direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Baanstee-Noord, Kavel 13A en 13B - 2022
Status: vastgesteld
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0439.UPBANOKAVEL13AB-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Bedrijventerrein Baanstee is een belangrijke economische en werkgelegenheidsdrager voor Purmerend en omgeving. Momenteel is een groot deel van de kavels op dit bedrijventerrein al uitgegeven. Dat geldt echter niet voor twee percelen in het hart van bedrijventerrein Baanstee. De gemeente ziet echter dat beide percelen in de nabije toekomst uitgegeven kunnen gaan worden.

Ten behoeve van de ontwikkeling van Baanstee-Noord is in 2008 bestemmingsplan 'Bedrijvenpark Baanstee-Noord' vastgesteld. Voor de twee percelen in het hart van het gebied 'Baanstee' langs de N244 is gekozen voor een globale bestemming die in een nadere uitwerking dient te worden geconcretiseerd. Hiervoor is de bestemming 'Uit te werken Bedrijfsdoeleinden II (UBII)' opgenomen. Aangezien de gemeente kansen ziet om de twee percelen in de nabije toekomst uit te geven, heeft ze ervoor gekozen om de voor de percelen geldende bestemming uit te werken.

Vanaf het begin van de ontwikkeling was het al de wens van de gemeente Purmerend om op de twee percelen in het hart van bedrijventerrein Baanstee-Noord, -West en -Oost een 'kwalitatief hoogwaardig hart' in de Baanstee te creëren. De ruimtelijke invulling van de eilanden zullen verwerkt worden in het "Profielenboek Baanstee Noord", de welstandelijke vereisten in het "Beeldkwaliteitsplan Baanstee Noord en de Klimaatadaptieve en Duurzaamheidsmaatregelen in de "Leidraad Duurzaam Bouwen Baanstee Noord". Er zijn wel geïnteresseerden voor de kavels. Op grond van de uitwerkingsregels is op dit moment wel al duidelijk dat op het westelijke kavel (kavel 13B) bedrijven van ten hoogste milieucategorie 3.1 kunnen komen. Voor het oostelijke kavel (kavel 13A) is dit milieucategorie 3.2.

1.2 Ligging plangebied

Bedrijventerrein Baanstee bevindt zich in het noordoostelijke deel van Purmerend. Dit bedrijventerrein bestaat uit drie verschillende delen: Baanstee-Noord, Baanstee-Oost en Baanstee-West. Baanstee-Noord, waarbinnen het plangebied gelegen is, bevindt zich ten noorden van de provinciale weg N244, nabij de Rijksweg A7 (afslag 6).

De bruto oppervlakte van het uit te werken gebied bedraagt ca. 130.000 m2 (13 ha). Op een aanzienlijk deel van deze oppervlakte is reeds water gerealiseerd. Daarom is het niet mogelijk te volledige 13 ha. te benutten voor de vestiging van bedrijven. Er zijn twee grote uitgeefbare kavels (kavel 13A en 13B, zie onderstaande afbeelding) voorzien. Kavel 13A betreft het oostelijke kavel en heeft een bruto oppervlakte van 33.546 m2. De bruto oppervlakte van kavel 13B (westelijke kavel) bedraagt 51.208 m2. Kavels 13A en 13B hebben daarmee een gezamenlijke bruto oppervlakte van 84.754 m2. Hierbij dient opgemerkt te worden dat deze oppervlakten gebaseerd zijn op tekeningen. Later worden de kavels exact opgemeten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.UPBANOKAVEL13AB-va01_0001.png"  
Uit te geven kavels 13A en 13B (bron: PDOK Viewer).  

In onderstaande figuur is een uitsnede uit de plankaart van het vigerende bestemmingsplan 'Bedrijvenpark Baanstee-Noord' weergegeven. Aan de hand van deze uitsnede wordt ook duidelijk hoe het plangebied begrenst wordt. De begrenzing van het plangebied komt namelijk overeen met de grenzen van het bestemmingsvlak voor de bestemming 'Uit te werken Bedrijfsdoeleinden II (UBII)'. Ter verduidelijking is het plangebied rood omlijnd. Opgemerkt dient te worden dat deze omlijning geen onderdeel uitmaakt van de oorspronkelijke plankaart. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding van onderhavig uitwerkingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.UPBANOKAVEL13AB-va01_0002.png"  
Plangebied (rood omlijnd; bron: plankaart bestemmingsplan 'Bedrijvenpark Baanstee-Noord'/ruimtelijkeplannen.nl).  

De ligging van het plangebied binnen Purmerend is indicatief weergegeven in onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.UPBANOKAVEL13AB-va01_0003.png"  
Indicatieve aanduiding ligging plangebied binnen Purmerend (plangebied met rood kader; bron: PDOK Viewer).  

Kadastraal staat het plangebied bekend als gemeente Purmerend, sectie I, perceelnummers 78, 176, 177, 291 (gedeeltelijk), 297, 302 (gedeeltelijk), 1114 (gedeeltelijk), 1170 (gedeeltelijk), 1173, 1197 (gedeeltelijk), 1199 (gedeeltelijk), 1201 (gedeeltelijk) en 1436 (gedeeltelijk).

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt tot op het moment van inwerkingtreding van onderhavig uitwerkingsplan het bestemmingsplan 'Bedrijvenpark Baanstee-Noord', vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Purmerend op 20 februari 2008. Een voor het plangebied relevante uitsnede van de plankaart van dit bestemmingsplan is opgenomen in onderstaande figuur. Het plangebied beslaat alle gronden die op onderstaande kaart de bestemming 'Uit te werken Bedrijfsdoeleinden II (UBII)' hebben.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.UPBANOKAVEL13AB-va01_0004.png"  
Uitsnede plankaart bestemmingsplan 'Bedrijvenpark Baanstee-Noord' (bron: plankaart bestemmingsplan 'Bedrijvenpark Baanstee-Noord'/ruimtelijkeplannen.nl).  

Op grond van het vigerende bestemmingsplan is de bestemming voor het gehele plangebied 'Uit te werken Bedrijfsdoeleinden II (UBII)'. In artikel 4, eerste lid, van bestemmingsplan 'Bedrijvenpark Baanstee-Noord is de uitwerkingsopdracht ten aanzien van deze bestemming vastgelegd. Deze luidt als volgt:

Burgemeester en wethouders werken met toepassing van het bepaalde in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening de in het tweede lid genoemde bestemming uit met inachtneming van de regels die met betrekking tot de uitwerking in dit artikel en artikel 25 zijn bepaald.

Met onderhavig uitwerkingsplan wordt voldaan aan de hierboven weergegeven uitwerkingsplicht. Hierbij dient echter wel opgemerkt te worden dat daar waar de algemene procedurevoorschriften uit artikel 25 van het vigerende bestemmingsplan strijdig zijn met (recentere) wetgeving, de procedure als beschreven in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gevolgd wordt.

Gelet op de doeleindenomschrijving uit artikel 4, tweede lid, van bestemmingsplan 'Bedrijvenpark Baanstee-Noord' zijn gronden met de bestemming 'Uit te werken Bedrijfsdoeleinden II (UBII)' bestemd voor:

  • a. bedrijven in ten hoogste de milieucategorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals aangegeven op de plankaart;
  • b. bijbehorende kantoor- en andere nevenruimte;

alsmede voor:

  • c. bijbehorende voorzieningen zoals al dan niet gebouwde parkeervoorzieningen, ontsluitingswegen, open terreinen, groen en water, waterkering, bruggen, duikers en verhardingen;

met dien verstande dat:

  • d. - in afwijking van het bepaalde onder a. - bedrijven in de Staat van Bedrijfsactiviteiten aangeduid met een "L" niet zijn toegestaan;
  • e. dienstwoningen, horeca, geluidshinderlijke inrichtingen, detailhandel, zelfstandige kantoorvoorzieningen en benzineservicestations niet zijn toegestaan;
  • f. per bouwperceel het brutovloeroppervlak van bij het bedrijf behorende kantoordoeleinden niet meer dan 70% van het totale brutovloeroppervlak mag bedragen.

Bij de uitwerking van de bestemming 'Uit te werken Bedrijfsdoeleinden II (UBII)' dient, gelet op artikel 4, derde lid, van bestemmingsplan 'Bedrijvenpark Baanstee-Noord', dienen de volgende bouwvoorschriften in acht te worden genomen:

  • a. ten behoeve van elke 50 m² te realiseren brutovloeroppervlak dient tenminste één parkeerplaats te worden gerealiseerd, terwijl 50% van het totaal aantal parkeerplaatsen in een gebouwde voorziening dient te worden ondergebracht;
  • b. niet meer dan 50% van het totale oppervlak met de bestemming "UBII" mag worden bebouwd;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 20 meter;
  • d. in de uitwerking dient de brutovloeroppervlakindex te worden opgenomen, waarbij intensief ruimtegebruik uitgangspunt is maar de maximale brutovloeroppervlakindex niet meer dan 1:3 bedraagt;
  • e. voor wat betreft de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt het bepaalde in artikel 21, lid 5, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, die maximaal 2,5 meter hoog mogen zijn.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van het project. Hoofdstuk 3 geeft een samenvatting van het relevante actuele beleidskader. Hoofdstuk 4 bevat een omgevingsanalyse waarin wordt nagegaan welke functies en bouwwerken zich voorafgaand aan vaststelling van het uitwerkingsplan in het plangebied bevinden en in hoeverre het nieuwe project hierin past. In hoofdstuk 6 worden de relevante randvoorwaarden en omgevingsaspecten behandeld. In hoofdstuk 7 wordt een toelichting gegeven op de gekozen planvorm en de gedachten die ten grondslag liggen aan de juridische regeling zoals deze op de plankaart en in de voorschriften is opgenomen. Ten slotte wordt in de hoofdstukken 8 en 9 ingegaan op de uitvoerbaarheid en de inspraak en het overleg.

Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving

2.1 Omgevingsanalyse bestaande situatie

Het plangebied is gelegen op bedrijventerrein Baanstee-Noord, dat gesitueerd is aan de noordoostzijde van Purmerend. Dit bedrijventerrein is een voortzetting van de ontwikkeling van bedrijventerreinen Baanstee-West en Baanstee-Oost. Bedrijventerrein Baanstee-Noord ligt direct ten noorden van de provinciale weg N244. Ontsluiting van het bedrijventerrein vindt plaats via deze weg. Baanstee-Noord ligt tevens in de buurt van de rijksweg A7 (afslag 6: Purmerend-Noord).

In het hart van Baanstee-Noord liggen twee nog niet uitgegeven percelen met een gezamenlijke oppervlakte van 130.000 m2. Op een deel van deze percelen is reeds water gerealiseerd. Het landoppervlak is daarom kleiner dan 130.000 m2, namelijk 84.754 m2. In onderstaande figuur in middels een luchtfoto weergegeven wat de huidige situatie in het plangebied is. Beide percelen liggen op dit moment volledig braak.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.UPBANOKAVEL13AB-va01_0005.png"  
Luchtfoto plangebied, inclusief indicatieve begrenzing (rood omlijnd; bron: PDOK Viewer).  

In onderstaande figuren worden nog enkele impressies van de huidige situatie in het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.UPBANOKAVEL13AB-va01_0006.png"  
Impressie plangebied: kavel 13B, bezien vanuit de provinciale weg N244 (bron: Google Street View).  

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.UPBANOKAVEL13AB-va01_0007.png"  
Impressie plangebied: kavel 13A, bezien vanuit de provinciale weg N244 (bron: Google Street View).  

Ten westen, noorden en oosten van het plangebied bevinden zich reeds uitgegeven en voor bedrijvigheid ontwikkelde kavels. Hier bevinden zich onder andere autogarages, een groothandel voor groente en fruit, een horecagroothandel, een groothandel in gereedschappen, ijzerwaren en materieel en een leverancier van bouwmaterialen.

2.2 Voorgenomen ontwikkelingen

Met onderhavig uitwerkingsplan wordt de voor het plangebied geldende bestemming uitgewerkt. Hiermee wordt voldaan aan de uitwerkingsplicht uit artikel 4, eerste lid, van bestemmingsplan 'Bedrijvenpark Baanstee-Noord'. Reden om juist nu over te gaan tot deze uitwerking is dat de gemeente Purmerend kansen ziet om de gronden binnen het plangebied binnenkort uit te geven omdat er nog slechts enkele kavels op Baanstee-Noord direct uitgeefbaar zijn.

Centrale hart Baanstee
Zoals reeds beschreven in het bestemmingsplan 'Bedrijvenpark Baanstee-Noord' wordt in het midden van Baanstee-Noord wordt het hart gerealiseerd. Met een specifieke stedenbouwkundige samenhang en hoge kwaliteit van de te realiseren gebouwen wordt ernaar gestreefd dat dit plan identificeerbaar is als het hart van de gehele Baanstee. Langs de N244 en rondom het hart ligt een gebied waar bedrijven zich kunnen vestigen die een representatieve uitstraling hebben en zich presenteren naar de N244.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.UPBANOKAVEL13AB-va01_0008.png"  
Kavels 13A en 13B als centraal hart van de gehele Baanstee (ten zuiden - buiten de afbeelding - liggen Baanstee-West en Baanstee-Oost)  

De ruimtelijke invulling van de eilanden zullen verwerkt worden in het "Profielenboek Baanstee Noord", de welstandelijke vereisten in het "Beeldkwaliteitsplan Baanstee Noord en de Klimaatadaptieve en Duurzaamheidsmaatregelen in de "Leidraad Duurzaam Bouwen Baanstee Noord". Er zijn wel geïnteresseerden voor de kavels. Om die reden kan in onderhavig plan geen gedetailleerde uitwerking plaatsvinden van de concreet voorgestane ontwikkelingen. In onderstaande alinea's worden wel de kaders geschetst waarbinnen deze ontwikkelingen dienen plaats te vinden.

In artikel 4, tweede lid, onderdeel a van bestemmingsplan 'Bedrijvenpark Baanstee-Noord' is het volgende bepaald:

De op de kaart voor "Uit te werken bestemming Bedrijfsdoeleinden II (UBII)" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven in ten hoogste de milieucategorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals aangegeven op de plankaart;
  • b. (...)

Gelet op hetgeen is aangegeven op de plankaart van het moederplan zijn op het westelijke kavel (kavel 13B) bedrijven van maximaal milieucategorie 3.1 toegestaan. Voor het oostelijke kavel (kavel 13A) zijn dit bedrijven van maximaal milieucategorie 3.2. Tevens zijn op grond van artikel 4, lid 2, onderdelen b en c, ook bijbehorende kantoor- en andere nevenruimtes en bijbehorende voorzieningen zoals al dan niet gebouwde parkeervoorzieningen toegestaan. Per bouwperceel is het percentage brutovloeroppervlak voor bij het bedrijf behorende kantoordoeleinden gelimiteerd tot maximaal 70% van het totale brutovloeroppervlak.

In de bouwvoorschriften van artikel 3 van bestemmingsplan 'Bedrijvenpark Baanstee-Noord', die zijn overgenomen in de planregels van voorliggend uitwerkingsplan, zijn ook regels opgenomen op grond waarvan tot op zekere hoogte een beeld geschetst kan worden van de toekomstige ontwikkelingen binnen het plangebied. Zo mag maximaal 65.000 m2 van het plangebied bebouwd worden (50% van circa 130.000 m2). Zoals eerder aangegeven is de totale oppervlakte van beide percelen 84.754 m2. Voor beide percelen geldt echter dat de eerste 10 meter vanaf de waterlijn niet bebouwd mag worden.

De bruto oppervlakte waarop potentieel gebouwd kan worden is hiermee voor kavel 13A 26.983 m2. Voor kavel 13B is dit 44.671 m2. Dit komt neer op een gezamenlijke bruto oppervlakte waarop potentieel gebouwd kan worden van 71.654 m2. Hiervan mag 65.000 m2 bebouwd worden. Maximaal 90,71% van de oppervlakte waarop potentieel gebouwd kan worden mag met andere woorden bebouwd worden ((65.000/71.654) * 100% = 90,71%). In voorliggend uitwerkingsplan is daarom opgenomen dat maximaal 90% van het bouwvlak bebouwd mag worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.UPBANOKAVEL13AB-va01_0009.png"  
afbeelding "i_NL.IMRO.0439.UPBANOKAVEL13AB-va01_0010.png"  
Bruto oppervlaktes kavels (boven) en oppervlaktes bouwvlak (onder).  

Voor de bepaling van het maximum te realiseren vloeroppervlak dient rekening gehouden te worden met de brutovloeroppervlakindex van max. 1,3. De brutovloeroppervlakindex betreft de verhouding tussen het aantal te realiseren m² brutovloeroppervlak (exclusief gebouwd parkeren) en het aantal m² bouwperceel.

Het bouwperceel komt overeen met het kavel en is 33.546 m² + 51.208 m² = 84.754 m². De brutovloeroppervlakindex bedraagt max. 1,3. Dit komt dus neer op 84.754 m² x 1,3 = 110.180 m² (11,0 ha) brutovloeroppervlak maximaal. Worstcase dient ervan te worden uitgegaan dat al het te bebouwen oppervlak wordt bebouwd, maar de kans is groot dat er in de praktijk geen sprake zal zijn van een maximale invulling.

De maximale bouwhoogte bedraagt 20 meter conform de uitwerkingsregels. Aan de hand van deze maximale maatgevingen kan grofweg een inschatting worden gemaakt van de te verwachten omvang van de toekomstige bedrijfsgebouwen.

Onderdeel van de bouwvoorschriften uit artikel 3 is tevens dat 50% van het totale aantal parkeerplaatsen in een gebouwde voorziening dient te worden ondergebracht. Daarom valt ook te verwachten dat in het plangebied gebouwde parkeervoorzieningen worden gerealiseerd.

Bij besluit van 1 oktober 2015 heeft de gemeenteraad van Purmerend besloten dat van bepalingen in het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3 Wabo afgeweken kan worden indien de afwijkingen aanvaardbaar zijn. Het gebied waarop dit besluit van toepassing is, is bij besluiten van 20 maart 2020 en 30 juni 2021 uitgebreid, waardoor ook kavels 13A en 13B hieronder vallen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Het kader voor een uitwerkingsplan wordt gevormd door diverse nationale, provinciale, (deel-)regionale, en (deel)gemeentelijke nota's. Dit beleid stelt planologische en bestuurlijke beleidskaders (randvoorwaarden) aan de ruimtelijke (on)mogelijkheden voor het plangebied waarmee rekening moet worden gehouden. In dit hoofdstuk wordt voor het plangebied het relevante algemene beleid beknopt samengevat.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is door de rijksoverheid de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Hierin zijn de kaders van het nieuwe rijksbeleid opgenomen. De Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met de ambities: wat willen we bereiken? Vervolgens worden de 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.

De Uitvoeringsagenda beschrijft de vier prioriteiten. De opgaven uit de toelichting kunnen veelal niet apart van elkaar worden aangepakt. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is, over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied,


Het doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: '(a) het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften'. Beschermen en ontwikkelen sluiten elkaar niet per definitie uit en kunnen elkaar zelfs versterken. Echter, gaan beschermen en ontwikkelen niet altijd en overal zonder meer samen en zijn soms echt onverenigbaar. Een optimale balans tussen deze twee vergt steeds een zorgvuldige afweging en prioritering van ongelijksoortige belangen. Om dit afwegingsproces en de omgeving inclusieve benadering richting te geven, is in de NOVI een drietal afwegingsprincipes geformuleerd:

  • 1. Combineren boven enkelvoudig;
  • 2. Kenmerken & identiteit;
  • 3. Afwentelen voorkomen.


Doorwerking plangebied
Het plan sluit aan bij de prioriteit van een duurzaam economisch groeipotentieel. Ingezet wordt op een kwalitatief hoogwaardig hart voor Baanstee-Noord. Op die manier wordt een positieve impuls gegeven aan de economie van Purmerend en de wijdere omgeving. In dit uitwerkingsplan zijn geen strijdigheden met de uitgangspunten van het NOVI opgenomen.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op 1 juli 2017 is het besluit tot wijziging van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening in werking getreden. Het betreft een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking (duurzaamheidsladder).

De laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De behoefte aan deze stedelijke ontwikkeling moet dan worden aangetoond. De behoefte is het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, looptijd bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit). De uitkomst van de beoordeling van de behoefte moet in de plantoelichting worden vermeld. Voor uitwerkings- en wijzigingsplannen kan in het bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering van deze behoefte wordt doorgeschoven naar de toelichting behorende bij het uitwerkings- of wijzigingsplan.

Als stedelijke ontwikkeling wordt bedoeld: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' In het Bro is geen ondergrens voor een minimale omvang vastgelegd van wat een stedelijke ontwikkeling is. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724) dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Voor overige stedelijke functies wordt gesteld dat 'in beginsel' geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m² bedraagt.

Uitgangspunt is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Het doel is een zorgvuldig gebruik van de ruimte en het tegengaan van overprogrammering en de negatieve ruimtelijke gevolgen van leegstand. In het geval in het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, bevat de toelichting een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. De motivering van de behoefte aan die ontwikkeling dient in het licht te worden geplaatst van een goede ruimtelijke ordening en dient zich te richten op het motiveren van de behoefte aan die ontwikkeling met het oog op het tegengaan van ongewenste leegstand en het stimuleren van zorgvuldig ruimtegebruik. De behoefte wordt onderbouwd en afgewogen op het niveau van het verzorgingsgebied van de ontwikkeling. Dit betekent dat de aard en omvang van de ontwikkeling bepalend zijn voor de reikwijdte van de beschrijving van en het overleg over de behoefte, waarvan de resultaten ook zijn opgenomen in de beschrijving.

Doorwerking plangebied
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkelingen is het opstellen van een laddertoets (Ladder voor duurzame verstedelijking) noodzakelijk. Vanwege de omvang van de ontwikkeling (> 500 m² bvo) moet het initiatief beschouwd worden als een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Om die reden heeft BRO een laddertoets uitgevoerd. De onderzoeksopzet van en de belangrijkste overwegingen en conclusies uit deze laddertoets zijn beschreven in de onderstaande alinea's. Voor de volledige laddertoets wordt verwezen naar de bijlagen.

Voor het initiatief is onderzocht of en op welke manier de ingebruikname van ca. 8,4 ha netto bedrijventerrein op de locatie Baanstee-Noord in de gemeente Purmerend te verantwoorden is vanuit de methodiek van de Ladder. De percelen hebben reeds de bestemming 'bedrijfsdoeleinden'. De hoofdvraag van voorliggend onderzoek luidt:

Voldoet het initiatief van de ingebruikname van maximaal ca. 8,4 ha netto bedrijventerrein op Baanstee-Noord (gemeente Purmerend) aan een (kwantitatieve en kwalitatieve) behoefte binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied en is er sprake van duurzaam ruimtegebruik?

Het antwoord op de hoofdvraag van het onderzoek is verkregen door middel van ruimtelijk-functioneel onderzoek, waarbij zowel de kwantitatieve als kwalitatieve behoefte aan de ontwikkeling is onderzocht binnen het verzorgingsgebied. Bij de kwantitatieve analyse zijn de cijfermatige analyses over vraag en aanbod uitgewerkt. De kwalitatieve analyses zijn een verdiepingsslag op de cijfermatige analyses, waarbij o.a. onderscheid is gemaakt tussen kavelgrootte en type bedrijventerrein. Ook is de locatieafweging binnen of buiten het bestaand stedelijk gebied onderzocht en zijn de te verwachten effecten van de ontwikkeling in beeld gebracht. Met de resultaten van het onderzoek is de Ladder doorlopen.

Passend binnen de behoefte van het ruimtelijke verzorgingsgebied
De behoefte dient te worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van het bedrijventerrein. Hierbij zijn de aard en omvang van de ontwikkeling leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen. Het ruimtelijke verzorgingsgebied is in dit geval de regio Zaanstreek - Waterland. Daarmee wordt aangesloten op de regionale schaal van MRA/Plabeka, waarbinnen plannen voor bedrijventerreinen en kantoorlocaties worden afgestemd en waarop behoefteramingen worden afgestemd.

De voorgenomen ontwikkeling is passend binnen de Ladder, omdat er wordt voorzien in een kwantitatieve en kwalitatieve behoefte binnen het ruimtelijke verzorgingsgebied en deze reeds als hard plan in de ramingen is verwerkt.

Kwantitatieve behoefte
Op basis van modellen en extrapolatie van historische uitgifte is aangetoond dat sprake is van een langjarige kwantitatieve behoefte aan bedrijventerrein op de planlocatie. Dit beeld wordt versterkt door de grote actuele vraag naar kavels op Baanstee-Noord in Purmerend.

De verwachte ruimtevraag (in ha) is in 2040 naar verwachting groter dan het huidige direct uitgeefbare harde planaanbod (in ha). Hierbij is het volgende van belang:

  • De kwantitatieve ruimtevraag in de regio is berekend op 64 ha tot 98 ha. in de periode 2021 t/m 2040. Dit is bepaald aan de hand van prognoses op basis van historische uitgifte en een modelmatige berekening door Bureau Buiten in opdracht van de MRA.
  • De actuele uitgiftes laat zien dat de bedrijfskavels in zowel Purmerend als Zaandam zeer gewild zijn in de markt. De vraag is tussen 2016-2020 dubbel zo hoog als berekend is op basis van modellen of historische gemiddelde uitgiftecijfers.
  • Een groot deel van de direct uitgeefbare voorraad van Baanstee-Noord is inmiddels verkocht onder voorbehoud of is onder optie dan wel in reservering uitgegeven. Momenteel per 1-1-2022 resteren er nog enkele vrije kavels met een totale oppervlakte van ca. 4 ha netto.
  • Het totale harde planaanbod in de regio Zaanstreek-Waterland bedraagt per 1-1-2021 ca. 111,7 ha. Dit is inclusief het plangebied. Het aanbod is verdeeld over de gemeenten Zaanstad (65,5 ha) en de gemeente Purmerend (46,2 ha). De overige gemeenten hebben geen hard aanbod meer.
  • Er is geen zachte plancapaciteit in de regio.
  • De overige gemeenten in Zaanstad-Waterland hebben aangegeven geen bedrijventerrein meer te ontwikkelen. In lijn met provinciaal en regionaal beleid wordt ingezet op sterke centrumgemeenten die zorg dragen voor voldoende planaanbod en ontwikkeling van economie en werkgelegenheid voor de regio Zaanstreek-Waterland. Voor de regio Waterland is Purmerend de centrumgemeente en voor de regio Zaanstreek de gemeente Zaanstad.
  • Voor de komende jaren verwachten DNB, CPB en diverse banken in hun economische vooruitzichten een economische groei van meer dan 3%.
  • De druk op de ruimte in de regio Amsterdam is groot. Bedrijven wijken uit naar naburige regio's met aanbod van bedrijfskavels. De regio Zaanstad-Waterland vangt een deel van de behoefte uit Amsterdam op. Op dit moment wordt ca 20% van de bedrijfskavels op Baanstee uitgegeven aan bedrijven uit de regio Amsterdam.

Kwalitatieve behoefte
Een deel van de ruimtevraag betreft het hoogwaardige segment. Dit aandeel van de vraag zal de komende jaren naar verwachting toenemen:

  • De werkgelegenheidsstructuur van Zaanstreek-Water-land laat een specialisatie en sterke werkgelegenheidsgroei zien in dienstverlenende sectoren en de bouw.
  • De uitgiften de afgelopen jaren zijn vooral aan bedrijven uit de automotive, bouw, groothandel, lichte productiebedrijven uit de foodindustrie, kunststofindustrie en lichte metaalindustrie. Een belangrijk deel is van deze vraag is naar kavels in het hoogwaardige segment.

Kwantitatief en kwalitatief aanbod

  • De gemeente Purmerend biedt met het hoogwaardige bedrijventerrein Baanstee-Noord ruimte aan bedrijven met een ruimtevraag uit een brede regio. Baanstee-Noord is daarmee het enige aanbod in de regio Waterland. Deze ontwikkeling past in het provinciale en regionale beleid om te komen tot sterke steden die zorgen voor opvang van de regionale woonbehoefte en behoefte aan bedrijfsruimte.
  • Daar waar Zaanstad met HoogTij zich richt op watergebonden bedrijven en grotere bedrijven uit zwaarder milieucategorieën richt Baanstee-Noord zich voornamelijk op bedrijven in de food- en foodgerelateerde sector (waaronder visbe- en verwerking) inclusief koel en vries, bouw- en bouwmaterialen inclusief houtbouw, circulaire economie, recycling en aan deze sectoren gerelateerde (stads-)logistiek.
  • Baanstee-Noord is een gesegmenteerd bedrijventerrein, waarvan een (beperkt) deel geschikt is voor het hoogwaardige segment;
  • Het uitgeefbare hoogwaardige aanbod in het plangebied, richt zich op het hoogwaardige segment. Dit segment is nauwelijks tot zeer beperkt in de regio Zaanstreek-Waterland beschikbaar.
  • Op dit moment resteren op Baanstee-Noord enkele kavels met een oppervlakte van ca. 4 ha vrij uitgeefbaar;
  • In de regio zijn momenteel 82 bedrijfsruimte te koop en te huur. Hiervan zijn er 6 in het moderne/hoogwaardige segment. Het totale oppervlak van dit aanbod is 1,1 ha. Dit aanbod concentreert zich in de gemeenten Wormerland (0,3 ha) en Zaanstad (0,8 ha).

Aanvaardbare ruimtelijk-functionele effecten bedrijventerrein
De effecten van het planinitiatief zijn in het perspectief van de ladder ruimtelijk aanvaardbaar. Hierbij is het volgende van belang:

  • De planlocatie maakt deel uit van bedrijventerrein Baanstee-Noord. Het vormt het centrale hart van dit bedrijventerrein en is in de regionale afstemming reeds als hard plan opgenomen en verwerkt.
  • Gezien de hoge uitgiftecijfers van de afgelopen jaren en de hoge economische groeicijfers die voor de komend jaren worden voorzien zal het harde planaanbod, alsmede de beperkte leegstand van bestaand vastgoed, binnen afzienbare tijd onvoldoende zijn om te voorzien in de ruimtevraag t/m 2040.
  • Het hoogwaardige aanbod dat op de planlocatie zal worden aangeboden is momenteel niet of nauwelijks beschikbaar. Het vormt daarmee een goede aanvulling op het bestaande vestigingsklimaat, de werkgelegenheidsstructuur en de omgeving.
  • Er treden er naar verwachting geen ruimtelijk onaanvaardbare leegstandseffecten op bij uitbreiding van het direct uitgeefbare aanbod.

Gesitueerd binnen/buiten bestaand stedelijk gebied
Conform de provinciale Omgevingsverordening is de ontwikkeling binnen het stedelijk gebied gelegen, aangezien het gelegen is op het bestaande bedrijventerrein Baanstee-Noord.

In die zin voldoet deze locatie aan de ladder.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie NH2050

Op 19 november 2018 hebben Provinciale Staten van Noord-Holland de Omgevingsvisie NH2050 vastgesteld. Hierin staat de visie van de provincie op de fysieke leefomgeving beschreven. De provincie zet in op een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid, zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven.

Een belangrijke kwaliteit van Noord-Holland ligt in de grote mate van diversiteit aan steden, landschappen en regio’s. Alle met een sterke eigen identiteit. Hiermee heeft de provincie Noord-Holland een sterke troef in handen. Het is daarom van groot belang ze te bewaren en te versterken. Economische ontwikkelingen dienen qua aard, omvang en vorm aan te sluiten bij de regio of plek. Op bestaande goed renderende en goed gelegen bedrijventerreinen wordt gezocht naar mogelijkheden voor verdichting, bijvoorbeeld in de vorm van stapeling.

Doorwerking plangebied
Onderhavig plan voorziet in de mogelijkheid tot het ontwikkelen van bedrijfsbebouwing op een bestaand bedrijventerrein. De bouwpercelen binnen het plangebied zijn op grond van het moederplan reeds bestemd met een uit te werken bedrijfsbestemming. Er wordt tevens ingezet op intensief ruimtegebruik. Hiermee is sprake van duurzaam ruimtegebruik. Daarmee past de ontwikkeling binnen de kaders van de Omgevingsvisie NH2050.

3.2.2 Omgevingsverordening NH2020

Op 22 oktober jl. is de provinciale Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld. Deze is op 17 november 2020 in werking getreden. Deze verordening zet in op het mogelijk maken van ontwikkelingen zoals woningbouw en de energietransitie en op het beschermen van mooie en bijzondere gebieden in Noord-Holland, met een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid. De verordening bevat instructieregels voor gemeenten die beperkingen stellen aan wat in ruimtelijke plannen kan worden opgenomen. Een ruimtelijk plan kan uitsluitend voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als de ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken.

Doorwerking plangebied
Er is geen sprake van strijdigheid met de regels die vastgelegd zijn in de Omgevingsverordening NH2020. De ontwikkelingen waarin onderhavig plan voorziet zijn tevens in overeenstemming met de binnen de regio gemaakte afspraken.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regiovisie Waterland 2040 (Vitaal met Karakter)

Voor de lange termijn heeft de regio een ontwikkelingskader tot 2040 opgesteld, de Regiovisie Waterland 2040. In deze visie staat behoud en zo mogelijk versterking van het kenmerkende authentieke karakter van de regio Waterland voorop, maar wel met de noodzakelijk sociaal-economische en infrastructurele impulsen om de kernen vitaal te houden en het gebied binnen de Metropoolregio Amsterdam bereikbaar te maken. Naast maatregelen om het authentieke karakter van het landelijk gebied te bewaren, vergt dat op vele locaties een forse inspanning in de kwaliteit van de leefomgeving, selectieve uitbreiding voor noodzakelijke sociaal-economische ontwikkelingen en duurzame oplossingen voor beheer en terugdringing van het woon-werkverkeer. Op die manier ontstaat een duurzame vitale regio met een herkenbaar eigen karakter.

Doorwerking plangebied
Onderhavige ontwikkeling past goed in het beleid zoals weergegeven in de Regiovisie. Het bepaalde in dit uitwerkingsplan is niet strijdig met dit beleid.

3.3.2 Metropoolregio Amsterdam

Purmerend maakt onderdeel uit van Metropoolregio Amsterdam (MRA). Dit is een samenwerkingsverband van de provincies Noord-Holland en Flevoland, 32 gemeenten en de Vervoerregio Amsterdam. De MRA behoort tot de Europese top vijf van economisch sterke regio's. De rode draad van de samenwerking is het behouden en versterken van die internationale concurrentiepositie. De door de partners geformuleerde hoofdopgaven zijn (thematisch) neergelegd in de 'Gebiedsagenda 2013' en richten zich m.n. op het optimaliseren van het fysieke vestigingsklimaat (economie), het tijdig voorzien in kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwbehoefte in 2040 (verstedelijking) en het op orde brengen en houden van een goed functionerend mobiliteitsnetwerk (bereikbaarheid). De agenda levert een 'voorraadkamer' op voor de besluitvorming over programma's en projecten in het Bestuurlijk Overleg Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (BO-MIRT). De agenda richt zich voornamelijk op het verbeteren van de infrastructuur en het milieu. De agenda verzet zich niet tegen het voorzien in een tweetal bedrijfskavels binnen het plangebied.

De MRA heeft een eigen langetermijnvisie in de vorm van het Ontwikkelingsbeeld 2040 uit 2007. De MRA wil een internationaal concurrerende regio zijn met compacte steden in een voor recreanten aantrekkelijk landschap en met een infrastructureel netwerk dat de kernen met elkaar, het landschap en de rest van de wereld verbindt. De regio zet in op woningbouw, de creatieve industrie, de maakindustrie en de circulaire economie, wil een omslag naar duurzame energiebronnen en koestert grote bedrijven als het Havenbedrijf Amsterdam. In 2014 verscheen een overzicht van accentverschuivingen ten opzichte van dit Ontwikkelingsbeeld: Doorbouwen op het fundament. Op basis van nieuwe trends en inzichten focust de MRA o.a. op meer stedelijke verdichting, intensivering van de transformatieopgave, beter benutten van OV-knooppunten en – naast bescherming – een betere benutting van het landschap.

Om dit te bereiken zijn is voor de korte termijn een Ruimtelijk-economische Actie-Agenda 2016-2020 opgesteld, met een doorkijk naar de komende tien jaar.

3.3.3 Regionaal Detailhandelsbeleid Vervoerregio Amsterdam

De uitgangspunten van dit beleid kunnen worden vertaald en aangevuld door een aantal hoofdlijnen:

  • 1. Detailhandelsvestigingen zijn louter gevestigd in verstedelijkt of te verstedelijken gebied: hoofdwinkel-, stadsdeel- of wijkcentra, alsook op specifiek benoemde locaties op bedrijventerreinen;
  • 2. De bestaande winkelstructuren zullen door middel van offensief beleid versterkt moeten worden. Locaties die kansrijk en structuurversterkend zijn, morgen worden (her)ontwikkeld en uitgebreid. Buiten de gewenste structuur worden ontwikkelingen tegengegaan.
  • 3. Bestaande perifere locaties: Alleen op bepaalde –reeds als zodanig door de regio aangemerkte- locaties/bedrijventerreinen is grootschalige detailhandel toegestaan.
  • 4. Voorwaarde moet zijn dat brancheverruiming de detailhandelstructuur versterkt.
  • 5. Naast locaties voor grootschalige detailhandel zonder branchebeperkingen, zijn er de traditionele PDV-locaties, waar louter de PDV-branches zijn en blijven toegestaan.
  • 6. Nieuwe perifere detailhandellocaties worden in beginsel tegengegaan;
  • 7. Gemeenten kunnen via het bestemmingsplan aanvullende eisen met betrekking tot branchering stellen.
  • 8. Iedere gemeente legt de lokale detailhandelstructuur in ruimtelijke termen vast als onderdeel van de gemeentelijke structuurvisie of in een gemeentelijke detailhandelvisie. Deze visie / dit beleid past binnen het regionale detailhandelsbeleid.

In voorliggend uitwerkingsplan is alleen ondergeschikte detailhandel toegestaan.

3.3.4 Uitvoeringsstrategie bedrijven en kantoren (Plabeka)

In het Platform Bedrijventerreinen en Kantoorlocaties (Plabeka) werken de gemeenten in de MRA samen met de Vervoerregio Amsterdam om als Noordvleugel beter op de wensen van het internationale bedrijfsleven in te kunnen spelen. In de Uitvoeringsstrategie Plabeka 2010-2040 zijn afspraken gemaakt over het schrappen van planaanbod kantoren en bedrijventerreinen en het aanpakken van verouderde bedrijventerreinen.

Het Plabeka geeft aan dat de opgave ten aanzien van bedrijventerreinen anders is dan die voor kantoren. Waar er met betrekking tot kantoren wordt uitgegaan van een noodzaak tot het reduceren van planvorming die kantoren mogelijk maakt is het ten aanzien van bedrijventerreinen juist zo dat het de vraag is of tijdig voldoende ruimte met de juiste kwaliteit en binnen het relevante segment in elk deelgebied kan worden geboden. Gekeken naar de programmering laat het deelgebied 'Zaanstreek/Waterland', waartoe ook Purmerend behoort, het grootste absolute en relatieve tekort zien. Het berekende tekort tot het jaar 2030 bedraagt hier 250 ha. Ten aanzien van Purmerend wordt benoemd dat de stad een regionale opvangfunctie voor Waterland vervult en dat voor het vervullen van deze functie bedrijventerrein 'Baanstee-Noord' voorzien is.

Doorwerking plangebied
In de Uitvoeringsstrategie Plabeka 2010-2040 wordt ervan uitgegaan dat de uitgeefbare ruimte op Baanstee-Noord vanaf het jaar 2008 beschikbaar komt voor ontwikkelingen. Met onderhavig plan wordt uitgave van een deel van deze gronden mogelijk gemaakt. Het betreft hier gronden die nog niet eerder waren uitgegeven. Door deze gronden nu uit te geven kan Baanstee-Noord de rol van regionale opvangfunctie blijven vervullen. De gemeente Purmerend ziet namelijk kansen om de twee percelen binnen het plangebied in de aankomende jaren uit te geven. In 2022 wordt een nieuwe vraagraming voor bedrijventerreinen opgesteld door Plabeka.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Purmerend 2005-2020

In de Structuurvisie Purmerend 2005-2020, vastgesteld op 2 maart 2006, heeft de gemeenteraad van Purmerend een toetsingskader neergelegd voor gewenste en bestaande ontwikkelingen binnen de gemeente. In de structuurvisie worden vier ambities verwoord die leidend dienen te zijn bij de ontwikkeling van de stad Purmerend tot 2020.

  • 1. Purmerend is het centrum van Waterland: Uiteen wordt gezet dat Purmerend wil investeren in haar functies waarin zij een regionale rol heeft, om de positie als centrum van Waterland te behouden. De manier waarop Purmerend dit wil bereiken is door te investeren in een veelzijdig, herkenbaar en toegankelijk centrum met kwalitatief hoogwaardige openbare ruimte en door te streven naar een hoog niveau van voorzieningen in zowel het centrum als in andere delen van de stad.
  • 2. Purmerend werkt aan een evenwichtigere woon-werkbalans. In de structuurvisie wordt beschreven dat Purmerend voor de werkgelegenheid sterk afhankelijk is van Amsterdam. Dit is een kwetsbaar punt. Belangrijk is daarom dat Purmerend haar economische punten verder ontwikkelt. Dit is onder meer van belang voor jongeren die in Purmerend zijn geboren en zich nu op de arbeidsmarkt gaan begeven, omdat zij meer geneigd zullen zijn om in Purmerend te werken.
  • 3. Purmerend versterkt haar verbindingen in groen, blauw en grijs. Gesteld wordt dat de kwaliteit van de ligging van de stad veel beter benut kan worden. De kwaliteiten van het buitengebied zijn in de wijken ruimschoots aanwezig, maar zijn op het niveau van de stad te weinig herkenbaar en andersom worden de kwaliteiten van de stad daarbuiten nauwelijks (h)erkend. Uiteen wordt gezet dat de aantrekkelijke ligging van Purmerend veel meer benut kan worden om de kwaliteit van het wonen in de stad te verhogen, om de kansen voor toerisme te vergroten en om het beeldmerk van de stad neer te zetten. Tevens wordt gesteld dat het versterken van de stedelijke structuren kan helpen mensen zich meer verbonden te laten voelen met hun stad en om een betere oriëntatie te krijgen op de stad en haar omgeving.
  • 4. Purmerend kiest voor bloei in plaats van groei. Purmerend heeft zich decennia lang gericht op groei. Nu moet de omslag komen naar het investeren in identiteit en kwaliteit. Beschreven wordt dat het doel niet langer is om woningen te bouwen en nieuwe wijken te ontwikkelen, maar toe te werken naar een complete stad die op basis van kwaliteit de concurrentie aan kan met de steden in de omgeving en die toegesneden is op de demografische veranderingen.

In 2013 is de strategische plankaart, behorende bij de structuurvisie Purmerend 2005 - 2020, als eerste stap in het proces om te komen tot en vooruitlopend op een integrale herziening, aangepast aan de actuele stand van zaken. Het betreft een beleidsneutrale actualisering, waarbij op de plankaart de wijzigingen zijn verwerkt die in de achterliggende periode (sinds 2006) doorgevoerd zijn in of op grond van het gemeentelijk beleid. Deze kaart gaat vergezeld van een toelichting daarop.

Doorwerking plangebied
Op de strategische plankaart behorende bij de Structuurvisie Purmerend 2005-2020 (aangepaste versie, 2013) is het plangebied aangeduid als 'Bedrijventerrein' en als deel uitmakend van het cluster 'Bedrijvenpark Baanstee-Noord - voorraad bedrijfsgronden tot 2030'. Uit de toelichting op de plankaart blijkt dat met deze laatste aanduiding een aanduiding van de gewenste ontwikkelrichting betreft als opgenomen in de regiovisie Waterland 2040. In de structuurvisie is verder aangegeven dat bedrijven op bestaande bedrijventerreinen blijven en dat Baanstee-Noord ontwikkeld wordt. In de structuurvisie wordt tevens aangegeven dat Baanstee-Noord een van de laatste mogelijkheden voor ontwikkeling van bedrijventerreinen binnen de gemeente is en dat er ruimte is voor de ontwikkeling van Baanstee-Noord.

Aangezien onderhavig plan een uitwerking is van de beoogde ontwikkelrichting die verwoord is in de gemeentelijke structuurvisie, past het plan zeer goed binnen de kaders van deze structuurvisie.

3.4.2 Ruimte voor Purmerend (omgevingsagenda voor Purmerend richting 2040)

Het stuk 'Ruimte voor Purmerend (omgevingsagenda voor Purmerend richting 2040)' is een dynamische agenda die naast politiek-bestuurlijke focus vooral duidelijkheid biedt over de ambities van de gemeente Purmerend. Purmerend wordt hierin neergezet als compacte woonstad met sterke OV-verbindingen naar de hoofdstad maar ook uitstekende fietsverbindingen naar de omgeving en buitengebied. Een stad waarin de wijken een zelfvoorzienend karakter hebben op het gebied van voorzieningen.

Aan bovenstaande beschrijving kunnen troeven en waardevolle aspecten worden toegevoegd waaruit ambities voortvloeien. De nabijheid van Amsterdam, het voorzieningenaanbod, het OV-netwerk en de betaalbare woningvoorraad zijn bekende troeven. Waardevolle aspecten zijn het dorpse karakter, de tevredenheidsstabiliteit en het brede scala en diversiteit van voorzieningen, omgeving en activiteiten. De ambities die hieruit zijn geformuleerd (samengevat):

  • De urgentie en noodzaak om verder te bouwen aan woongelegenheid in een grotere diversiteit voor zowel huidige als toekomstige generaties; een flink deel van de opgave dient plaats te vinden in het bestaande stedelijke gebied.
  • Regionale functie van 'de zorg' waarborgen. De compacte en consequente wijkstructuur van Purmerend leent zich al goed voor dagelijkse voorzieningen en zorg (ziekenhuis, EHBO, verpleeghuis, opvang o.m.), voldoende aangepaste huisvesting is ook aanwezig. De ambitie is om deze regionale functie met het oog op de toekomst (vraag naar zorg) te behouden en versterken.
  • Versterking van de toeristische sector door Purmerend als pleisterplaats en verblijfsstad op de kaart te zetten voor iedereen die Laag Holland bezoekt.

Om vorm te geven aan de groei van Purmerend worden scenario's bekeken. Gelet op de ladder voor duurzame verstedelijking ligt intensivering van (vastgoed in) de bestaande stad als eerste mogelijkheid voor de hand en vervolgens wordt het verstedelijken van de randen nader als mogelijkheid bezien.

Doorwerking plangebied
In het stuk 'Ruimte voor Purmerend (omgevingsagenda voor Purmerend richting 2040)' wordt expliciet aangegeven dat de gemeente Purmerend bedrijventerrein Baanstee-Noord wil versterken. Onderhavig uitwerkingsplan voorziet in een de mogelijkheid tot uitgave van twee percelen op bedrijventerrein Baanstee-Noord. Op deze percelen is vestiging van bedrijven beoogd, waarbij wordt ingezet op een 'kwalitatief hoogwaardig hart' in de Baanstee. Hiermee wordt bedrijventerrein Baanstee-Noord versterkt. Daarmee past de past de ontwikkeling binnen de kaders van het stuk 'Ruimte voor Purmerend (omgevingsagenda voor Purmerend richting 2040)'.

3.4.3 Economische Visie

De gemeenteraden van Beemster en van Purmerend hebben in het voorjaar van 2021 de economische visie 'Beemster+Purmerend#datwerkt' vastgesteld. In deze visie wordt aan de hand van een viertal ambities het economisch perspectief beschreven van de (nieuwe) gemeente die per 1 januari 2022 ontstaat. De ambities zijn:

  • 1. Ons verhaal waarmaken
  • 2. Investeren in onze mensen
  • 3. Ons gebied verder ontwikkelen
  • 4. Onze economische basis versterken

Deze ambities zijn vertaald in een aantal concrete thema's: voedselkamer van Amsterdam, circulaire makers, IT en esports, zorg en welzijn, leren en pionieren, centrumimpuls, bedrijventerreinen en knooppunt werelderfgoed. De thema's haken aan bij onze waarden en onze kracht en ze vormen de basis voor ons economisch profiel. De bedoeling is, dat de uitwerking van de diverse thema's wordt ondergebracht in een uitvoeringsagenda.

De gemeente stimuleert ontwikkeling en beweging, zeker ook op economisch vlak, en staat open voor initiatieven die waarde toevoegen aan de stad, het gebied en de plek. De gemeente faciliteert deze op een wijze die voor dat initiatief en dat moment passend is.

In de economische visie is een specifieke visie geformuleerd ten aanzien van Baanstee-Noord. Hierover is het volgende opgenomen:

Wij maken van onze bedrijventerreinen duurzame locaties, waar het mkb en grote spelers samen werken aan de transitie naar circulair en energieneutraal. Dat vraagt ook om een toekomstgerichte invulling: wij zetten vanuit Baanstee-Noord en de toekomstige uitbreiding daarvan in op locaties waar bedrijven met elkaar verbonden worden om proces- en productieketens te sluiten. De reststroom van de ene onderneming als grondstof voor de andere. En we werken aan zero emissie. Nabijheid en clustering is een belangrijke voorwaarde voor circulariteit – zo voorkomen we ook onnodig transport. We voorzien een regionale functie voor Baanstee: we willen bedrijvigheid uit de regio hier de ruimte geven om te starten en groeien.

Doorwerking plangebied
Onderhavig uitwerkingsplan voorziet in meer ruimte voor bedrijvigheid uit de regio om te starten en te groeien. Hiermee wordt aangesloten bij hetgeen is opgenomen in de economische visie 'Beemster+Purmerend#datwerkt'.

3.4.4 Duurzaamheidsagenda 2020-2023

Het Klimaatakkoord van 28 juni 2019 vormt de basis voor het gemeentelijk duurzaamheidsbeleid zoals verwoord in de Duurzaamheidsagenda 2020-2023. De volgende thema's staan centraal:

1. Duurzaamheid in de gebouwde omgeving:

  • uitvoering Proeftuin Aardgasvrij.
  • uitbreiding capaciteit en netwerk van Stadsverwarming Purmerend.
  • transitievisie Warmte die wordt vertaald in Wijkuitvoeringsplannen, waarbij per wijk wordt aangegeven welke niet-fossiele warmtebronnen in aanmerking komen.
  • verduurzaming van de bestaande woningvoorraad ondersteunen met subsidies en duurzaamheidsleningen.

2. Duurzame bedrijven:

  • verminderen CO2-uitstoot bedrijven;
  • bedrijfsterreinen duurzaam revitaliseren;
  • gebruik van duurzame grondstoffen.
  • versterking circulariteit van grondstoffen.

3. Duurzame mobiliteit:

  • streven naar instandhouding van het fijnmazig openbaar vervoerssysteem;
  • versterken laadinfrastructuur elektrische voertuigen door inventariseren mogelijke locaties voor het plaatsen van laadpalen;
  • uitbreiding aantal laadpunten met in achtneming voldoende spreiding over de gemeente.
  • toepassen van alternatieve (bio-)motorbrandstoffen;
  • vermindering CO2-uitstoot voertuigen.

4. Duurzame energie:

  • aanjagen initiatieven voor duurzame energieproductie.

5. Duurzame stad en regio:

  • regionale Energiestrategie waarin wordt aangegeven welke niet-fossiele energiebronnen kunnen worden benut en waar deze ruimtelijk kunnen worden ingepast.
  • benutting van subsidie-mogelijkheden.

6. Duurzame gemeente:

  • streven naar 75% van het afval gescheiden ophalen;
  • klimaatbestendigheid bebouwde kom Purmerend vergroten;
  • klimaatadaptief bouwen;
  • duurzaam inkoop- en aanbestedingsbeleid gemeente;
  • actieve informatieverstrekking over investeringsmogelijkheid en in energieopwekking en -besparing door invulling van een lokaal informatieloket.
  • verduurzamen gemeentelijk vastgoed;
  • stimulering verduurzaming Schoolgebouwen.
  • stimuleren Duurzame vaarrecreatie.

Doorwerking plangebied
De ruimtelijke invulling van de eilanden zullen verwerkt worden in het "Profielenboek Baanstee Noord", de welstandelijke vereisten in het "Beeldkwaliteitsplan Baanstee Noord en de Klimaatadaptieve en Duurzaamheidsmaatregelen in de "Leidraad Duurzaam Bouwen Baanstee Noord".

Bij de uitwerking van de plannen zal zo veel als mogelijk rekening worden gehouden met de Duurzaamheidsagenda.

3.4.5 Visie Leefbare Stad 2040

Gemeente Purmerend heeft tot 2040 een bouwopgave van 10.000 woningen. De stad gaat verdichten en de druk op de openbare ruimte wordt groter. Bovengronds doordat meer mensen gebruik gaan maken van dezelfde openbare ruimte. Ondergronds omdat er uitbreiding van kabels, leidingen, riolering en stadsverwarming nodig is. Het groen in de stad staat onder druk. Daarnaast treedt er klimaatverandering op. De kans op wateroverlast, hittestress en droogte in de stad wordt groter. Dit vraagt om een andere inrichting van het openbare gebied, gebouwen en de particuliere terreinen. Op 26 maart 2020 is de Visie Leefbare Stad 2040 (Steen en groen in balans voor een leefbaar en aantrekkelijk Purmerend) door de raad vastgesteld. In deze visie worden de kansen benoemd hoe steen en groen in balans blijven voor een leefbare stad. Het is een overkoepelend plan dat een stip op de horizon richting 2040 weer geeft, kansen benoemd en vier uitwerkingen kent:

  • 1. Bomenplan (is gereed),
  • 2. Klimaatadaptatieplan (is gereed),
  • 3. Parkenplan (is gereed)
  • 4. Een uitwerking voor Natuurinclusief bouwen (wordt naar verwachting medio 2021 vastgesteld).

Met de vaststelling van de visie zal in vervolg bij elke ontwikkeling in de stad onderbouwd moeten worden wat er is gedaan op het gebied van goede bomen, klimaatadaptatie en natuurinclusief bouwen. In stukken die naar het college en de gemeenteraad gaan zal hier nadrukkelijk aandacht aan moeten worden besteed. De gemeentelijke groenbeheerder, ecoloog en beleidsadviseur klimaatadaptatie kunnen hierin advies geven.

3.4.6 Groenkoers

De nota Groenkoers, op 28 november 2014 door de gemeenteraad vastgesteld, geeft de richting aan die de gemeente opgaat met het gemeentelijke groen in zijn totaliteit. De essentie ervan is dat ingezet wordt op de verbetering van de kwaliteit van de beplanting om ook op lange termijn over een duurzame groenbasis te beschikken tegen acceptabele kosten. De Groenkoers schetst het belang van het groen voor de stad als integraal onderdeel van de openbare buitenruimte. Groen is mede bepalend voor de identiteit, het imago, de kwaliteit en de leefbaarheid van de stad. In de Groenkoers is de kapvergunning en lijst bijzondere bomen geregeld. Tevens wordt duidelijk het verschil gemaakt tussen de hoofdstructuur en de franjestructuur van de gemeente. Bewoners kunnen invloed hebben op hun buitenruimte door groen te adopteren, dit beperkt zich tot kleinere vrij gelegen stukjes groen die geschikt zijn om naar eigen inzicht in te richten. Bomen vallen altijd onder het gemeentelijk beheer. Een van de uitwerkingen van de nota Groenkoers is het Bomenplan 2020-2040.

3.4.7 Bomenplan 2020-2040

Op 25 maart 2020 heeft de gemeenteraad het Bomenplan Purmerend 2020-2040 vastgesteld. Het doel van het Bomenplan is om de komende decennia een kwalitatief goed bomenbestand te waarborgen.

In het Bomenplan worden de uitdagingen en kansen voor het bomenbestand beschreven. Boomziektes, bouwwerkzaamheden en slechte groeiplaatsen zijn de reden dat veel bomen de komende jaren zullen uitvallen. Voor goed beheer zijn een aantal zaken nodig: goede ondergrond en ruimte zodat bomen oud kunnen worden, de juiste soort bomen die aansluiten op de ecologische structuren en die ziektes geen tot weinig kans geven, en tenslotte integraal plannen van projecten. De nadruk ligt op kwaliteit (gezonde grote bomen) en integraliteit (stedelijke bijdrage en samenwerken). Kwaliteit gaat voor kwantiteit. Het beheer wordt in eigen onderhoud gedaan en bomen kopen we zelf in zodat de kwaliteit en veiligheid binnen de organisatie geborgd is. Er worden bomen vervangen, maar alleen met een juiste groeiplaats en wanneer er voldoende ruimte is onder- en bovengronds. Het doel is om de gemiddelde leeftijd van het bomenbestand fors te verhogen. De groeiplaats is zo ingericht dat de boom minstens 60 jaar kan groeien. We investeren dus in de bodem. Parken zijn een belangrijke plek voor grote, monumentale bomen. Waardevolle bomen worden zoveel mogelijk behouden. Tenslotte is ecologie een belangrijk onderdeel van het beheer. Integraal plannen van projecten betekent dat bomen aan de voorkant van alle projecten worden meegenomen, zowel in beheerprojecten als nieuwbouw- en infrastructuurprojecten. In alle projecten wordt rekening gehouden met de uitgangspunten uit het Bomenplan.

Groen en bomen zijn niet het sluitstuk of 'opvulling' van een ontwerp: ze zijn van groot belang voor de leefbaarheid van de stad.

Doorwerking plangebied
Binnen het plangebied zijn bomen aanwezig langs de Westerweg en de Kwadijkerweg (net buiten plangebied). Deze zullen behouden blijven. Indien nieuwe bomen geplant gaan worden, zal dit worden voorgelegd aan de boombeheerder. Hierbij zal rekening worden gehouden met het gemeentelijke bomenbeleid.

3.4.8 Bomenlijst

Op de Bomenlijst van Purmerend staan de waardevolle bomen van de stad. De kap van deze bomen is alleen toegestaan met een ontheffing op het kapverbod. Om deze waardevolle bomen ook anderszins te beschermen dient bij nieuwe ontwikkelingen - in het geval dat er zich waardevolle bomen in of in de nabijheid van het plangebied bevinden - m.b.t. die beschermde bomen een Bomen Effect Analyse (BEA) conform het handboek Bomen van het norminstituut Bomen te worden uitgevoerd. Een BEA is een gestandaardiseerde beoordeling die alle mogelijke effecten van de bouw of aanleg op het duurzaam voorbestaan van de boom in beeld brengt. Hierin wordt ook omschreven hoe de nadelige effecten tot een minimum kunnen worden beperkt. Bovendien wordt onderzocht wat het meest boomvriendelijke alternatief is.

In onderstaande afbeelding is een uitsnede uit de kaart behorende bij de gemeentelijke bomenlijst weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.UPBANOKAVEL13AB-va01_0011.png"  
Uitsnede uit kaart behorende bij de gemeentelijke bomenlijst, inclusief bijbehorende legenda (ligging plangebied indicatief aangeduid met oranje kader; bron: gemeente Purmerend).  

Uit bovenstaande kaartuitsnede volgt dat binnen het plangebied structuurbomen aanwezig zijn. Deze bomen bevinden zich echter niet op de te ontwikkelen kavels 13A en 13B, maar langs de door het plangebied lopende Westerweg. Ook langs de ten noorden van het plangebied gelegen Kwadijkerweg liggen structuurbomen. Vooralsnog wordt ervan uitgegaan dat deze bomen niet worden aangetast bij de verdere ontwikkeling van de percelen. Gelet op de afstand tussen de bomen en de twee uit te geven kavels, gecombineerd met het gegeven dat er water aanwezig is tussen de structuurbomen en de uit te geven kavels waarop ontwikkelingen voorzien zijn, is het onaannemelijk dat er negatieve effecten zullen optreden op de bomen in kwestie.

3.4.9 Klimaatadaptatieplan Zaanstreek Waterland en Purmerend 2021-2024

Op 17 december 2020 heeft de gemeenteraad van Purmerend het Klimaatadaptatieplan Zaanstreek Waterland en Purmerend 2021-2024 vastgesteld. Hierin wordt beschreven hoe de regio en de gemeente Purmerend zich voorbereiden op een veranderend klimaat. Het bevat de uitgangspunten en maatregelen die nodig zijn om de schadelijke effecten van hevige neerslag, extreme hitte, langdurige droogte en zeespiegelstijging zoveel mogelijk te beperken.

In lijn met het landelijke Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie is het klimaatadaptatieplan gebaseerd op de klimaatscenario's van het KNMI voor 2050. De ambitie is om in 2050 een klimaatbestendig en waterrobuuste gemeente te zijn. In regionaal verband zijn leidende principes geformuleerd en doorvertaald naar vier uitgangspunten voor een klimaatadaptieve gemeente, zoals meer groen en meer ruimte voor water in de stad, klimaatadaptief maatwerk en gedeelde verantwoordelijkheid. De gemeente kiest bijvoorbeeld voor meer bomen, meer ruimte voor tijdelijke wateropvang, het hanteren van het MRA basisveiligheidsniveau klimaatbestendige nieuwbouw (Basisveiligheidsniveau klimaatbestendige nieuwbouw 3.0) en het stimuleren van vergroening onder particulieren. Aan het lokale plan is een uitvoeringsagenda met maatregelen, projecten en onderzoeken verbonden.

De gemeente Purmerend committeert zich aan de Intentieovereenkomst klimaatbestendige nieuwbouw MRA. Klimaatadaptatie dient in elk project meegenomen te worden. Hierbij worden de MRA Basisveiligheidsniveaus klimaatbestendige nieuwbouw gehanteerd. De basisveiligheidsniveaus zijn onderverdeeld in vijf thema's: wateroverlast, droogte, hitte, overstromingen en natuurinclusief bouwen. De uitgangspunten en de daarbij behorende basisveiligheidsniveaus beschrijven waar nieuwbouw minimaal aan moet voldoen om klimaatbestendig te zijn, schade door het veranderende klimaat te verminderen en de leefbaarheid te vergroten.

Doorwerking plangebied
De ruimtelijke invulling van de eilanden zullen verwerkt worden in het "Profielenboek Baanstee Noord", de welstandelijke vereisten in het "Beeldkwaliteitsplan Baanstee Noord en de Klimaatadaptieve en Duurzaamheidsmaatregelen in de "Leidraad Duurzaam Bouwen Baanstee Noord".

Bij de uitwerking van de plannen zal zo veel als mogelijk rekening worden gehouden met het Klimaatadaptatieplan. Wel is reeds duidelijk dat het binnen het plangebied gerealiseerde water zal worden behouden. Hiermee wordt ruimte geboden voor het opvangen van water. Ook zullen de binnen het plangebied aanwezige bomen worden behouden. Bij de uitwerking van de plannen worden de uitgangspunten en de daarbij behorende basisveiligheidsniveaus meegenomen.

3.4.10 Nota Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving Purmerend 2016-2019

De Nota Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving Purmerend 2016-2019 is op 22 december 2015 door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. Deze nota beschrijft de bestuurlijke uitgangspunten en beleidskeuzes over de regelgeving op het gebied van het omgevingsrecht, APV en bijzondere wetten. Op basis van deze uitgangspunten, beleidskeuzes en een uitgevoerde omgevingsanalyse zijn prioriteiten en operationele doelstellingen voor de vergunningverlening, toezicht en handhaving geformuleerd. In de nota wordt ook beschreven op welke wijze de gemeente Purmerend ervoor zorgdraagt dat wet- en regelgeving wordt nageleefd.

De gemeente Purmerend wil een veilige, schone en gezonde woon-, werk- en leefomgeving voor haar burgers en bedrijven. Dat wil de gemeente bereiken door de duurzaamheid, veiligheid en leefbaarheid te vergroten en te waarborgen. Belangrijke waarden hierbij zijn 'schoon, heel, gezond en veilig'. Een servicegerichte, professionele dienstverlening op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving levert hieraan een belangrijke bijdrage. In het collegewerkprogramma 2014-2018 is aangegeven dat de gemeente Purmerend "van buiten naar binnen" werkt. In de aanpak van problemen krijgen de eigen verantwoordelijkheid en betrokkenheid van burgers en bedrijven een belangrijke rol. De gemeente Purmerend zet sterk in op wijkgerichte of gebiedsgerichte handhaving en gaat in gesprek met burgers en bedrijven. Er wordt gehandhaafd met gezond verstand en er wordt niet alleen gekeken naar wat niet mag maar ook naar wat mogelijk is.

Om een veilige, schone en gezonde woon-, werk- en leefomgeving te realiseren zijn de volgende keuzes gemaakt:

  • kwalitatief goede uitvoering van taken;
  • rechtszekerheid voor burgers en ondernemers;
  • nut en noodzaak centraal;
  • redeneren vanuit oplossingen;
  • gedeelde verantwoordelijkheid;
  • risicogerichte benadering;
  • wijkgericht toezicht;
  • integrale benadering handhaving en beperken toezichtslast;
  • maatwerk bij sanctioneren.

Deze nota is voor een termijn van 3 jaar verlengd, tot eind 2022, vanwege ontwikkelingen op het gebied van de Omgevingswet en de fusie. De nota is op twee aspecten aangepast, te weten een toevoeging van een vergunningenstrategie en een actualisatie van de sanctiestrategie.

3.4.11 Nota Gebiedsoverstijgende kosten Purmerend (GKP)

Dit uitwerkingsplan bevat een of meerdere bouwplannen zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 Bro. Voor deze bouwplan(nen) geldt een uit hoofde van de afdeling 'grondexploitatie' van de Wet ruimtelijke ordening (voortaan: Grondexploitatiewet) plicht tot kostenverhaal. Deze plicht houdt in dat de aan bouwplannen gerelateerde kosten van de grondexploitatie verzekerd moeten worden alvorens het bestemmingsplan wordt vastgesteld. Samen met de Grondexploitatiewet geeft specifiek gemeentelijk beleid invulling aan het kostenverhaalbeleid in Purmerend. Het specifieke beleid is neergelegd in de Nota gebiedsoverstijgende kosten Purmerend (GKP) en in 'ad hoc' aanvullingsbesluiten voor een aantal ontwikkelingslocaties. Uit dit gemeentelijke beleid vloeit voort dat onder de te verhalen kosten ook een bijdrage wordt meegenomen voor de kosten van gebiedsoverstijgende infrastructuur en voorzieningen (bovenwijkse voorzieningen, bovenplanse verevening/kosten en bijdragen aan ruimtelijke ontwikkelingen).

Opname van nieuwe ontwikkelingen in dit uitwerkingsplan is om deze redenen pas mogelijk als het blijkt dat de kosten van de grondexploitatie verzekerd zijn. Kosten kunnen worden verzekerd wanneer de gemeente deze kosten in haar begroting opneemt, wanneer de gemeente een exploitatieplan vaststelt, of wanneer de gemeente en de particuliere grondexploitant die het bouwplan gaat realiseren een anterieure overeenkomst sluiten. De voorkeur van de gemeente gaat uit naar het verzekeren van de kosten via een anterieure overeenkomst. In hoofdstuk 6 zal concreet worden ingegaan op de vraag hoe de kosten van de grondexploitatie gerelateerd aan de in dit uitwerkingsplan opgenomen bouwplan(nen) verzekerd zijn.

3.4.12 Conclusie

De voorgenomen uitgifte van twee bedrijfskavels 13A en 13B ligt in lijn met het Rijks- provinciaal-, regionaal-, en gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden / omgevingsaspecten

4.1 Archeologie

4.1.1 Beleidskader

In de Erfgoedwet, vastgesteld op 1 juli 2016, zijn de regels voor de archeologische monumentenzorg opgenomen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen door een gecertificeerd bureau archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

De gemeente Purmerend heeft in 2009 een eigen archeologisch beleid opgesteld. In 2017 is dit beleid opgegaan in het Erfgoedbeleid Purmerend 2017. Hierbij hoort een archeologische verwachtingskaart. Dit is een voorspellingskaart waarop verwachtingen met betrekking tot de situering van (nog) onbekende archeologische vindplaatsen zijn vertaald in termen van vlakken en zones. Op de kaart worden zones aangegeven met verschillende verwachtingen: hoge, middelhoge of lage verwachting. De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor het opstellen van een beleidsadvieskaart, die vervolgens kan worden gebruikt voor de toetsing van ruimtelijke plannen op de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Het bestemmingsplan vormt het belangrijkste instrument voor de archeologische monumentenzorg. Voor gemeenten kunnen de door deskundigen opgestelde archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaarten als leidraad worden gebuikt voor zowel de planologische bescherming van archeologische waarden in het ruimtelijke plan als voor het vaststellen van het benodigde archeologisch onderzoek dat bij voorbereiding van ruimtelijke plannen moet plaatsvinden.

Ter plaatse van een lage archeologische verwachtingswaarde is er geen noodzaak om een verkennend archeologisch onderzoek uit te voeren voordat nieuwe bouwactiviteiten plaatsvinden. Ter plaatse van een hoge en middelhoge verwachtingswaarde dient bij grondwerkzaamheden eerst een verkennend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd door een hiertoe gecertificeerd bureau.

4.1.2 Analyse

ADC ArcheoProjecten heeft in het kader van het vigerende bestemmingsplan 'Bedrijvenpark Baanstee-Noord' een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor het gehele plangebied van dit bestemmingsplan. Dit onderzoek was noodzakelijk om te bepalen of bij de bouwactiviteiten de kans bestaat dat (eventueel aanwezige) archeologische waarden in de ondergrond worden aangetast. Het onderzoek bestond uit het bestuderen van kaartmateriaal en literatuur betreffende de geologische ondergrond en geografische geschiedenis van het plangebied. Uit dit onderzoek volgde een lage archeologische verwachtingswaarde voor het gehele plangebied.

De gemeente Purmerend heeft de 'Archeologische beleids- en verwachtingenkaart Purmerend' opgesteld. Hieruit blijkt dat voor twee delen binnen het plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde geldt. Bij kavel 13B gaat het hierbij om het zuidoostelijke deel, terwijl het bij kavel 13A gaat om het noordwestelijke deel. Een en ander is te zien in onderstaande kaartuitsnede.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.UPBANOKAVEL13AB-va01_0012.png"  
Uitsnede Archeologische beleids- en verwachtingenkaart Purmerend (bron: gemeente Purmerend).  

De twee locaties binnen het plangebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde betreffen twee (voormalige) boerderijerven uit de 17e eeuw. Uit het Erfgoedbeleid Purmerend 2017 blijkt dat de beleidsmaatregel geldt dat bij een bodemingreep groter dan 100 m² en dieper dan 50 cm –mv archeologisch vooronderzoek dient plaats te vinden. Dit is ook als zodanig aangegeven in de informatie die gekoppeld is aan beide kaartvlakken waarvoor de hoge archeologische verwachtingswaarde geldt.

In onderhavig uitwerkingsplan is ervoor gekozen om voor gronden waarvoor op basis van de 'Archeologische beleids- en verwachtingenkaart Purmerend' een hoge archeologische verwachting van toepassing is een archeologische dubbelbestemming op te nemen omdat het op dit moment nog niet duidelijk is of ter plaatse van deze twee locaties daadwerkelijk gebouwd gaat worden. Op deze manier worden de hier eventueel aanwezige archeologische waarden beschermd. Bij bodemingrepen op deze locaties die groter dan 100 m² en dieper dan 50 cm –mv zijn dient eerst in archeologische waarde van het terrein te worden vastgesteld met behulp van een archeologisch onderzoek.

4.1.3 Conclusie

Binnen het plangebied bevinden zich gronden met een hoge archeologische waarde. Voor deze gebieden is in onderhavig plan een archeologische dubbelbestemming opgenomen. Hiermee zijn eventueel aanwezige archeologische waarden in voldoende mate beschermd. Het uitgangspunt is om ontwikkelingen zoveel mogelijk te laten plaatsvinden op gronden die ingevolge onderhavig plan geen archeologische dubbelbestemming hebben. Indien het in een later stadium toch noodzakelijk blijkt om bodemingrepen te plegen op gronden met een archeologische dubbelbestemming, dan zal, indien noodzakelijk, een archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

4.2 Bodemkwaliteit

4.2.1 Beleidskader

Op 7 mei 2020 is het nieuwe bodembeleid vastgesteld door de gemeenteraad. Deze stukken, bestaande uit de “Bodemkwaliteitskaart gemeente Purmerend en “Nota bodembeheer Purmerend”, bevatten de regels om grondverzet binnen Purmerend plaats te laten vinden zonder dat daar extra bodemonderzoek noodzakelijk is. De bodemkwaliteitskaart is gebaseerd op bodemonderzoek, en daarin zijn ook de PFAS- en PFOA-gerelateerde stoffen meegenomen. Daarbij heeft de gemeenteraad ook de Bodemkwaliteitskaart van de gemeente Beemster geaccepteerd als erkend bewijsmateriaal van de bodemkwaliteit. Hierdoor is voor veel locaties uitwisseling van grond tussen Purmerend en Beemster mogelijk zonder extra bodemonderzoek. Het bodembeleid is voornamelijk generiek (wat schoon is, moet schoon blijven). Voor de rijkswegen, spoorbanen en grond in eigendom van het Hoogheemraadschap zijn uitzonderingen daarop gemaakt en is het beleid specifiek (meer grondverzet mogelijk). In Beemster is het beleid voor alle locaties specifiek.

Wat betreft de concrete ontwikkelingen dient in geval van functiewijziging onderzoek te worden verricht naar de bodemkwaliteit. Bij de vaststelling van wijzigingsplannen dient aandacht te worden besteed aan de bodemgesteldheid.

4.2.2 Analyse

In 2002 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor het gehele plangebied van bestemmingsplan 'Bedrijvenpark Baanstee-Noord'. Hierbij zijn lichte verontreinigingen van het grondwater aangetroffen, waarbij het gaat om diverse stoffen. Er is visueel geen asbest aangetroffen op het grondoppervlak. Nader bodemonderzoek of sanering zijn in dit onderzoek niet noodzakelijk bevonden.

Ten aanzien van de bodemkwaliteit binnen het plangebied van bestemmingsplan 'Bedrijvenpark Baanstee-Noord' is zowel in 2012 als in 2017 een 'Verklaring bodemkwaliteit Baanstee-Noord' uitgegeven door de gemeente Purmerend. In de verklaring uit 2012 geeft de gemeente aan dat middels deze verklaring wordt vastgesteld dat de bodem van het plangebied Baanstee-Noord geschikt is voor nieuwbouw ten behoeve van de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten, behoudens de gebieden die in de bijlage bij de verklaring rood zijn gemerkt. Voorliggend plangebied valt niet onder de rood gemerkte gebieden. De gemeente geeft tevens aan op de bodem binnen het plangebied van bestemming 'Bedrijvenpark Baanstee-Noord' vóór het moment van oplevering van de percelen door de gemeente een laag schoon zand van minimaal 70 cm dik is/wordt aangebracht. Ook geeft de gemeente Purmerend in de verklaring uit 2012 aan dat de boven- en ondergrond en het grondwater geschikt zijn bevonden op basis van diverse verkennende bodemonderzoeken die zijn uitgevoerd conform de NEN 5740.

De verklaring uit 2017 is een aanvulling op de eerder gegeven verklaring uit 2012. Middels deze verklaring wordt vastgesteld dat de bodem van het plangebied Baanstee-Noord geschikt is voor nieuwbouw ten behoeve van de uit oefening van bedrijfsmatige activiteiten, behoudens de gebieden die in bijlage bij de verklaring uit 2012 rood zijn gemerkt. Voorliggend plangebied valt niet onder de rood gemerkte gebieden. De gemeente geeft aan dat voorafgaand aan het bouwrijp maken de gehele locatie is onderzocht. Alle locaties met een verontreinigingsklasse 'Industrie' of hoger zijn daarbij gesaneerd. De kwaliteit van de ondergrond is daarmee klasse wonen of AW-2000. Daarna is de locatie aangevuld met minimaal 70 cm schoon zand. Ook andere aanvullingen op nog niet bouwrijp gemaakte locaties hebben de kwaliteit AW-2000 en/of klasse wonen. De gemeente Purmerend geeft verder aan dat zich sinds het bouwrijp maken geen activiteiten hebben voorgedaan die van negatieve invloed zijn op de bodemkwaliteit ter plaatse.

4.2.3 Conclusie

De bodemkwaliteit is van dien aard dat deze de realisering van het onderhavige uitwerkingsplan niet in de weg staat. In het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen (uitgifte van de kavels) zal tezijnertijd een actualiserend bodemonderzoek uitgevoerd worden.

4.3 Cultuurhistorische waarden

4.3.1 Beleidskader

In de toelichting van ruimtelijke plannen moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Het doel hiervan is om cultuurhistorische belangen meer te laten meewegen in de ruimtelijke ordening. Hiertoe is op 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, waarbij dit voorschrift in artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a is opgenomen.

De in de grond aanwezige waarden komen in paragraaf 4.1 (Archeologie) aan bod, de overige cultuurhistorische aspecten worden in deze paragraaf besproken.

Op 2 november 2017 heeft de gemeenteraad het Erfgoedbeleid Purmerend 2017 vastgesteld. Dit beleid richt zich op het behoud van het Purmerendse erfgoed. Het spreekt de visie uit dat het erfgoed belangrijk is voor de stad. De gemeente heeft vier ambities met betrekking tot het erfgoed:

  • 1. de karakteristieke historische waarden van Purmerend blijven zo veel mogelijk behouden. Dit wil niet zeggen dat erfgoed onaantastbaar is, ontwikkelingen aan en rond cultuurhistorische waarden blijven mogelijk, mits dit gebeurt met respect voor het 'verhaal' van het object;
  • 2. de historische waarden van onze stad worden versterkt door bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen een zichtbare relatie met het erfgoed te leggen. Dit geldt vooral voor locaties in de binnenstad en op bijzondere historische locaties.
  • 3. de kennis over het erfgoed wordt toegankelijker;
  • 4. de gemeente werkt samen met de Purmerendse burgers en ondernemers aan de ambities met betrekking tot het erfgoed.

Bij dit beleid is de 'Cultuurhistorische Waardenkaart' opgesteld, waar al het erfgoed van Purmerend op is afgebeeld.

4.3.2 Analyse

Een voor het plangebied relevante uitsnede van de 'Cultuurhistorische Waardenkaart' is opgenomen in onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.UPBANOKAVEL13AB-va01_0013.png"  
Uitsnede Cultuurhistorische Waardenkaart (bron: gemeente Purmerend).  

Uit de 'Cultuurhistorische Waardenkaart' van de gemeente Purmerend blijkt dat binnen het plangebied een object van cultuurhistorische waarde aanwezig is, namelijk de Westerweg. Dit is een historische weg met aan weerszijden beeldbepalende voormalige agrarische complexen en stolpboerderijen in de droogmakerij De Purmer. Ook binnen het plangebied was een dergelijke boerderij aanwezig. Deze is echter gesloopt in het jaar 2000.

De cultuurhistorische waarde van de Westerweg is gelegen in de ouderdom van de weg, die nog herinnert aan het agrarische verleden van de omgeving. Het rechte tracé van de Westerweg dient zoveel mogelijk intact te blijven. Bij de realisatie van dit uitwerkingsplan zal het rechte tracé van de Westerweg behouden blijven, evenals de bomenlaan langs de Westerweg.

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich nog een aantal objecten van cultuurhistorische waarden. Daarbij gaat het om stolpboerderijen. Deze boerderijen zullen niet worden aangetast bij realisatie van onderhavig uitwerkingsplan.

4.3.3 Conclusie

De realisatie van onderhavig uitwerkingsplan heeft geen negatieve effecten op de in / rond het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden.

4.4 Dienstenrichtlijn

Uit de in 2006 vastgestelde Dienstenrichtlijn (art. 49 van het Verdrag betreffende de werking van de EU) vloeit voort dat als in bestemmingsplannen beperkingen worden opgenomen aan de uitoefening van diensten, deze goed gemotiveerd moeten worden. Beperkingen zijn slechts mogelijk als voldaan wordt aan:

  • het verbod op discriminatie;
  • de voorwaarde van noodzakelijkheid;
  • de voorwaarde van evenredigheid.

Detailhandel wordt ook als een dienst gezien.

Op grond van de planregels is het toegestaan om binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' diensten te verlenen. In beginsel is het verlenen van alle typen diensten toegestaan, mits de maximaal toegestane milieucategorie niet wordt overschreden. Op het westelijke kavel (13B) zijn bedrijven van maximaal milieucategorie 3.1 toegestaan. Voor het oostelijke kavel (13A) zijn bedrijven van maximaal milieucategorie 3.2 toegestaan. Er worden hiermee weliswaar beperkingen gesteld aan de typen dienstverlenende bedrijven die zijn toegestaan, maar deze beperkingen zijn noodzakelijk in het kader van het inperken van milieuhinder voor omwonenden.

Op basis van de planregels van onderhavig uitwerkingsplan wordt detailhandel alleen toegestaan als niet-zelfstandig onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, danwel goederen die in rechtstreeks verband staan met uitgeoefende handelingen. Aangezien, afhankelijk van het kavel, bedrijven van maximaal milieucategorie 3.1 of 3.2 zijn toegestaan, is automatisch ook enkel niet-zelfstandige detailhandel toegestaan die behoort bij bedrijven van maximaal deze milieucategorieën.

4.5 Duurzaamheid

De ruimtelijke invulling van de eilanden zullen verwerkt worden in het "Profielenboek Baanstee Noord", de welstandelijke vereisten in het "Beeldkwaliteitsplan Baanstee Noord en de Klimaatadaptieve en Duurzaamheidsmaatregelen in de "Leidraad Duurzaam Bouwen Baanstee Noord". Duurzaamheid zal in een later stadium verder uitgewerkt worden.

4.6 Externe veiligheid

4.6.1 Beleidskader

In het kader van ruimtelijke procedures conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient het aspect externe veiligheid in acht te worden genomen. Het gaat hierbij om risico's ten aanzien van het vervoer, de opslag en het bewerken van gevaarlijke stoffen. De risico's met betrekking tot gevaarlijke stoffen worden geduid in het zogenaamde Plaatsgebonden risico (PR) en het Groepsrisico (GR). Het groepsrisico dient in veelal de meeste ruimtelijke procedures verantwoord te worden. De verantwoording is erop gericht om een weloverwogen besluit te nemen over het van het groepsrisico. Het uiteindelijke besluit is aan het bevoegd bezag.

Plaatsgebonden risico (PR)
De kans per jaar dat een persoon komt te overlijden door een ongeval met (het transport van) gevaarlijke stoffen, indien deze persoon zich permanent (vierentwintig uur per dag, gedurende het gehele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden.

Groepsrisico (GR)
De cumulatieve kans per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is".

Het PR is het risico (uitgedrukt in kans per jaar) dat één persoon die zich onafgebroken en onbeschermd op die plaats bevindt, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit met een gevaarlijke stof. In het besluit is een norm opgenomen voor het plaatsgebonden risico. Deze norm is een grenswaarde voor kwetsbare objecten en moet daarom door het bevoegde gezag in acht worden genomen (mag niet van worden afgeweken).

Het plaatsgebonden risico wordt beheerst door de inherente veiligheid (veiligheidsmaatregelen die aan risicobronnen zijn opgelegd zonder tussenkomst van externe veiligheid) waarmee risicobronnen zijn omgeven. De kans op een ongeval is daardoor zowel volgens de risicoanalyseberekeningen als blijkens de statistiek buitengewoon klein. Het plaatsgebonden risico is daarom een norm waaraan moet worden voldaan. De mogelijkheid van een ramp is een beleidsrelevante afweging voor de inrichting van de ruimte. Omdat de kans op een ongeval buitengewoon klein is, is de zeer kleine kans op een ramp daarmee per definitie een gegeven. Het groepsrisico is om die reden een oriëntatiewaarde, ten aanzien waarvan een afweging moet worden gemaakt. De oriëntatiewaarde van het groepsrisico heeft in beginsel geen wettelijk basis en het wettelijk gezag kan alleen op grond hiervan niet haar oordeel baseren. In de praktijk heeft de oriëntatiewaarde wel juridische relevantie en fungeert als markeringspunt, niet als wettelijke waarde met rechtsgevolgen (het al dan niet doorgaan van een plan).

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) staat wanneer het groepsrisico moet worden verantwoord. In de artikelen 12 en 13 van het Bevi is de verantwoordingsplicht voor het bevoegd gezag ten aanzien van de acceptatie van het groepsrisico wettelijk geregeld. Artikel 12 regelt de verantwoordingsplicht bij omgevingsvergunningen voor de activiteit milieu en artikel 13 bij de vaststelling van besluiten in het kader van de Wet ruimtelijke ordening. In artikel 13 lid 1 onder a tot en met i staat aangegeven welke onderwerpen in de verantwoordingsplicht aan de orde moeten komen.

Voor ruimtelijke plannen in de omgeving van hogedrukaardgasleidingen en leidingen voor aardolieproducten met een externe veiligheidscontour is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing. Op grond van dit besluit dienen plannen te worden getoetst aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico (PR) en de oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR).

Risicocommunicatie met inwoners
Doordat de gemeente 'dichterbij' inwoners staat dan de Veiligheidsregio, communiceert de gemeente Purmerend ook over risico's en gevaren in de (directe) woon- en leefomgeving:

  • op de gemeentesite wordt verwezen naar de websites www.risicokaart.nl en https://www.veiligheidsregiozaanstreekwaterland.nl/wat-te-doen-bij.html. Hier kunnen inwoners informatie vinden over gevaarlijke stoffen en inrichtingen, en wat men kan doen ingeval van een calamiteit;
  • regelmatig wordt er een bericht gepost over veiligheid/risico's op de socialmedia-kanalen (Facebook/Twitter), met een verwijzing naar de twee bovengenoemde sites;
  • ook wordt aandacht besteed aan het onderwerp in Purmerend Totaal, met een verwijzing naar de twee bovengenoemde sites.

Zo werken de gemeente en de Veiligheidsregio Zaanstreek-Waterland samen aan risicocommunicatie en weten inwoners sneller wat zij kunnen doen om zichzelf in veiligheid te brengen in geval van een ramp of crisis.

4.6.2 Analyse

Met dit uitwerkingsplan worden geen (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk gemaakt. Daarom is het niet noodzakelijk om een verantwoording van het plaatsgebonden risico of groepsrisico te geven. Met onderhavig plan worden tevens geen nieuwe risicobronnen mogelijk gemaakt. Dat dit het geval is blijkt uit het gegeven dat in de planregels bepaald is dat geen Whg-inrichtingen en Bevi-inrichtingen zijn toegestaan. Om die reden ontstaan er geen externe veiligheidsrisico's vanuit inrichtingen binnen het plangebied op (beperkt) kwetsbare objecten in de omgeving.

4.6.3 Conclusie

De wetgeving omtrent externe veiligheid levert geen belemmeringen op voor het onderhavige uitwerkingsplan .

4.7 Geluid

4.7.1 Wegverkeerslawaai
4.7.1.1 Beleidskader

Op basis van de Wet geluidhinder (artikel 77 Wgh) dient bij een bestemmingsplan een akoestisch on- derzoek te worden uitgevoerd als het plan mogelijkheden biedt voor:

  • de toevoeging van een nieuwe woning of andere geluidsgevoelige functie binnen de zone van een weg;
  • de aanleg van een nieuwe weg;
  • de reconstructie van een bestaande weg.

Langs alle wegen bevinden zich, als gevolg van de Wgh, geluidszones, met uitzondering van woonerven en 30 km/h-gebieden. De omvang van deze zones is geregeld in artikel 74 Wgh. Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. De zonebreedte is afhankelijk van een binnen of buitenstedelijke ligging en de hoeveelheid rijstroken van de weg en wordt gemeten uit de rand van de weg. Een naast die rijstrook liggend fietspad ligt dus ook in die zone. Ook een vluchtstrook, niet zijde een rijstrook ligt in de zone. De ruimte boven en onder de weg behoort ook tot de zone.

4.7.1.2 Analyse

Onderhavig uitwerkingsplan voorziet niet in geluidsgevoelige objecten in de zin van de Wgh. Geluidsgevoelige objecten in de zin van de Wgh zijn namelijk woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen. In het Besluit geluidhinder (Bgh) staat nader gespecificeerd wat verstaan moet worden onder andere geluidsgevoelige gebouwen. In artikel 1.2, eerste lid, Bgh, worden in dit kader onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen en kinderdagverblijven aangewezen. Als geluidsgevoelige terreinen worden woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonschepen aangewezen (art. 1.2, derde lid, Bgh). Geen van de te realiseren bedrijfsgebouwen kan geschaard worden onder één van deze noemers. Akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai is daarom niet noodzakelijk.

4.7.1.3 Conclusie

Het deelaspect wegverkeerslawaai zorgt niet voor belemmeringen. Er hoeft voor het onderhavige uitwerkingsplan geen onderzoek gedaan te worden naar de invloed van wegverkeerslawaai.

4.7.2 Spoorweglawaai
4.7.2.1 Beleidskader

Indien nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszone van een spoorweg mogelijk worden gemaakt, moet onderzoek plaatsvinden naar de geluidsbelasting vanwege deze spoorweg. De zone is afgebeeld op de geluidkaart, te vinden op www.geluidregisterspoor.nl. Grondslag hiervoor is artikel 4.3 Besluit geluidhinder (Bgh).

Binnen deze zone gelden voorkeursgrenswaarden en maximale grenswaarden voor spoorweglawaai (art. 4.9 t/m 4.12 Bgh). Bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarden is vaststelling van een hogere waarde mogelijk, mits de maximale grenswaarde daarbij niet wordt overschreden (art. 4.10 t/m 4.12 Bgh). Hogere grenswaarden worden alleen verleend als maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.

4.7.2.2 Analyse

Onderhavig uitwerkingsplan voorziet niet in geluidsgevoelige objecten in de zin van de Wgh en bevindt zich niet binnen de geluidszone van een spoorweg.

4.7.2.3 Conclusie

Het deelaspect spoorweglawaai zorgt niet voor belemmeringen. Er hoeft voor het onderhavige uitwerkingsplan geen onderzoek gedaan te worden naar de invloed van spoorweglawaai.

4.8 Geur

4.8.1 Beleidskader

In de Duurzaamheidsagenda van de gemeente Purmerend wordt geen toetsingskader op basis van geurpercentielen gepresenteerd. Als toetsingskader voor het onderwerp geur wordt het geurbeleid van Provincie Noord-Holland gehanteerd.

In het Provinciaal Milieubeleidsplan 2015-2018 van provincie Noord-Holland staat het geurbeleid voor 2015–2018. Het uitgangspunt is de nationale doelstelling van maximaal 12% geurgehinderden en geen ernstige geurhinder.

4.8.2 Analyse

Gezien de aard van het project waarvoor het onderhavige uitwerkingsplan wordt opgesteld, speelt geur hier geen rol.

4.8.3 Conclusie

Het aspect geur zorgt niet voor belemmeringen. Er hoeft voor het onderhavige uitwerkingsplan geen onderzoek gedaan te worden naar mogelijke geurhinder.

4.9 Luchtkwaliteit

4.9.1 Beleidskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een uit een oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Op 15 november 2007 is wet- en regelgeving in werking getreden die tezamen bekend staat onder de naam 'Wet luchtkwaliteit'. Dit is echter geen formele benaming. Op basis van deze wetgeving kunnen ruimtelijk-economische initiatieven worden uitgevoerd als aan één of meer voorwaarden wordt voldaan:

  • grenswaarden niet worden overschreden, of;
  • de luchtkwaliteit per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft, of;
  • het initiatief niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, of;
  • het initiatief is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

De kern van titel 5.2 van de Wet milieubeheer  (Wm) bestaat uit luchtkwaliteitseisen, gebaseerd op de Europese richtlijnen. Een overzicht van deze luchtkwaliteitseisen is te vinden in het Compendium voor de Leefomgeving. Verder bevat titel 5.2 van de Wm basisverplichtingen op grond van Europese richtlijnen, namelijk: plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. Titel 5.2 van de Wm regelt het zogenaamde Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Daarbinnen werken het rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.

Het uitgangspunt is dat de grenswaarden voor luchtkwaliteit worden gehaald. In artikel 5.16, eerste lid, van de Wm staat opgesomd wanneer een (luchtvervuilend) project toelaatbaar is. Dan moet aannemelijk worden gemaakt, dat het project aan één of een combinatie van de volgende voorwaarden voldoet:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde
  • een project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit
  • een project draagt slechts 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging
  • een project is opgenomen in, of past binnen, het NSL of een regionaal programma van maatregelen.

Voor ruimtelijke projecten geldt uiteraard ook het principe van een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast kan de amvb Gevoelige bestemmingen relevant zijn.

Met het Besluit gevoelige bestemmingen van 1 december 2008, gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer, wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen'- zoals een school of een verzorgingstehuis- in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek noodzakelijk is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg.

Waar in de onderzoekszone de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een 'gevoelige bestemming' niet toenemen. Dit wordt bereikt door op een dergelijke plek de vestiging van bijvoorbeeld een school niet toe te staan. Bij uitbreidingen van bestaande gevoelige bestemmingen is een eenmalige toename van maximaal 10% van het totale aantal blootgestelden toegestaan.

4.9.2 Analyse

Onderzoek NIBM toets
Bepaald dient te worden of projecten mogelijk worden gemaakt op grond van onderhavig uitwerkingsplan in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging. Aangezien er geen sprake is van een project als bedoeld in de lijst met categorieën van gevallen die is opgenomen in Bijlage 3a van de Regeling NIBM, is de NIBM-tool toegepast om de effecten van het plan op de luchtkwaliteit te bepalen. Hierbij is uitgegaan van het aantal verkeersbewegingen als berekend in paragraaf 4.13.2. De resultaten uit de NIBM-tool zijn als volgt:

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.UPBANOKAVEL13AB-va01_0014.png"  

Uit de NIBM-tool blijkt dat de bijdrage van het extra verkeer mogelijk in betekenende mate bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit.

Onderzoek NSL-monitoringstool
Het project draagt mogelijk in betekenende mate bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Om meer inzicht te geven in de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied voor en na realisatie van onderhavig plan is onderzocht of er mogelijkerwijs sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde. Daarbij is gekeken naar zowel NO2 als naar PM10.

De achtergrondwaarden voor onder andere NO2 en PM10 kunnen worden achterhaald aan de hand van de NSL-monitoringstool. Voor deze analyse zijn hierbij de achtergrondwaarden voor de rekenpunten die zich binnen en direct naast het plangebied bevinden als uitgangspunt genomen. Om welke rekenpunten het gaat is weergegeven in onderstaande figuur:

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.UPBANOKAVEL13AB-va01_0015.png"  
Rekenpunten die als uitgangspunt hebben gediend voor de analyse (zwart omcirkeld; bron: NSL-monitoringstool).  

De achtergrondwaarden (jaar 2020) die gelden voor bovenstaande rekenpunten zijn weergegeven in onderstaande tabel:

Id   NO2 µg/m 3   PM10 µg/m3   PM10 overschrijdingsdagen   PM2.5 µg/m 3  
175604   17.2   16.4   6.0   9.3  
175605   17.2   16.4   6.0   9.3  
176318   15.5   16.3   6.0   9.2  
176319   15.4   16.3   6.0   9.2  
177024   16.4   16.4   6.0   9.3  
177025   16.4   16.4   6.0   9.3  
177026   16.3   16.4   6.0   9.3  
177027   16.3   16.4   6.0   9.3  
177028   15.3   16.1   6.0   9.1  
177029   15.4   16.1   6.0   9.1  
177030   14.7   16.0   6.0   9.1  
177031   14.7   16.0   6.0   9.1  
177032   14.9   16.0   6.0   9.1  
177033   14.8   16.0   6.0   9.1  
177034   14.8   16.0   6.0   9.1  
177035   14.8   16.0   6.0   9.1  
177044   14.1   16.0   6.0   9.0  
177045   15.4   16.3   6.0   9.2  
177046   14.1   16.0   6.0   9.0  
177047   14.1   15.9   6.0   9.0  
177048   14.1   15.9   6.0   9.0  
177049   14.0   15.9   6.0   9.0  
177886   13.8   15.9   6.0   9.0  
177887   13.8   15.9   6.0   9.0  
Grenswaarde/norm   40   40   35   25  

Alle hierboven weergegeven achtergrondwaarden bevinden zich ver onder de gestelde grenswaarden/normen. Wanneer het planeffect hierboven op wordt geteld blijven de totale concentraties voor NO2 en PM10 met de bijdrage van de ontwikkeling, ruim beneden de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Op grond van de gebleken samenhang tussen de concentraties voor PM10 (fijn stof) en PM2,5 (fijn stof) kan het volgende worden gesteld: vanwege het feit dat de concentratie voor PM10 voldoet aan de grenswaarde kan in voldoende mate aannemelijk gemaakt worden dat ook voor PM2,5 de ontwikkeling niet in betekenende mate zal bijdragen en dat de geldende grenswaarde niet zal worden overschreden. Ook in het prognosejaar 2030 zal worden blijven voldaan aan de grenswaarden.Hiermee is aannemelijk gemaakt dat de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied zowel voor als na realisatie van het plan aanvaardbaar is.

4.9.3 Conclusie

De bijdrage van het extra verkeer ten gevolge van de ontwikkeling van kavels 13A en 13B van Baanstee-Noord draagt mogelijk in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Daardoor is nader onderzoek uitgevoerd met gebruikmaking van de Monitoringstool. Hieruit blijkt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de voorgestane ontwikkeling.

4.10 Milieuzonering

4.10.1 Beleidskader

Om de toelaatbaarheid van de bedrijfsactiviteiten in dit uitwerkingsplan vast te leggen is gebruikgemaakt van een milieuzonering. Een milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) waar nodig ruimtelijk voldoende worden gescheiden. De gehanteerde milieuzonering is gekoppeld aan een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Een Staat van Bedrijfsactiviteiten is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten, al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in een aantal categorieën. Deze Staat is overgenomen uit de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.

In dit uitwerkingsplan wordt gebruik gemaakt van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein'. Deze Staat gaat uit van het aanhouden van richtafstanden tussen bedrijfsactiviteiten en milieugevoelige functies. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Voor andere omgevingstypen dan een rustige woonwijk kunnen kleinere richtafstanden worden gehanteerd. Voor een nadere toelichting op de aanpak van de milieuzonering met behulp van de Staat van Bedrijfsactiviteiten wordt verwezen naar de bijlagen bij de planregels van onderhavig plan.

4.10.2 Analyse

Effecten omgeving op plangebied
Middels dit uitwerkingsplan worden geen milieugevoelige functies mogelijk gemaakt. Daarom hoeft geen rekening te worden gehouden met milieubelasting vanuit de omgeving op de beoogde functies binnen het plangebied.

Effecten plangebied op omgeving
Dit uitwerkingsplan maakt vestiging van bedrijven in een deelgebied van bedrijvenpark Baanstee-Noord mogelijk. Voor alle typen bedrijven geldt dat ze in meer of mindere mate milieubelastend zijn. Het is nog niet geheel duidelijk welke typen bedrijven zich binnen het plangebied zullen vestigen. Wel is duidelijk dat op het westelijke kavel (13B) bedrijven tot en met milieucategorie 3.1 zijn toegestaan, terwijl op het oostelijke kavel (13A) bedrijven tot en met milieucategorie 3.2 zijn toegestaan. Daarom wordt in het kader van een goede ruimtelijke ordening uitgegaan van het worstcasescenario. Dit betekent dat wordt uitgegaan van een invulling met bedrijven van de maximaal toegestane milieucategorie.

Voor bedrijven van milieucategorie 3.1 geldt in conform het gebiedstype 'rustige woonwijk' een maximale richtafstand van 50 meter. Voor bedrijven van milieucategorie 3.2 is dit 100 meter. Deze afstand dient hierbij gemeten te worden vanaf de grens van de bestemming die bedrijven toelaat tot de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie.

Aan de Westerweg 74 te Purmerend, op een afstand van circa 17 meter van het plangebied, bevindt zich op dit moment een anti-kraakpand (stolpboerderij) waarin mensen woonachtig zijn. Dit pand verkeert in zeer slechte staat. Onderzocht wordt of en op welke wijze deze stolpboerderij behouden kan worden voor bedrijfsmatige invulling. Niet voor een woonbestemming. Op grond van het vigerende bestemmingsplan 'Bedrijvenpark Baanstee-Noord' geldt voor de gronden waarop dit pand staat de bestemming 'Gemengde Doeleinden II' (GDII). Wonen is niet toegestaan binnen deze bestemming. Een nieuwe woning op deze locatie is daarom uitgesloten. Er is al met al voldoende reden om geen rekening te houden met eventuele milieubelasting vanuit het plangebied op het pand aan de Westerweg 74.

Binnen een afstand van 100 meter van het plangebied bevinden zich geen andere milieugevoelige functies. Daarmee kan milieuhinder vanuit de toekomstige functies binnen het plangebied op milieugevoelige functies worden uitgesloten.

4.10.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering zorgt niet voor belemmeringen.

4.11 Natuurwaarden

4.11.1 Beleidskader

In ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat hoe de ontwikkelingen die hierin mogelijk worden gemaakt zich verhouden met de wet- en regelgeving op het gebied van gebieds- en soortenbescherming.

Wet Natuurbescherming
Sinds 1 januari 2017 geldt de Wet natuurbescherming. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Daarmee zijn gebiedsbescherming en soortbescherming bij elkaar gebracht in één Nederlandse wet.

Deze wet beschermt de van nature in Nederland in het wild voorkomende planten en dieren en hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen. De Wet Natuurbescherming wijkt in een aantal opzichten af van de Flora- en faunawet; de strekking is echter hetzelfde. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen). Net als in de Flora en faunawet is de Wet Natuurbescherming een zorgplicht opgenomen, een algemeen geldende fatsoensnorm voor de omgang met flora en fauna. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen zo weinig mogelijk nadelige gevolgen voor flora en fauna mag hebben. De soortbeschermingsbepalingen uit de Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (VR) en Habitatrichtlijn (HR) zijn in de Wet Natuurbescherming geïmplementeerd: soorten en vegetatietypen waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, worden beschermd onder de nieuwe Wet Natuurbescherming. Ongeveer 200 soorten verliezen hun bescherming in vergelijking met de eerder vigerende Flora-en faunawet, voornamelijk soorten vaatplanten (muurplanten, orchideeën) en (zee)vissen. De bij de Flora en faunawet gehanteerde gedragscodes blijven bestaan, zij het dat de lijsten met beschermde soorten wijzigen en aangepast moeten worden. Voor soortbescherming in relatie tot ruimtelijke ingrepen is een aantal artikelen in de nieuwe Wet Natuurbescherming van belang:

  • Zorgbeginsel artikel 1.10 en 1.11: net als bij artikel 2 Ffwet is de intrinsieke waarde van soorten vastgesteld in een doelbepaling en geldt voor alle soorten, los van een beschermingsregime, een zorgplicht. Dit zorgbeginsel is vergelijkbaar met de zorgplicht in de Ffwet.
  • Actieve soortbescherming, artikel 1.12: provincies moeten verplicht beleid opstellen voor de bescherming van soorten, specifiek in hun eigen provincie. Dit beleid is nog in ontwikkeling en de inhoud is nog niet bekend.

In de Wet Natuurbescherming worden drie beschermingsregimes onderscheiden:

  • 1. Soorten van Vogelrichtlijn:
    Bescherming van alle in het wild levende volgens in de EU, beschreven in artikel 3.1-3.4 van de Wet Natuurbescherming. Dit beleid verandert deels t.o.v. de Ffwet. Hieronder valt ook het begrip "opzettelijk" is bij doden, vangen en verstoring van nesten etc. opgenomen. Hieronder valt ook het begrip voorwaardelijk opzet". De grote verandering is dat verstoring onder de nieuwe wet is toegestaan, mits de staat van instandhouding van de soort maar niet in het geding komt. Degene die de verstoring begaat, moet dan aantonen dat er geen verstoring van wezenlijke invloed is. Verstoren van broedende vogels (op nest) en eieren blijft verboden. De provincie kan hiervoor vrijstellingen maken en ontheffingen verlenen.
  • 2. Soorten van Habitatrichtlijn:
    Bescherming van dier- en plantensoorten in artikel 3.5-3.9:
    • a. die strikt beschermd zijn op grond van Habitatrichtlijn bijlage IV, Verdrag van Bern, bijlage I en II, Verdrag van Bonn bijlage I. In het geval van ontheffing of vrijstelling moet aan drie voorwaarden voldaan worden: dat er geen andere bevredigde oplossing bestaat, de handeling noodzakelijk is (diverse redenen mogelijk, waaronder die van groot openbaar belang met redenen van sociale en economische aard) en tot slot alleen wanneer er geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort in haar natuurlijke verspreidingsgebied.
    • b. die streng beschermd zijn op grond van Habitatrichtlijn bijlage V, Verdrag van Bern bijlage III, Verdrag van Bonn bijlage II. Hiervoor moeten maatregelen worden getroffen indien de gunstige staat van instandhouding in het geding is. In geval van ontheffing of vrijstelling moet alleen voldaan worden aan de eis dat de gunstige staat van instandhouding niet in het geding komt. Hiervoor zijn maatregelen verplicht. Ook hier is het opzetvereiste van toepassing, maar in tegenstelling tot vogels is er geen uitzondering dat 'verstoring toegestaan is zolang het niet van wezenlijke invloed is'. Via een AMvB kunnen nadere regels gesteld worden. De provincie kan vrijstellingen maken en ontheffingen verlenen, met in achtneming van de belangen.
  • 3. Andere soorten:
    Dit zijn de in de bijlage van artikel 3.10 van Wet Natuurbescherming genoemde soorten. In deze bijlage staan zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen, kevers en vaatplanten. Onderdeel A bevat de fauna en onderdeel B de flora. Deze lijst is een nationale toevoeging en betreft soorten die in principe een landelijke achteruitgang kennen. In praktijk is deze bescherming lichter en verwacht wordt dat ontheffingen vrij gemakkelijk verkregen kunnen worden, aangezien er niet de zwaardere belangen gelden voor de soorten van de Europese richtlijnen. Ruimtelijke ontwikkeling is een geldig belang voor een ontheffing (artikel 3.10.2 onderdeel a). Opzettelijk verstoren in algemene zin, wordt voor deze groep niet genoemd als verbod. De provincies kunnen voor deze lijst vrijstellingsbesluiten maken. Op dit moment staan ook zeer algemene soorten op deze lijst; mogelijk zal er een vrijstellingsbesluit of AMvB opgesteld worden hoe hier mee om te gaan. De provincie Noord-Holland heeft nog geen lijst met vrijstellingsbesluiten gemaakt.

Natuurnetwerk Nederland
De Provinciale Ruimtelijke Verordening van de provincie Noord-Holland bepaalt dat een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als Natuurnetwerk Nederland (NNN) strekt tot de bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden. In Purmerend zijn alleen enkele delen van het Purmerbos en een stuk agrarische grond tegen Ilpendam aan als deel van het NNN aangemerkt. Ook ligt er langs de ringvaart van de Wijde Wormer, waar Weidevenne aan grenst, een dergelijk gebied. Het onderhavige project tast deze waarden niet aan.

4.11.2 Analyse

Soortenbescherming
Regelink Ecologie & Landschap heeft op 22 juni 2021 in opdracht van de gemeente Purmerend een flora- en faunacheck uitgevoerd voor het plangebied. In deze toelichting worden de belangrijkste conclusies vermeld, voor het gehele onderzoek wordt verwezen naar de bijlagen. De gegevens die voor deze check zijn gebruikt zijn door Regelink Ecologie & Landschap verzameld in de jaren 2014, 2017 en 2020 tijdens een grootschalige inventarisatie waarbij gekeken is naar de volgende soortengroepen: broedvogels (roofvogels, uilen, gierzwaluw en huismus), muizen, vleermuizen, amfibieën (rugstreeppad), flora en vissen.

Uit de flora- en faunacheck volgt dat de voorgenomen ontwikkelingen een nadelig effect kunnen hebben op de functie van het plangebied voor drie verschillende soorten. Om welke beschermde soorten het gaat en wat de functie van het plangebied voor deze soorten is is weergegeven in onderstaande tabel.

Soort   Functie   Protocol  
Gewone dwergvleermuis   Essentieel foerageergebied (bomen)
Vliegroute (bomen)  

Daadwerkelijk aanwezig
Daadwerkelijk aanwezig  
Laatvlieger   Vliegroute (bomen)   Daadwerkelijk aanwezig  
Ruige dwergvleermuis   Vliegroute (bomen)   Daadwerkelijk aanwezig  

De vleermuizen zijn enkel in de bomenlanen (Westerweg en Kwadijkerweg) aan de rand van de kavels aangetroffen en deze bomenlanen blijven behouden met de ontwikkeling van de kavels tot bedrijventerrein. Naar aanleiding van de ecologische quickscan heeft de gemeentelijk ecoloog aanbevelingen gedaan ten aanzien van eventueel nader te verrichten onderzoek en het voorkomen van eventuele verstoring van één of meerdere beschermde soorten. De ecoloog geeft aan dat indien er geen verandering optreedt in de hoeveelheid licht ter plaatse van de in het plangebied aanwezige bomen, er weinig tot geen verstoring van de aanwezige soorten zal optreden.

Indien er sprake is van uitstraling van licht vanuit het bedrijventerrein op de bomen, waardoor mogelijk wel verstoring kan optreden, dient onderzoek te worden gedaan naar eventuele vervolgstappen om deze lichtuitstraling te beperken. Indien er sprake is van lichtuitstraling, dan hoeft een dergelijk onderzoek pas te worden uitgevoerd in het kader van de bouw van de bedrijfspanden. In het ontwerp van de bebouwing en/of van de omgeving van deze bebouwing zullen dan mogelijk maatregelen genomen moeten worden om negatieve effecten op vleermuizen te voorkomen.

Wettelijke gebiedsbescherming
Het projectgebied ligt niet binnen de grenzen van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, 'Polder Zeevang', ligt op een afstand van circa 1 kilometer van het plangebied. Dit natuurgebied bevat echter geen stikstofgevoelige habitattypen. Het dichtstbijzijnde gelegen Natura 2000-gebied dat stikstofgevoelig habitat bevat is gelegen op circa 7 kilometer afstand. Het betreft hier het gebied ‘Ilperveld, Varkensland, Oostzanderveld & Twiske’.

Stikstofdepositie
Om op voorhand negatieve effecten op Natura 2000-gebieden vanwege stikstofdepositie uit te sluiten is een AERIUS-berekening uitgevoerd door Econsultancy. In deze toelichting worden de belangrijkste conclusies vermeld. Voor het gehele onderzoek wordt verwezen naar de bijlagen.

Op 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering in werking getreden waarbij een vrijstelling geldt voor stikstofuitstoot tijdens de bouw-, aanleg- en sloopactiviteiten waardoor het makkelijker is een vergunning te krijgen voor de bouw van initiatieven waarbij in de gebruiksfase weinig stikstofuitstoot plaatsvindt. Op basis van voorgaande wordt in het onderzoek uitsluitend ingegaan op de gebruiksfase van de twee percelen die onderdeel uitmaken van het plangebied.

De relevante emissies tijdens de gebruiksfase vinden plaats door de verkeersbewegingen van en naar het plan. Mogelijk zullen er ook emissies van NOx en NH3 vrijkomen als gevolg van bedrijfsprocessen, dit is op het moment van schrijven echter niet bekend aangezien er nog geen schetsplan van de gronden is. Er zal op het gebied van bedrijfsprocessen daarom een haalbaarheidsstudie worden uitgevoerd.

De berekening van het projecteffect van de gebruiksfase is verricht met behulp van het programma AERIUS Calculator (versie 2021). Het projecteffect op de Natura 2000-gebieden ten gevolge van de gebruiksfase is kleiner dan of gelijk aan 0,00 mol/ha/jaar. Bij een dergelijk projecteffect zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten. Op basis van het onderzoek blijkt dat er geen vergunning Wet natuurbescherming (gebiedsbescherming) benodigd is voor het aspect stikstof. Hierbij dient wel te worden opgemerkt dat er voor het aspect bedrijfsprocessen een haalbaarheidsstudie is verricht. Hieruit is gebleken dat er, naast bedrijven die geen NOx of NH3 uitstoten, in totaal maximaal 70 kg NOx en 3 kg NH3 per jaar uitgestoten kan worden zonder overschrijding van de drempelwaarde te veroorzaken. Volgens kentallen is deze uitstoot gelijk aan 0,2 ha bedrijventerrein van milieucategorie 1-3. Indien deze waarden worden overschreden is er mogelijk sprake van een overschrijding van de drempelwaarde met betrekking tot stikstofdepositie en wordt geadviseerd een herberekening te laten uitvoeren.

Planologische gebiedsbescherming
Op grond van artikel 1.12, tweede lid, Wnb wijzen gedeputeerde staten van de provincie gebieden in hun provincie aan die behoren tot het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De gedeputeerde staten van de provincie Noord-Holland hebben dat gedaan in de Omgevingsverordening NH2020. Op de kaart 'Natuurnetwerk Nederland (totaal, incl. natuurverbindingen)' is aangeduid om welke gebieden het gaat. Een voor het plangebied relevante uitsnede hiervan is weergegeven in onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.UPBANOKAVEL13AB-va01_0016.png"  
Ligging NNN-gebieden (in groen, inclusief natuurverbindingen) ten opzichte van het plangebied (indicatief rood omlijnd; bron: ruimtelijkeplannen.nl).  

Het plangebied is niet gelegen binnen het NNN. Van het Noord-Hollandse deel van de NNN gaat, gelet op artikel 6.43 van de Omgevingsverordening NH2020, geen externe werking uit. Om die reden kunnen (negatieve) effecten op het NNN worden uitgesloten.

4.11.3 Conclusie

Het project heeft geen invloed op de in de nabijheid van Purmerend gelegen Natura 2000-gebieden. Er hoeft voor het onderhavige uitwerkingsplan geen onderzoek gedaan te worden naar de invloed op flora en fauna. Indien er sprake is van uitstraling van licht vanuit het bedrijventerrein op de bomen, waardoor mogelijk wel verstoring kan optreden voor vleermuizen, dient onderzoek te worden gedaan naar eventuele vervolgstappen om deze lichtuitstraling te beperken. Indien er sprake is van lichtuitstraling, dan hoeft een dergelijk onderzoek pas te worden uitgevoerd in het kader van de bouw van de bedrijfspanden. Daarmee zorgt het aspect natuurwaarden niet voor belemmeringen.

4.12 Planologisch relevante leidingen

Binnen het plangebied liggen geen planologisch relevante leidingen. Ook in de nabijheid van het plangebied is geen sprake van leidingen die van invloed kunnen zijn op het project.

De wetgeving inzake planologisch relevante leidingen levert geen belemmering op voor het onderhavige uitwerkingsplan.

4.13 Verkeer en parkeren

4.13.1 Beleidskader

Verkeer
De verkeersgeneratie voor het plangebied is berekend volgens de CROW-publicatie 381 'Toekomst-bestendig parkeren - Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. Hierbij is uitgegaan van de stedelijkheidsgraad 'sterk stedelijk' en de ligging 'rest bebouwde kom'. Dit laatste is conform de 'Nota parkeernormen gemeente Purmerend 2016'.

Parkeren
Eén van de twee voor het plangebied vigerende bestemmingsplannen is bestemmingplan 'Parapluplan Parkeernormen Purmerend 2018'. In artikel 3 van dit plan zijn regels omtrent parkeren opgenomen. Hierover is onder andere opgenomen dat (in beginsel) dient te worden voldaan aan hetgeen bepaald is in de 'Nota Parkeernormen gemeente Purmerend 2016'. In deze nota is een 'stappenplan parkeertoets' opgenomen. Met behulp van dit stappenschema kan de parkeeropgave van een bouwplan worden berekend.

4.13.2 Analyse

Verkeer
Goudappel Coffeng heeft in het kader van het moederplan, 'Bedrijvenpark Baanstee-Noord', een verkeersonderzoek uitgevoerd voor het gehele bedrijvenpark. Ook het plangebied van onderhavig uitwerkingsplan is hierin meegenomen. Op basis van het verkeersonderzoek is destijds geconcludeerd dat de verwachte verkeersintensiteiten geen belemmeringen zullen opleveren voor de geplande wegenstructuur. Aangezien het moederplan wordt uitgewerkt met inachtneming van de uitwerkingsregels die in dit moederplan opgenomen zijn, is aannemelijk dat deze conclusie ook nu kan worden getrokken.

Met het oog op zorgvuldigheid en volledigheid is berekend hoe groot de te verwachten verkeersgeneratie van de toekomstige functies binnen het plangebied is. Op dit moment is het nog niet duidelijk welke functies zich exact zullen vestigen binnen het plangebied. De verkeersgeneratie is berekend aan de hand van de CROW-publicatie 381 "Toekomstbestendig parkeren - Kencijfers en verkeersgeneratie". Als over een gebied met de functie ‘werken’ geen bedrijfsspecifieke informatie voorhanden is, kan toch een globale berekening van de verkeersgeneratie op etmaalniveau worden gemaakt. Hoewel gedetailleerde gegevens ontbreken, is meestal wel bekend om wat voor type werkgebied het gaat. Er wordt onderscheid gemaakt in vijf typen bedrijventerreinen. Voorliggend initiatief wordt beschouwd als "Gemengd terrein". Dit is een terrein met een hindercategorie 1, 2, 3 of 4, bestemd voor reguliere bedrijvigheid en niet behorend tot de categorieën ‘hoogwaardig bedrijvenpark’ of ‘distributiepark’. Gemengde terreinen kennen een gevarieerd aanbod aan bedrijvigheid, voornamelijk bestaande uit licht-moderne industrie en overige (‘modale’) industrie.

Voor de bepaling van het maximum te realiseren brutovloeroppervlak dient rekening gehouden te worden met de brutovloeroppervlakindex van max. 1,3. De brutovloeroppervlakindex betreft de verhouding tussen het aantal te realiseren m² brutovloeroppervlak (exclusief gebouwd parkeren) en het aantal m² bouwperceel.

Het bouwperceel betreft het kavel en is 33.546 m² + 51.208 m² = 84.754 m². De brutovloeroppervlakindex bedraagt max. 1,3. Het brutovloeroppervlak betreft dus maximaal 84.754 m² x 1,3 = 110.180 m² (11,0 ha).

Worstcase is uitgegaan dat al het te bebouwen oppervlak wordt bebouwd. De daadwerkelijke verkeersgeneratie zal mogelijk lager liggen, aangezien de kans bestaat dat er geen sprake zal zijn van een maximale invulling.

De verkeersgeneratie betreft 1.738 motorvoertuigen per weekdag, waarvan 330 vrachtauto's.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.UPBANOKAVEL13AB-va01_0017.png"  
Tabel verkeersgeneratie  

Aangezien ten tijde van de vaststelling van het moederplan 'Bedrijvenpark Baanstee-Noord' reeds bekend was dat bedrijven die zich op percelen 13A en 13B kunnen gaan vestigen na vaststelling van een uitwerkingsplan, is in het kader van dit moederplan al rekening gehouden met een dergelijke verkeersgeneratie als hierboven berekend. Daarom is het niet noodzakelijk om het aspect verkeer verder te verantwoorden.

Parkeren
Onder stap 1 van het stappenplan parkeren uit de 'Nota Parkeernormen Purmerend 2016' is het volgende opgenomen:

Stap 1: Zijn er parkeernormen opgenomen in het geldende bestemmingsplan?

ja toetsingskader voor het bouwplan is het bestemmingsplan. Raadpleeg het vigerende

bestemmingsplan.

nee toetsingskader voor het bouwplan is onderhavig beleidsdocument (Nota Parkeernormen). Ga

naar stap 2.


In artikel 4, derde lid, onderdeel a, van bestemmingsplan 'Bedrijvenpark Baanstee-Noord' is bepaald dat ten behoeve van elke 50 m² te realiseren brutovloeroppervlak tenminste één parkeerplaats dient te worden gerealiseerd, terwijl 50% van het totaal aantal parkeerplaatsen in een gebouwde voorziening dient te worden ondergebracht. Aangezien op grond van dit artikel een aantal te realiseren parkeerplaatsen kan worden berekend, en het moederplan dus eigen parkeernormen bevat, kunnen de parkeernormen uit de 'Nota Parkeernormen gemeente Purmerend 2016' buiten toepassing blijven; de parkeeropgave voor het plangebied dient te worden berekend op basis van artikel 4, derde lid, onderdeel a, van het moederplan.

Onderstaande tabel bevat een overzicht van de parkeeropgave voor het plangebied. Gelet op de formulering van artikel 4, derde lid, onderdeel a, van het moederplan gaat het hierbij om het aantal parkeerplaatsen dat minimaal gerealiseerd dient te worden. Hierbij wordt uitgegaan van de maximale invulling aan m2 BVO die toegestaan is (zie paragraaf 2.2 en hiervoor onder verkeer ).

Kavel   Totaal  
Oppervlakte m² BVO   110.180  
Parkeernorm (min.)   1 pp/50 m² BVO  
Parkeeropgave (min.)   2.203,6  
Parkeeropgave (min., afgerond)   2.204  

Uit bovenstaande parkeerberekening volgt dat er bij een maximale invulling van de 110.180 m2 BVO aan bedrijfsruimte die toegestaan is minimaal 2.204 parkeerplaatsen dienen te worden gerealiseerd. In artikel 4, derde lid, onderdeel a, van het moederplan is verder nog opgenomen dat hiervan de helft dient te worden gerealiseerd in een gebouwde voorziening. Dit betreft 1.102 parkeerplaatsen.
Wanneer uit de concrete bouwplannen blijkt dat er geen sprake is van een maximale invulling van het aantal m2 BVO aan bedrijfsbebouwing, het minimale aantal te realiseren parkeerplaatsen opnieuw berekend dient te worden. In dat geval valt de totale parkeernorm lager uit dan hierboven genoemd. Hierbij is namelijk wel uitgegaan van een maximale invulling.

4.13.3 Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren zorgt niet voor belemmeringen.

4.14 Water

4.14.1 Beleidskader

Nota Waterbeleid 21e eeuw
Op basis van beleid dat voortkomt uit de nota 'Waterbeleid 21e eeuw' is een watertoetsproces ingesteld bij de ruimtelijke planvorming. Het watertoetsproces heeft tot doel om elkaar vroegtijdig te informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van het belang van water en dit in ruimtelijke plannen gestalte te geven. Een watertoetsproces leidt onder andere tot een waterparagraaf in het plan. De diepgang van de watertoets en de inhoud van de waterparagraaf kan verschillen naar de aard van de planvorming. De watertoets moet er voor gaan zorgen dat er bij de inrichting van ons land bewust rekening wordt gehouden met water. De waterbeheerder en initiatiefnemer nemen daarvoor samen de waterhuishoudkundige doelstellingen zichtbaar en evenwichtig mee bij alle ruimtelijke plannen of ingrepen.

Naast de in de toelichting genoemde Watertoets is er in de Nota 'Waterbeleid 21e eeuw' (Commissie Tielrooij, 2000) het principe van 'Vasthouden - Bergen - Afvoeren' als ordeningsprincipes geïntroduceerd. Dit is bedoeld om het watersysteem op een duurzame en robuuste manier in te richten, teneinde de burgers een prettige en veilige leefomgeving te bieden.

Nationale Waterplan 2016-2021
In het Nationale Waterplan staan vijf ambities centraal. Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven. Deze ambitie wordt vooral ingevuld door onze veiligheidsnormen tegen overstroming te vernieuwen. Het kabinet kiest voor een grotere inzet op verbetering van de waterkwaliteit (meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics). Dit zorgt er voor dat de Nederlandse wateren schoon en gezond zijn en er genoeg zoet water is. Verder wil het kabinet dat Nederland klimaatbestendig en waterrobuust wordt ingericht, dat Nederland een gidsland is en blijft voor watermanagement en -innovaties. Dat is gunstig voor onze economie en ons verdienvermogen. Tot slot wil het kabinet dat Nederlanders waterbewust leven. Deze ambities moeten gezamenlijk ingevuld worden door iedereen die werkt aan de ruimtelijke inrichting van Nederland: alle overheden, bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen. Water en ruimtelijke ordening zijn dus steeds meer met elkaar verweven. In het verleden werd water vooral geplooid naar de wensen van inrichters en gebruikers. Steeds vaker verschijnt waterproblematiek in de actualiteit.

De hoogwatersituaties van de afgelopen jaren, maar ook verdrogingsverschijnselen, hebben aangetoond dat water een belangrijk aspect is bij ruimtelijke ordening. Daarom moet men water beter inbedden in ruimtelijke plannen. Ook vraagt klimaatverandering om ruimtelijke aanpassingen. Denk hierbij aan zeespiegelstijging, hogere afvoeren van rivieren en hevige regenbuien en perioden van droogte. Het wateraspect moet men zo vroeg mogelijk betrekken bij ruimtelijke planvorming.

In structuurvisies en bestemmingsplannen staat de wettelijke verplichting om de gevolgen voor water af te wegen via de watertoets. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moeten planners rekening houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Het proces van de watertoets voorziet erin dat rekening wordt gehouden met de eisen zoals die vanuit het waterbeheer worden gesteld. Dit is niet alleen van belang voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem. Het is ook belangrijk om zoveel mogelijk te voorkomen dat er problemen met water ontstaan nadat men heeft gebouwd. Tenslotte moet men in de waterparagraaf van zowel structuurvisies, bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen verantwoorden hoe het plan rekening houdt met: waterkwantiteit, waterkwaliteit, oppervlaktewater, grondwater, afvalwater en de landschappelijke aspecten van water.

Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen.

Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

Beleid gemeente Purmerend
Het (hemel)waterbeleid van de gemeente Purmerend is onder meer vastgelegd in het rioleringsplan Purmerend 2018-2023. Om de waterbelangen bij ruimtelijke ontwikkelingen veilig te stellen doorlopen waterschappen en gemeente bij alle ruimtelijke ontwikkelingen de watertoetsprocedure. Hierbij wordt o.a. toegezien op een hydrologisch neutrale inpassing van ontwikkelingen. De resultaten hiervan worden vastgesteld in de waterparagraaf.

De particuliere perceeleigenaar is verantwoordelijk voor de staat van zijn pand en perceel. Dit betekent dat hij zelf verantwoordelijk is voor het op eigen perceel treffen van maatregelen om de waterdichtheid te garanderen en voor de inzameling van stedelijk afvalwater en overtollig hemel- en grondwater. Pas als de perceeleigenaar zich redelijkerwijs niet kan ontdoen van het overtollige water, is er een taak voor de gemeente of hoogheemraadschap. De perceeleigenaar heeft ook een zorgplicht. Dit betekent dat hij geen handelingen mag verrichten waarvan hij kan verwachten dat deze het doelmatige functioneren van (water)voorzieningen belemmeren.

4.14.2 Analyse

Een watertoets is een essentieel onderdeel van ieder ruimtelijk plan. Om die reden is door Econsultancy een watertoets uitgevoerd. In de opgestelde rapportage wordt de invloed van het plan op het watersysteem beschreven. Ook is aangegeven aan welke eisen voldaan moet worden, gelet op de kenmerken van het watersysteem. Daarnaast zijn de waterhuishoudkundige consequenties van het plan meegenomen. Op basis van de gemaakte afwegingen is een wateradvies opgesteld. Voor het volledige rapport betreffende de watertoets wordt verwezen naar de bijlagen. In onderstaande alinea's worden de belangrijke bevindingen en conclusies weergegeven.

Na het opstellen van de watertoets is besloten de bebouwingsvrije zone vanaf de waterlijn aan te passen van 5 meter naar 10 meter. Dit is niet aangepast in de watertoets, aangezien dit voor de conclusie geen verschil maakt. Er mag namelijk maximaal 65.000 m² bebouwd worden conform de uitwerkingsregels in het moederplan en hieraan wordt voldaan.

Hierna worden de conclusies zoals opgenomen in de watertoets beschreven:
Op dit moment bevindt zich op de twee binnen het plangebied gelegen kavels (13A en 13B) geen verharding. Gelet op het feit dat op beide kavels niet gebouwd mag worden in de eerste 5 meter vanaf de waterlijn, en het feit dat hier een grasstrook wordt gerealiseerd, blijft het volgende bouwvlak over:

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.UPBANOKAVEL13AB-va01_0018.png"  


Voor beide kavels samen geldt dus een totaal in bouwvlak van 78.085 m². Zoals reeds aangegeven in paragraaf 1.3 mag maximaal 50% van het totale bestemmingsvlak (ca. 130.000 m2) bebouwd worden. Dit komt overeen met een bebouwd oppervlak van 65.000 m2.

Voor het toegestane bebouwd oppervlak voor beide eilanden geldt dat maximaal 80% van het bouwvlak bebouwd mag worden. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de brutovloeroppervlakindex van maximaal 1,3.

In de toekomstige situatie mag maximaal 62.470 m² bebouwd worden om te voldoen aan de eisen die gesteld worden binnen het uitwerkingsplan (westelijke kavel circa 38.320 m² en oostelijke kavel circa 24.150 m²).

In het kader van het moederplan, 'Bedrijvenpark Baanstee-Noord', is reeds een waterparagraaf opgesteld (zie paragraaf 6.4 van de toelichting van het moederplan). Hierin staat opgenomen dat de realisering van het bedrijvenpark geen negatief effect zal hebben op de oppervlaktewaterkwantiteit. Er is geen vergroting van de maalcapaciteit nodig wanneer de voorgenomen ca. 10% open water wordt gerealiseerd. Dit percentage open water is reeds aangelegd ter compensatie van de toename van het verhard oppervlak en vanwege de eisen ten aanzien van de afvoer van water uit stedelijk gebied.

Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) heeft reeds een watervergunning (d.d. 18 december 2019) afgegeven voor de volgende werken en werkzaamheden:

  • het dempen van waterlopen;
  • het graven en verbreden van waterlopen;
  • het aanbrengen van (tijdelijke) duikers;
  • het verwijderen van bruggen, duikerbruggen, een tijdelijke stuw en dammen met duikers;
  • het aanbrengen en hebben van peilscheidingen in de vorm van stuwen, gronddammen en
  • een keerschot;
  • het aanbrengen van maaiboottewaterlaatplaatsen;
  • het wijzigen van het waterpeil van 4,60 m -NAP en 4,40 m -NAP naar 4,33 m -NAP.

Voor de vergunning in kwestie wordt verwezen naar de bijlagen van het rapport betreffende de watertoets. Alle werken en werkzaamheden rondom de planlocatie zijn reeds uitgevoerd. De afgegeven watervergunning past binnen de richtlijnen die zijn vastgesteld in het vigerende bestemmingsplan. Het plan wordt daarmee uitgevoerd conform het vigerende bestemmingsplan. Er geldt dan ook geen aanvullende wateropgave voor de toekomstige ontwikkeling.

4.14.3 Conclusie

Het aspect water zorgt niet voor belemmeringen.

4.15 Milieu-effectrapportage

4.15.1 Beleidskader

Voor bepaalde grootschalige ontwikkelingen op het gebied van woningen, bedrijvigheid en infrastructuur dient op grond van het Besluit milieu-effectrapportage 1994 een milieu-effectrapportage (mer) opgesteld te worden. Hierin moet worden aangegeven wat de gevolgen zijn van de ontwikkelingen voor het milieu. In het Besluit mer is aangegeven in welke gevallen er onderzoek gedaan moet worden. Afhankelijk van de grootte van het project zijn er drie mogelijkheden:

  • 1. bij een project dat voorkomt in onderdeel C van de bijlage van het Besluit mer en boven de daar genoemde drempelwaarden uitkomt, geldt een directe mer-plicht. In dat geval dient een mer opgesteld te worden. Dit geldt ook voor een project die onder de drempelwaarden genoemd in onderdeel C blijft, maar boven de drempelwaarden die in onderdeel D gegeven worden ligt en waarvoor een (kaderstellend) bestemmingsplan opgesteld wordt.
  • 2. indien er geen directe mer-plicht geldt, kan er wel een vormvrije mer-beoordelingsplicht gelden. Dit geldt voor projecten die in onderdeel D genoemd worden en niet boven onder de drempelwaarde uitkomen. Hierbij moet worden onderzocht of er sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Er gelden geen vormvereisten, maar wel inhoudelijke vereisten: de criteria uit bijlage III van de Europese richtlijn moeten in acht worden genomen. Als de uitkomst is dat het uitgesloten is dat er belangrijke gevolgen voor het milieu zijn, dan dit moet in de toelichting van het uitwerkingsplan worden gemotiveerd. Zijn belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu niet uitgesloten, dan geldt een mer -plicht.
4.15.2 Analyse

De voorgenomen activiteit is niet opgenomen in onderdeel C van het Besluit mer en is daarom niet aan te merken als een activiteit waarvoor een directe m.e.r.-plicht bestaat. Wel is de activiteit opgenomen in onderdeel D (categorie D.11.2) van bijlage II van het Besluit mer. In onderhavig geval wordt max. 110.000 m2 BVO aan bedrijfsbebouwing mogelijk gemaakt. De activiteit betreft een stedelijk ontwikkelingsproject, maar het valt onder de drempelwaarden die hier genoemd worden.

  Activiteiten   Gevallen   Besluit  
D.11.2   De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.   In gevallen waarin de activiteit betrekking
heeft op:
1: een oppervlakte van 100 hectare of meer,
2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of
meer woningen omvat, of
3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000
m² of meer.  
De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening --> het
bestemmingsplan  

Dit betekent dat het verplicht is een vormvrije m.e.r.-beoordelingsplicht uit te voeren. De inhoudelijke vereisten voor deze beoordeling staan benoemd in bijlage III van de Europese richtlijn m.e.r. Hierin staat dat de voorgenomen activiteiten aan de volgende drie aspecten moeten worden getoetst:

  • 1. kenmerken van het project;
  • 2. plaats van het project;
  • 3. kenmerken van het potentiële effect.

Er is een aanmeldnotitie m.e.r. opgesteld waarin deze aspecten aan de orde komen. Deze is opgenomen als bijlage. Het bevoegd gezag beslist of er een m.e.r.-plicht geldt. De conclusie van de m.e.r.-beoordeling is dat het plan geen belangrijke negatieve gevolgen zal hebben voor de kenmerken van het gebied en voor het woon- en leefmilieu in de omgeving. Er worden geen negatieve effecten verwacht vanwege de ligging van het plangebied ten opzichte van gevoelige gebieden. Geconcludeerd wordt dat geen belangrijke nadelige milieugevolgen worden verwacht en dat het opstellen van een m.e.r. niet noodzakelijk wordt geacht.

In de notitie wordt het college van burgemeester en wethouders geadviseerd te besluiten dat er geen m.e.r. behoeft te worden vastgesteld.

4.15.3 Conclusie

Gezien de kenmerken van de potentiële effecten van het voornemen in combinatie met de kenmerken/gevoeligheid van de omgeving waarin deze optreden, is de impact van het plan op het milieu gering te noemen. Hiermee is geen sprake van een m.e.r.-plicht.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

De gemeente mag op basis van de Wet ruimtelijke ordening alleen meewerken aan planontwikkelingen die haalbaar en uitvoerbaar zijn. Ingevolge artikel 3.1.6 Bro dient de toelichting van een uitwerkingsplan inzichten te bevatten over de uitvoerbaarheid van een plan.

5.1 Privaatrechtelijke uitvoerbaarheid

De gemeente Purmerend heeft de gronden binnen het plangebied in eigendom. Om die reden is per definitie geen sprake van privaatrechtelijke belemmeringen.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

Opname van nieuwe ontwikkelingen in dit uitwerkingsplan is pas mogelijk als het blijkt dat de kosten van de grondexploitatie verzekerd zijn. Kosten kunnen worden verzekerd wanneer de gemeente deze kosten in haar begroting opneemt, wanneer de gemeente een exploitatieplan vaststelt, of wanneer de gemeente en de particuliere grondexploitant die het bouwplan gaat realiseren een anterieure overeenkomst sluiten. Aangezien de gronden die onderdeel uitmaken van onderhavig plan in eigendom van de gemeente zijn, is het opstellen van een exploitatieplan (of anterieure overeenkomst) niet aan de orde; kostenverhaal is anderszins verzekerd. Het kostenverhaal geschiedt namelijk rechtstreeks langs de privaatrechtelijke weg van de grondverkoop.

5.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.3.1 Algemeen

In deze paragraaf wordt ingegaan op het draagvlak dat in de maatschappij en bij andere (overheids-) instanties leeft voor de ontwikkeling. Het moet aannemelijk zijn dat er voldoende draagvlak is, waarbij opgemerkt wordt dat het is niet mogelijk is iedereen tevreden te stemmen. Bij het tegen elkaar afwegen van de diverse belangen kan het altijd mogelijk zijn dat één belang minder gewicht wordt toegekend dan het ander.

5.3.2 Overleg ingevolge artikel 3.1.1 Bro

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat een bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een ruimtelijk plan, daarbij overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Artikel 3.1.6 Bro bepaalt daarnaast dat in de toelichting de uitkomsten van dit overleg worden beschreven.

Het concept van dit uitwerkingsplan is besproken met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.

5.3.3 Inspraak ingevolge Algemene inspraakverordening gemeente Purmerend

De Algemene Inspraakverordening van de gemeente Purmerend bepaalt dat elk bestuursorgaan ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden kan besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het onderhavige geval is besloten om, gezien de ligging van de kavels, af te zien van de procedure op grond van de inspraakverordening.

5.3.4 Overleg ingevolge artikel 3.9a Wro

Artikel 3:9a Wro bepaalt dat op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Deze afdeling bevat bepalingen rond de Uniforme openbare voorbereidingsprocedure. In tegenstelling tot wat bij een bestemmingsplan gebruikelijk is, worden bij een uitwerkingsplan alleen belanghebbenden, en niet eenieder, in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen.

Het ontwerp van dit uitwerkingsplan is gedurende zes weken ter inzage worden gelegd. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Purmerend heeft op 25 oktober 2022 besloten om uitwerkingsplan 'Baanstee-Noord, Kavel 13A en 13B- 2022' ongewijzigd vast te stellen.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

Dit hoofdstuk bevat de toelichting op de gekozen planvorm, die van een gedetailleerd uitwerkingsplan. Tevens geeft het inzicht in de overwegingen die aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen.

6.1 Planvorm

Het onderhavige plan voorziet in een actueel en adequaat juridisch kader voor ontwikkeling en beheer van het plangebied. Het is een plan op basis van artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening, opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).

Gezien het gewenste behoud van de ruimtelijke en functionele structuur en de beperkte mate van ontwikkeling is gekozen voor een gedetailleerde planvorm. Deze planvorm maakt het mogelijk alle aanwezige functies in het plangebied te voorzien van een gedetailleerde bestemmingsregeling waardoor de ruimtelijke kwaliteit in het gebied als zodanig kan worden beheerd en behouden.

Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het direct mogelijk is om met het bijbehorende renvooi (verklaring van de bestemmingen) te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied gegeven zijn. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft omtrent de in acht te nemen horizontale en verticale maten. In de bijbehorende voorschriften zijn de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de gebruiksbepalingen alsmede de eventuele afwijkingsmogelijkheden te vinden.

Voor een goede ruimtelijke ordening is het noodzakelijk dat de in het bestemmingsplan gestelde regels zodanig zijn opgesteld dat deze (goed) te handhaven zijn. Het gemeentebestuur is van oordeel dat de regels in het onderhavige plan voldoen aan deze eis.

Ten behoeve van de flexibiliteit is een aantal afwijkingsmogelijkheden opgenomen conform het moederplan.

6.2 Bestemmingsregeling

Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein
Binnen het plangebied is de bestemming 'Bedrijventerrein' opgenomen met twee bouwvlakken. De bestemmingsomschrijving alsmede de bouwregels, specifieke gebruiksregels en afwijkingsregels sluiten aan bij de uitwerkingsregels van de bestemming 'Uit te werken Bedrijfsdoeleinden II (UBII)' uit het bestemmingsplan 'Bedrijvenpark Baanstee-Noord'.

De gronden zijn bestemd voor bedrijven uit ten hoogste categorie 3.1 of 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein', ondergeschikte kantoorvoorzieningen en detailhandel en bij deze bestemming behorende voorzieningen. Door middel van een functieaanduiding zijn per kavel de toegestane milieucategorieën geregeld. Om een verantwoorde afstand te houden tussen het bedrijf en milieugevoelige functies, zoals woningen, wordt gebruik gemaakt van een milieuzonering.
De bestemming 'Bedrijventerrein' bevat een afwijkingsbevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders om één categorie hoger toe te staan indien het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met een categorie bedrijf die volgens de bestemmingsomschrijving direct zijn toegestaan.

Artikel 4 Waarde - archeologie
Gebieden die op de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart, bijlagen van de Beleidsnota Archeologie in Purmerend (2009) zijn aangewezen als gebieden met een middelhoge of hoge archeologische verwachtingswaarde, worden beschermd via de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie'.

Algemene regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Het doel van deze bepaling is te voorkomen dat grond die al in aanmerking is genomen of betrokken is bij het verlenen van een vergunning niet nog een keer wordt betrokken bij een aanvraag om omgevingsvergunning. Hierdoor wordt voorkomen dat met gebruikmaking van privaatrechtelijke overeenkomsten, de publiekrechtelijke regels worden ondergraven.

Artikel 6 Algemene bouwregels
In dit artikel worden regels gegeven voor bouwwerken die op twee of meer bestemmingen van toepassing zijn.

Ondergrondse bouw
De regels die van toepassing zijn op bovengrondse bouw zijn ook van toepassing op ondergrondse bouw. Het onderhavige uitwerkingsplan verbindt daar de regel aan dat qua diepte ondergrondse bouw beperkt moet blijven tot ten hoogste één bouwlaag.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksbepaling is opgenomen wat onder verboden gebruik van de gronden wordt verstaan. Bij het bouwen of aanleggen van een nieuwe functie of voorziening moet in principe op eigen terrein gezorgd worden voor voldoende parkeerplaatsen. Hiervoor is aangesloten bij de uitwerkingsregels van de bestemming 'Uit te werken Bedrijfsdoeleinden II (UBII)' uit het bestemmingsplan 'Bedrijvenpark Baanstee-Noord'.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
Dit artikel geeft een regeling voor het geval dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.

Artikel 10 Overgangsrecht
Dit artikel betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het uitwerkingsplan op het moment dat dit in werking treedt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit in werking treedt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig worden afgeweken tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan.