wordt overschreden. De geluidsbelasting, inclusief aftrek conform artikel 110g Wgh, bedraagt ten hoogste 60 dB vanwege de Hoornselaan en 53 dB vanwege de Gedempte Where. Beide blijven daarmee onder de maximale grenswaarde van 63 dB. Wel wordt de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai (48 dB) overschreden.

Omdat de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden is nagegaan of maatregelen kunnen worden getroffen die de geluidbelasting verlagen tot de voorkeursgrenswaarde, bijvoorbeeld geluidreducerend wegdek of een geluidscherm. Geconcludeerd wordt dat aanvullende overdrachtsmaatregelen, zoals een geluidsscherm, op de onderhavige situatie vanuit stedenbouwkundig, landschappelijk en financieel oogpunt niet mogelijk zijn.

Daarom wordt ontheffing van de Wet geluidhinder verleend en wordt de berekende gevelbelasting als hogere waarde vastgesteld.

4.4.3 Conclusie

De voorkeursgrenswaarde op de gevels van de nieuwe woningen wordt overschreden, maar de maximale grenswaarde niet. Mitigerende maatregelen zijn niet voldoende effectief. Daarom wordt ontheffing verleend van de Wet geluidhinder. Het ontwerpbesluit hogere waarden ligt gelijk met dit ontwerp wijzigingsplan ter inzage.

4.5 Luchtkwaliteit

4.5.1 Beleidskader

Uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Op 15 november 2007 is wet- en regelgeving in werking getreden met betrekking tot luchtkwaliteit. Op basis van deze wetgeving kunnen ruimtelijk-economische initiatieven worden uitgevoerd als aan één of meer voorwaarden wordt voldaan:

  • grenswaarden niet worden overschreden, of;
  • de luchtkwaliteit per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft, of;
  • het initiatief niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit, of;
  • het initiatief is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
4.5.2 Analyse

Bij het opstellen van het wijzigingsplan is nagegaan of met de ontwikkeling van de Hoornsebuurt kan worden voldaan aan de luchtkwaliteitseisen. De beschrijving hiervan is in een notitie2 opgenomen die als bijlage bij dit wijzigingsplan is gevoegd .Hieronder worden de belangrijkste conclusies weergegeven.

Het bouwproject omvat een woningbouwlocatie waar 12 woningen worden gesloopt, 1 woning wordt gerenoveerd, 27 woningen worden gebouwd en het fabriekspand wordt omgevormd tot woning. Per saldo neemt het aantal woningen met 16 toe. Dit aantal is veel lager dan de NIBM-grens (NIBM= Niet In Betekenende Mate) van 1.500 woningen, zoals deze voor woningbouwlocaties is vastgesteld.

4.5.3 Conclusie

Gezien bovenstaand argument draagt het plan niet in betekenende mate bij en hoeft geen verdere toetsing plaats te vinden.

 

4.6 Bodem

4.6.1 Beleidskader

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat in de toelichting van een wijzigingsplan onder meer moet worden ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan. Een onderzoek naar de bodemgesteldheid maakt hiervan deel uit. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. In de bestaande stad is dit niet in alle gevallen mogelijk in verband met de aanwezigheid van eventuele historische verontreinigingen. Teneinde maatschappelijke en/of ruimtelijke ontwikkelingen niet onnodig te frustreren als gevolg van de aanwezigheid van bodemverontreiniging, is het mogelijk om onder voorwaarden bestemmingen op een verontreinigde bodem te realiseren. Een en ander is ook verwoord in het in 2009 door burgemeester en wethouders vastgestelde bodembeleidsplan van de gemeente Purmerend en het hieraan gekoppelde bodembeheerplan en bodemkwaliteitskaart. Met deze instrumenten wordt invulling gegeven aan de gemeentelijke taak met betrekking tot actief bodembeheer.

In 2002 heeft de gemeente de actie tankslag afgerond, waarbij burgers, bedrijven en instellingen in de gelegenheid zijn gesteld om een op hun perceel aanwezige tank te melden (wettelijke verplichting) en vervolgens te saneren. Het valt echter niet uit te sluiten dat zich in het plangebied nog één of meerdere tanks bevinden die niet zijn aangemeld. Hierop is het Activiteitenbesluit van toepassing. Nieuwe gevallen worden per geval beoordeeld en zo nodig wordt handhaving ingezet teneinde de ondergrondse tank en eventuele bodemverontreiniging te saneren.

Ook is binnen de gemeente een bodeminformatiesysteem aanwezig. In dit systeem is de bij de gemeente bekende bodeminformatie geregistreerd. Dit systeem wordt ook in het kader van de bodemtoets bij bouwaanvragen regelmatig geraadpleegd en voortdurend geactualiseerd met nieuwe onderzoeksgegevens of geplande en gerealiseerde bodemsaneringen.

Door het vaststellen van het bodembeleid, het bodembeheersplan en de bodemkwaliteitskaart heeft de gemeente invulling gegeven aan haar beleidsvrijheid op het gebied van bodemtaken. Bij procedures voor ruimtelijke plannen kunnen deze instrumenten ingezet worden, waardoor er in de praktijk steeds minder vaak bodemonderzoek en bodemsanering dient te worden uitgevoerd.

De mogelijkheid om op bodemverontreinigde grond te kunnen bouwen dient per geval te worden beoordeeld. De Wet bodembescherming biedt de kaders waarbinnen gehandeld dient te worden.

Afhankelijk van de verontreinigingssituatie, is de gemeente dan wel de provincie het bevoegd gezag. In beide gevallen kunnen in de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen voorschriften worden opgenomen dat voorafgaande aan de bouw een sanering uitgevoerd moet worden. Wat betreft de concrete ontwikkelingen dient in geval van functiewijziging onderzoek te worden verricht naar de bodemkwaliteit. Bij de vaststelling van wijzigingsplannen dient nadere aandacht te worden besteed aan de bodemgesteldheid.

4.6.2 Analyse

Voor de locatie van de Hoornsebuurt 22 heeft in 2001 een verkennend bodemonderzoek3 en een nader bodemonderzoek4 plaatsgevonden. In deze paragraaf worden de belangrijkste conclusies weergegeven.

In het verkennend bodemonderzoek wordt geconcludeerd dat het puinhoudende klei en veen licht tot sterk verontreinigd is met zware metalen. Deze verhoogde gehalten houden vermoedelijk verband met de aangetroffen puinbijmengingen en zijn niet zozeer gerelateerd aan uitgevoerde bedrijfsactiviteiten. De mate en omvang van de verontreiniging zijn niet verder in beeld gebracht. Het nader vaststellen van de mate en omvang van de verontreinigingen worden, gezien het gebruik van het terrein en het ontbreken van risico's voor de volksgezondheid, weinig zinvol geacht.

In het nader bodemonderzoek wordt geconcludeerd dat ter plaatse van de Hoornsebuurt 22 in de ondergrond matig tot sterk verhoogde concentraties zware metalen (koper, lood, zink) voorkomen. Deze verontreinigingen beperken zich echter niet tot de locatie Hoornsebuurt 22. Tijdens het verkennend onderzoek van de overige delen van het plangebied (de resultaten van dat onderzoek worden onderaan deze paragraaf beschreven) zijn vergelijkbare waarden gemeten. Het betreft een oude stedelijke ophooglaag, die heterogeen licht tot sterk verontreinigd is met zware metalen. Aangezien er sprake is van meer dan 25 m3 sterk verontreinigde grond, betreft het een geval van ernstige bodemverontreiniging. Na de sloop van een deel van het pand worden op de locatie een openbare weg en parkeerplaatsen gerealiseerd. Deze verhardingen dienen als isolatielaag voor de verontreiniging. De verontreinigde laag hoeft vanuit milieuhygiënisch oogpunt niet te worden verwijderd. Het aanbrengen van de verhardingen wordt gezien als sanerende maatregel. Voorafgaand aan de herinrichting wordt een saneringsplan opgesteld waar ook de rest van het ontwikkelingsgebied in wordt meegenomen.

De asbesthoudende puinlaag die tussen de twee betonvloeren is aangetroffen, betreft geen bodem, maar puin. Deze dubbele vloer lijkt op slechts een klein deel van de locatie aanwezig te zijn. De laag dient tijdens de sloop onder asbestcondities te worden verwijderd. In de onderliggende puinlagen is geen asbest aangetroffen.

Voor het gehele ontwikkelingsgebied is een verkennend bodem- en asbestonderzoek5 uitgevoerd. Hieronder worden de belangrijkste conclusies gegeven.

Op basis van het vooronderzoek kan worden geconcludeerd dat in het plangebied licht tot sterk verhoogde concentraties zware metalen kunnen worden verwacht. Vermoedelijk zijn deze te relateren aan de stedelijke ophooglaag. Ter plaatse van het Schipperspad is mogelijk een slootdemping aanwezig. Daarnaast kan de bodem plaatselijk asbesthoudend zijn. Met de eerder opgestelde onderzoeksstrategie worden deze verontreinigingen nader onderzocht in een verkennend bodemonderzoek. Er wordt niet verwacht dat sprake is van een grote verontreiniging.

In het verkennend bodem- en asbestonderzoek wordt geconcludeerd dat een oudestedelijke ophooglaag aanwezig is die zeer heterogeen verontreinigd is. Geconcludeerd kan worden dat er meer dan 25 m3 grond sterk verontreinigd is met lood en er daarom sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Gezien het heterogene karakter van de verontreiniging is het niet zinvol om de verontreiniging nader uit te karteren.

Wat betreft asbest is gebleken dat plaatselijk asbest voorkomt in de bovengrond.

Gezien de resultaten van de onderzoeken dient sanering plaats te vinden. Hiertoe wordt een sanerinsplan opgesteld waarbij niet alleen rekening wordt gehouden met de eventuele risico’s die samenhangen met de aanwezige verontreinigingen maar die ook recht doet aan het archeologisch erfgoed in de bodem.

4.6.3 Conclusie

Op basis van de verrichtte bodem- en asbestonderzoeken wordt een saneringsplan opgesteld voor het gehele ontwikkelingsgebied.

4.7 Externe veiligheid

4.7.1 Beleidskader

In het kader van ruimtelijke procedures conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient het aspect externe veiligheid in acht te worden genomen. Het gaat hierbij om risico's ten aanzien van het vervoer, de opslag en het bewerken van gevaarlijke stoffen. De risico's met betrekking tot gevaarlijke stoffen worden geduid in het zogenaamde Plaatsgebonden risico (PR) en het Groepsrisico (GR). Een toename van het groepsrisico dient verantwoord te worden. De verantwoording is erop gericht om een weloverwogen besluit te nemen over situaties waarin sprake is van een (toename) van het groepsrisico. Het uiteindelijke besluit is aan het bevoegd bezag.

Plaatsgebonden risico (PR)

De kans per jaar dat een persoon komt te overlijden door een ongeval met (het transport van) gevaarlijke stoffen, indien deze persoon zich permanent (vierentwintig uur per dag, gedurende het gehele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden.

Groepsrisico (GR)

De kans per jaar dat in één keer een groep mensen komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Het plaatsgebonden risico wordt beheerst door de inherente veiligheid (veiligheidsmaatregelen die aan risicobronnen zijn opgelegd zonder tussenkomst van externe veiligheid) waarmee risicobronnen zijn omgeven. De kans op een ongeval is daardoor zowel volgens de risicoanalyseberekeningen als blijkens de statistiek buitengewoon klein. Het plaatsgebonden risico is daarom een norm waaraan moet worden voldaan. De mogelijkheid van een ramp is een beleidsrelevante afweging voor de inrichting van de ruimte. Omdat de kans op een ongeval buitengewoon klein is, is de zeer kleine kans op een ramp daarmee per definitie een gegeven. Het groepsrisico is die reden een oriëntatiewaarde, ten aanzien waarvan een afweging moet worden gemaakt. De oriëntatiewaarde van het groepsrisico heeft in beginsel geen wettelijk basis en het wettelijk gezag kan alleen op grond hiervan niet haar oordeel baseren. In de praktijk heeft de oriëntatiewaarde wel juridische relevantie en fungeert als markeringspunt, niet als wettelijke waarde met rechtsgevolgen (het al dan niet doorgaan van een plan). In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) staat wanneer het groepsrisico moet worden verantwoord. In de artikelen 12 en 13 van het Bevi is de verantwoordingsplicht voor het bevoegd gezag ten aanzien van de acceptatie van het groepsrisico wettelijk geregeld. Artikel 12 regelt de verantwoordingsplicht bij milieuvergunningen en artikel 13 bij de vaststelling van besluiten in het kader van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. In artikel 13 lid 1 onder a tot en met i staat aangegeven welke onderwerpen in de verantwoordingsplicht aan de orde moeten komen. Kort samengevat moet het bevoegd gezag in de verantwoordingsplicht motiveren:

  • a. het aantal personen in het invloedsgebied;
  • b. het groepsrisico;
  • c. de mogelijkheden tot risicovermindering door degene die de inrichting drijft;
  • d. maatregelen ter beperking van het groepsrisico die in het besluit zijn opgenomen;
  • e. voorschriften ter beperking van het groepsrisico te verbinden aan de inrichting;
  • f. voor en nadelen van andere ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico;
  • g. de mogelijkheden om het groepsrisico te beperken in nabije toekomst;
  • h. mogelijkheden op de voorbereiding van rampenbestrijding
  • i. de mogelijkheden tot zelfredzaamheid.
4.7.2 Analyse

Het onderhavige plangebied ligt (deels) binnen het invloedsgebied van het LPG tankstation van Zuidewind aan de Wagenweg 7. De gemeente Purmerend hanteert het volgende milieuadvies:

Vanwege het feit dat De Hoornsebuurt voor een deel valt binnen de 150 meter invloedsgebied (conform de Regeling externe veiligheid inrichtingen) van het LPG-vulpunt betekent dit dat bij een RO-besluit (nieuw bestemmingsplan of projectbesluit) een verantwoording hoort te worden gemaakt voor het groepsrisico met betrekking tot externe veiligheid. In de verantwoording dient ingegaan te worden op onder andere de aspecten brandbestrijding en bereikbaarheid. Hiervoor vindt overleg plaats met de regionale en lokale brandweer.”

Aan deze verantwoording van het Groepsrisico ligt een groepsrisicoberekening voor het LPG tankstation ten grondslag om de hoogte van het groepsrisico te kunnen bepalen. Dit groepsrisico is in een QRA6 berekend. Hieronder worden de belangrijkste conclusies weergegeven.

Geconcludeerd wordt dat:

  • voor de situaties waarbij het tankstation wordt bevoorraadt door tankwagens die niet voorzien zijn van hittewerende coating, wordt geen verschil berekend tussen de nulsituatie (huidige situatie / zonder herstructurering Hoornsebuurt) en de toekomstige situatie (met herstructurering Hoornsebuurt).
  • voor de situaties, waarbij het tankstation wordt bevoorraadt door tankwagens die wel voorzien zijn van hittewerende coating, wordt geen verschil berekend tussen de nulsituatie (huidige situatie / zonder herstructurering Hoornsebuurt) en de toekomstige situatie (met herstructurering Hoornsebuurt).

De algemene conclusie is dus dat de herstructurering van de Hoornsebuurt geen effect heeft op het groepsrisico.

Tevens is het plaatsgebonden risico onderzocht in de QRA. Hieruit is gebleken dat het plangebied buiten de geldende PR 10-6-contour ligt.

Op basis van de QRA is een verantwoordingsdocument7 opgesteld om te voldoen aan de verantwoordingsplicht. De verantwoordingsplicht draait kort gezegd om de vraag in hoeverre ontstane risico's, als gevolg van een omgevingsbesluit, kunnen worden geaccepteerd en indien noodzakelijk welke veiligheidsverhogende maatregelen daarmee gepaard gaan. De verantwoordingsplicht dwingt alle betrokken partijen ertoe om een goede ruimtelijke afweging te maken waarin de veiligheid voor de maatschappij als geheel voldoende gewaarborgd is. Op deze manier wordt beoogd een situatie te creëren, waarbij zoveel mogelijk de risico's zijn afgewogen en geanticipeerd is op de mogelijke gevolgen van een incident waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn.

De Veiligheidsregio Zaanstreek - Waterland heeft advies uitgebracht aan de gemeente over het aspect externe veiligheid in het wijzigingsplan. Geadviseerd wordt om:

  • bij het vaststellen van het wijzigingsplan Hoornsebuurt rekening te houden met het ongevalscenario BLEVE bij LPG-tankstation BP Zuidewind en de gevolgen hiervan;
  • de mogelijke risicoreducerende, effectbeperkende en maatregelen ten behoeve van de zelfredzaamheid in overweging te nemen.
  • het risico dat overblijft na het nemen van de maatregelen te betrekken bij het vaststellen van het wijzigingsplan Hoornsebuurt.

Dit advies is verwerkt in het verantwoordingsdocument van het Groepsrisico.

4.7.3 Conclusie

Er bestaan wat betreft het aspect externe veiligheid geen belemmeringen voor de herstructurering van de Hoornsebuurt.

4.8 Planologisch relevante leidingen

4.8.1 Beleidskader

Voor ruimtelijke plannen in de omgeving van hogedrukaardgasleidingen en leidingen voor aardolieproducten met een externe veiligheidscontour is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing. Op grond van dit besluit dienen plannen te worden getoetst aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico (PR) en de oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR). Voor het PR geldt dat er binnen de risicocontour van 10-6 geen kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Voor het GR geldt, indien er kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied liggen, een verantwoordingsplicht. In een aantal situaties kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het GR. Het betreft de volgende situatie:

  • het plangebied ligt buiten het gebied behorende bij de afstand waar nog 100% van de aanwezigen kan komen te overlijden of bij toxische stoffen het plangebied ligt buiten de grens waarbij het PR 10-8 per jaar is, of;
  • het GR is kleiner dan 0,1 maal de oriënterende waarde, of;
  • het GR neemt met minder dan 10% toe terwijl de oriënterende waarde niet wordt overschreden.

Bij een beperkte verantwoording kan worden volstaan met het vermelden van:

  • de personendichtheid in het invloedsgebied van de buisleiding;
  • het GR per kilometer buisleiding vergeleken met de oriënterende waarde;
  • de mogelijkheden tot bestrijding en beperking van rampen;
  • de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van personen in het plangebied.

Ten aanzien van de laatste twee aspecten dient het bevoegd gezag de regionale brandweer in staat te stellen om een advies uit te brengen. Wanneer een planvaststelling leidt tot een verhoging van het GR met meer dan 10% of een overschrijding van de oriënterende waarde worden ook de volgende aspecten verantwoord:

  • de maatregelen die door de exploitant worden genomen ter beperking van het GR;
  • alternatieve mogelijkheden voor de ruimtelijke ontwikkeling met een lager GR en de voor- en nadelen daarvan;
  • andere mogelijkheden en voorgenomen maatregelen ter beperking van het GR.

In verband met de bescherming en het beheer van de leiding, wordt tevens een belemmeringenstrook bestemd. Binnen deze strook is in beginsel geen bebouwing toegestaan.

4.8.2 Analyse

In (de directe omgeving van) het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen aanwezig.

4.8.3 Conclusie

Er bestaan wat betreft het aspect leidingen geen belemmeringen voor de herstructurering Hoornsebuurt.

4.9 Water

4.9.1 Beleidskader

Rijksbeleid

Het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is een overeenkomst tussen het Rijk, het InterProvinciaal Overleg, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen. Het beleid van Waterbeheer 21e eeuw (WB21) en de Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn belangrijke peilers van het akkoord. Het NBW heeft tot doel om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en daarna op orde te houden anticiperend op veranderende omstandigheden zoals de verwachte klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en toename van verhard oppervlak. Uitwerking van veiligheid en het voorkomen van wateroverlast vindt, waar nodig en mogelijk, plaats op een integrale werkwijze waarbij de aanpak van watertekorten, tegengaan van verdroging en verdere verbetering van de waterkwaliteit worden betrokken. Eén en ander is een logisch vervolg en nadere uitwerking van het vigerende beleid uit de Vierde Nota Waterhuishouding (1998).

Bewust omgaan met water, Provinciaal Waterplan Noord-Holland 2006-2010 (2006)

In het derde Waterhuishoudingsplan van de provincie Noord-Holland is Europees en nationaal beleid vertaald naar hoofdlijnen voor het provinciaal waterbeleid. Bij deze vertaling is ingespeeld op actuele ontwikkelingen zoals klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling, intensiever ruimtegebruik en de toenemende economische waarde van wat beschermd moet worden. Voor het plangebied zijn de volgende beleidslijnen relevant.

Raamplan Bescherming tegen wateroverlast (2005)

Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft in dit plan de aanpak van wateroverlast uitgewerkt, in het licht van klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en toename van verhard oppervlak. De planperiode beslaat 2005 tot 2015. Het raamplan richt zich op kleinschalige maatregelen in poldersystemen en niet in de boezemsystemen, en verder op het oplossen van problemen waar ze zich voordoen.

Deelstroomgebiedsvisie Noorderkwartier (2002)

De concept Deelstroomgebiedsvisie richt zich met name op de kansen en knelpunten binnen het beheersgebied van hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Daarnaast is in de deelstroomgebiedsvisie voor het plangebied een strategie ontwikkeld om de knelpunten integraal en duurzaam aan te pakken. De trits vasthouden, bergen, afvoeren, het bieden van meer ruimte voor water en water alsmede ordenend principe, zijn hierbij de uitgangspunten.

Waterbeheersplan van de waterschappen in Hollands Noorderkwartier, 2000-2010 (2000)

In het waterbeheersplan is de visie van de waterbeheerders op het waterbeheer voor de komende 10 jaren beschreven. In het plan wordt ingegaan op het voorgenomen beleid, waarbij uitgebreid aandacht wordt besteed aan de volgende onderwerpen: peilbeheer, wateraan- en afvoer, onderhoud en inrichting van het watersysteem, emissiebeleid, baggerbeleid en waterbeheer in de stedelijke omgeving. Het Hoogheemraadschap streeft ernaar om het onderhoud van stedelijk water, zowel nieuw als bestaand, over te nemen van de gemeente.

Waterplan Purmerend (2006)

In het Waterplan hebben de gemeente en het Hoogheemraadschap vastgelegd welke verschillende soorten maatregelen in Purmerend worden getroffen om het water gezonder en veiliger te maken. De maatregelen richten zich op de inrichting van het oppervlaktewater, afkoppelen van schoon regenwater, monitoring van de waterkwaliteit, beheer en onderhoud en aanpassingen aan het watersysteem om de doorstroming te bevorderen.

Voor het plangebied wordt onder andere gestreefd naar het afkoppelen van schoon regenwater, realiseren van ecologische verbindingen via water en oevers en het versterken en ontwikkelen van een ruige of natuurlijke groenstructuur.

4.9.2 Analyse

Voor het wijzigingsplan is een watertoets8 uitgevoerd, waarbij de waterkwantiteit en waterkwaliteit aan bod komen. Ook heeft afstemming met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) plaatsgevonden. De resultaten hiervan zijn in een notitie vastgelegd die als bijlage bij de watertoets is gevoegd. De belangrijkste conclusies zijn als volgt.

Voor de bepaling van de mogelijkheden van bouwen is het beleid zoals beschreven in het Beheersplan Waterkeringen Themanota Bouwen van HHNK van toepassing. De locatie wordt door het HHNK beschouwd als een “bebouwde dijkstrekking” op “aangeheeld land”. Bouwplannen binnen de bebouwingsvrije zone kunnen dan worden toegestaan tot de naastgelegen bestaande gevellijn. In dit geval is dat 9 meter uit de waterlijn. De waterkering wordt niet verlegd richting de waterlijn ten behoeve van de bouwplannen. Het bouwplan voldoet aan de eisen van HHNK.

Ook de watertoets is als bijlage bij dit wijzigingsplan gevoegd. Hieronder worden de belangrijkste conclusies weergegeven.

Watersysteem

In de toekomstige situatie zal het plangebied aansluiten op het huidige watersysteem en de bestaande waterpeilen.

Waterkwantiteit

Door toename van verhard oppervlak wordt het regenwater sneller afgevoerd, waardoor de werking van het ontvangende oppervlaktewatersysteem negatief wordt beïnvloed met snellere en hogere peilstijgingen en afvoer. Om een goed functionerend watersysteem te garanderen en te behouden is er een compensatieplicht voor de toename van het verhard oppervlak. Uit de watertoets blijkt dat de ontwikkeling een geringe toename van verharding tot gevolg heeft, van 600 m2. Dit oppervlak ligt onder de compensatiegrens, waardoor compenseren niet nodig is. Op basis van deze constatering kan worden geconcludeerd dat er geen aanvullende maatregelen vereist zijn ter compensatie van de verhardingstoename in het plangebied.

Waterkering

Ten behoeve van de waterkerende functie van het Molenplantsoen bedraagt het profiel van vrije ruimte minimaal 8,0 m vanaf het hart van de nieuwe damwand langs de Where. Volgens het huidige stedenbouwkundig ontwerp van de Hoornsebuurt komt de voorgevel van de nieuwbouwwoningen aan het Molenplantsoen op ongeveer 9,0 m vanaf de damwand te liggen en blijft hiermee buiten het profiel van 8,0 m. Hieruit kan worden geconcludeerd dat het plan voldoet aan het benodigde profiel van vrije ruimte.

Riolering

In de toekomstige situatie wordt het afvalwater conform de huidige situatie op het gemengde stelsel geloosd. Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) streeft naar een gescheiden rioleringssysteem. Hierin wordt hemelwater afgekoppeld en afgevoerd naar het oppervlaktewater en wordt vuilwater via het dwa-riool afgevoerd naar de RWZI. Tijdens de ontwikkeling dient nieuwe riolering gescheiden te worden aangeboden op de perceelgrens, zodat hier op kan worden aangesloten mocht er indertijd een gescheiden stelsel worden aangelegd.

In de huidige situatie staan ter plaatse van het plangebied diverse woningen. Met het oog op de afvalwaterproductie zal deze niet significant toenemen in de toekomstige situatie. Naar verwachting beschikken het bestaande stelsel en gemaal over voldoende capaciteit om de toename te kunnen afvoeren en verwerken.

4.9.3 Conclusie

Over bovenstaande paragraaf heeft afstemming plaatsgevonden met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) door middel van een overleg op 8 mei 2012. Per mail heeft HHNK vervolgens aangegeven dat de afstand van de gevellijn tot de waterlijn van 9 meter akkoord is, mede gezien het hoge achterland zonder waterlopen en de naastiggende panden die ook op 9 meter uit de waterlijn staan. Verder geeft HHNK aan dat de kabel- en leidingenstrook in de waterkering alleen een tracé voor huisaansluitingen betreft, dat er geen grote toename van verharding is en er geen kelders worden gemaakt.

Voor het aspect water bestaan er geen belemmeringen voor het wijzigingsplan.

4.10 Natuur

4.10.1 Beleidskader

In ruimtelijke plannen moet worden aangetoond hoe de ontwikkelingen die hierin mogelijk worden gemaakt zich verhouden met de wet- en regelgeving op het gebied van gebieds- en soortenbescherming. De gebiedsbescherming is geregeld in de Natuurbeschermingswet (1998). Deze wet regelt de bescherming van gebieden die in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn beschermd moeten worden. Alleen binnen die gebieden is de wet van toepassing. De Natuurbeschermingswet kent drie typen gebieden:

  • Natura 2000-gebieden;
  • beschermde natuurmonumenten;
  • Gebieden die de Minister van LNV aanwijst ter uitvoering van verdragen of andere internationale verplichtingen (met uitzondering van verplichtingen op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), zoals Wetlands.
4.10.2 Analyse

Om de natuurwaarden in en om het plangebied inzichtelijk te maken is een quick scan natuur9 uitgevoerd. Hierbij is gekeken naar zowel soorten- als gebiedsbescherming. Daarnaast is een onderzoek naar het voorkomen van vleermuizen en broedvogels uitgevoerd10. In deze paragraaf worden de belangrijkste conclusies weergegeven.

Gebiedsbescherming

Binnen een straal van drie kilometer bevindt zich het Natura 2000-gebied Polder Zeevang. Binnen deze straal bevinden zich geen overige Natuurbeschermingswetgebieden of Beschermde Natuurmonumenten. Polder Zeevang bevindt zich op meer dan 2 kilometer afstand van het plangebied. De voorgenomen plannen van de reconstructie en sloop zijn niet van invloed op de instandhoudingsdoelstellingen van Polder Zeevang. Aangezien de bebouwing te midden van het centrum van Purmerend ligt en Polder Zeevang in het buitengebied op meer dan 2 km afstand ligt zijn de werkzaamheden niet waarneembaar in Polder Zeevang.

Daarnaast bevindt het plangebied zich buiten de begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur, Ecologische verbindingszones en weidevogelleefgebied. De voorgenomen plannen hebben dan ook geen effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS en het functioneren van het weidevogelleefgebied.

Soortenbescherming

Er worden in het plangebied geen zwaar beschermde plantensoorten verwacht. In dit kader treden geen negatieve effecten op en hoeven geen vervolg procedures in gang te worden gezet.

Met uitzondering van het pand aan de Hoornsebuurt 22, zijn de bestaande gebouwen geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen, omdat in deze panden een spouwmuur en pannendak aanwezig zijn en in de spouw en eventueel tussen het dakbeschot een constant klimaat voor de vleermuizen bestaat. Er is een onderzoek uitgevoerd om na te gaan of vleermuizen in het plangebied aanwezig zijn.

Uit dit aanvullende onderzoek naar flora, vleermuizen en jaarrond beschermde nesten van broedvogels is gebleken dat de ontwikkelingen mogelijk negatieve effecten kunnen hebben op de gierzwaluw en de gewone dwergvleermuis. Voor de Gewone dwergvleermuis is ontheffing van de Flora- en faunawet aangevraagd en verkregen. Voor de Gierzwaluw worden maatregelen genomen om de negatieve effecten te mitigeren, zodat geen ontheffing nodig is.

Maatregelen

De ontheffing voor de Gewone Dwergvleermuis is verkregen onder de voorwaarde dat maatregelen worden genomen om effecten te mitigeren. Hiertoe moeten 4 verblijfplaatsen worden gerealiseerd. Voor de Gierzwaluw is geen ontheffing nodig, mits minimaal 5 nieuwe verblijfplaatsen worden gerealiseerd.

Enkele belangrijke voorwaarden voor gebruik door vleermuizen zijn (onder andere Dietz & Weber 2000):

  • 1. De betreffende ruimte is bereikbaar voor vleermuizen middels invliegopeningen;
  • 2. De invliegopening(en) is (zijn) vrij van verstoring (bijvoorbeeld verlichting);
  • 3. De ruimte is droog en niet tochtig;
  • 4. In en rond de ruimte vindt geen verstoring plaats (betreding door mensen, trillingen, licht);
  • 5. De ruimte is vrij van irriterende stoffen als gif, houtbehandelingsmiddelen en kleverige harsen;
  • 6. De ruimte is warm of warmt snel op;
  • 7. In de ruimte zijn mogelijkheden voor vleermuizen om aan te hangen (ruw materiaal als onbehandeld hout, niet gepolijst steenwerk) of tussen weg te kruipen (spleten, kieren);
  • 8. De ruimte is niet toegankelijk voor predatoren (er zijn voorbeelden bekend van katten die bij de uitvliegopening wachten op in- of uitvliegende vleermuizen).

Hiernaast genieten alle vogels bescherming onder Flora- en faunawet. Verstoring van broedende vogels en broedsel is niet toegestaan. Om verstoring van broedende vogels te voorkomen worden werkzaamheden buiten het broedseizoen uitgevoerd.

4.10.3 Conclusie

Ontheffing van de Flora- en faunawet voor de Gewone Dwergvleermuis is verkregen. Er bestaan vanuit het aspect natuur daarom geen belemmeringen voor de herstructurering van de Hoornsebuurt.

4.11 Archeologie en cultuurhistorie

4.11.1 Beleidskader

In de nieuwe Wet op de archeologische monumentenzorg (een wijziging van de Monumentenwet 1988) stellen Rijk en provincie dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. De gemeente Purmerend heeft in 2009 een eigen archeologisch beleid opgesteld (archeologische beleids- en advieskaart) en daar een archeologische verwachtingskaart bij vervaardigd. Een archeologische verwachtingskaart is een voorspellingskaart waarop verwachtingen met betrekking tot de situering van (nog) onbekende archeologische vindplaatsen zijn vertaald in termen van vlakken en zones. Op de kaart worden zones aangegeven met verschillende verwachtingen: hoge, middelhoge of lage verwachting. De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor het opstellen van een beleidsadvieskaart, die vervolgens kan worden gebruikt voor de toetsing van ruimtelijke plannen op de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Het bestemmingsplan vormt het belangrijkste instrument voor de archeologische monumentenzorg. Voor gemeenten kunnen de door deskundigen opgestelde archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaarten als leidraad worden gebuikt voor zowel de planologische bescherming van archeologische waarden in het ruimtelijke plan als voor het vaststellen van het benodigde archeologisch onderzoek dat bij voorbereiding van ruimtelijke plannen moet plaatsvinden.

Ter plaatse van een lage archeologische verwachtingswaarde is er geen noodzaak om een verkennend archeologisch onderzoek uit te voeren voordat nieuwe bouwactiviteiten plaatsvinden. Ter plaatse van een hoge en middelhoge verwachtingswaarde dient bij grondwerkzaamheden eerst een verkennend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd door een hiertoe gecertificeerd bureau. Ter plaatse van het AMK-terrein, met een hoge archeologische verwachtingswaarde, dient bij grondwerkzaamheden, waarbij de bodemverstoring meer dan 100 m2 beslaat en dieper dan 0,50 cm onder maaiveld, eerst een verkennend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd door een hiertoe gecertificeerd bureau.

4.11.2 Analyse

Voor het ontwikkelingsgebied is een archeologisch inventariserend veldonderzoek11 verricht. Aanvullend is een notitie opgesteld met advies over nader archeologisch onderzoek12 die door de gemeente is goedgekeurd. Tevens is een Programma van Eisen13 opgesteld. Hieronder worden de belangrijkste conclusies van het onderzoek weergegeven.

Voor de aanwezigheid van archeologische sporen uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd geldt een hoge verwachting. Het plangebied ligt op een ontginningsas en in de historische kern van Purmerend, langs belangrijke vaar- (de Where) en uitvalswegen (Overweer straet). Op historische kaarten is bebouwing op het plangebied te ontwaren vanaf circa 1632. Het verkennende booronderzoek lijkt de opgestelde archeologische verwachting te onderschrijven. Er zijn daarbij archeologische indicatoren aantroffen die wijzen op sporen van bewoning. Het gaat om voor de betreffende perioden gebruikelijke zaken. De diepere bodemopbouw lijkt vrijwel intact en onverstoord.

4.11.3 Conclusie

Een deel van het gebied wordt vrijgesteld van verder archeologisch onderzoek. Op deze locaties blijft de te verwachten bodemingreep binnen de ondergrensvan het opgebrachte zandpakket. Het betreft: de locaties waar een herprofilering van de groenstrook en een herprofilering van het zandcunet wordt toegepast, de locaties waar een nieuwe zandcunet wordt aangebracht en waar teelaarde wordt aangebracht.

De plekken waar de bodemingreep plaatselijk de ondergrens van het opgebrachte zandpakket overschrijdt en eventueel aanwezige archeologische lagen aantast, worden onderzocht. Dit zijn de locaties waar sleuven worden gegraven ten behoeve van de aanleg van funderingsbalken alsmede de aanleg van riolering.

4.12 Verkeer

Ontsluiting

In de huidige situatie zijn de woningen in de Hoornsebuurt ontsloten via de Hoornsebuurt en zijwegen op de Gedempte Where. De aansluiting is uitgevoerd als ongeregelde kruising met een linksafvak. Via de Gedempte Where kan verkeer naar de rest van Purmerend en bovenliggende wegen rijden.

Verkeersgeneratie

De ontwikkeling voorziet in de sloop van 12 woningen en de bouw van 28 nieuwe woningen. Per saldo komen er dus 16 woningen bij.

Op basis van CROW publicatie 256 is de verkeersgeneratie van de nieuwe woningen bepaald. In die publicatie worden de volgende kentallen gegeven voor het aantal ritten per woning per werkdag:

  • 1. Centrum stedelijk: 5,5
  • 2. Centrum, koop/tussen hoek: 5,4
  • 3. Centrum, etage: 3,7
  • 4. Centrum, huur, overig: 1,8
  • 5. Centrum, huur, senioren: 5,4

In dit plan wordt uitgegaan van 'Centrum stedelijke' woningen. Dit betekent een extra verkeersgeneratie van 16 x 5,5 = 88 ritten per weekdag. Samen met de bestaande en andere woningen die ontsluiten via de Hoornsebuurt zal het gaan om circa 400 ritten per etmaal.

Op basis van de autonome groei zal het verkeer op de wegen verder stijgen met circa 1,5% per jaar. De toename van verkeer door de ontwikkeling van woningen in de Hoornsebuurt is relatief zeer beperkt: de autonome groei heeft een groter effect op de verkeersgroei dan de ontwikkeling van de woningen.

Parkeren

In de binnenstad gold tot voor kort (met de vaststelling van de nieuwe parkeervisie gelden er nieuwe normen) voor nieuwe ontwikkelingen i.p. een parkeernorm van 1,3 parkeerplaats per woning. In de binnenstad is het echter niet altijd mogelijk om aan deze parkeernorm te voldoen. Er is veelal weinig buitenruimte aanwezig en ondergronds parkeren is veelal niet (financieel) haalbaar. Ook bij de onderhavige ontwikkeling is de parkeerbalans lager dan de norm. Overwegende dat de herontwikkeling een grote verbetering van de leefbaarheid en de stedenbouwkundige kwaliteit in het betreffende gebied betekent en bovendien bijdraagt aan de doelstelling om de Whereoever meer allure te geven en uiteindelijk zoveel mogelijk autovrij te laten zijn, heeft het gemeentebestuur in april 2011 in de richting van Bouwcompagnie een positief principestandpunt ingenomen ten aanzien van de ontwikkeling. Daarbij heeft zij aangegeven voornemens te zijn voor de herontwikkeling af te wijken van de parkeernorm en een norm van 1 te hanteren voor dit plangebied. Met een woningtoename van 16 zou dit het realiseren van 16 extra parkeerplaatsen betekenen. Op verzoek van een overgrote meerderheid van omwonenden wordt op het binnenterrein een rondrijmodel gerealiseerd. Dit gaat ten koste van  twee parkeerplaatsen. Het gemeentebestuur kan hiermee instemmen, mede gelet op het feit dat 23 betaalde parkeerplaatsen langs het Venediën recentelijk ook zijn opengesteld voor vergunninghouders. Extra parkeerdruk wordt voorkomen door via het parkeervergunningenbeleid ervoor te zorgen dat bewoners van woningen met een garagebox niet in aanmerking komen voor een parkeervergunning.

4.13 Conclusie

Uit bovenstaande conclusies kan worden geconcludeerd dat er geen belemmeringen bestaan, vanuit milieu- en omgevingsfactoren, om de Hoornsebuurt te herontwikkelen.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Algemeen

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient er in het kader van het wijzigingsplan een onderzoek te worden gedaan naar de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de financiële en maatschappelijke haalbaarheid van het plan.

5.2 Financiële uitvoerbaarheid

Voorliggend wijzigingsplan betreft een wijziging op basis van het moederplan, bestemmingsplan Binnenstad 2010. De kosten van het plan worden door de ontwikkelaar gedragen en er wordt een anterieure overeenkomst gesloten tussen de gemeente en de ontwikkelaar, op basis waarvan de financiële uitvoerbaarheid gewaarborgd wordt.

5.3 Overleg ingevolge artikel 3.9a Wro

Artikel 3:9a Wro bepaalt dat op de voorbereiding van een wijzigingsplan afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Deze afdeling bevat bepalingen rond de Uniforme openbare voorbereidingsprocedure. In tegenstelling tot wat bij een bestemmingsplan gebruikelijk is, worden bij een wijzigingsplan alleen belanghebbenden, en niet eenieder, in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen.

Het ontwerp van dit wijzigingsplan heeft ter inzage gelegen van 17 mei tot en met 27 juni. Tevens is de kennisgeving electronisch toegestuurd aan de volgende instanties:

  • Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

6.1 Algemeen

In het kader van artikel 3.6 1a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is in het bestemmingsplan Binnenstad 2010 bepaald dat delen van het plangebied van dat bestemmingsplan mogen worden gewijzigd. In het bestemmingsplan zijn kaderstellende regels gegeven waarbinnen die delen van het plangebied mogen worden gewijzigd. Met het voorliggende wijzigingsplan wordt gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid - 3.

Krachtens artikel 3.6, lid 3 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) maken de regels van dit wijzigingsplan deel uit van het bestemmingsplan. Dit wijzigingsplan moet dus worden gelezen in combinatie met het bestemmingsplan Binnenstad 2010. Derhalve is in deze wijziging naast de bestemmingsregels alleen de naam waaronder het plan kan worden aangehaald vastgelegd.

Voor de inleidende bepalingen, de algemene bepalingen en de overgangsregels wordt verwezen naar het bestemmingsplan Binnenstad 2010. Wel zijn in het wijzigingsplan de begrippen ‘plan’ en 'wijzigingsplan' gedefinieerd.

Het juridisch bindende deel van het wijzigingsplan bestaat uit de verbeelding en de planregels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van deze gronden, regels omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het wijzigingsplan. De toelichting heeft geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en voor de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de wijze waarop de gewenste ruimtelijke en functionele ontwikkeling van het plangebied juridisch is vertaald.

6.2 Planvorm

Het wijzigingsplan 'Hoornsebuurt 2012' voorziet in een actueel en adequaat juridisch kader voor ontwikkeling van het plangebied. Het is een plan op basis van artikel 3.6 Wro en is opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP 2008).

Gezien de duidelijkheid over de voorgenomen plannen is gekozen voor een gedetailleerde planvorm. Deze planvorm maakt het mogelijk alle aanwezige functies in het plangebied te voorzien van een gedetailleerde bestemmingsregeling waardoor de ruimtelijke kwaliteit in het gebied als zodanig kan worden beheerd en behouden.

Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het direct mogelijk is om met het bijbehorende renvooi (verklaring van de bestemmingen) te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied gegeven zijn. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft omtrent de in acht te nemen horizontale en verticale maten. In de bijbehorende regels zijn de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de gebruiksbepalingen alsmede de eventuele afwijkingsmogelijkheden te vinden.

6.3 Planregels

In het wijzigingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:

  • Verkeer
  • Wonen

Beschrijving van de bestemmingen:

  • Artikel 2: Verkeer

De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor wegen, straten en paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen. Ook binnen andere bestemmingen zijn straten en paden mogelijk, er is voor gekozen om de hoofdstructuur van de wegen vast te leggen middels de bestemming Verkeer.

  • Artikel 3: Wonen

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor woningen. Hiernaast zijn binnen de bestemming aan huis verbonden beroep en bedrijf, tuinen en erven, paden en toegangswegen en parkeren toegestaan. Binnen de bestemming Wonen zijn bouwvlakken opgenomen waarbinnen de woningen moeten worden gebouwd. In de bouwvlakken zijn maximale goot- en bouwhoogten opgenomen waar de woningen aan moeten voldoen. Ook is een bijgebouwenregeling opgenomen voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen buiten het bouwvlak.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Deze artikelen bevatten algemene regels die op de bestemmingen van toepassing zijn. De diverse artikelen zullen hieronder kort worden toegelicht.

  • Artikel 4: Van toepassing zijnde bepalingen bestemmingsplan Binnenstad 2010

In dit artikel wordt aangegeven welke regels van het moederplan onverkort van toepassing zijn binnen het plangebied van dit wijzigingsplan.

Hoofdstuk 4 Slotregels

Dit hoofdstuk bevat het laatst artikel van de regels.

  • Artikel 5: Titel van het plan

Dit artikel geeft de naam waaronder dit plan kan wo

rden aangehaald.