Plan: | Wagenweg 10 - 2020 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0439.BPWAGENWEG102020-va01 |
Onderhavig bestemmingsplan heeft betrekking op de locatie Wagenweg 10. De locatie ligt ten noordoosten van het centrum van Purmerend en maakt onderdeel uit van het Wagenweggebied. Het Wagenweggebied wordt getransformeerd van bedrijventerrein naar een levendige, stadse wijk waar wonen, werken en verblijven samen gaan.
De ontwikkeling heeft betrekking op het realiseren van in totaal 131 appartementen.
Het project past niet binnen het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Overwhere-Zuid 2012". In paragraaf 1.3 wordt hier verder op ingegaan. Het onderhavige bestemmingsplan geeft een planologisch kader - bouw- en gebruiksregels - waarbinnen het project planologisch mogelijk wordt gemaakt.
Het plangebied ligt in het meest zuidelijk deel van de wijk Overwhere-Zuid. Aan de zuidzijde en westzijde wordt het plangebied begrenst door de Wagenweg en aan de oostzijde door de Toon Dupuisstraat. Aan de noordzijde grenst het plangebied aan gronden waar een woningbouwplan van Wooncompagnie is voorzien. Ten noorden van deze gronden ligt de Dopsloot.
Figuur 1.1: Globale begrenzing van het plangebied (binnen rode lijn). Bron: Google Earth
Binnen het plangebied geldt tot op het moment van inwerkingtreding van het onderhavige bestemmingsplan het bestemmingsplan 'Overwhere-Zuid 2012', vastgesteld op 27 juni 2013.
Het overgrote deel van het plangebied heeft de bestemming 'Bedrijf'. Binnen deze bestemming zijn bedrijven toegestaan uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten bedrijventerreinen. Er mag alleen binnen het bouwvlak worden gebouwd, tot een hoogte van maximaal 10 meter.
De meest oostelijke gronden van het plangebied hebben de bestemming 'Verkeer - 2' op basis waarvan de gronden zijn aangewezen voor wegen met een functie voor verblijf en verplaatsing, parkeren, groen en water. Op gronden met deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.
Voor de meest zuidelijke gronden van het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie - 1'. Voor ingrepen dieper dan 50 cm onder maaiveld met een oppervlakte van meer dan 500 m2 dient op basis van archeologisch onderzoek te worden aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
Figuur 1.2: Uitsnede vigerend bestemmingsplan. Plangebied binnen rode lijn. Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl
De voorgenomen woningbouw is in strijd met het bestemmingsplan. Om de ontwikkeling planologisch mogelijk te maken is onderhavig bestemmingsplan opgesteld.
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van het project. Hoofdstuk 3 geeft een samenvatting van het relevante actuele beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de relevante randvoorwaarden en omgevingsaspecten behandeld. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid en de inspraak en het overleg. Ten slotte wordt in hoofdstuk 6 een toelichting gegeven op de gekozen planvorm en de gedachten die ten grondslag liggen aan de juridische regeling zoals deze op de verbeelding en in de regels is opgenomen.
Het plangebied maakt deel uit van het Wagenweggebied. Het gebied kent zijn oorsprong als bedrijventerrein aan de rand van de stad en werd ingericht om werkgelegenheid te bieden voor het toenemende Purmerendse inwonersaantal. Op het terrein bevonden zich onder meer een veilingcomplex en een augurkeninleg. Tegelijkertijd met de ontwikkeling van de woonwijk Overwhere-Zuid in de jaren zestig, breidde het Wagenweggebied zich verder uit maar er vonden ook veranderingen plaats. Zo maakte in de jaren tachtig diverse bedrijven al plaats voor woningbouw aan het Veilinghof en het Prinsenhof. Ook werden er supermarkten toegestaan, als aanvulling op het winkelaanbod in de binnenstad. Een aantal jaren geleden is op de hoek van de Wagenweg - Burgemeester D. Kooimanweg de eerste fase van het Plateel gerealiseerd.
Op dit moment is het Wagenweggebied een gebied in overgang van een verouderd bedrijventerrein naar een gebied met woningen, grootschalige detailhandelsvestigingen, twee tankstations en diverse autobedrijven. Door de verscheidenheid aan functies en de onsamenhangende bebouwing oogt het gebied rommelig. Op korte termijn komen een aantal panden leeg te staan.
Het plangebied bevindt zich aan de Wagenweg 10. De bestaande straten aan de zuid-, oost- en westzijde vormen een heldere ruimtelijke begrenzing tussen het plangebied en de omgeving. Ten oosten van het plangebied is de woonwijk Het Plateel een aantal jaar terug gerealiseerd. Aan de overzijde van de Wagenweg aan de west- en zuidzijde staan verouderde bedrijfsgebouwen. Ten noorden van het plangebied is een woningbouwplan van Wooncompagnie voorzien. Ten noordwesten van het plangbied is het Kooimanpark direct bereikbaar via een fiets- en voetgangersbrug.
Het plangebied bestaat uit gronden waarop aan de zuidzijde een voormalig winkelpand gesitueerd is. De gronden aan de noordzijde zijn thans onbebouwd maar hier heeft in het verleden ook bedrijfsbebouwing gestaan.
Figuur 2.1: Aanzicht plangebied vanaf de Wagenweg
Op 1 juni 2017 heeft de gemeenteraad het Ambitiedocument Wagenweggebied vastgesteld. Deze bestaat uit 3 onderdelen: het Ambitiedocument, de Stedenbouwkundige visie Wagenweggebied en de Grondbeleidsstrategie Wagenweggebied. Dit drieluik vervangt het in 2006 vastgestelde SPvE voor het Wagenweggebied. Het ambitiedocument vormt het rechtstreekse beleidskader voor het bouwplan waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft. De achtergrond en inhoud van het ambitiedocument komt verder aan de orde in paragraaf 3.4.3
In de stedenbouwkundige visie voor het Wagenweggebied wordt ingezet op eigentijdse stadsblokken in een hoge dichtheid, diversiteit en passend in de omgeving. Met het bouwplan voor de onderhavige locatie is hier invulling aangegeven. Het plangebied wordt ingericht met appartementengebouwen die worden georiënteerd op de omliggende straten.
Figuur 2.2: indicatieve uitwerking van het bouwplan
Het appartementengebouw bestaat aan de zuidzijde uit 5 bouwlagen en aan de oost- en westzijde uit 4 bouwlagen. Het noordelijke blok bestaat eveneens uit 4 bouwlagen. Deze bouwhoogtes zijn passend binnen de stedenbouwkundige visie uit het Ambitiedocument Wagenweggebied.
Figuur 2.3: indicatieve uitwerking van het bouwplan
Er worden 131 appartementen gerealiseerd. Van dit aantal zullen 26 woningen door Wooncompagnie als sociale huurwoning worden verhuurd. Daarnaast zijn er 39 woningen in de categorie middenhuur (vrije sector) voorzien waarbij met name gericht wordt op doorstromers vanuit sociale woningen. De overige woningen worden in de vrije sector gerealiseerd.
De ruimte tussen de woongebouwen zal grotendeels worden ingericht ten behoeve van het gebruik voor parkeerplaatsen ten behoeve van de vrije sector huurwoningen. Bezoekers van deze woningen kunnen de parkeerplaatsen bereiken zodra bewoners het hek hebben geopend. Een deel van de benodigde parkeerplaatsen wordt gerealiseerd langs de straten aan de west-, oost- en noordzijde. Centraal op het binnenterrein wordt een verhoogd, gezamenlijk terras gerealiseerd dat via een loopbrug toegankelijk is.
Figuur 2.4: globale inrichting van het plangebied
Het kader voor een bestemmingsplan wordt gevormd door diverse nationale, provinciale, regionale, en (deel)gemeentelijke nota's. Dit beleid stelt planologische en bestuurlijke beleidskaders (randvoorwaarden) aan de ruimtelijke (on)mogelijkheden voor het plangebied waarmee rekening moet worden gehouden. In dit hoofdstuk wordt voor het plangebied het relevante algemene beleid beknopt samengevat.
Het rijk heeft het beleid inzake de ruimtelijke inrichting en het mobiliteitsbeleid van Nederland tot 2040 vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Deze visie is vastgesteld op 13 maart 2012.
De regering maakt ruimte voor groei en beweging en kiest ervoor de invulling van het ruimtelijk beleid voor een belangrijk deel over te laten aan provincies en gemeenten. Daardoor kan het Rijk zich richten op het behartigen van belangen die van nationale en internationale betekenis zijn. De minister vermindert stevig het aantal procedures en brengt eenheid in het stelsel van regels voor infrastructuur, water, wonen, milieu, natuur en monumenten. De ruimtelijke ordening wordt zo dicht mogelijk bij diegene die
het aangaat gebracht (burgers en bedrijven) en er wordt meer overgelaten aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…'). Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving. Daarbij verwacht het Rijk dat mede overheden zich eveneens inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving. De gemeente is de overheid die het dichtst bij de burger staat en zorg draagt voor een veilige en leefbare woon- en werkomgeving. In het ruimtelijk domein gaat het om de ruimtelijke ontwikkeling van stad en platteland in brede zin, waarbij onder meer belangen ten aanzien van mobiliteit, milieu, natuur, water, economie en wonen worden afgewogen. Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028) en verbindt hier dertien nationale belangen aan.
Purmerend maakt onderdeel uit van de 'Metropoolregio Amsterdam' (MRA). Dit is een informeel samenwerkingsverband van lokale en provinciale overheden in het noordelijk deel van de Randstad. De MRA behoort tot de Europese top vijf van economisch sterke regio's. Rode draad van de samenwerking is het behouden en versterken van die internationale concurrentiepositie. De door de partners geformuleerde hoofdopgaven zijn (thematisch) neergelegd in de 'Gebiedsagenda 2013' en richten zich met name op het optimaliseren van het fysieke vestigingsklimaat (economie), het - via verstedelijkingsafspraken - tijdig voorzien in kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwbehoefte in 2040 (verstedelijking), op orde brengen en houden van een goed functionerend mobiliteitsnetwerk (bereikbaarheid). De agenda levert een 'voorraadkamer' op voor de besluitvorming over programma's en projecten in het Bestuurlijk Overleg Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (BO-MIRT).
In de SVIR is aangegeven dat het gebied van en rond de MRA een grote ruimtedruk kent. De regio staat voor een forse woningbouwopgave, zowel kwantitatief als kwalitatief. In het gebied van de Noordvleugel (exclusief het Utrechtse deel) is er tot 2040 vraag naar bijna 290.000 extra woningen om in de groei van het aantal huishoudens te voorzien.
Het bepaalde in dit bestemmingsplan is in lijn met het gestelde in de SVIR en de Gebiedsagenda
De SVIR bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructuurbeleid in 13 nationale belangen. Vanaf eind 2011 zijn in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) voor deze onderwerpen rijksregels vastgelegd ten aanzien van de ruimtelijke inrichting van Nederland op het gebied van mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken. Met ingang van 1 oktober 2012 is aan het Barro een aantal onderwerpen toegevoegd. Het betreft de onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Met de vaststelling (van de uitbreiding) van het Barro, de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de juridische verankering van de SVIR nagenoeg compleet.
De nationale belangen die in het Barro zijn vertaald, zijn niet van betekenis voor dit plangebied. Het relevante beleidskader wordt gevormd door het beleid van de provincie, regio en gemeente.
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft regels waar concrete ruimtelijke projecten aan moeten voldoen. Zo is in het Bro de ladder voor duurzame verstedelijking verankerd. Deze ladder is gericht op vraaggericht programmeren en het zorgvuldig benutten van ruimte. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. In artikel 3.1.6, lid 2 Bro is voorgeschreven dat indien bij een bestemmingsplan 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk wordt gemaakt, de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving van de behoefte bevat en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied mogelijk maakt, een motivering is opgenomen waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
In dit verband is aan de orde, dat de gemeente Purmerend in het Regionale Actie Programma (RAP) Stadsregio Amsterdam is opgenomen. Doel van het RAP is regionale afstemming van de woningbouwproductie zodat vraag en aanbod goed op elkaar aansluiten. Het gaat om de kernthema's woningbouwproductie, betaalbare voorraad en woonruimteverdeling. Voor de Stadsregio Amsterdam is in het actieprogramma (zie paragraaf 3.3.3) uiteengezet dat binnen de regio behoefte is aan meer woningen. Er zijn binnenstedelijk onvoldoende mogelijkheden om in de behoefte te voorzien. Voor binnenstedelijke plannen is de behoefte dan ook reeds aangetoond in het RAP (zie ook 3.3.3).
De woningbouwontwikkeling aan de Wagenweg 10 wordt gerealiseerd binnen bestaand stedelijk gebied en voldoet aan de voorwaarden van de ladder voor duurzame verstedelijking.
Op 19 november 2018 hebben de Provinciale Staten van Noord-Holland de Omgevingsvisie NH2050 vastgesteld. Hierin staat de visie op de fysieke leefomgeving beschreven. De Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Noord-Holland 2040, het Provinciaal Verkeers- en Vervoerplan, het Provinciaal Milieubeleidsplan 2015-2018 en de Agenda Groen. De leidende hoofdambitie in de Omgevingsvisie NH2050 is de balans tussen economische groei en leefbaarheid. Een gezonde en veilige leefomgeving, die goed is voor mens, plant én dier, is een voorwaarde voor een goed economisch vestigingsklimaat. Tegelijkertijd is duurzame economische ontwikkeling een voorwaarde voor het kunnen investeren in een prettige leefomgeving. De provincie wil dat de kwalitatieve en kwantitatieve vraag en aanbod van werk- en woonlocaties met elkaar in overeenstemming zijn en streeft naar behoud en versterking van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en cultuurhistorie.
De ontwikkeling van 131 woningen binnen bestaand stedelijk gebied is in lijn met de Omgevingsvisie Noord-Holland 2050.
Het beleid van de voormalige Structuurvisie Noord-Holland 2040 is, voor zover het een bindende werking moet hebben, neergelegd in de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). Sinds de vaststelling van de PRV in 2010 is deze verschillende keren op onderdelen gewijzigd. De laatste wijziging van de PRV is op 3 september 2019 vastgesteld.
In de verordening worden regels gegeven voor stedelijke functies zoals bedrijventerreinen, detailhandel en woningbouw in het landelijk gebied. Uitgangspunt is dat stedelijke ontwikkelingen in eerste instantie in het bestaand stedelijk gebied worden gerealiseerd.
Op 22 oktober 2020 is de Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld door Provinciale Staten. Omdat het ontwerpbestemmingsplan nog voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingsverordening ter inzage is gelegd, gelden voor dit plan de regels uit de PRV. Het bestemmingsplan is overigens niet in strijd met de regels van de Omgevingsverordening NH2020.
Artikel 5a: Nieuwe stedelijke ontwikkeling
Omdat het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) via de Ladder voor duurzame verstedelijking al regels stelt over het aantonen nut en noodzaak en het onderzoeken van binnenstedelijke mogelijkheden, zijn deze regels niet meer in de PRV opgenomen. De regionale afstemming is centraal komen te staan in de PRV. Artikel 5a van de PRV bepaalt dat een bestemmingsplan uitsluitend kan voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken.
In de Stadsregio Amsterdam zijn de regionale woningbouwafspraken in het RAP opgenomen. Na vaststelling van het RAP is deze aangevuld met een oplegger waarin het actuele overzicht met woningbouwplannen in de periode 2017 – 2024 is opgenomen. Het plangebied is in deze plancapaciteit onder de naam 'Wagenweggebied - Locatie Jorritsma' met 131 appartementen als 'plan/besluit in voorbereiding' opgenomen.
Het onderhavige bestemmingsplan is in lijn met de regels zoals deze zijn opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Verordening.
Het provinciale beleid inzake woningbouw is vastgelegd in de Provinciale Woonvisie 2010-2020. Deze woonvisie sluit aan op de structuurvisie en schetst de kaders voor regionaal woonbeleid. Vooral het kwalitatieve aspect van wonen komt in deze visie aan de orde.
De speerpunten van dit beleid zijn:
In de woonvisie is beschreven dat in het zuidelijk deel van Noord-Holland de groei van de bevolking de afgelopen jaren aanzienlijk is toegenomen en naar verwachting zal blijven groeien. Voor Noord-Holland Zuid zal de grote vraag vanuit de rest van het land leiden tot een grote vraag op de woningmarkt. In de woonvisie staat de ambitie om het tekort in de woningvoorraad in de provincie terug te brengen van 3,6% (33.000 woningen) in 2010 naar 1,5% in 2020. Recente prognoses van de provincie laten echter een stijging van het woningtekort zien. Deze stijging geldt ook voor de regio Waterland.
Het bepaalde in dit bestemmingsplan is in lijn met de Provinciale Woonvisie 2010-2020.
In december 2007 is het Ontwikkelingsbeeld Noordvleugel 2040 van de Metropoolregio Amsterdam vastgesteld. De ambitie die voor deze regio wordt gesteld is om de regio uit te laten groeien tot een metropool die vooral gekenmerkt wordt door diversiteit en menging (economisch, sociaal, cultureel, landschappelijk, ecologisch en qua woon, werken vrijetijdsmilieus) en die duurzaam is (in de zin van klimaatbestendigheid en verbeterde luchtkwaliteit).
Als woningbouwopgave voor de regio Noordvleugel wordt gesteld dat in de periode 2010-2030 minstens 150.000 woningen moeten worden toegevoegd aan de woningvoorraad. Hiervan moeten 25.000 woningen in Haarlemmermeer en de Bollenstreek worden gebouwd, in Amsterdam 50.000 en in Almere 60.000. De overige 15.000 woningen moeten op bescheiden schaal in uitbreidingsgebieden van Purmerend en Weesp/Muiden en binnenstedelijk in Zaanstad, IJmond, Haarlem en Amstelveen worden gerealiseerd. Purmerend ligt binnen de stadsregio Amsterdam en draagt bij aan de ambitie van de Metropool. In de visie wordt uiteengezet dat de nieuwbouw in Purmerend mede gericht is op de opvang van woningzoekenden in Amsterdam.
Gemeente Purmerend maakt deel uit van het Intergemeentelijk Samenwerkingsorgaan Waterland (ISW), een samenwerkingsverband van 7 gemeenten in de regio Waterland. Op 10 december 2008 is door het algemeen bestuur van de regio Waterland de Regiovisie Waterland 2040 'Vitaal met Karakter' vastgesteld. Het ISW heeft, in zijn regiovisie, als uitgangspunt dat het bevolkingsaantal in de regio niet zal teruglopen. De regio maakt immers deel uit van de woningmarkt en arbeidsmarkt van de metropoolregio Amsterdam. In deze regio is er behoefte aan 150.000 extra woningen. Waterland draagt aan de realisatie van deze extra woningen haar steentje bij, maar kiest vanwege het waardevolle landschappelijke karakter en de mobiliteitsproblematiek niet voor grootschalige verstedelijkingsopties. In de 'Bouwstenennotitie' is berekend dat er in de toekomst een minimale behoefte is aan 2.200 woningen tot 2020. Hierbij zijn de kerneisen het behouden van de vitaliteit van de kernen en rekening houden met de landschappelijk waardevolle landschappen, goede verkeersafwikkeling en goede en hoogwaardige ruimtelijke ordening.
In de Regiovisie is aangegeven dat Purmerend een nadrukkelijke centrumfunctie heeft. Met name in Purmerend is een dringende noodzaak om tot een meer gedifferentieerd woonmilieu en een hoger niveau en een betere uitstraling van de woningvoorraad en leefomgeving te komen. Met de voorgenomen woningbouwontwikkeling wordt hier invulling aan gegeven.
De gemeente Purmerend is in het Regionale Actieprogramma Wonen (RAP) van de Stadsregio Amsterdam opgenomen. Doel van het RAP is regionale afstemming van de woningbouwproductie zodat vraag en aanbod goed op elkaar aansluiten. Het gaat om de kernthema's woningbouwproductie, betaalbare voorraad en woonruimteverdeling. De uitvoering van het RAP wordt opgepakt per deelregio. Het RAP is op 22 november 2016 door het College van B&W van Purmerend vastgesteld.
Al langere tijd werken gemeenten in de Stadsregio Amsterdam met elkaar samen om de woningbouwproductie af te stemmen. Daarbij is een aantal opgaven benoemd:
Het RAP geeft aan dat er op dit moment een tekort is aan harde plannen. Een groot deel van de plannen waarvoor de Ladder doorlopen moet worden, past dus binnen de actuele regionale behoefte voor de komende 10 jaar. Er is nog ruimte, of beter gezegd, noodzaak voor het vaststellen van nieuwe plannen. Binnenstedelijk is onvoldoende ruimte om de behoefte op te vangen. Het RAP geeft voor buitenstedelijke plannen de onderbouwing voor trede 1 van de Ladder. Dit moet bij de onderbouwing per plan door gemeenten verder uitgewerkt en gemotiveerd worden in het kader van trede 2. De in 3.1.3 genoemde ladderonderbouwing geeft hier invulling aan.
Na vaststelling van het RAP is deze aangevuld met een oplegger waarin het actuele overzicht met woningbouwplannen in de periode 2017 - 2024 is opgenomen. Het onderhavige plan is hierin onder de naam 'Wagenweggebied - Locatie Jorritsma' met 131 appartementen als 'plan/besluit in voorbereiding' opgenomen.
De Provincie Noord-Holland voert jaarlijks de monitor woningbouw uit. In de Woningbouwmonitor 2016 is aangegeven dat de kwantitatieve RAP-afspraak in de stadsregio op 6.500 woningen per jaar ligt. De regio liep in het eerste jaar van de RAP-periode wat voor op de afspraak, maar de daaropvolgende jaren werd de afspraak niet gehaald. Als gekeken wordt naar de totale bruto productie (nieuwbouw en overige toevoegingen) over de RAP-periode dan is de afspraak wel behaald. Echter op basis van de woningbehoefte bleek de afspraak van 32.517 te laag (bijna 10.000 woningen), dit heeft de regio reeds voor het aflopen van de RAP-afspraken geconstateerd.
De Agenda Purmerend 2040 maakt inzichtelijk voor welke dilemma's Purmerend zich geplaatst ziet tot 2040 en welke ambities er zijn. De Agenda bestaat uit een startnotitie en een kansenkaart. De hoogbouwvisie is een uitvloeisel van deze agenda en is in september 2017 door de gemeenteraad vastgesteld.
Purmerend heeft de ambitie uit te groeien tot 'compacte woonstad'. Dat kan vertaald worden naar 'volgroeide stad' waar een voor de omvang van een 'regiostad' voldoende en meer divers aanbod in woningen beschikbaar is met zorg en werk, onderwijs, cultuur, recreatie en toerisme. Purmerend neemt verantwoordelijkheid voor haar aandeel in de regionale woningbouwopgave. Voor Purmerend betekent dit een toevoeging van circa 10.000 woningen, grotendeels voor de eigen behoefte.
De bedoeling is, dat er aan de hand van gesprekken met de gemeenteraad, de stad en andere betrokkenen later besluitvorming kan plaatsvinden over een meer vastomlijnde agenda en daarmee samenhangende visievorming.
Met de onderhavige ontwikkeling wordt invulling gegeven aan de in de Agenda Purmerend 2040 omschreven woningbouwopgave.
In de Structuurvisie Purmerend 2005-2020, vastgesteld op 2 maart 2006, heeft de gemeenteraad van Purmerend een toetsingskader neergelegd voor gewenste en bestaande ontwikkelingen binnen de gemeente. In de structuurvisie worden vier ambities verwoord die leidend dienen te zijn bij de ontwikkeling van de stad Purmerend tot 2020.
In 2013 is de strategische plankaart, behorende bij de structuurvisie Purmerend 2005 - 2020, als eerste stap in het proces om te komen tot en vooruitlopend op een integrale herziening, aangepast aan de actuele stand van zaken. Het betreft een beleidsneutrale actualisering, waarbij op de plankaart de wijzigingen zijn verwerkt, die in de achterliggende periode (sinds 2006) doorgevoerd zijn in of op grond van het gemeentelijk beleid. Deze kaart gaat vergezeld van een toelichting daarop.
Figuur 7: uitsnede kaart structuurvisie (plangebied binnen rode cirkel)
Op de Strategische plankaart van de structuurvisie is de locatie (nummer 14) aangeduid als 'Stedelijke voorzieningen cluster', 'Nieuw cluster'. In de toelichting op de geactualiseerde kaart is het volgende opgenomen:
'Voor cluster 14 is de ontwikkelingsrichting vastgelegd in het Stedenbouwkundig Programma van Eisen (SPvE) uit 2006 met verdere transformatie naar woonbebouwing, onderverdeeld in drie gebieden. Aanvullend daarop is recent als tweede ontwikkelingsrichting vastgesteld, dat het gebied mogelijk ruimte kan bieden aan 'nieuwvestiging' voor perifere detailhandel in lijn met het 'beleid voor perifere detailhandel Purmerend'. Ten aanzien van deelgebied 1 gaat de voorkeur vooral uit naar woningbouw in aansluiting op het Plateel, waarbij een combinatie van woningbouw met in de plint perifere detailhandel een optie is. De transformatie van dit cluster is vooral een particuliere ontwikkeling, die door de markt moet worden opgepakt.
De voorgenomen ontwikkeling van het plangebied heeft betrekking op woningbouw en is passend binnen de in de Structuurvisie Purmerend opgenomen uitgangspunten voor transformatie. Momenteel werkt de gemeente Purmerend aan een herziening van de Structuurvisie Purmerend, welke, in het kader van de in voorbereiding zijnde Omgevingswet, als Omgevingsvisie wordt opgesteld. De Agenda Purmerend 2040 (zie paragraaf 3.4.1) geeft richting aan deze nieuwe visie.
Op 1 juni 2017 heeft de gemeenteraad het Ambitiedocument Wagenweggebied vastgesteld. Deze bestaat uit 3 onderdelen: het Ambitiedocument, de Stedenbouwkundige visie Wagenweggebied en de Grondbeleidsstrategie Wagenweggebied. Dit drieluik vervangt het in 2006 vastgestelde SPvE voor het Wagenweggebied.
De gemeente wil met het ambitiedocument de kwaliteit en samenhang waarborgen bij nieuwe ontwikkelingen maar bovenal enthousiasmeren en vanuit een verbindende, regisserende rol, de betrokken partijen uitnodigen om de transformatie naar een nieuwe stadswijk samen vorm te geven. Samen met de stakeholders, bestaande uit de bewoners, ondernemers en grondeigenaren, is een ontwerp gemaakt waarin alle belangen, zoveel mogelijk, zijn meegenomen.
De nieuwe stedenbouwkundige opzet van het Wagenweggebied is gebaseerd op de bestaande hoofdstructuren en de eigendomssituaties. De plekken die ontstaan zijn de bouwvelden waarbinnen de ontwikkelingen plaatsvinden. De exacte invullingen van deze bouwvelden zijn nog niet bekend, wel de ligging en mogelijkheden die ze hebben. Aan de hand van kansen wordt per deelgebied aangegeven welke mogelijkheden en waarden een bouwveld heeft waarmee een initiatiefnemer aan de slag kan.
Figuur 8: uitsnede uit Ambitiedocument Wagenweggebied (plangebied binnen rode lijn)
Volgens de gebiedsindeling in het Ambitiedocument is het plangebied gelegen in het middelste plandeel. De ambitie is om in dit deel een dynamische en levendige stadsbuurt te realiseren, een buurt waarin het wonen centraal staat en waar kleinschalige bedrijvigheid, ontmoetingsplekken en een mooie openbare ruimte, een positieve bijdrage levert aan de beleving van deze nieuwe stadse buurt.
Figuur 9: uitsnede uit Ambitiedocument Wagenweggebied (plangebied binnen rode lijn)
In het Ambitiedocument is aangegeven dat ten noorden van de Wagenweg enkele jaren geleden bedrijvigheid is verruild voor woningbouw met de realisatie van de eerste fase van Het Plateel. De ambitie is om deze lijn door te trekken en woningbouw te realiseren op plekken waar nu nog bedrijvigheid staat. De nadruk binnen dit plandeel ligt op wonen. De nabijheid van het centrum en het Kooimanpark en de goede ontsluiting vormt een ideale basis voor het realiseren van een 'stadse' buurt. Passend binnen het gewenste woonmilieu is bebouwing met enige hoogte in een aantrekkelijke dichtheid en met ruimte voor kleinschalige en aanvullende voorzieningen in de plint. Dit sluit ook prima aan bij de bestaande bebouwing in het Plateel.
Het bouwplan voldoet geheel aan de in het Ambititedocument geschetste kaders.
Het beeldkwaliteitplan Wagenweggebied wordt bij de beoordeling van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het Wagenweggebied als toetsingsinstrument gebruikt. In het beeldkwaliteitplan valt het plangebied in de gebiedsindeling 'Middelste plandeel'. Voor dit plandeel geldt de ambitie 'Divers en geborgen' op grond waarvan het volgende is geformuleerd: Het realiseren van een dynamische en levendige stadsbuurt, een buurt waarin het wonen centraal staat en waar kleinschalige bedrijvigheid, ontmoetingsplekken en een mooie openbare ruimte, een positieve bijdrage levert aan de beleving van deze nieuwe stadse buurt'.
De nadruk ligt hier dan ook op wonen voor diverse doelgroepen. Kleinschalige aanvullende functies zijn wenselijk voor een levendige stadsbuurt. De bebouwing is hier diverser en kleinschaliger dan in de andere plandelen. Hier is ruimte voor grondgebonden eengezinswoningen, afgewisseld met gestapelde woningen, beneden-bovenwoningen, maisonettes, en andere woningtypen. Voor het plangebied is bepaald dat bebouwing aan de Wagenwegzijde uit maximaal 4 of 5 bouwlagen mag bestaan. Ten noorden daarvan is bepaald dat hier maximaal 3 of 4 bouwlagen mogelijk zijn. Tevens zijn specifieke uitgangspunten opgenomen voor de beeldkwaliteit van de bebouwing, het binnenterrein en de openbare ruimte.
De voorgenomen ontwikkeling binnen het plangebied is passend binnen het kader dat in het beeldkwaliteitplan is opgenomen voor het plangebied. Er wordt voldaan aan de uitgangspunten wat betreft het maximum aantal bouwlagen en beeldkwaliteit.
In de Woonvisie Purmerend 2017-2022 heeft de gemeente haar visie tot 2022 op het gebied van wonen geformuleerd. De gemeente wil een prettige woonstad blijven, de vraag naar woningen van inwoners goed kunnen blijven bedienen en een bijdrage leveren aan de regionale woningbouwopgave. Veel aandacht gaat uit naar de positie van huishoudens die zichzelf niet of moeilijk kunnen redden op de woningmarkt. In een achttal speerpunten heeft Purmerend deze ambitie verder uitgewerkt, waaronder ook de ambitie om tot 2040 10.000 extra woningen te bouwen. Dit om tevens de kwaliteit van de stad te versterken door vergroting van de differentiatie van het aanbod en van verschillende woonmilieu's en de woningvoorraad meer passend te maken voor de toekomstige bevolkingssamenstelling.
Uit de gemeentelijke woonvisie blijkt dat er wordt gestreefd naar kwaliteit voor kwantiteit. Hierbij geldt dat er meer differentiatie gerealiseerd moet worden. De onderhavige ontwikkeling geeft hier invulling aan. Daarnaast is het woningbouwplan passend binnen de gestelde woningbouwopgave en opgenomen in de gemeentelijke woningbouwprogrammering.
Het stuk 'Ruimte voor Purmerend (omgevingsagenda voor Purmerend richting 2040) is een dynamische agenda die naast politiek-bestuurlijke focus vooral duidelijkheid biedt over de ambities van de gemeente Purmerend. Purmerend wordt hierin neergezet als compacte woonstad met sterke OV-verbindingen naar de hoofdstad maar ook uitstekende fietsverbindingen naar de omgeving en buitengebied. Een stad waarin de wijken een zelfvoorzienend karakter hebben op het gebied van voorzieningen.
Aan bovenstaande beschrijving kunnen troeven en waardevolle aspecten worden toegevoegd waaruit ambities voortvloeien. De nabijheid van Amsterdam, het voorzieningenaanbod, het OV-netwerk en de betaalbare woningvoorraad zijn bekende troeven. Waardevolle aspecten zijn het dorpse karakter, de tevredenheidsstabiliteit en het brede scala en diversiteit van voorzieningen, omgeving en activiteiten. De ambities die hieruit zijn geformuleerd (samengevat):
Om vorm te geven aan de groei van Purmerend worden scenario's bekeken. Gelet op de ladder voor duurzame verstedelijking ligt intensivering van (vastgoed in) de bestaande stad als eerste mogelijkheid voor de hand en vervolgens wordt het verstedelijken van de randen nader als mogelijkheid bezien.
Met de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied vindt woningbouw plaats binnen het bestaand stedelijk gebied van Purmerend. Er wordt hiermee voldaan aan de agenda Ruimte voor Purmerend.
Purmerend heeft met de visie 2040 gekozen voor intensivering van bestaand stedelijk gebied. Dat is een keuze voor verstedelijking en dat levert meer mogelijkheden op voor openbaar vervoer en gedeeld vervoer. Het betekent ook meer inwoners in en rond het centrum, vaak Purmerenders die doorstromen op de woningmarkt. Voor hen en voor de bezoekers aan de binnenstad is een leefbare stad waar het gezond leven en recreëren is van groot belang. In de 'Visie op mobiliteit' wordt richting gegeven aan de verbinding tussen de binnenstad en de randen van de stad en het ommeland.
De basis voor het gemeentelijk duurzaamheidsbeleid is verwoord in het collegewerkprogramma 2014-2018 en in de Programmabegroting 2017. Met de duurzaamheidsagenda wordt inhoud gegeven aan de uitgangspunten zoals opgenomen in de begroting 2017 (energiezuinige gemeentelijke organisatie, energiezuinige inwoners en bedrijven en zoveel mogelijk lokale energieopwekking). Wat betreft duurzaamheid in de gebouwde omgeving staan de volgende thema's centraal:
De appartementen worden niet aangesloten op het gasnet maar op het stadsverwarmingsnet van StadsVerwarming Purmerend (SVP). Woningen die aangesloten zijn op het Purmerendse warmtenet worden voor het grootste deel verwarmd met de warmte van de BioWarmteCentrale. Deze warmte wordt duurzaam opgewekt met de houtsnippers van Staatsbosbeheer. Bij stadsverwarming komt er dus veel minder CO2 vrij en dat draagt bij aan een beter milieu.
De nota Groenkoers, visie en beleid op hoofdlijnen voor het groen van Purmerend (2014) geeft de richting aan die de gemeente opgaat met het gemeentelijke groen in zijn totaliteit.
De essentie ervan is dat ingezet wordt op de verbetering van de kwaliteit van de beplanting om ook op lange termijn over een duurzame groenbasis te beschikken tegen acceptabele kosten.
De Groenkoers schetst het belang van het groen voor de stad als integraal onderdeel van de openbare buitenruimte. Groen is mede bepalend voor de identiteit, het imago, de kwaliteit en de leefbaarheid van de stad.
De woningen op de begane grond worden voorzien van geveltuinen. Onderdeel van het bouwplan is tevens een groene binnentuin die zichtbaar is vanaf de straat. Tussen de Wagenweg en het appartementengebouw komt openbaar groen, waarmee wordt bijgedragen aan het uitgangspunt van een groene laan conform de stedenbouwkundige visie. De ontwikkeling is passend binnen de nota Groenkoers.
De Nota Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving Purmerend 2016-2019 is op 22 december 2015 door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. Deze nota beschrijft de bestuurlijke uitgangspunten en beleidskeuzes over de regelgeving op het gebied van het omgevingsrecht, APV en bijzondere wetten. Op basis van deze uitgangspunten, beleidskeuzes en een uitgevoerde omgevingsanalyse zijn prioriteiten en operationele doelstellingen voor de vergunningverlening, toezicht en handhaving geformuleerd. In de nota wordt ook beschreven op welke wijze de gemeente Purmerend ervoor zorgdraagt dat wet- en regelgeving wordt nageleefd.
De gemeente Purmerend wil een veilige, schone en gezonde woon-, werk- en leefomgeving voor haar burgers en bedrijven. Dat wil de gemeente bereiken door de duurzaamheid, veiligheid en leefbaarheid te vergroten en te waarborgen. Belangrijke waarden hierbij zijn 'schoon, heel, gezond en veilig'. Een servicegerichte, professionele dienstverlening op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving levert hieraan een belangrijke bijdrage. In het collegewerkprogramma 2014-2018 is aangegeven dat de gemeente Purmerend "van buiten naar binnen" werkt. In de aanpak van problemen krijgen de eigen verantwoordelijkheid en betrokkenheid van burgers en bedrijven een belangrijke rol. De gemeente Purmerend zet sterk in op wijkgerichte of gebiedsgerichte handhaving en gaat in gesprek met burgers en bedrijven. Er wordt gehandhaafd met gezond verstand en er wordt niet alleen gekeken naar wat niet mag maar ook naar wat mogelijk is.
Om een veilige, schone en gezonde woon-, werk- en leefomgeving te realiseren zijn de volgende keuzes gemaakt:
Dit bestemmingsplan bevat een of meerdere bouwplannen zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 Bro. Voor deze bouwplan(nen) geldt een uit hoofde van de afdeling 'grondexploitatie' van de Wet ruimtelijke ordening (voortaan: Grondexploitatiewet) plicht tot kostenverhaal. Deze plicht houdt in dat de aan bouwplannen gerelateerde kosten van de grondexploitatie verzekerd moeten worden alvorens het bestemmingsplan wordt vastgesteld. Samen met de Grondexploitatiewet geeft specifiek gemeentelijk beleid invulling aan het kostenverhaalbeleid in Purmerend. Het specifieke beleid is neergelegd in de Nota gebiedsoverstijgende kosten Purmerend (GKP) en in 'ad hoc' aanvullingsbesluiten voor een aantal ontwikkelingslocaties, waaronder het Wagenweggebied. Uit dit gemeentelijke beleid vloeit voort dat onder de te verhalen kosten ook een bijdrage wordt meegenomen voor de kosten van gebiedsoverstijgende infrastructuur en voorzieningen (bovenwijkse voorzieningen, bovenplanse verevening/kosten en bijdragen aan ruimtelijke ontwikkelingen).
Opname van nieuwe ontwikkelingen in dit bestemmingsplan is om deze redenen pas mogelijk als het blijkt dat de kosten van de grondexploitatie verzekerd zijn. Kosten kunnen worden verzekerd wanneer de gemeente deze kosten in haar begroting opneemt, wanneer de gemeente een exploitatieplan vaststelt, of wanneer de gemeente en de particuliere grondexploitant die het bouwplan gaat realiseren een anterieure overeenkomst sluiten. De voorkeur van de gemeente gaat uit naar het verzekeren van de kosten via een anterieure overeenkomst. In hoofdstuk 5 zal concreet worden ingegaan op de vraag hoe de kosten van de grondexploitatie gerelateerd aan de in dit bestemmingsplan opgenomen bouwplan(nen) verzekerd zijn.
Het parkeerbeleid van Purmerend is gericht op een gastvrije ontvangst van bezoekers en faciliteren van het parkeren door bewoners. De gastvrije ontvangst van bezoekers wordt onder andere bereikt doordat de binnenstad autoluw is. Bezoekers parkeren in de goed ontsloten parkeergarages en op de plekken voor betaald parkeren op straat. Het gebied rondom de binnenstad is of wordt gereguleerd. Dit om te voorkomen dat bezoekers aan de binnenstad 'vrij' parkeren in de wijken rondom het centrum.
Parkeerregulering in Purmerend is geregeld in de Parkeerverordeining Purmerend 2019 en het daarbij behorende Uitvoeringsbesluit Parkeerverordening Purmerend 2019. De verordening regelt onder meer het aanwijzen van de gebieden en plaatsen waar en de tijden waarop met een vergunning op belanghebbendenplaatsen geparkeerd kan worden.
Op basis van de Parkeerverordening en het uitvoeringsbesluit is per 1 september 2019 parkeerregulering ingevoerd in het Wagenweggebied waarin de projectlocatie is gelegen.
De voorgenomen ontwikkeling van 131 appartementen op deze locatie is in lijn met het Rijks- provinciaal-, regionaal-, en gemeentelijk beleid.
Sinds 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Als gevolg van het verdrag van Valletta, dat in 1992 onder andere door Nederland is ondertekend, heeft archeologie een prominente plaats gekregen in de ruimtelijke ordening. Iedere gemeente is verplicht aandacht te besteden aan de archeologie op haar grondgebied en dit te verwerken in bestemmingsplannen en andere ruimtelijke instrumenten.
De gemeente Purmerend heeft een eigen archeologisch beleid opgesteld (archeologische beleids- en advieskaart) en daar een archeologische verwachtingskaart bij vervaardigd. Een archeologische verwachtingskaart is "een voorspellingskaart waarop verwachtingen met betrekking tot de situering van (nog) onbekende archeologische vindplaatsen zijn vertaald in termen van vlakken en zones". Op de kaart worden zones aangegeven met verschillende verwachtingen: hoge, middelhoge of lage verwachting. De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor het opstellen van een beleidsadvieskaart, die vervolgens kan worden gebruikt voor de toetsing van ruimtelijke plannen op de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Het bestemmingsplan vormt het belangrijkste instrument voor de archeologische monumentenzorg. Voor gemeenten kunnen de door deskundigen opgestelde archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaarten als leidraad worden gebuikt voor zowel de planologische bescherming van archeologische waarden in het bestemmingsplan als voor het vaststellen van het benodigde archeologisch onderzoek dat bij voorbereiding van ruimtelijke plannen moet plaatsvinden.
Volgens de Archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart geldt voor het zuidelijk deel van het plangebied een middelhoge verwachting. Bij bodemingrepen dieper dan 50 cm beneden maaiveld in een plangebied groter dan 500 m² dient archeologisch vooronderzoek te worden uitgevoerd. Het grooste deel van het plangebied kent een lage verwachtingswaarde. Bij een lage verwachtingswaarde zijn geen voorwaarden opgenomen ter behoud hiervan en is geen archeologisch onderzoek nodig.
Het plangebied ligt op enige afstand van de oude kern van Purmerend en is tot in de twintigste eeuw in gebruik geweest als grasland. Volgens het gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel zullen archeologische resten in het plangebied met name samenhangen met de ontginning van het gebied en het gebruik voor de landbouw. Indien in de diepere ondergrond bewoonbare kreekruggen of oeverwallen aanwezig zijn, kunnen hierop bewoningsresten uit de steentijd aanwezig zijn. Door de inrichting in en rond het plangebied in de tweede helft van de twintigste eeuw kan de bodem plaatselijk zijn verstoord.
Figuur 10: uitsnede uit kaart van het gemeentelijk archeologisch verwachtingsmodel (plangebied binnen rode lijn)
De verstoringsnorm van 500 m² wordt niet overschreden. Archeologisch onderzoek is om die reden niet noodzakelijk.
Met betrekking tot het aspect archeologie zijn er geen belemmeringen voor de ontwikkeling van het plangebied. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1 is conform het huidige bestemmingsplan overgenomen in het onderhavige bestemmingsplan.
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat in de toelichting van een bestemmingsplan onder meer moet worden ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan. Een onderzoek naar de bodemgesteldheid maakt hiervan deel uit. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. In de bestaande stad is dit niet in alle gevallen mogelijk in verband met de aanwezigheid van eventuele historische verontreinigingen. Teneinde maatschappelijke en/of ruimtelijke ontwikkelingen niet onnodig te frustreren als gevolg van de aanwezigheid van bodemverontreiniging, is het mogelijk om onder voorwaarden bestemmingen op een verontreinigde bodem te realiseren.
Door middel van een verkennend bodemonderzoek en nader asbestonderzoek (zie bijlage Bodemonderzoek) is inzicht verkregen in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie. Uit het onderzoek volgt dat ter plaatse van één boring sprake is van een lichte verontreiniging met diesel- of gasolie. Dit is ook de enige boring waar visueel brandstof is waargenomen. Indien in deze verontreinigde grond wordt gegraven, dient deze grond te worden ontgraven op aanwijzing van een milieukundig begeleider en te worden afgevoerd naar een erkende reiniger. De omvang wordt geschat op enkele kuubs, waardoor een saneringsmelding en de BRL 6000 en 7000 niet van toepassing zijn.
In alle mengmonsters zijn lichte verhogingen aangetoond. In de diepere kleilaag ter plaatse van de toekomstige kelder, is tevens een matige verontreiniging aan nikkel gemeten.
Er is geen aanleiding tot uitvoeren van een aanvullend onderzoek.
Aanbevolen wordt om op de vrijkomende grond uit de kelder (en eventueel elders) AP04 partijkeuringen uit te voeren.
Uit het asbestonderzoek volgt dat asbest is aangetroffen maar dat de toetswaarde voor nader onderzoek niet wordt overschreden. Er is formeel geen sprake van een asbestverontreiniging. Er is geen aanleiding voor het uitvoeren van nader onderzoek naar asbest.
De onderzoeksresultaten vormen geen belemmering voor de beoogde woonbestemming en afgifte van een omgevingsvergunning.
Het aspect bodem staat de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg. In de grondexploitatie van het plan is rekening gehouden met de kosten voor afvoer van verontreinigde grond.
In de toelichting van ruimtelijke plannen moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Het doel hiervan is om cultuurhistorische belangen meer te laten meewegen in de ruimtelijke ordening. Hiertoe is op 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, waarbij dit voorschrift in artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a is opgenomen.
De in de grond aanwezige waarden komen in paragraaf 4.1 (Archeologie) aan bod, de overige cultuurhistorische aspecten worden in deze paragraaf besproken.
Op 2 november 2017 heeft de gemeenteraad het Erfgoedbeleid Purmerend 2017 vastgesteld. Dit beleid richt zich op het behoud van het Purmerendse erfgoed. Het spreekt de visie uit dat het erfgoed belangrijk is voor de stad. De gemeente heeft vier ambities met betrekking tot het erfgoed:
Bij dit beleid is een Cultuurhistorische Waardenkaart opgesteld, waar al het erfgoed van Purmerend op is afgebeeld.
De Cultuurhistorische Waardenkaart toont dat in de nabijheid van het plangebied een weg en een waterloop zijn aangemerkt als cultuurhistorische waarden.
De waterloop heeft betrekking op De Dop. De Dop is een oude waterloop ten noorden van De Where die twee ontginningsblokken scheidt. Op de oudst bekende kaarten zoals de kaart van Dou uit 1680 staat De Dob als toponiem vermeld. De oude waterloop ligt nu langs de Dopstraat in de wijk Overwhere.
De weg heeft betrekking op Wagenweg. Op kaarten uit de 17e eeuw is reeds een waterloop te zien ten noordoosten van de stad Purmerend op de plaats waar nu de Wagenweg loopt. De waterloop is nu gedempt, maar de lijn in het landschap is inde Wagenweg bewaard gebleven. Vanwege zijn structurerende werking is deze lijn aangemerkt als cultuurhistorisch waardevol.
Figuur 11: uitsnede uit gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart (plangebied binnen rode lijn)
Het project heeft geen invloed op de ligging van de weg en de waterloop. De weg en de waterloop gelden als strucuurelementen waar de op te richten bebouwing zich naar voegt.
De ontwikkeling heeft geen negatieve effecten op de rond het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden.
In het kader van ruimtelijke procedures conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient het aspect externe veiligheid in acht te worden genomen. Het gaat hierbij om risico's ten aanzien van het vervoer, de opslag en het bewerken van gevaarlijke stoffen. De risico's met betrekking tot gevaarlijke stoffen worden geduid in het zogenaamde Plaatsgebonden risico (PR) en het Groepsrisico (GR). Het groepsrisico dient in veelal de meeste ruimtelijke procedures verantwoord te worden. De verantwoording is erop gericht om een weloverwogen besluit te nemen over het van het groepsrisico. Het uiteindelijke besluit is aan het bevoegd bezag.
De locatie ligt niet in een risicocontour van een risicovolle inrichting, buisleiding of transportroute. Er is geen onderzoek naar externe veiligheid nodig. Het LPG-tankstation aan de Wagenweg 7 is per 1 januari 2020 niet meer in bedrijf en wordt door middel van een herziening van het bestemmingsplan Overwhere-Zuid 2012 ook planologisch niet meer toegestaan. De buisleidingen van de Gasunie die langs het spoor liggen, liggen op dermate grote afstand dat deze niet van invloed zijn op ontwikkelingen in het plangebied. Het project zelf maakt ook geen risicovolle inrichting mogelijk.
De wetgeving omtrent externe veiligheid levert geen belemmeringen op voor het onderhavige bestemmingsplan.
Artikelen 76 en 74 van de Wet geluidhinder (hierna Wgh) schrijven voor dat in ruimtelijke plannen, die betrekking hebben op gronden die langs een verkeersweg gelegen zijn, onderzocht dient te worden of op de gevel van gebouwen de maximale toegestane geluidsbelasting niet wordt overschreden.
Langs alle wegen bevinden zich, als gevolg van de Wgh, geluidszones, met uitzondering van woonerven en 30 km/h-gebieden. Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. De zonebreedte is afhankelijk van een binnen of buitenstedelijke ligging en de hoeveelheid rijstroken van de weg en wordt gemeten uit de rand van de weg. Een naast die rijstrook liggend fietspad ligt dus ook in die zone. Ook een vluchtstrook, niet zijde een rijstrook ligt in de zone. De ruimte boven en onder de weg behoort ook tot de zone.
Met de wijziging van de Wgh per 1 juli 2012 is een nieuw 'reken- en meetvoorschrift geluid 2012' gepubliceerd. In dit voorschrift is onder andere vastgelegd hoe en onder welke omstandigheden optredende geluidsniveaus in het kader van de Wgh worden vastgesteld en hoe akoestische onderzoeken worden uitgevoerd. Dit voorschrift geldt voor industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Ook is daarin geregeld hoe de geluidbelasting in het kader van Hoofdstuk 11 Geluid (Geluidproductieplafonds rijksinfrastructuur hierna gpp's ) moet worden bepaald. Gpp's stellen een heldere grens over de toelaatbare hoeveelheid geluid van rijksinfrastructuur en voorkomen een onbelemmerde groei van het geluid door toenemend verkeer. De beheerder van de weg moet zorg dragen voor de naleving van deze geluidproductieplafonds. Dat betekent dat de wegbeheerder bij bijvoorbeeld een forse groei van de verkeersintensiteit in actie zal moeten komen en geluidreducerende maatregelen moet treffen.
Voor wegen die zijn ondergebracht in een 30 km/h-gebied geldt geen wettelijke geluidszone en is akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai in nieuwe situaties op grond van de Wgh niet verplicht. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening echter aannemelijk te worden gemaakt dat sprake is van een aanvaardbaar geluidsniveau. Indien dit niet aannemelijk is, dient te worden onderbouwd of maatregelen ter beheersing van de geluidsbelasting op de gevels noodzakelijk, mogelijk en doelmatig zijn. Bij gebrek aan wettelijke normen kunnen uitsluitend de eerder vermelde voorkeursgrenswaarde en de uiterste grenswaarde uit de Wgh als referentiekader worden gehanteerd.
Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De voorkeursgrenswaarde mag in principe niet worden overschreden. Indien uit akoestisch onderzoek blijkt dat deze voorkeursgrenswaarde wel wordt overschreden, is onderzoek naar maatregelen gericht op het verminderen van de geluidsbelasting op de gevels van geluidgevoelige objecten noodzakelijk. Onderscheid wordt gemaakt in maatregelen aan de kant van de bron (bijvoorbeeld geluidsreducerend asfalt), maatregelen in het overdrachtsgebied (bijvoorbeeld geluidsschermen), maatregelen aan de kant van de geluidsontvanger (bijvoorbeeld geluidsdove gevels) of het vergroten van de afstand tussen de geluidsbron en de ontvanger.
Zijn maatregelen onvoldoende doeltreffend, dan wel ontmoeten deze maatregelen overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard, dan kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek tot vaststelling van (een) hogere waarde(n) worden ingediend bij burgemeester en wethouders van de gemeente Purmerend. Deze hogere grenswaarde mag, afhankelijk van de situatie, een bepaalde waarde niet te boven gaan (uiterste grenswaarde). De uiterste grenswaarde voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen langs bestaande wegen in binnenstedelijk gebied bedraagt 63 dB.
Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Voor wegen met een snelheid lager dan 70 km/h geldt een aftrek van 5 dB. Voor wegen met een maximumsnelheid van 70 km/h of meer geldt een aftrek van 2 dB. Op alle in akoestische onderzoeken worden genoemde geluidsbelastingen is deze aftrek toegepast, tenzij anders vermeld.
Het woningbouwplan ligt binnen de geluidszone van de Burgemeester D. Kooimanweg en de Wagenweg. De geluidsbelasting van het wegverkeerslawaai is berekend conform rekenmethode II van het Reken- en Meetvoorschrift Geluid 2012. De resultaten zijn opgenomen in het Akoestisch onderzoek.
Voor de Wagenweg is een verkeersbesluit genomen waarin is bepaald dat hier een maximum snelheid van 30km/h gaat gelden. Net als de overige 30 km/h-straten nabij het plangebied (Toon Dupuisstraat - Lambertus Huisengastraat) zijn deze niet onderzoeksplichtig. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de straten wel meegenomen in het akoestisch onderzoek.
Vanwege de Burgemeester D. Kooimanweg is geen overschrijding van de voorkeursgrenswaarde berekend. In het kader van de Wet geluidhinder zijn geen maatregelen of hogere waarden noodzakelijk.
Uit de berekeningen blijkt dat de geluidsbelasting vanwege de Wagenweg een overschrijding veroorzaakt van de grenswaarde die voor gezoneerde wegen geldt. De berekende geluidsbelasting bedraagt maximaal 59 dB. De woningen worden voorzien van een geluidsluwe zijde aan de binnenplaats. Voor de geluidsbelaste gevels wordt geluidwering toegepast zodat voldaan kan worden aan een binnenniveau van 33 dB. Hiermee wordt een acceptabel binnenklimaat gerealiseerd.
Er zijn met betrekking tot het aspect geluid geen belemmeringen voor de ontwikkeling van het plangebied.
Indien nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszone van een spoorweg mogelijk worden gemaakt, moet onderzoek plaatsvinden naar de geluidsbelasting vanwege deze spoorweg. De zone is afgebeeld op de geluidkaart, te vinden op www.geluidregisterspoor.nl. Grondslag hiervoor is artikel 4.3 Besluit geluidhinder (Bgh).
In de omgeving van het plangebied bevindt zich de spoorlijn Enkhuizen - Zaandam. Het plangebied ligt echter buiten de onderzoekszone van deze lijn.
Er hoeft voor het onderhavige bestemmingsplan geen onderzoek gedaan te worden naar de invloed van spoorweglawaai.
De Wet geluidhinder bepaalt dat indien bij de vaststelling van een bestemmingsplan aan gronden een zodanige bestemming wordt gegeven dat daardoor een industrieterrein ontstaat, daarbij tevens een rond het betrokken terrein gelegen zone wordt vastgesteld, waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.
Het plangebied bevindt zich niet in of in de nabijheid van een industrieterrein.
Er hoeft voor het onderhavige bestemmingsplan geen onderzoek gedaan te worden naar de invloed van industrielawaai.
In de Duurzaamheidsagenda van de gemeente Purmerend wordt geen toetsingskader op basis van geurpercentielen gepresenteerd. Als toetsingskader voor het onderwerp geur wordt het geurbeleid van Provincie Noord-Holland gehanteerd.
In het Provinciaal Milieubeleidsplan 2015-2018 van provincie Noord-Holland staat het geurbeleid voor 2015–2018. Het uitgangspunt is de nationale doelstelling van maximaal 12% geurgehinderden en geen ernstige geurhinder.
Gezien de aard van het project waarvoor het onderhavige bestemmingsplan wordt opgesteld, speelt geur hier geen rol.
Er hoeft voor het onderhavige bestemmingsplan geen onderzoek gedaan te worden naar mogelijke geurhinder.
Voor de kwaliteit van de buitenlucht in Nederland zijn normen vastgesteld in de Wet milieubeheer (Wm) (hoofdstuk 5, titel 5.2 “Luchtkwaliteitseisen”, ook wel bekend onder de naam “Wet luchtkwaliteit”). Ruimtelijk-economische projecten kunnen worden uitgevoerd onder de volgende voorwaarden:
De Wet Luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen kleine en grote ruimtelijke projecten. Onder kleine projecten worden projecten verstaan die de luchtkwaliteit 'niet in betekende mate' verslechteren. Deze projecten worden niet meer beoordeeld op luchtkwaliteit. Ze zijn namelijk zo klein dat ze geen wezenlijke invloed hebben op de luchtkwaliteit. Draagt een klein project niet of nauwelijks bij aan luchtverontreiniging, dan is er geen belemmering voor. Het ministerie VROM heeft de definitie van 'in betekenende mate' vastgelegd in het Besluit NIBM. Projecten die de concentratie CO2 of fijn stof met meer dan 3% van de grenswaarde verhogen, dragen in betekenende mate bij aan de luchtvervuiling.
Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in de regeling NIBM omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:
Op basis van deze gegevens kan worden geconcludeerd dat onderzoek naar luchtkwaliteit voor de ontwikkeling die met het voorliggende bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt niet nodig is en dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.
De ontwikkeling bevat de realisatie van minder dan 1.500 woningen. Op basis van deze gegevens kan worden geconcludeerd dat onderzoek naar luchtkwaliteit voor de ontwikkeling die met het voorliggende bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, niet nodig is en dat de ontwikkeling niet bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Er is met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de ontwikkeling van het plangebied.
Milieuzonering legt een relatie tussen de milieuaspecten van een bedrijf - geluid, geur, gevaar en stof - en de omgeving. Daarnaast is de mate waarin een bedrijfstype personen- of goederenverkeer genereert mede bepalend voor de mate van hinder, en dus voor de mogelijkheid tot vestiging of uitbreiding. Bij milieuzonering staan vier vragen centraal:
Voor het opstellen van een milieuzonering hanteert de gemeente Purmerend de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009. Met behulp van richtafstanden wordt bepaald welke afstand aanvaardbaar is.
De VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' geeft indicatieve afstanden tussen bedrijven/functies en woningen met betrekking tot de aanvaardbaarheid van een plan vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening. Binnen gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd. Een gemengd gebied is volgens de VNG-brochure een gebied met matige tot sterke functiemenging. De locatie kan gelet op de diversiteit aan functies als gemengd gebied worden aangemerkt.
Aan de overzijde van de Wagenweg, ten zuiden van het plangebied, geldt een bedrijfsbestemming op basis waarvan bedrijven zijn toegestaan tot maximaal milieucategorie 2 uit de Staat van bedrijfsactiviteiten. Voor bedrijven uit milieucategorie 2 geldt een richtafstand van 10 meter ten opzichte van een woningen in een gemengd gebied. De woningbouw is voorzien op ruim 20 meter van het bedrijfsperceel en ruim 30 meter van het bedrijfsgebouw.
De overige niet-woonfuncties rondom het plangebied hebben betrekking op een school, detailhandel en kantoren. Deze functies verhouden zich wat betreft afstand en invloed op het plangebied goed tot het te ontwikkelen woonprogramma.
In het onderhavige bestemmingsplan speelt milieuzonering geen rol.
IIn ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat hoe de ontwikkelingen die hierin mogelijk worden gemaakt zich verhouden met de wet- en regelgeving op het gebied van gebieds- en soortenbescherming.
Wet Natuurbescherming
Sinds 1 januari 2017 geldt de Wet natuurbescherming. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Daarmee zijn gebiedsbescherming en soortbescherming bij elkaar gebracht in één Nederlandse wet.
Deze wet beschermt de van nature in Nederland in het wild voorkomende planten en dieren en hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen. De Wet Natuurbescherming wijkt in een aantal opzichten af van de Flora- en faunawet; de strekking is echter hetzelfde. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen). Net als in de Flora en faunawet is de Wet Natuurbescherming een zorgplicht opgenomen, een algemeen geldende fatsoensnorm voor de omgang met flora en fauna. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen zo weinig mogelijk nadelige gevolgen voor flora en fauna mag hebben. De soortbeschermingsbepalingen uit de Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (VR) en Habitatrichtlijn (HR) zijn in de Wet Natuurbescherming geïmplementeerd: soorten en vegetatietypen waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, worden beschermd onder de nieuwe Wet Natuurbescherming. Ongeveer 200 soorten verliezen hun bescherming in vergelijking met de eerder vigerende Flora-en faunawet, voornamelijk soorten vaatplanten (muurplanten, orchideeën) en (zee)vissen. De bij de Flora en faunawet gehanteerde gedragscodes blijven bestaan, zij het dat de lijsten met beschermde soorten wijzigen en aangepast moeten worden. Voor soortbescherming in relatie tot ruimtelijke ingrepen is een aantal artikelen in de nieuwe Wet Natuurbescherming van belang:
In de Wet Natuurbescherming worden drie beschermingsregimes onderscheiden:
1. Soorten van Vogelrichtlijn:
Bescherming van alle in het wild levende volgens in de EU, beschreven in artikel 3.1-3.4 van de Wet Natuurbescherming. Dit beleid verandert deels t.o.v. de Ffwet. Hieronder valt ook het begrip "opzettelijk" is bij doden, vangen en verstoring van nesten etc. opgenomen. Hieronder valt ook het begrip voorwaardelijk opzet". De grote verandering is dat verstoring onder de nieuwe wet is toegestaan, mits de staat van instandhouding van de soort maar niet in het geding komt. Degene die de verstoring begaat, moet dan aantonen dat er geen verstoring van wezenlijke invloed is. Verstoren van broedende vogels (op nest) en eieren blijft verboden. De provincie kan hiervoor vrijstellingen maken en ontheffingen verlenen.
2. Soorten van Habitatrichtlijn:
Bescherming van dier- en plantensoorten in artikel 3.5-3.9:
A. die strikt beschermd zijn op grond van Habitatrichtlijn bijlage IV, Verdrag van Bern, bijlage I en II, Verdrag van Bonn bijlage I. In het geval van ontheffing of vrijstelling moet aan drie voorwaarden voldaan worden: dat er geen andere bevredigde oplossing bestaat, de handeling noodzakelijk is (diverse redenen mogelijk, waaronder die van groot openbaar belang met redenen van sociale en economische aard) en tot slot alleen wanneer er geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort in haar natuurlijke verspreidingsgebied.
B. die streng beschermd zijn op grond van Habitatrichtlijn bijlage V, Verdrag van Bern bijlage III, Verdrag van Bonn bijlage II. Hiervoor moeten maatregelen worden getroffen indien de gunstige staat van instandhouding in het geding is. In geval van ontheffing of vrijstelling moet alleen voldaan worden aan de eis dat de gunstige staat van instandhouding niet in het geding komt. Hiervoor zijn maatregelen verplicht. Ook hier is het opzetvereiste van toepassing, maar in tegenstelling tot vogels is er geen uitzondering dat 'verstoring toegestaan is zolang het niet van wezenlijke invloed is'. Via een AMvB kunnen nadere regels gesteld worden. De provincie kan vrijstellingen maken en ontheffingen verlenen, met in achtneming van de belangen.
3. Andere soorten:
Dit zijn de in de bijlage van artikel 3.10 van Wet Natuurbescherming genoemde soorten. In deze bijlage staan zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen, kevers en vaatplanten. Onderdeel A bevat de fauna en onderdeel B de flora. Deze lijst is een nationale toevoeging en betreft soorten die in principe een landelijke achteruitgang kennen. In praktijk is deze bescherming lichter en verwacht wordt dat ontheffingen vrij gemakkelijk verkregen kunnen worden, aangezien er niet de zwaardere belangen gelden voor de soorten van de Europese richtlijnen. Ruimtelijke ontwikkeling is een geldig belang voor een ontheffing (artikel 3.10.2 onderdeel a). Opzettelijk verstoren in algemene zin, wordt voor deze groep niet genoemd als verbod. De provincies kunnen voor deze lijst vrijstellingsbesluiten maken. Op dit moment staan ook zeer algemene soorten op deze lijst; mogelijk zal er een vrijstellingsbesluit of AMvB opgesteld worden hoe hier mee om te gaan. De provincie Noord-Holland heeft nog geen lijst met vrijstellingsbesluiten gemaakt.
Natuurnetwerk Nederland
De Provinciale Ruimtelijke Verordening van de provincie Noord-Holland bepaalt dat een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als natuurnetwerk Nederland, strekt tot de bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden. In Purmerend zijn alleen enkele delen van het Purmerbos en een stuk agrarische grond tegen Ilpendam aan, als deel van het NNN aangemerkt. Ook ligt er langs de ringvaart van de Wijde Wormer, waar Weidevenne aan grenst, een dergelijk gebied.
Er is een toets aan de Wet natuurbescherming uitgevoerd met als doel inzicht te krijgen in het (mogelijk) voorkomen van beschermde soorten in het plangebied (zie bijlage Quickscan natuur). Tevens is onderzocht of de plannen negatieve effecten op dergelijke soorten en/of beschermde gebieden kunnen veroorzaken.
Uit de quickscan volgt dat de bebouwing in het projectgebied mogelijkheden biedt voor verblijfplaatsen van te verwachten soorten de gewone dwergvleermuis en de ruige dwergvleermuis. Het projectgebied kan onderdeel uitmaken van een vliegroute en/of foerageergebied van vleermuizen. Door het uitvoeren van de geplande werkzaamheden kunnen mogelijk aanwezige verblijfplaatsen van vleermuizen worden vernietigd en essentiële vliegroutes en foerageergebied verdwijnen. De groenstructuren in het projectgebied bieden in beperkte mate mogelijkheden om onderdeel uit te maken van een leefgebied van kleine marterachtigen.
Uit een door de gemeente uitgevoerde flora en faunacheck (zie bijlage Flora en faunacheck), gebaseerd op een grootschalige inventarisatie van Regelink Ecologie & Landschap, volgt echter dat er geen beschermde soorten in het plangebied te verwachten zijn. In 2018 heeft er in het aangrenzende projectgebied Dorpsloot aanvullend onderzoek naar kleine marterachtigen plaatsgevonden. Tijdens dit onderzoek zijn er geen individuen van kleine marterachtigen aangetroffen.
In het projectgebied is een potentieel jaarrond beschermde nestlocatie aangetroffen. Hier is aanvullend natuuronderzoek naar uitgevoerd (zie bijlage Aanvullend natuuronderzoek). Tijdens dit onderzoek zijn geen jaarrond beschermde nesten van vogels waargenomen. Er zijn in dit kader geen vervolgstappen in het kader van de Wet natuurbescherming nodig.
De bebouwing, bomen en struweel in het projectgebied bieden geschikt broedbiotoop voor algemene broedvogels. Het is wenselijk om de werkzaamheden buiten het broedseizoen van vogels uit te voeren (globaal 15 maart – 15 juli), om overtreding van de Wet natuurbescherming te voorkomen. Indien broedgevallen ten tijde van de werkzaamheden aanwezig zijn mogen deze niet worden verstoord of vernietigd.
Het projectgebied kan fungeren als verblijfplaats en leefgebied van algemene amfibieën, egel en muizen. Tijdens de werkzaamheden kunnen er mogelijk verblijfplaatsen van deze soorten worden vernietigd en individuen mogelijk worden gedood tijdens de werkzaamheden. Algemene amfibieën, egel en muizen zijn van de verbodsbepalingen in de Wet natuurbescherming vrijgesteld in de provincie Noord-Holland. Hiervoor geldt een meldplicht, omdat er gebruik wordt gemaakt van de provinciale vrijstelling van deze soorten. Dit is geen vrijbrief, de zorgplicht blijft van toepassing voor vrijgestelde soorten. Overige beschermde soorten worden in het projectgebied, waar de geplande werkzaamheden plaatsvinden, niet verwacht voor te komen door het ontbreken van geschikt habitat.
Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied met stikstofgevoelige habitattypen is het 'Wormer en Jisperveld & Kalverpolder' op circa 4 kilometer afstand van het plangebied. Omdat negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied niet op voorhand zijn uit te sluiten, is een stikstofberekening uitgevoerd met de Aeriuscalculator (zie bijlage Onderzoek stikstofdepositie). Hieruit volgt dat de maximale projectbijdrage in zowel de gebruiksfase als de aanlegfase 0,00 mol/ha/jaar bedraagt op de meest dichtstbijzijnde stikstofgevoelige habitattypen. De stikstofdepositie leidt niet tot significante gevolgen waardoor de instandhoudingsdoelstellingen van de betrokken Natura 2000-gebieden in gevaar zouden kunnen komen.
Op grond van de resultaten van de uitgevoerde flora en faunacheck en het onderzoek dat is uitgevoerd naar kleine marterachtigen in het aangrenzende projectgebied Dopsloot, is aanvullend onderzoek naar vleermuizen en kleine marterachtigen niet noodzakelijk. Uit aanvullend natuuronderzoek naar jaarrond beschermde nesten volgt dat deze niet aanwezig zijn en geen vervolgacties nodig zijn.
Het is aan te bevelen om de geplande werkzaamheden buiten het broedseizoen van vogels uit te voeren (broedseizoen is globaal 15 maart – 15 juli), om overtreding van de Wet natuurbescherming te voorkomen. Indien broedgevallen ten tijde van de werkzaamheden aanwezig zijn, mogen deze niet worden verstoord of vernietigd. De vermelde periode is niet leidend, elk broedgeval is beschermd. Ook broedgevallen buiten deze periode mogen niet worden verstoord. Indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen plaats moeten vinden dient een aanvullende inspectie op broedvogels door een ecoloog te worden uitgevoerd om overtredingen te voorkomen.
Het aspect stikstof vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling en het aanvragen van een vergunning in het kader van de Wet Natuurbescherming is niet noodzakelijk.
Voor ruimtelijke plannen in de omgeving van hogedrukaardgasleidingen en leidingen voor aardolieproducten met een externe veiligheidscontour is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing. Op grond van dit besluit dienen plannen te worden getoetst aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico (PR) en de oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR).
Binnen het plangebied liggen geen planologisch relevante leidingen. Ook in de nabijheid van het plangebied is geen sprake van leidingen die van invloed kunnen zijn op het project.
De wetgeving inzake planologisch relevante leidingen levert geen belemmering op voor het onderhavige bestemmingsplan.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient een bestemmingsplan inzicht te geven in de gevolgen van de ontwikkeling op het gebied van verkeer en parkeren.
Verkeersaantrekkende werking
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd als gevolg van de nieuwe ontwikkelingen, is gebruik gemaakt van de CROW publicatie 381 'Kencijfers Verkeersgeneratie en Parkeren'. Deze kencijfers geven een bandbreedte tussen een minimum en een maximumwaarde. In dit geval wordt het gemiddelde aangehouden. Hierbij zijn de volgende karakteristieken toegepast:
Voor etagewoningen in de categorie huur - midden/goedkoop wordt in deze publicatie uitgegaan van gemiddeld 3,6 verkeersbewegingen per woning per dag (gemiddelde van de bandbreedte). Dit leidt tot een verkeersgeneratie van circa 472 motorvoertuigen per dag als gevolg van het plan (zie tabel 1). Gemotoriseerd verkeer van en naar het plangebied ontsluit via de Wagenweg naar de Hoornselaan of de Burgemeester D. Kooimanweg.
De Wagenweg betreft een erftoegangsweg met een maximum snelheid van 30 km/h. Conform het Verkeers- en Vervoersbeleidsplan Purmerend 2016 bedraagt de maximum intensiteit op een dergelijke weg 5.000 motorvoertuigen per dag. Met de extra verkeersgeneratie als gevolg van het plan, blijft de verkeersintensiteit onder deze norm. Voor toekomstige ontwikkelingen vormt dit echter wel een aandachtspunt.
In het Verkeersmodel gemeente Purmerend Technische rapportage (Verkeersmodel gemeente Purmerend - Technische rapportage, Goudappel Coffeng, 2 juni 2017) is voor het prognosejaar 2030 het aantal verkeersbewegingen per wegvak per dag berekend. Voor het Wagenweggebied is in deze rapportage uitgegaan van de realisatie van 295 extra woningen de komende jaren. De nu concrete ontwikkelingen voor de Dopsloot, Wagenweg 9 en Wagenweg 10 betreffen samen 270 nieuwe woningen. De Wagenweg betreft een erftoegangsweg met een maximum snelheid van 30 km/h. Conform het Verkeers- en Vervoersbeleidsplan Purmerend 2016 bedraagt de maximum intensiteit op een dergelijke weg 5.000 motorvoertuigen per dag. Uit de onderstaande afbeelding uit Bijlage 4 van het Verkeersmodel blijkt dat met de extra verkeersgeneratie als gevolg van het plan, de verkeersintensiteit onder de gehanteerde norm blijft. Voor toekomstige ontwikkelingen vormt dit echter wel een aandachtspunt.
Figuur 12: Intensiteiten motorvoertuigen per etmaal voor prognosejaar 2030 (Bron: Verkeersmodel gemeente Purmerend, 2 juni 2017)
Uit het verkeersonderzoek dat is uitgevoerd voor de locatie Dopsloot, volgt dat de capaciteit van de kruisingen van de Wagenweg met de Hoornselaan en Burgemeester D. Kooimanweg uitgebreid dient te worden. De gemeente Purmerend voert hiervoor momenteel onderzoek uit naar de mogelijkheden.
Parkeren
Voor het Wagenweggebied heeft de gemeente Purmerend een Ambitiedocument geschreven. Hierin is opgenomen hoe het Wagenweggebied getransformeerd kan worden van een bedrijventerrein naar een mooie nieuwe stadswijk. Deze transformatie vindt plaats door per ontwikkeling “maatwerk” te leveren. Voor de 131 te realiseren woningen aan de Wagenweg 10 geldt net als bij andere ontwikkelingen in het Wagenweggebied dat het de ambitie is om de benodigde parkeernormen af te stemmen op de functie, doelgroep en het wenselijke gebruik in een stedelijk gebied.
Voor de te realiseren 131 woningen is een parkeerbalans opgesteld (zie bijlage Parkeerbalans). De ontwikkeling ligt in een gereguleerde zone met vergunninghoudersparkeren/ betaald parkeren. Dit parkeerregime is op 1 september 2019 ingevoerd.
In het bouwplan is voorzien in 124 parkeerplaatsen, waarvan 91 parkeerplaatsen op het besloten middenterrein achter de woningen worden gerealiseerd. Aan 83 van de vrije-sector woningen is een parkeerrecht voor het gebruik van 1 parkeerplaats op het middenterrein verbonden, de overige 8 parkeerplaatsen op het middenterrein zijn bedoeld voor bezoekers van de vrije-sector woningen. Aan de straatzijde van de woningen worden in het openbare gebied 33 nieuwe parkeerplaatsen gerealiseerd. De bewoners van de sociale huurwoningen komen (mits in het bezit van een auto) in aanmerking voor maximaal 1 parkeervergunning per woning waarbij gebruik gemaakt kan worden van alle parkeerplaatsen in de openbare ruimte. Voor de middeldure en vrije sectorhuurwoningen is met de ontwikkelaar afgesproken dat de nulvergunningenregeling van toepassing is. Dit betekent dat de bewoners van de middeldure en vrije sectorhuurwoningen niet in aanmerking komen voor een parkeervergunning voor parkeren in de openbare ruimte.
Daarmee ontstaat het volgende overzicht van de binnen het project te realiseren parkeercapaciteit:
Totaal 124 parkeerplaatsen.
Voor sociale huurwoningen hanteert de gemeente Purmerend doorgaans een parkeernorm van 0,7 parkeerplaats per woning. In dit geval komen alle sociale huurwoningen in aanmerking voor maximaal 1 parkeervergunning. In de parkeerbehoefte is rekening gehouden met de te verwachten bezetting in het (maximale) scenario waarin voor alle sociale huurwoningen één vergunning wordt aangevraagd. Uit het parkeeronderzoek volgt dat ook met dit uitgangspunt wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen in relatie tot de parkeerbehoefte.
In de regels van dit bestemmingsplan is geborgd dat het hiervoor genoemde aantal parkeerplaatsen wordt gerealiseerd.
De aspecten 'Verkeer en Parkeren' leveren geen belemmeringen op voor het onderhavige bestemmingsplan.
Nota Waterbeleid 21e eeuw
Op basis van beleid dat voortkomt uit de nota 'Waterbeleid 21e eeuw' is een watertoetsproces ingesteld bij de ruimtelijke planvorming. Het watertoetsproces heeft tot doel om elkaar vroegtijdig te informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van het belang van water en dit in ruimtelijke plannen gestalte te geven. Een watertoetsproces leidt onder andere tot een waterparagraaf in het plan. De diepgang van de watertoets en de inhoud van de waterparagraaf kan verschillen naar de aard van de planvorming. De watertoets moet er voor gaan zorgen dat er bij de inrichting van ons land bewust rekening wordt gehouden met water. De waterbeheerder en initiatiefnemer nemen daarvoor samen de waterhuishoudkundige doelstellingen zichtbaar en evenwichtig mee bij alle ruimtelijke plannen of ingrepen.
Naast de in de toelichting genoemde Watertoets is er in de Nota 'Waterbeleid 21e eeuw' (Commissie Tielrooij, 2000) het principe van 'Vasthouden - Bergen - Afvoeren' als ordeningsprincipes geïntroduceerd. Dit is bedoeld om het watersysteem op een duurzame en robuuste manier in te richten, teneinde de burgers een prettige en veilige leefomgeving te bieden.
Nationale Waterplan 2016-2021
In het Nationale Waterplan staan vijf ambities centraal. Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven. Deze ambitie wordt vooral ingevuld door onze veiligheidsnormen tegen overstroming te vernieuwen. Het kabinet kiest voor een grotere inzet op verbetering van de waterkwaliteit (meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics). Dit zorgt er voor dat de Nederlandse wateren schoon en gezond zijn en er genoeg zoet water is. Verder wil het kabinet dat Nederland klimaatbestendig en waterrobuust wordt ingericht, dat Nederland een gidsland is en blijft voor watermanagement en -innovaties. Dat is gunstig voor onze economie en ons verdienvermogen. Tot slot wil het kabinet dat Nederlanders waterbewust leven. Deze ambities moeten gezamenlijk ingevuld worden door iedereen die werkt aan de ruimtelijke inrichting van Nederland: alle overheden, bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen. Water en ruimtelijke ordening zijn dus steeds meer met elkaar verweven. In het verleden werd water vooral geplooid naar de wensen van inrichters en gebruikers. Steeds vaker verschijnt waterproblematiek in de actualiteit.
De hoogwatersituaties van de afgelopen jaren, maar ook verdrogingsverschijnselen, hebben aangetoond dat water een belangrijk aspect is bij ruimtelijke ordening. Daarom moet men water beter inbedden in ruimtelijke plannen. Ook vraagt klimaatverandering om ruimtelijke aanpassingen. Denk hierbij aan zeespiegelstijging, hogere afvoeren van rivieren en hevige regenbuien en perioden van droogte. Het wateraspect moet men zo vroeg mogelijk betrekken bij ruimtelijke planvorming.
In structuurvisies en bestemmingsplannen staat de wettelijke verplichting om de gevolgen voor water af te wegen via de watertoets. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moeten planners rekening houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Het proces van de watertoets voorziet erin dat rekening wordt gehouden met de eisen zoals die vanuit het waterbeheer worden gesteld. Dit is niet alleen van belang voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem. Het is ook belangrijk om zoveel mogelijk te voorkomen dat er problemen met water ontstaan nadat men heeft gebouwd. Tenslotte moet men in de waterparagraaf van zowel structuurvisies, bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen verantwoorden hoe het plan rekening houdt met: waterkwantiteit, waterkwaliteit, oppervlaktewater, grondwater, afvalwater en de landschappelijke aspecten van water.
Deltawet, Deltaprogramma en Detaplan Ruimtelijke Adaptatie
Het Deltaprogramma voor 2018 is op Prinsjesdag 2017 verschenen en gepresenteerd. Het bevat voor het eerst een Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie: een gezamenlijk nationaal plan van gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk dat de aanpak van wateroverlast, hittestress, droogte en de gevolgen van overstromingen versnelt en intensiveert.
Het is een grote en langdurige opgave om Nederland op heel veel plaatsen anders in te richten, om zo de toenemende schade door wateroverlast, hitte, droogte en overstromingen te verminderen. Deze opgave verschilt bovendien van plaats tot plaats. Dit deltaplan behelst de aanpak om te werken aan deze grote, locatiespecifieke opgave.
Daarbij doet dit deltaplan recht aan de belangrijkste aanbevelingen uit de evaluatie van de Deltawet, door integratie van opgaven en participatie van niet-overheden, maatschappelijke organisaties en burgers te stimuleren en de slagkracht op lokaal en regionaal niveau te vergroten met een voorstel voor de governance. Dit moet uiteindelijk leiden tot een langjarige en planmatige aanpak van wateroverlast, hittestress en droogte en het beperken van de gevolgen van overstromingen. Het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie is onderdeel van het Deltaprogramma. Net als de andere deltaplannen wordt het jaarlijks geactualiseerd. De deltacommissaris doet daar ieder jaar een voorstel voor. Met dit Deltaplan Ruimtelijke adaptatie geeft de regering ook invulling aan de genoemde moties van de Tweede Kamer.
Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen.
Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
Waterkwantiteit
In 2013 zijn de bedrijfsgebouwen op het noordelijk deel van het plangebied gesloopt, waarna deze gronden onverhard braak zijn komen te liggen. Voor het bepalen van de eventuele verhardingstoename kan worden uitgegaan van de referentiesituatie voor 2013. Zoals in figuur 13 is weergegeven was het plangebied toen vrijwel volledig bebouwd en verhard. Als gevolg van het bouwplan vindt hooguit een lichte toename aan verhard en bebouwd oppervlak plaats ten opzichte van de referentiesituatie. Op grond van de Keur geldt een compensatieplicht vanaf een toename aan verharding van 800 m2. Dit oppervlak wordt niet overschreden. Watercompensatie als gevolg van een toename in bebouwd en verhard oppervlak is daarom niet aan de orde. Ten behoeve van het vertraagd afvoeren van hemelwater zullen er infiltratiekratten onder het aan te leggen binnenterrein worden geplaatst of er zal tijdelijke opslag van hemelwater in de kelder plaatsvinden. De mogelijkheden worden momenteel onderzocht. Het onderhavige bestemmingsplan staat beide varianten toe.
Figuur 13: Luchtfoto uit 2013
Waterkwaliteit en riolering
In het gebied is sprake van een gemengd rioolstelsel. De gemeente is bezig met grootschalige renovatie van de riolering in Overwhere-Zuid. Het gemengde stelsel wordt stapsgewijs aangepast in een modern gescheiden stelsel. Om hier op in te spelen wordt in het plangebied een gescheiden riolering aangelegd, waarbij het hemelwater wordt afgekoppeld van de riolering. Dit komt overeen met de basisdoelstelling van het hoogheemraadschap om het hemelwater van nieuwe oppervlakken zoveel mogelijk te scheiden van het afvalwater.
Voorwaarde is wel dat het hemelwater als schoon kan worden beschouwd. Bij voorkeur wordt afstromend hemelwater van verharde oppervlakken eerst voorgezuiverd door een berm, wadi of bodempassage.
Watertoets
In het kader van dit bestemmingsplan en toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen is de digitale watertoets uitgevoerd (zie bijlage Watertoets). Vanwege de ligging nabij de primaire waterloop Dopsloot en de toename aan verharding zijn er waterbelangen en dient de normale procedure te worden doorlopen. Als gevolg hiervan heeft nadere afstemming met HHNK plaatsgevonden. In deze waterparagraaf is beschreven op welke wijze wordt omgegaan met het waterbelang.
Er spelen waterbelangen vanwege de ligging nabij de primaire waterloop en de toename aan verharding. Met HHNK heeft afstemming plaats gevonden. Ter compensatie van de toename aan verharding wordt voorzien in een systeem dat zorgt voor een vertraagde afvoer van hemelwater. Voor de werkzaamheden in de nabijheid van de waterloop geldt een vergunningsplicht vanuit de Keur van HHNK. Er wordt hierdoor op een juiste manier omgegaan met de waterbelangen van HHNK.
Naarmate de breedte of hoogte van een gebouw groter is, neemt het negatieve effect op de bezonning van de omgeving toe. Hoogbouwinitiatieven dienen daarom te worden onderworpen aan een bezonningsonderzoek.
Ten behoeve van de ontwikkeling is een bezonningsstudie uitgevoerd (zie bijlage Bezonningsstudie), waarbij de schaduwval van de nieuwe situatie inzichtelijk is gemaakt.De zonnestudie is uitgevoerd voor de dagen 21 maart, 21 juni en 21 september. Op deze dagen is de schaduwwerking in beeld gebracht om 9:00 uur, 12:00 uur en 15:00 uur. Uit de studie volgt dat er voor de woningen aan de oostzijde van het plan schaduwwerking optreedt in de middag en/of avond. De schaduwwerking vindt slechts op een beperkt deel van de dag plaats en als gevolg van het plan vindt vrijwel geen schaduwwerking plaats in de achtertuinen van deze woningen.
Geconcludeerd wordt dat het plan niet leidt tot onevenredige schaduwwerking op nabijgelegen percelen. Er is met betrekking tot het aspect schaduwwerking geen belemmering voor de ontwikkeling van het plangebied.
In Nederland is het verplicht om de effecten op het milieu volwaardig onderdeel te laten zijn van de voorbereiding en de besluitvorming over ruimtelijke plannen. Daarvoor is in de Wet milieubeheer de methodiek van de milieueffectrapportage (m.e.r.) opgenomen.
Het Besluit m.e.r. en de Wet milieubeheer zijn per 7 juli 2017 gewijzigd. De wijzigingen gelden met terugwerkende kracht vanaf 16 mei 2017. Gemeenten zijn thans verplicht om een expliciet besluit te nemen over het al dan niet opstellen van een milieueffectrapport (Mer).
Uit het uitgevoerde natuuronderzoek en het onderzoek naar stikstofdepositie blijkt dat de ontwikkeling geen invloed heeft op nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Daarnaast wordt de drempelwaarde van de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage niet overschreden. De voorgenomen ontwikkeling is daarom niet direct m.e.r. beoordelingsplichtig op basis van het onderdeel 'aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Echter, omdat de voorgenomen ontwikkeling wel valt onder de noemer van een 'stedelijk ontwikkelingsproject', is een vormvrije m.e.r.-beoordeling verplicht. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is in feite een beknopte opsomming van de beoordeling van de ontwikkeling op verschillende milieuaspecten. Er is een aanmeldingsnotitie opgesteld waarmee invulling wordt gegeven aan de vormvrije m.e.r.-beoordeling (zie bijlage Aanmeldingsnotitie m.e.r.). De kenmerken van de activiteit en de mogelijke gevolgen voor het milieu geven geen aanleiding voor een milieueffectrapportage.
Gezien de kenmerken van de potentiële effecten van het voornemen in combinatie met de kenmerken/gevoeligheid van de omgeving waarin deze optreden, is de impact van het plan op het milieu gering te noemen. Het is dus niet noodzakelijk om een m.e.r. op te starten.
De gemeente mag op basis van de Wet ruimtelijke ordening alleen meewerken aan planontwikkelingen die haalbaar en uitvoerbaar zijn. Ingevolge artikel 3.1.6 Bro dient de toelichting van een bestemmingsplan inzichten te bevatten over de uitvoerbaarheid van een plan.
Initiatiefnemer heeft de beschikking over de gronden in het totale plangebied. De gronden aan de randen van het plangebied die worden ingericht ten behoeve van parkeren en groen zullen na inrichting worden overgedragen aan de gemeente.
Volgens artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening dient de gemeenteraad een grondexploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Volgens het tweede lid van dit artikel kan de gemeenteraad besluiten af te wijken van het vaststellen van een exploitatieplan indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins is verzekerd.
De gemeente Purmerend heeft in het kader van de ontwikkeling en realisatie van dit plan een anterieure overeenkomst gesloten met de initiatiefnemer Bot Bouw B.V.. Hiermee zijn de gemeentelijke kosten verzekerd. Om deze reden is een exploitatieplan niet nodig. De gemeente acht deze partij in staat om de kosten voor ontwikkeling van het plan te dragen.
Op grond van de aanwezige woningbehoefte (zie paragraaf 3.3.3 en 3.3.4) kan worden geconcludeerd dat er niet voor de leegstand zal worden gebouwd.
Op grond van het bovenstaande wordt de financiële uitvoerbaarheid van het plan voldoende gewaarborgd.
In deze paragraaf wordt ingegaan op het draagvlak dat in de maatschappij en bij andere (overheids-) instanties leeft voor de ontwikkeling. Het moet aannemelijk zijn dat er voldoende draagvlak is, waarbij opgemerkt wordt dat het is niet mogelijk is iedereen tevreden te stemmen. Bij het tegen elkaar afwegen van de diverse belangen kan het altijd mogelijk zijn dat één belang minder gewicht wordt toegekend dan het ander.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat een bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een ruimtelijk plan, daarbij overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Artikel 3.1.6 Bro bepaalt daarnaast dat in de toelichting de uitkomsten van dit overleg worden beschreven.
Het ontwerpbestemmingsplan is toegestuurd aan het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). Zoals in paragraaf 4.12 is beschreven heeft voorafgaand hieraan afstemming met HHNK plaatsgevonden.
De Algemene Inspraakverordening van de gemeente Purmerend bepaalt dat elk bestuursorgaan ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden kan besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het onderhavige geval is het project van zodanig omvang en aard dat besloten is om af te zien van de procedure op grond van de inspraakverordening.
Overleg met omwonenden, bedrijven en stakeholders in het Wagenweggebied over de kaders van de herontwikkeling van het Wagenweggebied heeft plaatsgevonden bij de totstandkoming van het Ambitiedocument Wagenweggebied. Onderhavige ontwikkeling past binnen deze kaders. Voorafgaand aan de bestemmingsplanprocedure is op 3 maart 2020 door de initiatiefnemer een informatieavond georganiseerd waarvoor omwonenden zijn uitgenodigd om kennis te nemen van het plan. De reacties waren overwegend positief. Omwonenden die meer informatie willen over bijvoorbeeld de verkeersafwikkeling of de wijze van bouwen worden hierover geïnformeerd per brief, e-mail of in een persoonlijk gesprek.
Het ontwerpbestemmingsplan en de ontwerp-omgevingsvergunning hebben, vergezeld van de daarop betrekking hebbende relevante stukken, met ingang van 14 september tot en met 26 oktober 2020 ter inzage gelegen. Gedurende de periode van ter inzage ligging is een ieder in de gelegenheid gesteld (schriftelijk of mondeling) zienswijzen omtrent de ontwerpen van de besluiten naar voren te brengen. Hiervan is melding gemaakt door middel van voorafgaande kennisgeving in de rubriek 'officiële mededelingen' zoals gepubliceerd in het Purmerends Nieuwsblad d.d. 10 september 2020, alsmede in de editie van de Staatscourant van dezelfde datum. In beide publicaties is verwezen naar de mogelijkheid stukken digitaal te raadplegen via www.ruimtelijkeplannen.nl.
Naar aanleiding hiervan zijn binnen de daarvoor openstaande termijn 2 schriftelijke zienswijzen ontvangen. Er is een Nota zienswijzen opgesteld waarin de zienswijzen van beantwoording zijn voorzien (bijlage Nota zienswijzen). Eén zienswijze heeft geleid tot enkele aanpassingen in de toelichting van dit bestemmingsplan en de bijlagen. Deze aanpassingen zijn in de Nota zienswijzen beschreven.
Na een beroepstermijn van zes weken treedt het bestemmingsplan in werking, tenzij conform artikel 8.4 Wro een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan bij de afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Omdat het bestemmingsplan de bouw van meer dan 11 woningen mogelijk maakt, is de Crisis- en Herstelwet van toepassing. Bij eventueel beroep leidt dit tot een versnelde behandeling bij de Raad van State, geen mogelijkheid tot pro-forma beroep en een verplichte toepassing van het relativiteitsbeginsel.
Dit hoofdstuk bevat de toelichting op de gekozen planvorm, die van een gedetailleerd bestemmingsplan. Tevens geeft het inzicht in de overwegingen die aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen.
Het onderhavige plan voorziet in een actueel en adequaat juridisch kader voor ontwikkeling en beheer van het plangebied. Het is een plan op basis van artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening, opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).
Gelet op de hardheid van de bouwplannen en het enkelvoudige programma (Wonen met daarbij behorende openbare ruimte) is gekozen voor een gedetailleerde planvorm. Deze planvorm maakt het mogelijk alle aanwezige functies in het plangebied te voorzien van een gedetailleerde bestemmingsregeling waardoor de ruimtelijke kwaliteit in het gebied als zodanig kan worden beheerd en behouden.
Op de verbeelding zijn de functies zodanig bestemd, dat het direct mogelijk is om met het bijbehorende renvooi (verklaring van de bestemmingen) te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied gegeven zijn. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft omtrent de in acht te nemen horizontale en verticale maten. Rondom de beoogde nieuwbouw is op de verbeelding een marge aangehouden zodat ondergeschikte wijzigingen in het plan niet direct leiden tot een overschrijding van de bestemmingsgrenzen. In de bijbehorende regels zijn de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de gebruiksbepalingen alsmede de eventuele afwijkingsmogelijkheden te vinden.
Voor een goede ruimtelijke ordening is het noodzakelijk dat de in het bestemmingsplan gestelde regels zodanig zijn opgesteld dat deze (goed) te handhaven zijn. Het gemeentebestuur is van oordeel dat de regels in het onderhavige plan voldoen aan deze eis.
Bestemmingsregels
De bestemming Verkeer-2 is toegekend aan gronden met een verkeers- of verblijfsfunctie. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan, zoals parkeren, het verzamelen van huisvuil, groen- en waterpartijen en kleine nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen en dergelijke. Ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding 'terras' is een bebouwing toegestaan in de vorm van een verhoogd, gemeenschappelijk terras. Ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding 'kelder' is een ondergrondse kelder toegestaan.
De gronden waar de appartementengebouwen zijn voorzien hebben de bestemming 'Wonen'. Op basis van deze bestemming mogen in totaal 131 woningen worden gebouwd binnen de op de verbeelding opgenomen bouwvlakken. De hoogte van de gebouwen mag aan de zuidzijde maximaal 17 meter bedragen en aan de overige zijden maximaal 14 meter. Ter plaatse van de bouwaanduiding 'onderdoorgang' is een onderdoorgang toegestaan. Ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding 'kelder' is een ondergrondse kelder toegestaan.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 1
De gronden waar mogelijk archeologische waarden aanwezig zijn, zijn tevens bestemd met de dubbelbestemming Waarde – Archeologie 1. Voordat bodemverstorende werkzaamheden plaatsvinden met een omvang groter dan 500 m2 en dieper dan 50cm, dient door middel van archeologisch onderzoek te worden aangetoond dat deze werkzaamheden niet leiden tot een verstoring van archeologische resten.
Algemene regels
Het doel van deze bepaling is te voorkomen dat grond die al in aanmerking is genomen of betrokken is bij het verlenen van een vergunning niet nog een keer wordt betrokken bij een aanvraag om omgevingsvergunning. Hierdoor wordt voorkomen dat met gebruikmaking van privaatrechtelijke overeenkomsten, de publiekrechtelijke regels worden ondergraven.
In dit artikel worden regels gegeven voor bouwwerken die op twee of meer bestemmingen van toepassing zijn.
Ondergrondse bouw
De regels die van toepassing zijn op bovengrondse bouw zijn ook van toepassing op ondergrondse bouw. Het onderhavige bestemmingsplan verbindt daar de regel aan dat qua diepte ondergrondse bouw beperkt moet blijven tot ten hoogste één bouwlaag.
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksbepaling is opgenomen wat onder verboden gebruik van de gronden wordt verstaan. Bij het bouwen of aanleggen van een nieuwe functie of voorziening moet in principe op eigen terrein gezorgd worden voor voldoende parkeerplaatsen. In het bestemmingsplan is een parkeernorm opgenomen die past bij de ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
Dit artikel geeft een regeling voor het geval dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.
Dit artikel betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit in werking treedt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit in werking treedt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig worden afgeweken tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan.