direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Parkeergarage Purmersteenweg 2020
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0439.BPPARKEER2020-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Onderhavig bestemmingsplan heeft betrekking op het realiseren van een ondergrondse parkeergarage met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 12 meter met maximaal 320 parkeerplaatsen bij het stadhuis van Purmerend aan de Purmersteenweg. Een ondergrondse bouwdiepte van 12 meter komt overeen met maximaal 3 ondergrondse bouwlagen en een dakpakket van circa 1 meter. In de onderzoeken behorende bij dit bestemmingsplan is daarom uitgegaan van 3 ondergrondse bouwlagen. Boven deze beoogde parkeergarage wordt de openbare ruimte opnieuw ingericht.

Het project past niet binnen het ter plaatse geldende bestemmingsplan "De Gors e.o. 2010". In paragraaf 1.3 wordt hierop verder ingegaan. Het onderhavige bestemmingsplan geeft een planologisch kader - bouw- en gebruiksregels - waarbinnen het project planologisch mogelijk wordt gemaakt.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied betreft het perceel sectie E, nr. 2735 ged. Het plangebied ligt oostelijk van de oude binnenstad van Purmerend in het stedelijk centrum aan de Purmersteenweg te Purmerend. De locatie wordt noordelijk begrensd door de Purmersteenweg, oostelijk door het stadhuis, zuidelijk door de Populierenstraat en westelijk door (zorg)woningen.

Momenteel is het plangebied grotendeels in gebruik als parkeerterrein (klinkerverharding) met enkele groenstroken. Noordelijk bevindt zich een elektriciteitscabine met noodgenerator en fietsenstalling. Aan de noordoostzijde van het plangebied is een vijver aanwezig. Zuidoostelijk van het plangebied bevindt zich het stadhuis.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPPARKEER2020-va01_0001.png"  
Ligging in Purmerend  
afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPPARKEER2020-va01_0002.png"  
Luchtfoto met begrenzing plangebied  

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Op het plangebied geldt tot op het moment van inwerkingtreding van het onderhavige bestemmingsplan het bestemmingsplan 'De Gors e.o. 2010', vastgesteld op 21 oktober 2010. Het plangebied heeft hierin de bestemmingen 'Gemengd - 3', 'Groen', 'Verkeer - 1' en 'Water'. Een deel van het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPPARKEER2020-va01_0003.png"  
Uitsnede vigerend bestemmingsplan met aanduiding van het plangebied (rode stippellijn)  

De gronden met de bestemming 'Gemengd - 3' zijn bestemd voor bedrijven voor zover deze voorkomen in categorie A en B van de Staat van Bedrijfsactiviteiten "functiemenging", dienstverlening, kantoren, maatschappelijke voorzieningen en bij deze bestemming behorende voorzieningen. Binnen het plangebied is één bouwvlak opgenomen met een maximale bouwhoogte van 4 meter en met de aanduiding 'garage'. Ter plaatse van deze aanduiding zijn uitsluitend gebouwen ten behoeve van stalling van vervoermiddelen en voor berging van niet voor handel en distributie bestemde goederen toegestaan.

In artikel 32.5 (Ondergronds bouwen) van het vigerend bestemmingsplan is opgenomen dat de in dit plan vervatte regels voor bebouwing van overeenkomstige toepassing zijn op bouwen beneden het peil, met dien verstande dat tot ten hoogste één bouwlaag diepte mag worden gebouwd.

De ontwikkeling van een ondergrondse parkeergarage is niet mogelijk op basis van het vigerend bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van het project. Hoofdstuk 3 geeft een samenvatting van het relevante actuele beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de relevante randvoorwaarden en omgevingsaspecten behandeld. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Tenslotte wordt in hoofdstuk 6 een toelichting gegeven op de gekozen planvorm en de gedachten die ten grondslag liggen aan de juridische regeling zoals deze op de verbeelding en in de regels is opgenomen.

Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving

2.1 Aanleiding

In 2018 is een parkeeranalyse voor de binnenstad van Purmerend uitgevoerd voortkomend uit de vastgestelde Visie op Mobiliteit Purmerend 2040. De parkeeranalyse is opgenomen als bijlage. In de parkeeranalyse is onderzocht wat de parkeereffecten van diverse ruimtelijke ontwikkelingen in en rond het centrum voor de korte en middellange termijn zijn. Hiervoor is een analyse gedaan hoeveel woningbouw er komt en hoeveel openbare parkeerplaatsen er weggehaald of gerealiseerd worden.

Voor 2019 blijkt uit de parkeeranalyse dat ondanks het slopen van de tijdelijke parkeergarage Het Lammetje en de start van de Looiers voldoende parkeergelegenheid is. Vanaf 2020 met de start van het realiseren van de Brantjesoever en de Vijfhoek ontstaat een parkeertekort van ongeveer 85 parkeerplaatsen. In 2021, 2022 en 2023 is de parkeerdruk vervolgens lager ondanks dat er gestart wordt met PostNL en het Slotplein. Dit komt omdat de Vijfhoek en de Brantjesoever na realisatie nieuwe openbare parkeerplaatsen opleveren. Uit de analyse blijkt dat er in het centrum vanaf 2024 een tekort ontstaat van ongeveer 200 parkeerplaatsen zowel voor de kort- als langparkeerders. Dit komt met name omdat de woningbouw én de verminderde parkeercapaciteit geconcentreerd zijn aan de oostzijde van het centrum.

Naar aanleiding van de conclusies uit het parkeerdrukonderzoek en de wens tot compenserende maatregelen heeft de gemeenteraad van Purmerend op 29 november 2018 het college verzocht de haalbaarheid van de realisatie van een parkeergarage te onderzoeken op twee locaties: Schapenmarkt en omgeving stadhuis. In de bijlage is het raadsbesluit Locatiekeuze parkeergarage opgenomen met hierin de locatiestudie samengevat. Op basis van dit locatie- en haalbaarheidsonderzoek, heeft het college geadviseerd de ontwikkeling van een halfverdiepte parkeergarage voor te bereiden en te kiezen voor de locatie aan de voorkant van het stadhuis. Deze locatie is met name een goede oplossing voor langparkeerders. Door de langparkeerders naar deze nieuwe garage te trekken ontstaat in de andere garages en op de plaatsen in de binnenstad meer ruimte voor kortparkeerders. Daardoor wordt met de realisatie zowel meer ruimte voor langparkeerders als voor kortparkeerders gecreëerd.

Op 28 juni 2019 heeft de raad ingestemd met het realiseren van een half verdiepte parkeergarage aan de voorkant van het stadhuis (scenario 3). De keuze voor half verdiept in plaats van geheel verdiept is destijds gemaakt vanwege de kosten. Een half verdiepte parkeergarage is minder duur, ook in beheer.

Ter verdere uitwerking zijn diverse onderzoeken gedaan: stedenbouwkundig, verkeerskundig, financieel en organisatorisch. Er zijn vier varianten onderzocht: half verdiept, verdiept in 1 laag en verdiept in 3 lagen (basis en plus). Op basis van afweging van de criteria ruimtelijke kwaliteit, kosten en inpasbaarheid, adviseert het college te kiezen voor de variant volledig verdiept in 3 lagen ondergronds met 320 parkeerplekken. Door de realisatie van extra parkeerplaatsen denkt het college goed in te spelen op de transformatie van het nieuwe centrumgebied op termijn. Daarnaast kan met deze variant ook op diverse plekken extra kwaliteit in de openbare ruimte worden gerealiseerd door parkeren op maaiveld in te ruilen voor groen. De raad heeft op 27 februari 2020 ingestemd met een volledig ondergrondse parkeergarage aan de voorzijde van het stadhuis met circa 320 parkeerplaatsen in 3 lagen.

2.2 Plan

Purmerend maakt een groei door. Door het vergroten van de leefbaarheid van het centrum en de hierbij horende mobiliteitsopgave wenst de gemeente een nieuwe parkeeroplossing bij het stadhuis. De komende jaren ligt de focus op meer synergie tussen het stationsgebied en de binnenstad om één groot centrumgebied te vormen. Het stadhuisplein met de gewenste parkeergarage vormt hierin een belangrijke schakel.

Van oktober tot december 2019 is binnen de werkgroep ruimtelijke inpassing middels een variantenstudie gezocht naar een haalbare en logisch functionerende garage. De parkeergarage is benaderd vanuit de kwaliteit van de openbare ruimte. In alle varianten biedt een openbare ruimte bovenop de garage een toevoeging aan Purmerend en sluit logisch aan op de omgeving.

Belangrijke pijlers zijn hierin veilige en prettige langzaamverkeerroutes door het gebied en het toevoegen van groen aan de openbare ruimte. De ontwikkelingen op het stadhuisplein dragen bij aan de ambities die Purmerend heeft voor de komende decennia. Zodoende wordt een plek gecreëerd voor ontmoeting; een levendig en duurzaam stadhuisplein dat een voorbeeldfunctie biedt voor Purmerend.

Voorliggend plan betreft de realisatie van een ondergrondse parkeergarage met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 12 meter met maximaal 320 parkeerplaatsen en de herinrichting van de openbare ruimte aan de voorzijde van het Stadhuis tot een levendig, groen en duurzaam stadhuisplein. De bestaande vijver naast het stadhuis wordt hierbij gedempt. Hiervoor in de plaats komt 1 vijver en conform een nog nader te bepalen ontwerp. Het oppervlaktewater wordt gecompenseerd in het ontwerp van het nieuwe plein, conform de eisen van het hoogheemraadschap. De fietsenstalling aan de voorzijde van het stadhuis wordt gesloopt. De overige bebouwing rondom het plangebied blijft ongemoeid.

De ontsluiting van de garage vindt plaats op de Purmersteenweg. De hellingbaan naar de parkeergarage loopt parallel aan de Purmersteenweg met een haakse aansluiting op de Purmersteenweg, tegenover de aansluiting van het terrein Brantjesoever. Het combineren met de uitrit van Brantjesoever zorgt voor een overzichtelijke verkeerssituatie. Het fietspad ten zuiden van de Purmersteenweg wordt uitgebogen, zodat de in- en uitrit van de parkeergarage ongelijkvloers wordt gekruist.

 
 
afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPPARKEER2020-va01_0004.png"  
Plattegrond met locatie ondergrondse parkeergarage met paarse stippellijn aangeduid.  

Het dak van de garage zal op circa 1 meter onder maaiveldniveau van het trottoir van de Purmersteenweg liggen. Deze diepte is gekozen om de volgende redenen:

  • Laagdrempelig: het stadhuis dient goed zichtbaar en bereikbaar te zijn.
  • Groen: door een dakpakket van circa 1 meter dikte te hanteren, wordt over het gehele dakoppervlak de mogelijkheden geboden om bomen te kunnen planten.
  • Klimaatadaptief: met een substantieel dakpakket kan worden bijgedragen aan klimaatadaptiviteit. Waterretentie kan mogelijk gemaakt worden door de aanleg van wadi’s of substraatlagen in het dakpakket.
  • Alternatieve ontsluiting mogelijk: de ontsluiting via de Purmersteenweg wordt op deze manier mogelijk gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPPARKEER2020-va01_0005.png"  
Doorsnede parkeergarage (indicatief)  

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Het kader voor een bestemmingsplan wordt gevormd door diverse nationale, provinciale, (deel-)regionale, en (deel)gemeentelijke nota's. Dit beleid stelt planologische en bestuurlijke beleidskaders (randvoorwaarden) aan de ruimtelijke (on)mogelijkheden voor het plangebied waarmee rekening moet worden gehouden. In dit hoofdstuk wordt voor het plangebied het relevante algemene beleid beknopt samengevat.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het rijk heeft het beleid inzake de ruimtelijke inrichting en het mobiliteitsbeleid van Nederland tot 2040 vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Deze visie is vastgesteld op 13 maart 2012.

De regering maakt ruimte voor groei en beweging en kiest ervoor de invulling van het ruimtelijk beleid voor een belangrijk deel over te laten aan provincies en gemeenten. Daardoor kan het Rijk zich richten op het behartigen van belangen die van nationale en internationale betekenis zijn. De minister vermindert stevig het aantal procedures en brengt eenheid in het stelsel van regels voor infrastructuur, water, wonen, milieu, natuur en monumenten. De ruimtelijke ordening wordt zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat gebracht (burgers en bedrijven) en er wordt meer overgelaten aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…'). Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving. Daarbij verwacht het Rijk dat medeoverheden zich eveneens inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving. De gemeente is de overheid die het dichtst bij de burger staat en zorg draagt voor een veilige en leefbare woon- en werkomgeving. In het ruimtelijk domein gaat het om de ruimtelijke ontwikkeling van stad en platteland in brede zin, waarbij onder meer belangen ten aanzien van mobiliteit, milieu, natuur, water, economie en wonen worden afgewogen. Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028) en verbindt hier dertien nationale belangen aan.

De drie hoofddoelstellingen van het Rijk zijn:

  • 1. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • 2. het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor wat betreft nationale belangen ligt de nadruk op het verbeteren van milieukwaliteit en bereikbaarheid om zo de drie hoofddoelstellingen te dienen. De nationale belangen verzetten zich niet tegen de voorziene parkeergarage.

3.1.2 AmvB Ruimte (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid zoals dat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vastgelegd. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Voor Purmerend hebben deze regels geen gevolgen.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op 1 juli 2017 is het besluit tot wijziging van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening in werking getreden. Het betreft een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking (duurzaamheidsladder).

De laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De behoefte aan deze stedelijke ontwikkeling moet dan worden aangetoond. De behoefte is het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, looptijd bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit). De uitkomst van de beoordeling van de behoefte moet in de plantoelichting worden vermeld. Voor uitwerkings- en wijzigingsplannen kan in het bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering van deze behoefte wordt doorgeschoven naar de toelichting behorende bij het uitwerkings- of wijzigingsplan.

Als stedelijke ontwikkeling wordt bedoeld: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' In het Bro is geen ondergrens voor een minimale omvang vastgelegd van wat een stedelijke ontwikkeling is. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724) dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Voor overige stedelijke functies wordt gesteld dat 'in beginsel' geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m² bedraagt.

Uitgangspunt is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Het doel is een zorgvuldig gebruik van de ruimte en het tegengaan van overprogrammering en de negatieve ruimtelijke gevolgen van leegstand. In het geval in het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, bevat de toelichting een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. De motivering van de behoefte aan die ontwikkeling dient in het licht te worden geplaatst van een goede ruimtelijke ordening en dient zich te richten op het motiveren van de behoefte aan die ontwikkeling met het oog op het tegengaan van ongewenste leegstand en het stimuleren van zorgvuldig ruimtegebruik. De behoefte wordt onderbouwd en afgewogen op het niveau van het verzorgingsgebied van de ontwikkeling. Dit betekent dat de aard en omvang van de ontwikkeling bepalend zijn voor de reikwijdte van de beschrijving van en het overleg over de behoefte, waarvan de resultaten ook zijn opgenomen in de beschrijving.

Stedelijke ontwikkeling

De Ladder van duurzame verstedelijking is alleen van toepassing op stedelijke ontwikkelingen. De realisatie van de parkeergarage kan worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling gezien de aard en omvang van de ontwikkeling. Er is sprake van nieuw beslag op de ruimte wanneer het nieuw ruimtelijk besluit meer bebouwing toestaan dan het vigerend bestemmingsplan. In dit bestemmingsplan worden de bouwmogelijkheden verruimd ten opzichte van het vigerend bestemmingsplan.

Daarnaast geldt voor overige stedelijke ontwikkelingen in beginsel dat er sprake moet zijn van een ontwikkeling met een ruimtebeslag van meer dan 500 m². De realisatie van de parkeergarage gaat over een groter ruimtebeslag dan 500 m². Op basis van een verruiming van de bouwmogelijkheden met een groter ruimtebeslag dan 500 m² kan worden geconcludeerd dat de parkeergarage moet worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling.


Behoefte

In 2018 is een parkeeranalyse uitgevoerd voortkomend uit de vastgestelde Visie op Mobiliteit Purmerend 2040. In de parkeeranalyse is onderzocht wat de parkeereffecten van diverse ruimtelijke ontwikkelingen in en rond het centrum voor de korte en middellange termijn zijn. Hiervoor is een analyse gedaan hoeveel woningbouw er komt (Purmerend heeft een grote woningbouwopgave en moet tot 2040 10.000 woningen bouwen) en hoeveel openbare parkeerplaatsen er weggehaald of gerealiseerd worden.

Voor 2019 blijkt uit de parkeeranalyse dat ondanks het slopen van de tijdelijke parkeergarage Het Lammetje en de start van de Looiers voldoende parkeergelegenheid is. Vanaf 2020 met de start van het realiseren van de Brantjesoever en de Vijfhoek ontstaat een parkeertekort van ongeveer 85 parkeerplaatsen. In 2021, 2022 en 2023 is de parkeerdruk vervolgens lager ondanks dat er gestart wordt met PostNL en het Slotplein. Dit komt omdat de Vijfhoek en de Brantjesoever na realisatie nieuwe openbare parkeerplaatsen opleveren. Uit de analyse blijkt dat er in het centrum vanaf 2024 een tekort ontstaat van ongeveer 200 parkeerplaatsen zowel voor de kort- als langparkeerders. Dit komt met name omdat de woningbouw én de verminderde parkeercapaciteit geconcentreerd zijn aan de oostzijde van het centrum.

Naar aanleiding van de conclusies uit het parkeerdrukonderzoek en de wens tot compenserende maatregelen is de haalbaarheid van de realisatie van een parkeergarage onderzocht op twee locaties: Schapenmarkt en omgeving stadhuis. Op basis van dit locatie- en haalbaarheidsonderzoek, heeft het college geadviseerd de ontwikkeling van een parkeergarage voor te bereiden en te kiezen voor de locatie aan de voorkant van het stadhuis. Deze locatie is met name een goede oplossing voor langparkeerders. Door de langparkeerders naar deze nieuwe garage te trekken ontstaat in de andere garages en op de plaatsen in de binnenstad meer ruimte voor kortparkeerders. Daardoor wordt met de realisatie zowel meer ruimte voor langparkeerders als voor kortparkeerders gecreëerd.


Ter verdere uitwerking zijn diverse onderzoeken gedaan: stedenbouwkundig, verkeerskundig, financieel en organisatorisch. Er zijn vier varianten onderzocht: half verdiept, verdiept in 1 laag en verdiept in 3 lagen (basis en plus). Op basis van afweging van de criteria ruimtelijke kwaliteit, kosten en inpasbaarheid, is gekozen voor de variant volledig verdiept in 3 lagen ondergronds met maximaal 320 parkeerplekken. Door de realisatie van extra parkeerplaatsen denkt de gemeente goed in te spelen op de transformatie van het nieuwe centrumgebied op termijn. Daarnaast kan met deze variant ook op diverse plekken extra kwaliteit in de openbare ruimte worden gerealiseerd door parkeren op maaiveld in te ruilen voor groen.


Bestaand stedelijk gebied

Het plangebied heeft in het vigerend bestemmingsplan reeds de bestemming 'Gemengd - 3' en is hierdoor aan te merken als bestaand stedelijk gebied. De herstructurering van het bestaande parkeerterrein op maaiveld naar een ondergrondse parkeergarage geeft invulling aan zuinig ruimtegebruik van de gronden.

Conclusie

De laddertoets is hiermee succesvol doorlopen.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie NH2050

Op 19 november 2018 hebben Provinciale Staten van Noord-Holland de Omgevingsvisie NH2050 vastgesteld. Hierin staat de visie van de provincie op de fysieke leefomgeving beschreven. De provincie zet in op een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid, zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven.

Door de aanleg van de ondergrondse parkeergarage wordt het parkeren bij het stadhuis verplaatst van het maaiveld naar ondergronds. Hierdoor komt er op maaiveld ruimte vrij voor een levendig en duurzaam plein wat bijdraagt aan een gezonde en veilige leefomgeving. Tevens wordt tegemoet gekomen aan het toekomstige parkeertekort in en rond het centrum van Purmerend. De onderhavige ontwikkeling, liggend in bestaand stedelijk gebied, is daarmee in lijn met de Omgevingsvisie NH2050.

3.2.2 Omgevingsverordening NH2020

Op 22 oktober 2020 hebben de Provinciale Staten de Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld. De Omgevingsverordening NH2020 geldt vanaf 17 november 2020 en vervangt alle bestaande verordeningen die betrekking hebben op de leefomgeving, zoals de Provinciale Ruimtelijke Verordening, de Provinciale Milieuverordening, de Waterverordeningen en de Wegenverordening.


Met de omgevingsverordening wil de provincie ontwikkelingen, zoals woningbouw en de energietransitie, mogelijk maken en zet zij in op het beschermen van mooie en bijzondere gebieden in Noord-Holland. De provincie zoekt naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid. De belangrijkste belangrijke ambities voor Noord-Holland, zoals omschreven in de Omgevingsvisie, zijn verankerd in de nieuwe Omgevingsverordening Noord-Holland. Met de omgevingsverordening loopt de provincie bewust vooruit op de Omgevingswet, omdat door het samenvoegen van 21 verordeningen alvast wordt gewerkt in de geest van de Omgevingswet.


De onderhavige ontwikkeling ligt binnen het bestaand stedelijk gebied en is in lijn met de Omgevingsverordening NH2020.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regiovisie Waterland 2040 (Vitaal met Karakter)

Voor de lange termijn heeft de regio een ontwikkelingskader tot 2040 opgesteld, de Regiovisie Waterland 2040. In deze visie staat behoud en zo mogelijk versterking van het kenmerkende authentieke karakter van de regio Waterland voorop, maar wel met de noodzakelijk sociaal-economische en infrastructurele impulsen om de kernen vitaal te houden en het gebied binnen de Metropoolregio Amsterdam bereikbaar te maken. Naast maatregelen om het authentieke karakter van het landelijk gebied te bewaren, vergt dat op vele locaties een forse inspanning in de kwaliteit van de leefomgeving, selectieve uitbreiding voor noodzakelijke sociaal-economische ontwikkelingen en duurzame oplossingen voor beheer en terugdringing van het woon-werkverkeer. Op die manier ontstaat een duurzame vitale regio met een herkenbaar eigen karakter. Onderhavige ontwikkeling past goed in het beleid zoals weergegeven in de Regiovisie. Het bepaalde in dit bestemmingsplan is niet strijdig met dit beleid.

3.3.2 Metropoolregio Amsterdam

Purmerend maakt onderdeel uit van Metropoolregio Amsterdam (MRA). Dit is een samenwerkingsverband van de provincies Noord-Holland en Flevoland, 33 gemeenten en de Vervoerregio Amsterdam. De MRA behoort tot de Europese top vijf van economisch sterke regio's. De rode draad van de samenwerking is het behouden en versterken van die internationale concurrentiepositie. De door de partners geformuleerde hoofdopgaven zijn (thematisch) neergelegd in de 'Gebiedsagenda 2013' en richten zich m.n. op het optimaliseren van het fysieke vestigingsklimaat (economie), het tijdig voorzien in kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwbehoefte in 2040 (verstedelijking) en het op orde brengen en houden van een goed functionerend mobiliteitsnetwerk (bereikbaarheid). De agenda levert een 'voorraadkamer' op voor de besluitvorming over programma's en projecten in het Bestuurlijk Overleg Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (BO-MIRT). De agenda richt zich voornamelijk op het verbeteren van de infrastructuur en het milieu. De agenda verzet zich niet tegen het realiseren van een parkeergarage.

De MRA heeft een eigen langeretermijnvisie in de vorm van het Ontwikkelingsbeeld 2040 uit 2007. De MRA wil een internationaal concurrerende regio zijn met compacte steden in een voor recreanten aantrekkelijk landschap en met een infrastructureel netwerk dat de kernen met elkaar, het landschap en de rest van de wereld verbindt. De regio zet in op woningbouw, de creatieve industrie, de maakindustrie en de circulaire economie, wil een omslag naar duurzame energiebronnen en koestert grote bedrijven als het Havenbedrijf Amsterdam. In 2014 verscheen een overzicht van accentverschuivingen ten opzichte van dit Ontwikkelingsbeeld: Doorbouwen op het fundament. Op basis van nieuwe trends en inzichten focust de MRA o.a. op meer stedelijke verdichting, intensivering van de transformatieopgave, beter benutten van OV-knooppunten en – naast bescherming – een betere benutting van het landschap.

Om dit te bereiken zijn is voor de korte termijn een Ruimtelijk-economische Actie-Agenda 2016-2020 opgesteld, met een doorkijk naar de komende tien jaar.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Purmerend 2005-2020

In de Structuurvisie Purmerend 2005-2020, vastgesteld op 2 maart 2006, heeft de gemeenteraad van Purmerend een toetsingskader neergelegd voor gewenste en bestaande ontwikkelingen binnen de gemeente. In de structuurvisie worden vier ambities verwoord die leidend dienen te zijn bij de ontwikkeling van de stad Purmerend tot 2020.

  • 1. Purmerend is het centrum van Waterland: Uiteen wordt gezet dat Purmerend wil investeren in haar functies waarin zij een regionale rol heeft, om de positie als centrum van Waterland te behouden. De manier waarop Purmerend dit wil bereiken is door te investeren in een veelzijdig, herkenbaar en toegankelijk centrum met kwalitatief hoogwaardige openbare ruimte en door te streven naar een hoog niveau van voorzieningen in zowel het centrum als in andere delen van de stad.
  • 2. Purmerend werkt aan een evenwichtigere woon-werkbalans. In de structuurvisie wordt beschreven dat Purmerend voor de werkgelegenheid sterk afhankelijk is van Amsterdam. Dit is een kwetsbaar punt. Belangrijk is daarom dat Purmerend haar economische punten verder ontwikkelt. Dit is onder meer van belang voor jongeren die in Purmerend zijn geboren en zich nu op de arbeidsmarkt gaan begeven, omdat zij meer geneigd zullen zijn om in Purmerend te werken.
  • 3. Purmerend versterkt haar verbindingen in groen, blauw en grijs. Gesteld wordt dat de kwaliteit van de ligging van de stad veel beter benut kan worden. De kwaliteiten van het buitengebied zijn in de wijken ruimschoots aanwezig, maar zijn op het niveau van de stad te weinig herkenbaar en andersom worden de kwaliteiten van de stad daarbuiten nauwelijks (h)erkend. Uiteen wordt gezet dat de aantrekkelijke ligging van Purmerend veel meer benut kan worden om de kwaliteit van het wonen in de stad te verhogen, om de kansen voor toerisme te vergroten en om het beeldmerk van de stad neer te zetten. Tevens wordt gesteld dat het versterken van de stedelijke structuren kan helpen mensen zich meer verbonden te laten voelen met hun stad en om een betere oriëntatie te krijgen op de stad en haar omgeving.
  • 4. Purmerend kiest voor bloei in plaats van groei. Purmerend heeft zich decennia lang gericht op groei. Nu moet de omslag komen naar het investeren in identiteit en kwaliteit. Beschreven wordt dat het doel niet langer is om woningen te bouwen en nieuwe wijken te ontwikkelen, maar toe te werken naar een complete stad die op basis van kwaliteit de concurrentie aan kan met de steden in de omgeving en die toegesneden is op de demografische veranderingen.

In 2013 is de strategische plankaart, behorende bij de structuurvisie Purmerend 2005 - 2020, als eerste stap in het proces om te komen tot en vooruitlopend op een integrale herziening, aangepast aan de actuele stand van zaken. Het betreft een beleidsneutrale actualisering, waarbij op de plankaart de wijzigingen zijn verwerkt, die in de achterliggende periode (sinds 2006) doorgevoerd zijn in of op grond van het gemeentelijk beleid. Deze kaart gaat vergezeld van een toelichting daarop.

Als een van de opgaven voor de binnenstad wordt in de structuurvisie genoemd het weghalen van parkeerplaatsen van maaiveld en vervangen door gebouwde parkeervoorzieningen en het toevoegen van een aantal parkeerplaatsen. Voorliggend plan voorziet hierin. Geconcludeerd wordt dat dit plan aansluit op de doelen van de Structuurvisie.

3.4.2 Ruimte voor Purmerend (omgevingsagenda voor Purmerend richting 2040)

Het stuk 'Ruimte voor Purmerend (omgevingsagenda voor Purmerend richting 2040) is een dynamische agenda die naast politiek-bestuurlijke focus vooral duidelijkheid biedt over de ambities van de gemeente Purmerend. Purmerend wordt hierin neergezet als compacte woonstad met sterke OV-verbindingen naar de hoofdstad maar ook uitstekende fietsverbindingen naar de omgeving en buitengebied. Een stad waarin de wijken een zelfvoorzienend karakter hebben op het gebied van voorzieningen.

Aan bovenstaande beschrijving kunnen troeven en waardevolle aspecten worden toegevoegd waaruit ambities voortvloeien. De nabijheid van Amsterdam, het voorzieningenaanbod, het OV-netwerk en de betaalbare woningvoorraad zijn bekende troeven. Waardevolle aspecten zijn het dorpse karakter, de tevredenheidsstabiliteit en het brede scala en diversiteit van voorzieningen, omgeving en activiteiten. De ambities die hieruit zijn geformuleerd (samengevat):

  • De urgentie en noodzaak om verder te bouwen aan woongelegenheid in een grotere diversiteit voor zowel huidige als toekomstige generaties; een flink deel van de opgave dient plaats te vinden in het bestaande stedelijke gebied.
  • Regionale functie van 'de zorg' waarborgen. De compacte en consequente wijkstructuur van Purmerend leent zich al goed voor dagelijkse voorzieningen en zorg (ziekenhuis, EHBO, verpleeghuis, opvang o.m.), voldoende aangepaste huisvesting is ook aanwezig. De ambitie is om deze regionale functie met het oog op de toekomst (vraag naar zorg) te behouden en versterken.
  • Versterking van de toeristische sector door Purmerend als pleisterplaats en verblijfsstad op de kaart te zetten voor iedereen die Laag Holland bezoekt.

Om vorm te geven aan de groei van Purmerend worden scenario's bekeken. Gelet op de ladder voor duurzame verstedelijking ligt intensivering van (vastgoed in) de bestaande stad als eerste mogelijkheid voor de hand en vervolgens wordt het verstedelijken van de randen nader als mogelijkheid bezien.

Onderhavig plan voorziet in de ontwikkeling van een ondergrondse parkeergarage met een plein daarboven. In de 'Agenda: Purmerend koers naar 2040' wordt niets specifieks hierover gezegd. De ontwikkeling vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied. Het voornemen is daarmee in overeenstemming met de 'Agenda: Purmerend koers naar 2040'.

3.4.3 Duurzaamheidsagenda 2020-2023

Het Klimaatakkoord van 28 juni 2019 vormt de basis voor het gemeentelijk duurzaamheidsbeleid zoals verwoord in de Duurzaamheidsagenda 2020-2023. De volgende thema's staan centraal:

1. Duurzaamheid in de gebouwde omgeving:

  • uitvoering Proeftuin Aardgasvrij.
  • uitbreiding capaciteit en netwerk van Stadsverwarming Purmerend.
  • transitievisie Warmte die wordt vertaald in Wijkuitvoeringsplannen, waarbij per wijk wordt aangegeven welke niet-fossiele warmtebronnen in aanmerking komen.
  • verduurzaming van de bestaande woningvoorraad ondersteunen met subsidies en duurzaamheidsleningen.

2. Duurzame bedrijven:

  • verminderen CO2-uitstoot bedrijven;
  • bedrijfsterreinen duurzaam revitaliseren;
  • gebruik van duurzame grondstoffen.
  • versterking circulariteit van grondstoffen.

3. Duurzame mobiliteit:

  • streven naar instandhouding van het fijnmazig openbaar vervoerssysteem;
  • versterken laadinfrastructuur elektrische voertuigen door inventariseren mogelijke locaties voor het plaatsen van laadpalen;
  • uitbreiding aantal laadpunten met in achtneming voldoende spreiding over de gemeente.
  • toepassen van alternatieve (bio-)motorbrandstoffen;
  • vermindering CO2-uitstoot voertuigen.

4. Duurzame energie:

  • aanjagen initiatieven voor duurzame energieproductie.

5. Duurzame stad en regio:

  • regionale Energiestrategie waarin wordt aangegeven welke niet-fossiele energiebronnen kunnen worden benut en waar deze ruimtelijk kunnen worden ingepast.
  • benutting van subsidie-mogelijkheden.

6. Duurzame gemeente:

  • streven naar 75% van het afval gescheiden ophalen;
  • klimaatbestendigheid bebouwde kom Purmerend vergroten;
  • klimaatadaptief bouwen;
  • duurzaam inkoop- en aanbestedingsbeleid gemeente;
  • actieve informatieverstrekking over investeringsmogelijkheid en in energieopwekking en -besparing door invulling van een lokaal informatieloket.
  • verduurzamen gemeentelijk vastgoed;
  • stimulering verduurzaming Schoolgebouwen.
  • stimuleren Duurzame vaarrecreatie.

In paragraaf 4.4 wordt ingegaan hoe er in voorliggend plan omgegaan wordt met het thema duurzaamheid.

3.4.4 Groenkoers

De nota Groenkoers, op 28 november 2014 door de gemeenteraad vastgesteld, geeft de richting aan die de gemeente opgaat met het gemeentelijke groen in zijn totaliteit.

De essentie ervan is dat ingezet wordt op de verbetering van de kwaliteit van de beplanting om ook op lange termijn over een duurzame groenbasis te beschikken tegen acceptabele kosten. De Groenkoers schetst het belang van het groen voor de stad als integraal onderdeel van de openbare buitenruimte. Groen is mede bepalend voor de identiteit, het imago, de kwaliteit en de leefbaarheid van de stad.

3.4.5 Visie Leefbare Stad 2040

Gemeente Purmerend heeft tot 2040 een bouwopgave van 10.000 woningen. De stad gaat verdichten, en de druk op de openbare ruimte wordt groter. Bovengronds doordat meer mensen gebruik gaan maken van dezelfde openbare ruimte. Ondergronds omdat er uitbreiding van kabels, leidingen, riolering en stadsverwarming nodig is. Het groen in de stad staat onder druk. Daarnaast treedt er klimaatverandering op. De kans op wateroverlast, hittestress en droogte in de stad wordt groter. Dit vraagt om een andere inrichting van het openbare gebied, gebouwen en de particuliere terreinen. Op 26 maart 2020 is de Visie Leefbare Stad 2040 (Steen en groen in balans voor een leefbaar en aantrekkelijk Purmerend) door de raad vastgesteld. In deze visie worden de kansen benoemd hoe steen en groen in balans blijven voor een leefbare stad. Het is een overkoepelend plan dat een stip op de horizon richting 2040 weer geeft, kansen benoemd en vier uitwerkingen kent:

  • 1. Bomenplan (is gereed),
  • 2. Klimaatadaptatieplan (wordt in 2020 gemaakt),
  • 3. Parkenplan (moet eind 2020 gereed zijn)
  • 4. een uitwerking voor Natuurinclusief bouwen (moet eind 2020 gereed zijn).


Met de vaststelling van de visie zal in vervolg bij elke ontwikkeling in de stad onderbouwd moeten worden wat er is gedaan op het gebied van goede bomen, klimaatadaptatie en natuurinclusief bouwen. In stukken die naar het college en de gemeenteraad gaan zal hier nadrukkelijk aandacht aan moeten worden besteed. De gemeentelijke groenbeheerder, ecoloog en adviseur klimaatadaptatie kunnen hierin advies geven.

3.4.6 Bomenlijst

Purmerend heeft een bomenlijst (https://www.purmerend.nl/kaarten/bomenlijst/). Op deze kaart staan de waardevolle bomen van de stad. De kap van deze bomen is alleen toegestaan met een ontheffing op het kapverbod. Om deze waardevolle bomen ook anderszins te beschermen dient bij nieuwe ontwikkelingen - in het geval dat er zich waardevolle bomen in of in de nabijheid van het plangebied bevinden - m.b.t. die beschermde bomen een Bomen Effect Analyse (BEA) conform het handboek Bomen van het norminstituut Bomen te worden uitgevoerd. Een BEA is een gestandaardiseerde beoordeling die alle mogelijke effecten van de bouw of aanleg op het duurzaam voorbestaan van de boom in beeld brengt. Hierin wordt ook omschreven hoe de nadelige effecten tot een minimum kunnen worden beperkt. Bovendien wordt onderzocht wat het meest boomvriendelijke alternatief is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPPARKEER2020-va01_0006.png"  
afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPPARKEER2020-va01_0007.png"  
Uitsnede kaart bomenlijst  

De bomen op het parkeerterrein naast het stadhuis zijn niet aangemerkt als waardevolle bomen. De boom ten noorden van de fietsenstalling is aangeduid als waardevolle boom. Deze boom verdwijnt.

De bomen aan de Purmersteenweg zijn aangeduid als monumentale structuurboom. Deze bomen blijven behouden, met uitzondering van één boom ter plaatse van de entree van de parkeergarage.

Bomen Effect Analyse

Door De Boom Inspecteurs is een Bomen Effect Analyse uitgevoerd voor het plangebied. Het onderzoek is opgenomen als bijlage. Hierna zijn de conclusies opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPPARKEER2020-va01_0008.png"  
Ligging en nummering bomen BEA met aanduiding bouwvlak in rood  

Verwijderen bomen

Vanuit de planvorming zijn 23 bomen (nummers 11, 22 tot en met 28, 30 tot en met 37, 39 en 42 tot en met 47) niet te behouden. Deze bomen moeten voor aanvang van de werkzaamheden verwijderd worden. Daarnaast wordt geadviseerd om boom 41 niet verder op te nemen in de verdere planuitwerking. De boom heeft weinig toekomstperspectief. Bij boom 38 zijn er twijfels over de kwaliteit van de stamaanhechting(en) op de langere termijn. Voor het plaatsen van de verticale wand dient waarschijnlijk de kroonrand wat ingenomen worden. De boom zal hiervan herstellen, maar het heeft wel tijdelijk effect op het beeld. Bij deze boom geven wij ter overweging om de boom te vervangen en een nieuwe boom te planten in een grote maat.

Inrichting heestervak, bomen 4 tot en met 17

De herinrichting van de bovengrond bij deze bomen is nog niet uitgewerkt. Geadviseerd wordt om de ruimte die beschikbaar komt door het verplaatsen van het fietspad ter hoogte van de toekomstige toerit van de parkeergarage zo veel mogelijk om te vormen naar heestervak. Het is van belang dat bij de overige bomen de breedte van het huidige heestervak wordt gehandhaafd om wortelschade te voorkomen.

Groeiplaatsverbetering

Geadviseerd wordt om tijdens de werkzaamheden de groeiplaats van de platanen aan de Purmersteenweg te verbeteren om zo de groeistagnatie te stoppen en de groei mogelijk te verbeteren. Hiervoor zijn de volgende opties:

  • Injecteren van organische meststoffen.
  • Aanbrengen van een mulchlaag van goedgerijpte houtcompost in combinatie met organische meststoffen (bijvoorbeeld dendrovorm).
  • Gronduitwisseling voor een rijker groeimedium zoals bomengrond, met behulp van een grondzuiger, ter hoogte van de wortelkluit.

Om de te handhaven bomen duurzaam te behouden worden in de BEA een aantal randvoorwaarden genoemd. Hiervoor wordt verwezen naar de bijlagen.

Relatie met kaart bomenlijst

  • De waardevolle boom ten noorden van de fietsenstalling uit de Kaart bomenlijst (boom nummer 21 in de BEA, beverboom) staat in een bak en is verplaatsbaar. Deze boom blijft zodoende behouden.
  • Ter plaatse van de standplaats van de monumentale structuurboom (plataan) aan de Purmersteenweg uit de Kaart bomenlijst (boom nummer 11 in de BEA) wordt de toerit van de parkeergarage aangelegd. Deze boom kan derhalve niet behouden worden. Overigens wordt de conditie van deze boom in de BEA aangeduid als 'onvoldoende'.
  • Bij naastgekegen monumentale structuurbomen (bomen 10 en 12 uit de BEA) ontstaat bij de aanleg van de toerit wortelverlies buiten de stabiliteitskluit. Indien onder randvoorwaarden wordt gewerkt, verdragen deze bomen enig wortelverlies. Bovengronds is voldoende vrije doorgang en anders is deze met beperkte snoeimaatregelen te realiseren.
3.4.7 Nota Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving Purmerend 2016-2019

De Nota Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving Purmerend 2016-2019 is op 22 december 2015 door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. Deze nota beschrijft de bestuurlijke uitgangspunten en beleidskeuzes over de regelgeving op het gebied van het omgevingsrecht, APV en bijzondere wetten. Op basis van deze uitgangspunten, beleidskeuzes en een uitgevoerde omgevingsanalyse zijn prioriteiten en operationele doelstellingen voor de vergunningverlening, toezicht en handhaving geformuleerd. In de nota wordt ook beschreven op welke wijze de gemeente Purmerend ervoor zorgdraagt dat wet- en regelgeving wordt nageleefd.

De Nota Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving Purmerend 2016-2019 is onlangs verlengd met een termijn van 3 jaar. Dit vanwege ontwikkelingen op het gebied van de Omgevingswet en de fusie tussen Purmerend en Beemster. Wel is de nota op twee aspecten aangepast, namelijk toevoeging van een vergunningenstrategie en een actualisatie van de sanctiestrategie.


De gemeente Purmerend wil een veilige, schone en gezonde woon-, werk- en leefomgeving voor haar burgers en bedrijven. Dat wil de gemeente bereiken door de duurzaamheid, veiligheid en leefbaarheid te vergroten en te waarborgen. Belangrijke waarden hierbij zijn 'schoon, heel, gezond en veilig'. Een servicegerichte, professionele dienstverlening op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving levert hieraan een belangrijke bijdrage. In het collegewerkprogramma 2014-2018 is aangegeven dat de gemeente Purmerend "van buiten naar binnen" werkt. In de aanpak van problemen krijgen de eigen verantwoordelijkheid en betrokkenheid van burgers en bedrijven een belangrijke rol. De gemeente Purmerend zet sterk in op wijkgerichte of gebiedsgerichte handhaving en gaat in gesprek met burgers en bedrijven. Er wordt gehandhaafd met gezond verstand en er wordt niet alleen gekeken naar wat niet mag maar ook naar wat mogelijk is.

Om een veilige, schone en gezonde woon-, werk- en leefomgeving te realiseren zijn de volgende keuzes

gemaakt:

  • kwalitatief goede uitvoering van taken;
  • rechtszekerheid voor burgers en ondernemers;
  • nut en noodzaak centraal;
  • redeneren vanuit oplossingen;
  • gedeelde verantwoordelijkheid;
  • risicogerichte benadering;
  • wijkgericht toezicht;
  • integrale benadering handhaving en beperken toezichtslast;
  • maatwerk bij sanctioneren.
3.4.8 Verkeersplan Purmerend 2040

Purmerend heeft een grote woningbouwopgave en moet tot 2040 10.000 woningen bouwen. Zonder verdere actie gaat deze opgave grote consequenties hebben voor de leefbaarheid, bereikbaarheid en veiligheid in de stad. Het verkeersplan, dat in maart 2019 door de raad is vastgesteld, bevat een pakket aan maatregelen om de parkeerdruk in de binnenstad te reguleren en de doorstroming te reguleren.

 

De voorgestelde parkeermaatregelen zijn geclusterd rond drie pijlers:

  • optimaliseren van het gebruik van het bestaande parkeeraanbod (realisatie van een parkeerverwijssysteem, ruimere openingstijden parkeergarage Claxonate, vergroten bekendheid avondopenstelling Eggertgarage (Q-park) en vergunninghoudersparkeerplaatsen omzetten naar betaalde parkeerplaatsen);
  • compenseren van het parkeertekort dat ontstaat door woningbouw (haalbaarheidsonderzoek parkeergarage Schapenmarkt en/of omgeving stadhuis);
  • beïnvloeden van het parkeergedrag (aantrekkelijker maken van alternatieve vervoerswijzen zoals fiets en het openbaar vervoer, beïnvloeden van het parkeertarief en het tarief voor de parkeervergunningen, uitbreiden nulvergunningenregeling en uitbreiden parkeerregulering).

Inzet is om de verschillende parkeermaatregelen in de loop van 2019 met een doorloop in het eerste kwartaal van 2020 uit te voeren.

 

Om de binnenstad autoluw te maken en het doorgaand verkeer te ontmoedigen de route door de binnenstad te nemen, zijn er globaal vier knoppen waar aan gedraaid kan worden. Zo kunnen maatregelen getroffen worden die betrekking hebben op de:

  • snelheid;
  • instelling verkeerslichten;
  • op- en afritten van de A7;
  • verkeerscirculatie.

Bovenstaand pakket is met behulp van een verkeersmodel doorgerekend. Daaruit blijkt dat het beoogde effect - een autoluwe binnenstad - alleen haalbaar is bij een combinatie van de vier maatregelen.

De aanleiding van voorliggend plan voor de parkeergarage bij het stadhuis komt voort uit het Verkeersplan Purmerend 2040 en het compenseren van het parkeertekort dat ontstaat door woningbouw. Het plan is daarmee in overeenstemming met het Verkeersplan Purmerend 2040.

3.4.9 Nota Gebiedsoverstijgende kosten Purmerend (GKP)

Dit bestemmingsplan bevat een of meerdere bouwplannen zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 Bro. Voor deze bouwplan(nen) geldt een uit hoofde van de afdeling 'grondexploitatie' van de Wet ruimtelijke ordening (voortaan: Grondexploitatiewet) plicht tot kostenverhaal. Deze plicht houdt in dat de aan bouwplannen gerelateerde kosten van de grondexploitatie verzekerd moeten worden alvorens het bestemmingsplan wordt vastgesteld. Samen met de Grondexploitatiewet geeft specifiek gemeentelijk beleid invulling aan het kostenverhaalbeleid in Purmerend. Het specifieke beleid is neergelegd in de Nota gebiedsoverstijgende kosten Purmerend (GKP) en in 'ad hoc' aanvullingsbesluiten voor een aantal ontwikkelingslocaties. Uit dit gemeentelijke beleid vloeit voort dat onder de te verhalen kosten ook een bijdrage wordt meegenomen voor de kosten van gebiedsoverstijgende infrastructuur en voorzieningen (bovenwijkse voorzieningen, bovenplanse verevening/kosten en bijdragen aan ruimtelijke ontwikkelingen).
Opname van nieuwe ontwikkelingen in dit bestemmingsplan is om deze redenen pas mogelijk als het blijkt dat de kosten van de grondexploitatie verzekerd zijn. Kosten kunnen worden verzekerd wanneer de gemeente deze kosten in haar begroting opneemt, wanneer de gemeente een exploitatieplan vaststelt, of wanneer de gemeente en de particuliere grondexploitant die het bouwplan gaat realiseren een anterieure overeenkomst sluiten. De voorkeur van de gemeente gaat uit naar het verzekeren van de kosten via een anterieure overeenkomst. In hoofdstuk 6 zal concreet worden ingegaan op de vraag hoe de kosten van de grondexploitatie gerelateerd aan de in dit bestemmingsplan opgenomen bouwplan(nen) verzekerd zijn.

3.4.10 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling om een parkeergarage te realiseren ligt in lijn met het Rijks- provinciaal-, regionaal-, en gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden / omgevingsaspecten

4.1 Archeologie

4.1.1 Beleidskader

In de Erfgoedwet, vastgesteld op 1 juli 2016, zijn de regels voor de archeologische monumentenzorg opgenomen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen door een gecertificeerd bureau archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

De gemeente Purmerend heeft in 2009 een eigen archeologisch beleid opgesteld. In 2017 is dit beleid opgegaan in het Erfgoedbeleid Purmerend 2017. Hierbij hoort een archeologische verwachtingskaart. Dit is een voorspellingskaart waarop verwachtingen met betrekking tot de situering van (nog) onbekende archeologische vindplaatsen zijn vertaald in termen van vlakken en zones. Op de kaart worden zones aangegeven met verschillende verwachtingen: hoge, middelhoge of lage verwachting. De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor het opstellen van een beleidsadvieskaart, die vervolgens kan worden gebruikt voor de toetsing van ruimtelijke plannen op de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Het bestemmingsplan vormt het belangrijkste instrument voor de archeologische monumentenzorg. Voor gemeenten kunnen de door deskundigen opgestelde archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaarten als leidraad worden gebuikt voor zowel de planologische bescherming van archeologische waarden in het ruimtelijke plan als voor het vaststellen van het benodigde archeologisch onderzoek dat bij voorbereiding van ruimtelijke plannen moet plaatsvinden.

Ter plaatse van een lage archeologische verwachtingswaarde is er geen noodzaak om een verkennend archeologisch onderzoek uit te voeren voordat nieuwe bouwactiviteiten plaatsvinden. Ter plaatse van een hoge en middelhoge verwachtingswaarde dient bij grondwerkzaamheden eerst een verkennend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd door een hiertoe gecertificeerd bureau.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPPARKEER2020-va01_0009.png"  
Archeologische verwachtingskaart van Purmerend (plangebied aangeduid met zwart kader)  

Het plangebied ligt binnen een dubbelbestemmingsgebied, deels in een gebied met een lage archeologische waarde en deels in een gebied met middelhoge archeologische waarde. Dat betekent wanneer in dit gebied met een middelhoge archeologische waarde bodemingrepen dieper dan 50 cm worden uitgevoerd of een oppervlakte groter heeft dan 500 m2 archeologisch vervolgonderzoek geadviseerd wordt.

4.1.2 Analyse

Archeologisch bureauonderzoek

Door Hollandia is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen als bijlage. Hierna zijn de conclusies opgenomen.

Het vooronderzoek heeft aangetoond dat de ondergrond van het onderzoeksgebied een lage verwachtingskans heeft op sporen van bebouwing. Geadviseerd wordt om in het onderzoeksgebied waar de ondergrondse parkeergarage wordt gebouwd een controleonderzoek uit te voeren door middel van een verkennend booronderzoek met boringen tot 6-7 meter. Voor het dempen van de vijver in het onderzoeksgebied wordt geadviseerd om geen aanvullend archeologisch onderzoek uit te voeren. Dit is op basis van de lage verwachting op het aantreffen van archeologische sporen uit het paleolithicum tot en met de nieuwe tijd.

Archeologisch inventariserend veldonderzoek middels verkennende boringen

Door Hollandia is een archeologisch inventariserend veldonderzoek middels verkennende boringen uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen als bijlage. Hierna zijn de conclusies opgenomen.

Met het booronderzoek is vastgesteld dat binnen het plangebied in ieder geval de bovenste 2 meter -mv (sub)recentelijk verstoord is. Uitzondering op de boringen wordt gevormd door boring 5 waar eventuele sporen uit de late middeleeuwen zijn aangetroffen. Binnen deze boring is vanaf 1,40 meter diepte een omgezette laag waargenomen. Dit niveau wordt gevolgd door twaalf afwisselende veen- en (humeuze) kleilagen tot 3,25 meter diepte. De aanwezigheid van deze gelaagdheid, waarbij sommige laagjes slechts enkele centimeters dik zijn, kan mogelijk wijzen op de aanwezigheid van een oude veenterp.

De ‘verdachte’ zandlaag die met het eerder uitgevoerde bureauonderzoek binnen het plangebied vermoed werd is niet aangetroffen. De onderste lagen bestaan uit natuurlijke kleilagen waarin geen archeologische indicatoren zijn aangetroffen.

Aan de hand van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek middels verkennende boringen (IVO-O) binnen het plangebied worden er archeologische vervolgstappen aanbevolen in de vorm van een aanvullend archeologisch booronderzoek. Met het aanvullende onderzoek (karterend booronderzoek) kan mogelijk vastgesteld worden of er inderdaad sprake is van een terp binnen het plangebied en indien aanwezig, wat de omvang van deze terp is. Het vervolgonderzoek zou bestaan uit nieuwe boringen binnen een straal van 10 meter rondom boring 5. Hierbij zouden boringen geplaatst moeten worden om de 2 meter tot een diepte van ca. 3,30 m -mv om in kaart te brengen of er inderdaad sprake is van een terp. Het overige deel van het plangebied kan worden uitgesloten voor verder vervolgonderzoek.

Selectiebesluit

Op 8 juni 2020 is het selectiebesluit genomen. De gemeente onderschrijft de in het archeologisch bureauonderzoek getrokken conclusie en neemt het selectiebesluit tot het uitvoeren van een aanvullend archeologisch booronderzoek. Dit booronderzoek bestaat uit nieuwe boringen in een straal van 10 m. rond boring 5. De boringen moeten om de 2 m. worden geplaatst tot een diepte van 3.30 m. -mv.

Archeologisch inventariserend veldonderzoek middels karterende boringen

Door Hollandia is een archeologisch inventariserend veldonderzoek middels karterende boringen uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen als bijlage.

Met het booronderzoek is vastgesteld dat binnen het plangebied in ieder geval de bovenste 1,7 meter -mv (sub)recentelijk verstoord is. Uitzondering op de boringen wordt gevormd door boring 3 waar eventuele sporen uit de late middeleeuwen zijn aangetroffen. Binnen deze boring is vanaf 1,70 meter diepte een omgezette laag waargenomen. Dit niveau wordt gevolgd door dertien afwisselende veen- en (humeuze) kleilagen tot 2,9 meter diepte. De aanwezigheid van deze gelaagdheid, waarbij sommige laagjes slechts enkele centimeters dik zijn, kan mogelijk wijzen op de aanwezigheid van een oude veenterp. Het veen kan zijn opgehoogd met klei om de grond op deze manier stevigheid te bieden en bewoonbaar te maken. Het komt vaker voor dat kleine terpen ontstaan naast ontginningsassen en of het zou een geïsoleerde vroege middeleeuwse vindplaats kunnen zijn. Deze ‘verdachte’ afwisselende laagjes zijn ook aangetroffen tijdens het eerder uitgevoerde booronderzoek binnen het plangebied. Dit versterkt de aanname dat het hier zou kunnen gaan om een mogelijke terp. Door de omvang van de ingrepen is verder archeologisch onderzoek aldus vereist.

Aan de hand van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek middels karterende boringen (IVO-O) binnen het plangebied worden er archeologische vervolgstappen aanbevolen in de vorm van een proefsleuvenonderzoek. Met het proefsleuvenonderzoek kan worden vastgesteld of er inderdaad sprake is van een terp binnen het plangebied en indien aanwezig, wat de omvang en mogelijke ouderdom van deze terp is. Het vervolgonderzoek zou bestaan uit een proefsleuf van ca. 10 meter tussen boring 5 (uit een eerder booronderzoek) en boring 3. Deze proefsleuf zal geplaatst moeten worden tot een diepte van 3,5 meter -mv om in kaart te brengen of er inderdaad sprake is van een terp. Het overige deel van het plangebied kan worden uitgesloten voor verder vervolgonderzoek.

Proefsleuvenonderzoek

Het proefsleuvenonderzoek wordt nog uitgevoerd. Ter bescherming van de eventuele aanwezige archeologische waarden is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen conform het vigerend bestemmingsplan.

4.1.3 Conclusie

Ter bescherming van de eventuele aanwezige archeologische waarden is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen conform het vigerend bestemmingsplan. Hiermee is het aspect archeologie voldoende geborgd.

4.2 Bodemkwaliteit

4.2.1 Beleidskader

Op 7 mei 2020 is het nieuwe bodembeleid vastgesteld door de gemeenteraad. Deze stukken, bestaande uit de “Bodemkwaliteitskaart gemeente Purmerend en “Nota bodembeheer Purmerend”, bevatten de regels om grondverzet binnen Purmerend plaats te laten vinden zonder dat daar extra bodemonderzoek noodzakelijk is. De bodemkwaliteitskaart is gebaseerd op bodemonderzoek, en daarin zijn ook de PFAS- en PFOA-gerelateerde stoffen meegenomen. Daarbij heeft de gemeenteraad ook de Bodemkwaliteitskaart van de gemeente Beemster geaccepteerd als erkend bewijsmateriaal van de bodemkwaliteit. Hierdoor is voor veel locaties uitwisseling van grond tussen Purmerend en Beemster mogelijk zonder extra bodemonderzoek. Het bodembeleid is voornamelijk generiek (wat schoon is, moet schoon blijven). Voor de rijkswegen, spoorbanen en grond in eigendom van het Hoogheemraadschap zijn uitzonderingen daarop gemaakt en is het beleid specifiek (meer grondverzet mogelijk). In Beemster is het beleid voor alle locaties specifiek.

Wat betreft de concrete ontwikkelingen dient in geval van functiewijziging onderzoek te worden verricht naar de bodemkwaliteit. Bij de vaststelling van wijzigingsplannen dient aandacht te worden besteed aan de bodemgesteldheid.

4.2.2 Analyse

Verkennend (water)bodemonderzoek vijver

Door Wareco is een verkennend (water)bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de te dempen vijver. Het onderzoek is opgenomen als bijlage. Hierna zijn de conclusies opgenomen. Nadat het onderzoek is uitgevoerd, is het bouwvlak van de parkeergarage enigszins gewijzigd. Dit heeft echter geen invloed op de onderzoeksresultaten aangezien het gehele plangebied onderzocht is. In de vijver is geen sliblaag aangetroffen. Hierdoor is geen onderzoek verricht conform de NEN5720 (waterbodemonderzoek), maar is een onderzoek op maat uitgevoerd.

De venige grond in de vijver is maximaal licht verontreinigd met kwik en lood en voldoet aan de bodemkwaliteit ‘wonen’ (indicatieve toetsing). De zandige grond in de vijver is maximaal licht verontreinigd met kwik en PAK en voldoet aan de bodemkwaliteit ‘achtergrondwaarde’ (indicatieve toetsing). Cyanide, thiocyanaten en vluchtige aromaten (BTEXN) zijn niet aangetroffen in de onderzochte grondmonsters.

De op de locatie aangetoonde lichte verontreinigingen geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend onderzoek. De algemene bodemkwaliteit voldoet aan “wonen”. De kwaliteit van de vaste waterbodem voldoet aan de gewenste toekomstige functie “wonen”. Er zijn verder geen lokale gevallen van verontreiniging aangetroffen. De bodemkwaliteit vormt daarom geen belemmering voor de geplande bestemmingswijziging.

De vaste waterbodem voldoet aan de kwaliteitsklasse ‘wonen’. De waterbodem kan worden toegepast op locaties met de functie ‘wonen’ of ‘industrie’ en waar de ontvangende bodem voldoet aan de kwaliteit ‘wonen’, ‘industrie’ of ‘niet toepasbaar’.

Verkennend bodemonderzoek

Door Wareco is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor het overige deel van het plangebied. Het onderzoek is opgenomen als bijlage. Hierna zijn de conclusies opgenomen. Nadat het onderzoek is uitgevoerd, is het bouwvlak van de parkeergarage enigszins gewijzigd. Dit heeft echter geen invloed op de onderzoeksresultaten aangezien het gehele plangebied onderzocht is.

Het verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd conform de NEN 5740, strategie voor een verdachte locatie met een heterogeen verdeelde verontreiniging. Ten aanzien van PFAS-verbindingen is onderzoek op maat uitgevoerd.

Bij het veldwerk is ter plaatse van een voormalige watergang op het zuidelijk gelegen terreindeel van de onderzoekslocatie een indicatie van een slootdemping naar voren gekomen. Vermoedelijk is de voormalige watergang voorafgaand aan het dempen met gebiedseigen grond niet gebaggerd.

Ter plaatse van de gedempte watergangen ten noorden en centraal gelegen op de onderzoekslocatie) zijn geen bodemvreemde bijmengingen in de ondergrond aangetroffen. De bodemopbouw ter plaatse van de gedempte watergangen wijkt niet af van het overige terrein. Vermoedelijk zijn deze watergangen gedempt met gebiedseigen grond.


In algemene zin is de grond niet of maximaal licht verontreinigd met zware metalen, minerale olie en PAK. De in dit onderzoek vastgestelde bodemkwaliteit komt globaal overeen met de bodemkwaliteit uit de bodemkwaliteitskaart. Er zijn in het vooronderzoek ook geen (nieuwe) activiteiten naar voren gekomen die geleid kunnen hebben tot een verslechtering van de bodemkwaliteit. De aangetroffen licht verhoogde gehalten geven geen aanleiding tot nader onderzoek.


PFAS-verbindingen zijn in zowel de zandige bovengrond als de kleiige ondergrond in gehalten boven de detectielimiet aangetroffen. Enkel in de venige ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aan PFAS-verbindingen aangetoond. Het gehalte aan PFAS-verbindingen is verhoogd, maar deze geven geen aanleiding tot uitvoering van bodemsanering.


Aan het maaiveld en in de grond is bij de visuele inspectie geen asbestverdacht materiaal of asbestverdachte bijmenging (puin e.d.) waargenomen. De hypothese asbestonverdachte locatie is hiermee bevestigd. Het grondwater is licht verontreinigd met barium en plaatselijk tevens licht verontreinigd met nikkel en xylenen (peilbuis 03).

Met het uitgevoerde verkennend bodemonderzoek is de plaatselijke bodemkwaliteit tot de onderzochte diepte voldoende vastgesteld. De op de locatie aangetroffen maximaal licht verhoogde gehalten geven geen aanleiding om aanvullend onderzoek uit te voeren. Op basis van de resultaten van het bodemonderzoek zijn er vanuit milieuhygiënisch oogpunt daarom geen bezwaren tegen de voorgenomen bouwplannen.

Voor het grondverzet is in het onderzoek een advies opgenomen. Hiervoor wordt verwezen naar de bijlagen.

4.2.3 Conclusie

De bodemkwaliteit is van dien aard dat deze de realisering van het onderhavige bestemmingsplan niet in de weg staat.

4.3 Cultuurhistorische waarden

4.3.1 Beleidskader

In de toelichting van ruimtelijke plannen moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Het doel hiervan is om cultuurhistorische belangen meer te laten meewegen in de ruimtelijke ordening. Hiertoe is op 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, waarbij dit voorschrift in artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a is opgenomen.


De in de grond aanwezige waarden komen in paragraaf 4.1 (Archeologie) aan bod, de overige cultuurhistorische aspecen worden in deze paragraaf besproken.

Op 2 november 2017 heeft de gemeenteraad het Erfgoedbeleid Purmerend 2017 vastgesteld. Dit beleid richt zich op het behoud van het Purmerendse erfgoed. Het spreekt de visie uit dat het erfgoed belangrijk is voor de stad. De gemeente heeft vier ambities met betrekking tot het erfgoed:

  • 1. de karakteristieke historische waarden van Purmerend blijven zo veel mogelijk behouden. Dit wil niet zeggen dat erfgoed onaantastbaar is, ontwikkelingen aan en rond cultuurhistorische waarden blijven mogelijk, mits dit gebeurt met respect voor het 'verhaal' van het object;
  • 2. de historische waarden van onze stad worden versterkt door bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen een zichtbare relatie met het erfgoed te leggen. Dit geldt vooral voor locaties in de binnenstad en op bijzondere historische locaties.
  • 3. de kennis over het erfgoed wordt toegankelijker;
  • 4. de gemeente werkt samen met de Purmerendse burgers en ondernemers aan de ambities met betrekking tot het erfgoed.

Bij dit beleid is een Cultuurhistorische Waardenkaart opgesteld, waar al het erfgoed van Purmerend op is afgebeeld.

4.3.2 Analyse

De Cultuurhistorische Waardenkaart toont dat binnen het plangebied geen sprake is van actuele cultuurhistorische waarden.

In de omgeving van het plangebied is echter wel sprake is van cultuurhistorische waarden, te weten:

  • De Purmersteenweg (direct ten noorden van het plangebied) en de Burgemeester D. Kooimanweg zijn opgenomen als een cultuurhistorische weg.
  • Verdwenen erfgoed terrein: Houthandel Brantjes (tussen de Purmersteenweg en De Where).
  • Groen: Cramwinckelplantsoen ten oosten van het Stadhuis en Singel ten westen aan de Wolthuissingel.
  • Vestingwerken ten westen aan de Wolthuissingel.
  • Waterloop: De Where (ten noorden) en Bovensloot (ten westen van het Stadhuis).
  • Enkele rijks- en gemeentelijke monumenten in de omgeving van het plangebied.

De beoogde ontwikkeling heeft geen negatief effect op deze cultuurhistorische waardevolle elementen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPPARKEER2020-va01_0010.png"  
Uitsnede Cultuurhistorische waardenkaart Purmerend  
4.3.3 Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve effecten op de rond het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden.

4.4 Duurzaamheid

De gemeente Purmerend vindt het van groot belang dat de ontwikkeling van de parkeergarage bij het stadhuis een duurzame ontwikkeling is. De duurzaamheid / circulariteit van deze ontwikkeling heeft betrekking op meerdere factoren:

  • De parkeeroplossing zelf. De mate waarin deze passend blijft in de toekomst wanneer de wijze waarop we auto's gebruiken verandert en/of Purmerend als stad verandert.
  • Duurzaam materiaalgebruik en circulariteit (hergebruik van materialen).
  • De wijze waarop met energie wordt omgegaan zowel tijdens de bouw als gedurende de exploitatie van de garage (energieprestatie), hierbij hoort bijvoorbeeld ook de realisatie van laadpunten.
  • De wijze waarop het bouwproces is ingericht en de milieueffecten (zoals emissie en geluid) die hierbij aan de orde zijn.
  • Klimaatadaptatie, groen en water, als onderdeel van de planinvulling.

Bij de ontwikkeling van de parkeergarage en het plein heeft duurzaamheid vanaf het begin een prominente rol gespeeld. Belangrijke pijlers zijn hierin veilige en prettige langzaamverkeerroutes door het gebied en het toevoegen van groen aan de openbare ruimte. De ontwikkelingen op het stadhuisplein dragen bij aan de ambities die Purmerend heeft voor de komende decennia. Zodoende wordt een plek gecreëerd voor ontmoeting; een levendig en duurzaam stadhuisplein dat een voorbeeldfunctie biedt voor Purmerend. Ook wordt er bij de ontwikkeling van de duurzame garage en stadhuisplein nagedacht over de toekomstbestendigheid van het ontwerp.

Het plan is klimaatadaptief (dakpakket), groen en water als onderdeel van de planinvulling. Tevens wordt de parkeergarage aardgasloos.

4.5 Externe veiligheid

4.5.1 Beleidskader

In het kader van ruimtelijke procedures conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient het aspect externe veiligheid in acht te worden genomen. Het gaat hierbij om risico's ten aanzien van het vervoer, de opslag en het bewerken van gevaarlijke stoffen. De risico's met betrekking tot gevaarlijke stoffen worden geduid in het zogenaamde Plaatsgebonden risico (PR) en het Groepsrisico (GR). Het groepsrisico dient in veelal de meeste ruimtelijke procedures verantwoord te worden. De verantwoording is erop gericht om een weloverwogen besluit te nemen over het van het groepsrisico. Het uiteindelijke besluit is aan het bevoegd bezag.

Het PR is het risico (uitgedrukt in kans per jaar) dat één persoon die zich onafgebroken en onbeschermd op die plaats bevindt, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit met een gevaarlijke stof. In het besluit is een norm opgenomen voor het plaatsgebonden risico. Deze norm is een grenswaarde voor kwetsbare objecten en moet daarom door het bevoegde gezag in acht worden genomen (mag niet van worden afgeweken).

Het plaatsgebonden risico wordt beheerst door de inherente veiligheid (veiligheidsmaatregelen die aan risicobronnen zijn opgelegd zonder tussenkomst van externe veiligheid) waarmee risicobronnen zijn omgeven. De kans op een ongeval is daardoor zowel volgens de risicoanalyseberekeningen als blijkens de statistiek buitengewoon klein. Het plaatsgebonden risico is daarom een norm waaraan moet worden voldaan. De mogelijkheid van een ramp is een beleidsrelevante afweging voor de inrichting van de ruimte. Omdat de kans op een ongeval buitengewoon klein is, is de zeer kleine kans op een ramp daarmee per definitie een gegeven. Het groepsrisico is om die reden een oriëntatiewaarde, ten aanzien waarvan een afweging moet worden gemaakt. De oriëntatiewaarde van het groepsrisico heeft in beginsel geen wettelijk basis en het wettelijk gezag kan alleen op grond hiervan niet haar oordeel baseren. In de praktijk heeft de oriëntatiewaarde wel juridische relevantie en fungeert als markeringspunt, niet als wettelijke waarde met rechtsgevolgen (het al dan niet doorgaan van een plan).

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) staat wanneer het groepsrisico moet worden verantwoord. In de artikelen 12 en 13 van het Bevi is de verantwoordingsplicht voor het bevoegd gezag ten aanzien van de acceptatie van het groepsrisico wettelijk geregeld. Artikel 12 regelt de verantwoordingsplicht bij omgevingsvergunningen voor de activiteit milieu en artikel 13 bij de vaststelling van besluiten in het kader van de Wet ruimtelijke ordening. In artikel 13 lid 1 onder a tot en met i staat aangegeven welke onderwerpen in de verantwoordingsplicht aan de orde moeten komen.

Risicocommunicatie met inwoners

Doordat de gemeente 'dichterbij' inwoners staat dan de Veiligheidsregio, communiceert de gemeente Purmerend ook over risico's en gevaren in de (directe) woon- en leefomgeving:

  • op de gemeentesite wordt verwezen naar de websites www.risicokaart.nl en https://www.veiligheidsregiozaanstreekwaterland.nl/wat-te-doen-bij.html. Hier kunnen inwoners informatie vinden over gevaarlijke stoffen en inrichtingen, en wat men kan doen ingeval van een calamiteit;
  • regelmatig wordt er een bericht gepost over veiligheid/risico's op de socialmedia-kanalen (Facebook/Twitter), met een verwijzing naar de twee bovengenoemde sites;
  • ook wordt aandacht besteed aan het onderwerp in Purmerend Totaal, met een verwijzing naar de twee bovengenoemde sites.

Zo werken de gemeente en de Veiligheidsregio Zaanstreek-Waterland samen aan risicocommunicatie en weten inwoners sneller wat zij kunnen doen om zichzelf in veiligheid te brengen in geval van een ramp of crisis.

4.5.2 Analyse

In het kader van externe veiligheid is de Risicokaart Noord-Holland geraadpleegd. Hieruit blijkt dat er in de nabijheid van plangebied de hierna beschreven risicovolle inrichtingen liggen.

Lpg-tankstation, Wagenweg 7 is niet meer aanwezig en vormt daarom geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Ten westen van het plangebied vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg (N33, A7 Knp. Zaandam - afrit 6, Purmerend Noord). Op dit traject vindt vervoer plaats van de stofcategorie LF1, LF2, LT1 en GF3. Het invloedsgebied bedraagt 355 meter, de stofcategorie GF3 is hier maatgevend. Het plangebied is gelegen op meer dan 1100 meter tot het midden van de weg en is dan ook buiten de PR 10-6, plasbrandaandachtsgebied en invloedsgebied gelegen. Er vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het water of het spoor.

Ten oosten van het Stadhuis liggen twee aardgasleidingen van de Gasunie.

  • Leiding W-570-23 (westelijke leiding), diameter 12 inch, druk 40 bar.
  • Leiding W-570-01 (oostelijke leiding), diameter 8 inch, druk 40 bar.

De aardgasleidingen W-570-01 en W-570-23 hebben een invloedsgebied van het groepsrisico van respectievelijk 95 en 140 meter. De PR 10-06 contour van de leiding is 0 meter. Het plangebied ligt op circa 130 meter van de buisleiding W-570-23 en valt dus net binnen het invloedsgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPPARKEER2020-va01_0011.png"  
Uitsnede risicokaart  

De parkeergarage en het (heringerichte) plein betreffen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare functies. Een nadere toetsing aan het beleid inzake externe veiligheid is dan ook niet noodzakelijk.

Het project zelf maakt ook geen risicovolle inrichting mogelijk.

Vanuit het aspect externe veiligheid zijn er dan ook geen belemmeringen.

4.5.3 Conclusie

De wetgeving omtrent externe veiligheid levert geen belemmeringen op voor het onderhavige bestemmingsplan.

4.6 Geluid

4.6.1 Wegverkeerslawaai
4.6.1.1 Beleidskader

Artikelen 76 en 74 van de Wet geluidhinder (hierna Wgh) schrijven voor dat in ruimtelijke plannen, die betrekking hebben op gronden die langs een verkeersweg gelegen zijn, onderzocht dient te worden of op de gevel van gebouwen de maximale toegestane geluidsbelasting niet wordt overschreden.

Langs alle wegen bevinden zich, als gevolg van de Wgh, geluidszones, met uitzondering van woonerven en 30 km/h-gebieden. Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. De zonebreedte is afhankelijk van een binnen of buitenstedelijke ligging en de hoeveelheid rijstroken van de weg en wordt gemeten uit de rand van de weg. Een naast die rijstrook liggend fietspad ligt dus ook in die zone. Ook een vluchtstrook, niet zijde een rijstrook ligt in de zone. De ruimte boven en onder de weg behoort ook tot de zone.

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De voorkeursgrenswaarde mag in principe niet worden overschreden. Indien uit akoestisch onderzoek blijkt dat deze voorkeursgrenswaarde wel wordt overschreden, is onderzoek naar maatregelen gericht op het verminderen van de geluidsbelasting op de gevels van geluidgevoelige objecten noodzakelijk. Onderscheid wordt gemaakt in maatregelen aan de kant van de bron (bijvoorbeeld geluidsreducerend asfalt), maatregelen in het overdrachtsgebied (bijvoorbeeld geluidsschermen), maatregelen aan de kant van de geluidsontvanger (bijvoorbeeld geluidsdove gevels) of het vergroten van de afstand tussen de geluidsbron en de ontvanger.

Zijn maatregelen onvoldoende doeltreffend, dan wel ontmoeten deze maatregelen overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard, dan kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek tot vaststelling van (een) hogere waarde(n) worden ingediend bij burgemeester en wethouders van de gemeente Purmerend. Deze hogere grenswaarde mag, afhankelijk van de situatie, een bepaalde waarde niet te boven gaan (uiterste grenswaarde). De uiterste grenswaarde voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen langs bestaande wegen in binnenstedelijk gebied bedraagt 63 dB.

Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Voor wegen met een snelheid lager dan 70 km/h geldt een aftrek van 5 dB. Voor wegen met een maximumsnelheid van 70 km/h of meer geldt een aftrek van 2 dB. Op alle in akoestische onderzoeken worden genoemde geluidsbelastingen is deze aftrek toegepast, tenzij anders vermeld.

4.6.1.2 Analyse

Een parkeergarage is geen geluidgevoelig object, daardoor hoeft er geen akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd te worden.

4.6.1.3 Conclusie

Er hoeft voor het onderhavige bestemmingsplan geen onderzoek gedaan te worden naar de invloed van wegverkeerslawaai.

4.6.2 Spoorweglawaai
4.6.2.1 Beleidskader

Indien nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszone van een spoorweg mogelijk worden gemaakt, moet onderzoek plaatsvinden naar de geluidsbelasting vanwege deze spoorweg. De zone is afgebeeld op de geluidkaart, te vinden op www.geluidregisterspoor.nl. Grondslag hiervoor is artikel 4.3 Besluit geluidhinder (Bgh).

Binnen deze zone gelden voorkeursgrenswaarden en maximale grenswaarden voor spoorweglawaai (art. 4.9 t/m 4.12 Bgh). Bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarden is vaststelling van een hogere waarde mogelijk, mits de maximale grenswaarde daarbij niet wordt overschreden (art. 4.10 t/m 4.12 Bgh). Hogere grenswaarden worden alleen verleend als maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.

4.6.2.2 Analyse

Een parkeergarage is geen geluidgevoelig object, daardoor hoeft er geen akoestisch onderzoek spoorweglawaai uitgevoerd te worden.

4.6.2.3 Conclusie

Er hoeft voor het onderhavige bestemmingsplan geen onderzoek gedaan te worden naar de invloed van spoorweglawaai.

4.7 Geur

4.7.1 Beleidskader

In de Duurzaamheidsagenda van de gemeente Purmerend wordt geen toetsingskader op basis van geurpercentielen gepresenteerd. Als toetsingskader voor het onderwerp geur wordt het geurbeleid van Provincie Noord-Holland gehanteerd.

De provincie Noord-Holland wil zo veel mogelijk hinder door geur voorkomen. De ‘Beleidsregel beoordeling geurhinder inrichtingen provincie Noord-Holland’ beschrijft hoe de provincie geur beoordeelt bij vergunningaanvragen door bedrijven. Het uitgangspunt is de nationale doelstelling van maximaal 12% geurgehinderden en geen ernstige geurhinder.

4.7.2 Analyse

Gezien de aard van het project waarvoor het onderhavige bestemmingsplan wordt opgesteld, speelt geur hier geen rol.

4.7.3 Conclusie

Er hoeft voor het onderhavige bestemmingsplan geen onderzoek gedaan te worden naar mogelijke geurhinder.

4.8 Luchtkwaliteit

4.8.1 Beleidskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een uit een oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Op 15 november 2007 is wet- en regelgeving in werking getreden die tezamen bekend staat onder de naam 'Wet luchtkwaliteit'. Dit is echter geen formele benaming. Op basis van deze wetgeving kunnen ruimtelijk-economische initiatieven worden uitgevoerd als aan één of meer voorwaarden wordt voldaan:

  • grenswaarden niet worden overschreden, of;
  • de luchtkwaliteit per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft, of;
  • het initiatief niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit, of;
  • het initiatief is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

De kern van titel 5.2 van de Wet milieubeheer  (Wm) bestaat uit luchtkwaliteitseisen, gebaseerd op de Europese richtlijnen. Een overzicht van deze luchtkwaliteitseisen is te vinden in het Compendium voor de Leefomgeving. Verder bevat titel 5.2 van de Wm basisverplichtingen op grond van Europese richtlijnen, namelijk: plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. Titel 5.2 van de Wm regelt het zogenaamde Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Daarbinnen werken het rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.

Het uitgangspunt is dat de grenswaarden voor luchtkwaliteit worden gehaald. In artikel 5.16 lid 1 van de Wm staat opgesomd wanneer een (luchtvervuilend) project toelaatbaar is. Dan moet aannemelijk worden gemaakt, dat het project aan één of een combinatie van de volgende voorwaarden voldoet:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde
  • een project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit
  • een project draagt slechts 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging
  • een project is opgenomen in, of past binnen, het NSL of een regionaal programma van maatregelen.

Voor ruimtelijke projecten geldt uiteraard ook het principe van een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast kan de amvb Gevoelige bestemmingen relevant zijn.

Met het Besluit gevoelige bestemmingen van 1 december 2008, gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer, wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen'- zoals een school of een verzorgingstehuis- in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek noodzakelijk is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg.

Waar in de onderzoekszone de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een 'gevoelige bestemming' niet toenemen. Dit wordt bereikt door op een dergelijke plek de vestiging van bijvoorbeeld een school niet toe te staan. Bij uitbreidingen van bestaande gevoelige bestemmingen is een eenmalige toename van maximaal 10% van het totale aantal blootgestelden toegestaan.

4.8.2 Analyse

Door Kragten is een luchtkwaliteitonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen als bijlage. Hierna zijn de conclusies opgenomen.

Doel van het onderzoek is het inzichtelijk maken van de stikstofdioxide-immissie, de (zeer)fijn stof immissie en de benzeen-immissie als gevolg van de activiteiten die maximaal binnen het plangebied kunnen plaatsvinden en deze immissieconcentraties te toetsen aan de geldende normstelling van de Wet milieubeheer. Van de in de Wet milieubeheer genoemde stoffen zijn de stoffen stikstofdioxide en fijn stof het meest kritisch. Indien deze stoffen voldoen aan de daarvoor geldende grenswaarden, leiden de overige stoffen evenmin tot overschrijdingen van de normstelling van de grenswaarden zoals opgenomen in bijlage 2 van de Wet milieubeheer.


In situaties waar sprake is van relatief veel parkeerbewegingen, zoals bij een parkeergarage of grote parkeerterreinen, kunnen de jaargemiddelde concentraties benzeen sterk oplopen. Omdat de grenswaarden van benzeen naar de toekomst toe worden aangescherpt is het door het bevoegd gezag in deze situaties zinvol geacht om, naast berekeningen voor PM10, PM2,5 en NO2, ook de jaargemiddelde concentratie benzeen te bepalen.


De emissies vanwege de activiteiten die binnen het plangebied kunnen worden ontwikkeld zijn berekend aan de hand van emissiefactoren uit de literatuur. De toetsingswaarden volgen uit de Wet milieubeheer. Met een verspreidingsmodel is de immissie in de omgeving van het plangebied berekend.

Het onderzoek is uitgevoerd conform de van toepassing zijnde regels zoals die volgen uit de Wet milieubeheer.


Uit de berekeningsresultaten blijkt dat ruimschoots wordt voldaan aan de normstelling overeenkomstig het gestelde in de Wet milieubeheer. Voorgaande betekent dat de consequenties op het gebied van luchtkwaliteit geen belemmering vormen voor de realisatie van het plan.

4.8.3 Conclusie

Het project waarvoor het onderhavige bestemmingsplan wordt opgesteld voldoet ruimschoots aan de normstelling overeenkomstig het gestelde in de Wet milieubeheer. Er zijn dan ook op het gebied van luchtkwaliteit geen belemmeringen.

4.9 Milieuzonering

4.9.1 Beleidskader

Om de toelaatbaarheid van de bedrijfsactiviteiten in dit bestemmingsplan vast te leggen is gebruikgemaakt van een milieuzonering. Een milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) waar nodig ruimtelijk voldoende worden gescheiden. De gehanteerde milieuzonering is gekoppeld aan een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Een Staat van Bedrijfsactiviteiten is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten, al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in een aantal categorieën. Deze Staat is overgenomen uit de eerdergenoemde VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.

Het plangebied ligt in het centrum van Purmerend en is te typeren als een gebied met functiemenging. In gebieden met functiemenging heeft men te maken met milieubelastende en milieugevoelige functies die op korte afstand van elkaar zijn gesitueerd. Voor een dergelijk gebied wordt een specifieke Staat van

Bedrijfsactiviteiten functiemenging gehanteerd. Daarin zijn categorieën opgenomen die aangeven onder welke omstandigheden activiteiten inpasbaar zijn. Richtafstanden zijn niet van toepassing.

  • Categorie A bedrijven zijn toelaatbaar aanpandig aan woningen;
  • Categorie B bedrijven zijn toelaatbaar indien bouwkundig afgescheiden van woningen;
  • Categorie C bedrijven zijn toelaatbaar indien zij beschikken over een goede aansluiting op de hoofdinfrastructuur.

Bedrijven in categorie C zijn toelaatbaar indien:

  • het gaat om kleinschalige, voornamelijk ambachtelijke bedrijvigheid;
  • de productie- en/ of laad- en loswerkzaamheden plaatsvinden in de dag- en avondperiode; en de activiteiten inclusief opslag hoofdzakelijk inpandig gescheiden.
4.9.2 Analyse

De parkeergarage zelf betreft geen milieugevoelige functie. In dit geval hoeft daarom alleen bekeken te worden of het goede woon- en leefklimaat van de milieugevoelige functies in de omgeving gewaarborgd kan blijven. Een parkeergarage wordt op grond van de VNG-publicatie namelijk als een milieuhinderlijke activiteit beschouwd. Een parkeergarage voor auto's valt in categorie C (bedrijven zijn toelaatbaar indien zij beschikken over een goede aansluiting op de hoofdinfrastructuur). De parkeergarage beschikt over een goede aansluiting op de hoofdinfrastructuur (Purmersteenweg).

In het kader van de beoogde ontwikkeling is een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd door Kragten voor de parkeergarage. Het onderzoek is opgenomen als bijlage. Hierna zijn de conclusies opgenomen. Het doel van voorliggend akoestisch onderzoek is inzicht te geven in de geluidemissie van de parkeergarage naar de directe omgeving. Hiertoe is de geluiduitstraling van de parkeergarage berekend op basis van de representatieve bedrijfssituatie en (akoestische) ervaringscijfers, opgedaan bij vergelijkbare inrichtingen.


De parkeergarage wordt mechanisch geventileerd waardoor het in onderhavige situatie een inrichting betreft in het kader van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Tevens dient ten behoeve van de ruimtelijke procedure te worden aangetoond dat het akoestisch woon- en leefklimaat voldoende gegarandeerd is. Hiertoe is aansluiting gezocht bij de publicatie van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG): “Bedrijven en milieuzonering” uit 2009.


Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau

Het hoogst berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) bedraagt 48 dB(A) in de dag-, 47 dB(A) in de avond- en 41 dB(A) in de nachtperiode (52 dB(A) etmaalwaarde). Hiermee wordt niet voldaan aan de standaard normstelling van 50 dB(A) etmaalwaarde conform het Activiteitenbesluit milieubeheer en wordt de richtwaarde van 50 dB(A) uit stap 2 van de VNG-publicatie niet gerespecteerd. In paragraaf 5.3 van het onderzoek zijn maatregelen opgenomen teneinde het verlagen van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau. Door het plaatsen van een scherm langs de in-/uitgang met een hoogte van 1,2 meter boven plaatselijk maaiveld wordt de normstelling uit het Activiteitenbesluit milieubeheer en de richtwaarde van stap 2 uit de VNG-publicatie gerespecteerd.


Maximaal geluidniveau

Het hoogst berekende maximale geluidniveau (LAmax) bedraagt 56 dB(A) in de dag-, avond- en nachtperiode. Hiermee wordt in de dag-, avond- en nachtperiode voldaan aan de standaard normstelling uit het Activiteitenbesluit milieubeheer en aan de richtwaarde van uit stap 2 van de VNG-publicatie.


Verkeersaantrekkende werking

De geluidbelasting ten gevolge van het verkeer van en naar de inrichting (indirecte hinder) bedraagt ten hoogste 44 dB(A) etmaalwaarde. De richtwaarde van 50 dB(A) wordt gerespecteerd.

4.9.3 Conclusie

Het scherm van 1,2 meter hoogte langs de in-/uitgang van de parkeergarage wordt geborgd in voorliggend bestemmingsplan. Na het plaatsen van het scherm langs de in-/uitgang van de parkeergarage zijn er vanuit het aspect milieuzonering geen belemmeringen.

4.10 Natuurwaarden

4.10.1 Beleidskader

In ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat hoe de ontwikkelingen die hierin mogelijk worden gemaakt zich verhouden met de wet- en regelgeving op het gebied van gebieds- en soortenbescherming.

Wet Natuurbescherming

Sinds 1 januari 2017 geldt de Wet natuurbescherming. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Daarmee zijn gebiedsbescherming en soortbescherming bij elkaar gebracht in één Nederlandse wet.

Deze wet beschermt de van nature in Nederland in het wild voorkomende planten en dieren en hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen. De Wet Natuurbescherming wijkt in een aantal opzichten af van de Flora- en faunawet; de strekking is echter hetzelfde. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen). Net als in de Flora en faunawet is de Wet Natuurbescherming een zorgplicht opgenomen, een algemeen geldende fatsoensnorm voor de omgang met flora en fauna. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen zo weinig mogelijk nadelige gevolgen voor flora en fauna mag hebben. De soortbeschermingsbepalingen uit de Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (VR) en Habitatrichtlijn (HR) zijn in de Wet Natuurbescherming geïmplementeerd: soorten en vegetatietypen waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, worden beschermd onder de nieuwe Wet Natuurbescherming. Ongeveer 200 soorten verliezen hun bescherming in vergelijking met de eerder vigerende Flora-en faunawet, voornamelijk soorten vaatplanten (muurplanten, orchideeën) en (zee)vissen. De bij de Flora en faunawet gehanteerde gedragscodes blijven bestaan, zij het dat de lijsten met beschermde soorten wijzigen en aangepast moeten worden. Voor soortbescherming in relatie tot ruimtelijke ingrepen is een aantal artikelen in de nieuwe Wet Natuurbescherming van belang:

  • Zorgbeginsel artikel 1.10 en 1.11: net als bij artikel 2 Ffwet is de intrinsieke waarde van soorten vastgesteld in een doelbepaling en geldt voor alle soorten, los van een beschermingsregime, een zorgplicht. Dit zorgbeginsel is vergelijkbaar met de zorgplicht in de Ffwet.
  • Actieve soortbescherming, artikel 1.12: provincies moeten verplicht beleid opstellen voor de bescherming van soorten, specifiek in hun eigen provincie. Dit beleid is nog in ontwikkeling en de inhoud is nog niet bekend.

In de Wet Natuurbescherming worden drie beschermingsregimes onderscheiden:

1. Soorten van Vogelrichtlijn:

Bescherming van alle in het wild levende volgens in de EU, beschreven in artikel 3.1-3.4 van de Wet Natuurbescherming. Dit beleid verandert deels t.o.v. de Ffwet. Hieronder valt ook het begrip "opzettelijk" is bij doden, vangen en verstoring van nesten etc. opgenomen. Hieronder valt ook het begrip voorwaardelijk opzet". De grote verandering is dat verstoring onder de nieuwe wet is toegestaan, mits de staat van instandhouding van de soort maar niet in het geding komt. Degene die de verstoring begaat, moet dan aantonen dat er geen verstoring van wezenlijke invloed is. Verstoren van broedende vogels (op nest) en eieren blijft verboden. De provincie kan hiervoor vrijstellingen maken en ontheffingen verlenen.

2. Soorten van Habitatrichtlijn:

Bescherming van dier- en plantensoorten in artikel 3.5-3.9:

  • A. die strikt beschermd zijn op grond van Habitatrichtlijn bijlage IV, Verdrag van Bern, bijlage I en II, Verdrag van Bonn bijlage I. In het geval van ontheffing of vrijstelling moet aan drie voorwaarden voldaan worden: dat er geen andere bevredigde oplossing bestaat, de handeling noodzakelijk is (diverse redenen mogelijk, waaronder die van groot openbaar belang met redenen van sociale en economische aard) en tot slot alleen wanneer er geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort in haar natuurlijke verspreidingsgebied.
  • B. die streng beschermd zijn op grond van Habitatrichtlijn bijlage V, Verdrag van Bern bijlage III, Verdrag van Bonn bijlage II. Hiervoor moeten maatregelen worden getroffen indien de gunstige staat van instandhouding in het geding is. In geval van ontheffing of vrijstelling moet alleen voldaan worden aan de eis dat de gunstige staat van instandhouding niet in het geding komt. Hiervoor zijn maatregelen verplicht. Ook hier is het opzetvereiste van toepassing, maar in tegenstelling tot vogels is er geen uitzondering dat 'verstoring toegestaan is zolang het niet van wezenlijke invloed is'. Via een AMvB kunnen nadere regels gesteld worden. De provincie kan vrijstellingen maken en ontheffingen verlenen, met in achtneming van de belangen.

3 Andere soorten:

Dit zijn de in de bijlage van artikel 3.10 van Wet Natuurbescherming genoemde soorten. In deze bijlage staan zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen, kevers en vaatplanten. Onderdeel A bevat de fauna en onderdeel B de flora. Deze lijst is een nationale toevoeging en betreft soorten die in principe een landelijke achteruitgang kennen. In praktijk is deze bescherming lichter en verwacht wordt dat ontheffingen vrij gemakkelijk verkregen kunnen worden, aangezien er niet de zwaardere belangen gelden voor de soorten van de Europese richtlijnen. Ruimtelijke ontwikkeling is een geldig belang voor een ontheffing (artikel 3.10.2 onderdeel a). Opzettelijk verstoren in algemene zin, wordt voor deze groep niet genoemd als verbod. De provincies kunnen voor deze lijst vrijstellingsbesluiten maken. Op dit moment staan ook zeer algemene soorten op deze lijst; mogelijk zal er een vrijstellingsbesluit of AMvB opgesteld worden hoe hier mee om te gaan. De provincie Noord-Holland heeft nog geen lijst met vrijstellingsbesluiten gemaakt.

Natuurnetwerk Nederland

De Provinciale Ruimtelijke Verordening van de provincie Noord-Holland bepaalt dat een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als natuurnetwerk Nederland, strekt tot de bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden. In Purmerend zijn alleen enkele delen van het Purmerbos en een stuk agrarische grond tegen Ilpendam aan, als deel van het NNN aangemerkt. Ook ligt er langs de ringvaart van de Wijde Wormer, waar Weidevenne aan grenst, een dergelijk gebied. Het onderhavige project tast deze waarden niet aan.

4.10.2 Analyse

FloraFaunaCheck

In 2014 en 2017 is door Regelink Ecologie & Landschap een grootschalige inventarisatie uitgevoerd naar de soortgroepen: broedvogels (roofvogels, uilen, gierzwaluw en huismus), muizen, vleermuizen, amfibieën (rugstreeppad), flora en vissen. De gegevens van dit onderzoek zijn beschikbaar voor het toetsen van effecten van ruimtelijke ingrepen op de Wet natuurbescherming. Aanvullend (soortgericht)onderzoek is in de meeste gevallen dan ook niet meer nodig.

Uit purmerend.florafaunacheck.nl blijkt dat in het plangebied een foerageergebied van de gewone dwergvleermuis (Pipistrellus pipistrellus) aanwezig is. Andere (beschermde) soorten, jaarrond beschermde nesten of beschermde functies zijn niet aangetroffen.

Onderzoek Wet natuurbescherming

Naar aanleiding van de FloraFaunaCheck is een onderzoek uitgevoerd in het kader van de Wet natuurbescherming. Het onderzoek is opgenomen als bijlage. Hierna zijn de conclusies opgenomen.

Het voorkomen van beschermde soortgroepen en functies wordt uitgesloten op basis van het onderzoek, de terreinkenmerken en de soortverspreiding. De werkzaamheden hebben dan ook geen negatief invloed op beschermde soorten en functies in het plangebied, waardoor het nemen van vervolgstappen in kader van de Wet natuurbescherming niet aan de orde is.


Geadviseerd wordt om geen gebruik te maken van extra verlichting in het plangebied voor zonsopkomst en na zonsopkomst om te voorkomen dat vleermuizen buiten het plangebied worden verstoord.

Vanwege het uitvoeren van de werkzaamheden in het broedseizoen wordt geadviseerd om het plangebied door een deskundige te laten controleren op het voorkomen van nesten van algemene broedvogels voor aanvang van de werkzaamheden.

Stikstofdepositie
Er is door BRO een Aerius-berekening opgesteld voor de beoogde ontwikkeling. Het onderzoek is opgenomen als bijlage. Hierna zijn de conclusies opgenomen.

Het projectgebied ligt niet binnen de grenzen van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied met daarin stikstofgevoelige habitattypen is ‘Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske’, wat ligt op een afstand van ongeveer 4,8 km. Indien er sprake zou zijn van een effect, betreft dit een extern effect, zoals toename van geluid, licht of depositie van stikstof. Mede gezien de afstand tot het projectgebied zijn externe effecten als licht en geluid uitgesloten. Aangezien de voorgenomen ontwikkeling de bouw en het gebruik van een parkeergarage betreft, kan een significante toename aan stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden niet zondermeer op voorhand worden uitgesloten.

Om op voorhand negatieve effecten op Natura 2000-gebieden vanwege stikstofdepositie uit te sluiten is daarom een AERIUS-berekening uitgevoerd. Uit deze berekeningen blijkt dat bij de aanlegfase en gebruiksfase geen rekenresultaten hoger zijn dan 0,00 mol/ha/j. Daarmee kunnen op voorhand negatieve effecten op Natura 2000-gebieden vanwege stikstofdepositie uitgesloten worden.

4.10.3 Conclusie

Het project heeft geen invloed op de in de nabijheid van Purmerend gelegen Natura 2000-gebieden. Het project heeft ook geen negatief invloed op beschermde soorten en functies in het plangebied, waardoor het nemen van vervolgstappen in kader van de Wet natuurbescherming niet aan de orde is. Vanuit het aspect natuur zijn er geen belemmeringen.

4.11 Planologisch relevante leidingen

4.11.1 Beleidskader

Voor ruimtelijke plannen in de omgeving van hogedrukaardgasleidingen en leidingen voor aardolieproducten met een externe veiligheidscontour is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing. Op grond van dit besluit dienen plannen te worden getoetst aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico (PR) en de oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR).

4.11.2 Analyse

Binnen het plangebied liggen geen planologisch relevante leidingen. Ten oosten van het Stadhuis liggen twee aardgastransportleidingen van de Gasunie op een afstand van circa 130 meter tot het plangebied. In paragraaf 4.5 is hier reeds op ingegaan in het kader van het aspect externe veiligheid.

4.11.3 Conclusie

De wetgeving inzake planologisch relevante leidingen levert geen belemmering op voor het onderhavige bestemmingsplan .

4.12 Verkeer en parkeren

4.12.1 Beleidskader

Verkeersaantrekkende werking

Voor de berekening van de huidige verkeersgeneratie en de toekomstige verkeersgeneratie is gebruik gemaakt van de rekentool 'Verkeersgeneratie & parkeren' van het CROW (zie ook CROW-publicatie 317 “Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie”). Voor het bepalen van de verkeersgeneratie van een bouwplan moet in de rekentool aangegeven worden 1) wat voor een gemeente (zeer sterk, sterk, matig, weinig, niet stedelijk) het betreft en 2) in welk gebied (centrum, schil centrum, rest bebouwde kom, buitengebied) het bouwplan gerealiseerd wordt. De gemeente Purmerend is een 'sterk stedelijke' gemeente en het plangebied is gelegen in 'schil centrum'.


Parkeren

De parkeerbehoefte van het onderhavige plan wordt berekend aan de hand van de Nota Parkeernormen 2016, vastgesteld op 26 mei 2016. Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Zie ook art 4:84 Algemene wet bestuursrecht.

Onderhavig plan betreft een parkeergarage welke voorziet in de parkeerbehoefte van omliggende functies. In paragraaf 3.1.3 is de behoefte van de parkeergarage reeds onderbouwd.

4.12.2 Analyse

Door Goudappel Coffeng is een beoordeling verkeersafwikkeling aansluiting wegennet Parkeergarage Stadhuis Purmerend opgesteld. Het onderzoek is opgenomen als bijlage. Hierna zijn de conclusies opgenomen.


Uitgangspunten parkeergarage
De analyse is uitgevoerd voor de voorkeursoplossing voor de parkeergarage met de volgende uitgangspunten:

  • Een maximaal drielaagse ondergrondse parkeergarage met een maximale parkeercapaciteit van 320 parkeerplaatsen.
  • Een hellingbaan met de volgende kenmerken:
    • 1. parallel aan de Purmersteenweg
    • 2. vanaf de parkeergarage in oostelijke richting
    • 3. met een haakse aansluiting op de Purmersteenweg
    • 4. aansluiting tegenover de aansluiting van het terrein Brantjesoever.
  • Het fietspad ten zuiden van de Purmersteenweg wordt uitgebogen, zodat de in- en uitrit van de parkeergarage ongelijkvloers wordt gekruist


Uitgangspunten verkeerseffecten

Voor de verdere berekeningen over het effect van de parkeergarage op de verschillende omgevingsaspecten zijn gegevens nodig over het aantal voertuigen dat van en naar de parkeergarage rijdt. Voor de verkeerscijfers is uitgegaan van een worst-case benadering op twee onderdelen:

  • De parkeergarage zorgt voor het grootste deel voor een verschuiving van de verkeersstromen in de binnenstad, niet zozeer voor nieuw autoverkeer. In de berekening is desondanks uitgegaan van een situatie waarbij alleen sprake is van nieuw autoverkeer.
  • Er is uitgegaan van een situatie waarin de parkeergarage op de maatgevende situaties tot de maximale wenselijke capaciteit wordt gebruikt.


Bij de berekening van de vulling van de garage zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Aanwezigheid op basis van parkeernormen Purmerend op basis van CROW (uitgangspunt: winkelbezoekers gebruiken garage alleen op drukke momenten, door de week is er plek genoeg elders).
  • Ritten per parkeerplaats op basis van verhouding verkeersgeneratie/parkeervraag op basis van CROW.
  • Maximale vraag worst case ingeschat op basis van drie gegevens:
    • 1. Totale maximale vulling 90%.
    • 2. Opvulling door de week met kantoorgebruikers.
    • 3. Verdeling doelgroepen op basis van tekorten in de binnenstad -> inschatting.

Op basis van de maximale verkeersberekeningen voor de verkeersgeneratie zijn per werkdagetmaal in totaal maximaal 2.662 ritten van en naar de parkeergarage te verwachten.


Conclusie

Voor de hellingbanen van en naar de parkeergarage moet een hellingpercentage van 10% worden aangehouden.

Het kruispunt bij de in- en uitgang van de parkeergarage Stadhuis kan goed worden afgewikkeld. Een eventueel verbod voor linksaf zou achter de hand kunnen worden gehouden, maar lijkt op voorhand zeker niet nodig.


Het kruispunt Purmersteenweg - Burgemeester D. Kooimanweg kan het verkeersaanbod goed verwerken. De wachtrij linksaf van de Purmersteenweg richting Burgemeester D. Kooimanweg is kritisch. Er is 40 meter nodig en die lengte is ook aanwezig. Af en toe zal de rechtdoorrichting worden geblokkeerd. Dit linksafvak kan dus niet korter (de hellingbaan kan dus niet naar het oosten opschuiven).

Voor alle analyses in deze notitie geldt dat ze zijn gebaseerd op het basismodel Purmerend 2030. Daarmee geldt dat zowel de huidige situatie als de verwachte toekomstige situatie kan worden opgevangen. Zoals in de onderbouwing van het basismodel 2030 is opgenomen, is het zaak ervoor te zorgen dat de uitvoering van de maatregelen in de binnenstad gelijke tred houdt met de ruimtelijke ontwikkelingen.

4.12.3 Conclusie

Vanuit het aspect verkeer en parkeren zijn er geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.

4.13 Water

4.13.1 Beleidskader

Nota Waterbeleid 21e eeuw

Op basis van beleid dat voortkomt uit de nota 'Waterbeleid 21e eeuw' is een watertoetsproces ingesteld bij de ruimtelijke planvorming. Het watertoetsproces heeft tot doel om elkaar vroegtijdig te informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van het belang van water en dit in ruimtelijke plannen gestalte te geven. Een watertoetsproces leidt onder andere tot een waterparagraaf in het plan. De diepgang van de watertoets en de inhoud van de waterparagraaf kan verschillen naar de aard van de planvorming. De watertoets moet er voor gaan zorgen dat er bij de inrichting van ons land bewust rekening wordt gehouden met water. De waterbeheerder en initiatiefnemer nemen daarvoor samen de waterhuishoudkundige doelstellingen zichtbaar en evenwichtig mee bij alle ruimtelijke plannen of ingrepen.


Naast de in de toelichting genoemde Watertoets is er in de Nota 'Waterbeleid 21e eeuw' (Commissie Tielrooij, 2000) het principe van 'Vasthouden - Bergen - Afvoeren' als ordeningsprincipes geïntroduceerd. Dit is bedoeld om het watersysteem op een duurzame en robuuste manier in te richten, teneinde de burgers een prettige en veilige leefomgeving te bieden.


Nationale Waterplan 2016-2021

In het Nationale Waterplan staan vijf ambities centraal. Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven. Deze ambitie wordt vooral ingevuld door onze veiligheidsnormen tegen overstroming te vernieuwen. Het kabinet kiest voor een grotere inzet op verbetering van de waterkwaliteit (meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics). Dit zorgt er voor dat de Nederlandse wateren schoon en gezond zijn en er genoeg zoet water is. Verder wil het kabinet dat Nederland klimaatbestendig en waterrobuust wordt ingericht, dat Nederland een gidsland is en blijft voor watermanagement en -innovaties. Dat is gunstig voor onze economie en ons verdienvermogen. Tot slot wil het kabinet dat Nederlanders waterbewust leven. Deze ambities moeten gezamenlijk ingevuld worden door iedereen die werkt aan de ruimtelijke inrichting van Nederland: alle overheden, bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen. Water en ruimtelijke ordening zijn dus steeds meer met elkaar verweven. In het verleden werd water vooral geplooid naar de wensen van inrichters en gebruikers. Steeds vaker verschijnt waterproblematiek in de actualiteit.


De hoogwatersituaties van de afgelopen jaren, maar ook verdrogingsverschijnselen, hebben aangetoond dat water een belangrijk aspect is bij ruimtelijke ordening. Daarom moet men water beter inbedden in ruimtelijke plannen. Ook vraagt klimaatverandering om ruimtelijke aanpassingen. Denk hierbij aan zeespiegelstijging, hogere afvoeren van rivieren en hevige regenbuien en perioden van droogte. Het wateraspect moet men zo vroeg mogelijk betrekken bij ruimtelijke planvorming.

In structuurvisies en bestemmingsplannen staat de wettelijke verplichting om de gevolgen voor water af te wegen via de watertoets. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moeten planners rekening houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Het proces van de watertoets voorziet erin dat rekening wordt gehouden met de eisen zoals die vanuit het waterbeheer worden gesteld. Dit is niet alleen van belang voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem. Het is ook belangrijk om zoveel mogelijk te voorkomen dat er problemen met water ontstaan nadat men heeft gebouwd. Tenslotte moet men in de waterparagraaf van zowel structuurvisies, bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen verantwoorden hoe het plan rekening houdt met: waterkwantiteit, waterkwaliteit, oppervlaktewater, grondwater, afvalwater en de landschappelijke aspecten van water.


Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen.

Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

4.13.2 Analyse

Door Aeres Milieu is een waterparagraaf opgesteld. Het onderzoek is opgenomen als bijlage. Hierna zijn de conclusies opgenomen. Ter plaatse van het bestaande parkeerterrein wil men een maximaal drielaagse ondergrondse parkeergarage realiseren. Het hemelwater van het parkeerterrein en een gedeelte van het stadhuis stroomt af naar de bestaande vijver alvorens het verder afstroomt naar het noord- en oostelijke oppervlaktewater. Ter plaatse is voldoende drooglegging aanwezig. Door het lokale, plaatselijk hogere peilbeheer ten behoeve van de vijver is het grondwater op ca. -0,9 tot -1,6 m-mv te verwachten. De toekomstige kelder dient waterdicht uitgevoerd te worden. Om instroom van hemelwater vanaf het openbaar gebied tegen te gaan, wordt geadviseerd om bij de ingang een verhoging van 10-20 cm boven de kruin van de weg aan te houden.


Door de bouw van een parkeergarage op het bestaande parkeerterrein is geen toename aan afvalwater te verwachten. Uit kwalitatief oogpunt wordt geadviseerd om instromend hemelwater naar het afvalwaterriool te verpompen of via een zuiverende voorziening te laten stromen naar het oppervlaktewater om vervuiling vast te houden.

Een gedeelte van de toekomstige parkeergarage ligt binnen de beschermingszone van een regionale waterkering (noordelijk bij het boezemwater). Gezien de afstand tot de waterkering vormt het planvoornemen geen directe belemmering op de bestaande waterkering. Voorafgaand aan de bouw is een nadere onderbouwing van de realisatie van de parkeerkelder op het grondwater en de waterkering noodzakelijk geacht (geotechnisch onderzoek) en dient hiervoor een watervergunning aangevraagd te worden. Deze mogelijkheden dienen nader met hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier afgestemd te worden.

Voor de bouwfase wil men de bestaande vijver voor het stadhuis aan de Purmersteenweg 42 deels dempen. Gezien het feit dat de huidige vijver dient voor de buffering/ afvangen van het hemelwater van de parkeerplaats en het dakwater van het stadhuis, zal dit als gevolg van de verloren capaciteit door de demping of gedeeltelijke demping, opgevangen en gecompenseerd moeten worden. De vijver heeft voor het watersysteem een doorvoerfunctie, waarbij er via een inlaatleiding vanuit de Where en het oostelijk gelegen Cramwinckelplantsoen het waterniveau in de omgeving op vastgesteld peil - en bij calamiteiten doorgespoeld - kan worden. Tevens is het verzamelde hemelwater van het stadhuis en de parkeerplaats op deze vijver aangesloten. In overleg met het hoogheemraadschap is besproken dat de doorvoerende functie in stand blijft.

Het plangebied wordt na de bouw ingericht als openbaar gebied. Hierop wordt tevens verharding aangebracht. Het toekomstig verhard oppervlak neemt af van ca. 4.400 m² naar ca. 3.640 m². Voor een hemelwaterneutrale herontwikkeling wordt geadviseerd om de toekomstige verharding op eigen perceel te bufferen. Hieronder is een samenvatting van de mogelijkheden om te komen tot een waterneutrale ontwikkeling opgenomen:

  • Aanleg waterpasserende bestrating / brede voegen zodat water in de opgebrachte bodem terecht komt in plaats van rechtstreeks afstroomt.
  • Waterberging in gronddekking bovenop de garage (waterbergingshoogte van bijvoorbeeld 15 cm).
  • Compensatie middels fluctuerend waterpeil van de toekomstige vijver(s).
  • Wijzigingen oppervlaktewaterpeil waardoor meer bergingsruimte ontstaat (kan in het kleine peilgebied).
  • Compensatie elders, door bijvoorbeeld het verbreden van de oostelijk van het stadhuis gelegen watergang (al dan niet natuurvriendelijke oever aanleggen).
  • Combinatie van bovenstaande voorzieningen.


De opzet is om het water wat op het nieuw in te richten voorterrein valt eerst te bufferen boven de garage alvorens het gedoseerd geloosd wordt in een nieuwe kleinere vijver (zelfde verwerkingswijze als bestaand). De diepe bak-constructie heeft een invloed op de grondwaterstroming en -waterstanden. Voorafgaand aan de bouw dient hiervoor een onderzoek (bemalingsadvies al dan niet in combinatie met een funderingsadvies) plaats te vinden. Tevens dienen zakkingen in de omgeving vermeden te worden. De nadere uitwerking in relatie met de werkzaamheden in relatie tot de waterkering, het watersysteem, alsmede de eventuele bronnering zal t.z.t. nader doorgenomen en vastgelegd worden voorafgaand aan de vergunningsaanvraag.


Met de verhardingsafname, het voornemen tot de aanleg van een waterbuffering op de parkeerkelder en door rekening te houden met de genoemde aandachtspunten wordt waterneutraal ontwikkeld en wordt geen wateroverlast verwacht als gevolg van de voorgenomen planontwikkeling. Middels de waterparagraaf zijn de aandachtspunten voor de verdere planuitwerking aangegeven.

Geadviseerd wordt om in de bouwfase voldoende in overstortmogelijkheden te voorzien of om een gedeelte van de bestaande vijver te behouden om wateroverlast bij boven normatieve buien te vermijden. Het omliggend terrein dient zo aangelegd te worden dat overtollig water kan afstromen naar het oppervlaktewater. Op een bergende voorziening dient een overloop/slokop naar het oppervlaktewater aangelegd te worden ten behoeve van boven normatieve buien. De toekomstige inrichting bovenop de parkeergarage is nog niet geheel bekend. Bij de nadere uitwerking zal de benodigde waterberging indien noodzakelijk aangepast worden aan het definitief verhard oppervlak.

Vooroverleg

Op 30 april 2020 is de digitale watertoets voor dit bestemmingsplanvoornemen doorlopen. In het kader van dit bestemmingsplan en de toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen is verder vooroverleg gepleegd met Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.

Tijdens het vooroverleg zijn uitgangspunten ten aanzien van de functie van de bestaande vijver voor het stadhuis aan de Purmersteenweg 42 besproken. De vijver heeft in de Legger van het hoogheemraadschap een inlaatfunctie, waarbij het waterniveau en de verversing van het water in deze omgeving, via de inlaat vanuit de Where naar het Cramwinckelplantsoen, wordt gereguleerd.


In de nieuwe situatie zal de inlaatfunctie in stand blijven. De afstroming van het hemelwater van het stadhuis en de waterafvoer van het nieuw te realiseren voorplein, zal via een nieuwe kleinere vijver plaatsvinden. Het hemelwater afkomstig van het dak van het gemeentehuis en van het nieuw in te richten voorplein wordt eerst zoveel mogelijk gebufferd en geïnfiltreerd boven de ondergrondse parkeergarage, waarna het gedoceerd afvoert naar de nieuwe kleinere vijver.

Tijdens het vooroverleg is afgesproken dat de inlaat met doorvoer in stand blijft en dat de vijver kleiner mag worden onder voorwaarde dat de verloren berging van het oppervlak met afstromende hemelwater in relatie tot het te dempen deel boven de parkeergarage wordt gebufferd. Het Hoogheemraadschap heeft aangegeven bij de nadere uitwerking betrokken te willen blijven, zodat alle werkzaamheden in relatie tot de waterkering, het watersysteem, alsmede de eventuele grondwater bronneringsdetails nader doorgenomen kunnen worden. De gemeente zal het Hoogheemraadschap blijven betrekken bij de nadere uitwerking.

Het Hoogheemraadschap adviseert om met het oog op de waterkwaliteit het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink zoveel mogelijk te voorkomen.

Het Hoogheemraadschap heeft gevraagd op de verbeelding middels een arcering aan te geven waar het water ongeveer voorzien is. Omdat in dit stadium nog niet duidelijk is waar de vijver en buffering exact komen te liggen is er voor gekozen dit niet aan te duiden op de verbeelding en "water, waterhuishouding en waterberging" binnen de gehele bestemming 'Verkeer - 2' mogelijk te maken.

4.13.3 Conclusie

Zoals besproken en uitgewerkt zal te zijner tijd een watervergunning aangevraagd worden. De compensatie in de vorm van de buffering en het open water worden in de watervergunning vastgelegd.

Het waterschap ziet geen belemmeringen en staat in principe positief tegenover het planvoornemen.


Met voorliggend planvoornemen worden, rekening houdend met de genoemde kaders en aandachtspunten, geen belemmeringen voorzien voor het aspect water.

4.14 Milieu-effectrapportage

4.14.1 Beleidskader

Voor bepaalde grootschalige ontwikkelingen op het gebied van woningen, bedrijvigheid en infrastructuur dient op grond van het Besluit milieu-effectrapportage 1994 een milieu-effectrapportage (mer) opgesteld te worden. Hierin moet worden aangegeven wat de gevolgen zijn van de ontwikkelingen voor het milieu. In het Besluit mer is aangegeven in welke gevallen er onderzoek gedaan moet worden. Afhankelijk van de grootte van het project zijn er drie mogelijkheden:

  • 1. bij een project dat voorkomt in onderdeel C van de bijlage van het Besluit mer en boven de daar genoemde drempelwaarden uitkomt, geldt een directe mer-plicht. In dat geval dient een mer opgesteld te worden. Dit geldt ook voor een project die onder de drempelwaarden genoemd in onderdeel C blijft, maar boven de drempelwaarden die in onderdeel D gegeven worden ligt en waarvoor een (kaderstellend) bestemmingsplan opgesteld wordt.
  • 2. indien er geen directe mer-plicht geldt, kan er wel een vormvrije mer-beoordelingsplicht gelden. Dit geldt voor projecten die in onderdeel D genoemd worden en niet boven onder de drempelwaarde uitkomen. Hierbij moet worden onderzocht of er sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Er gelden geen vormvereisten, maar wel inhoudelijke vereisten: de criteria uit bijlage III van de Europese richtlijn moeten in acht worden genomen. Als de uitkomst is dat het uitgesloten is dat er belangrijke gevolgen voor het milieu zijn, dan dit moet in de toelichting van het bestemmingsplan worden gemotiveerd. Zijn belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu niet uitgesloten, dan geldt een mer -plicht.
4.14.2 Analyse

De voorgenomen activiteit is niet opgenomen in onderdeel C van het Besluit mer en is daarom niet aan te merken als een activiteit waarvoor een directe m.e.r.-plicht bestaat. Het is wel opgenomen in onderdeel D (categorie D.11.2) van bijlage II van het Besluit mer De activiteit betreft een stedelijk ontwikkelingsproject, maar het valt onder de drempelwaarden die hier genoemd worden.

  Activiteiten   Gevallen   Besluit  
D.11.2   De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.   In gevallen waarin de activiteit betrekking
heeft op:
1: een oppervlakte van 100 hectare of meer,
2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of
meer woningen omvat, of
3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000
m2 of meer.  
De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening --> het
bestemmingsplan  

Dit betekent dat het verplicht is een vormvrije mer-beoordelingsplicht uit te voeren. De inhoudelijke vereisten voor deze beoordeling staan benoemd in bijlage III van de Europese richtlijn mer Hierin staat dat de voorgenomen activiteiten aan de volgende drie aspecten moeten worden getoetst:

1. kenmerken van het project;

2. plaats van het project;

3. kenmerken van het potentiële effect.

Er is door BRO een aanmeldnotitie m.e.r. opgesteld waarin deze aspecten aan de orde komen. Deze is opgenomen als bijlage. Het bevoegd gezag beslist of er een m.e.r.-plicht geldt. De conclusie van de m.e.r.-beoordeling is dat het plan geen belangrijke negatieve gevolgen zal hebben voor de kenmerken van het gebied en voor het woon- en leefmilieu in de omgeving. Er worden geen negatieve effecten verwacht vanwege de ligging van het plangebied ten opzichte van gevoelige gebieden. Geconcludeerd wordt dat geen belangrijke nadelige milieugevolgen worden verwacht en dat het opstellen van een MER niet noodzakelijk wordt geacht.

In de notitie wordt het college van burgemeester en wethouders geadviseerd te besluiten dat er geen MER behoeft te worden vastgesteld. Het college heeft hierop besloten dat geen MER opgesteld hoeft te worden.

4.14.3 Conclusie

Gezien de kenmerken van de potentiële effecten van het voornemen in combinatie met de kenmerken/gevoeligheid van de omgeving waarin deze optreden, is de impact van het plan op het milieu gering te noemen. Het is dus niet noodzakelijk om een mer op te starten.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

De gemeente mag op basis van de Wet ruimtelijke ordening alleen meewerken aan planontwikkelingen die haalbaar en uitvoerbaar zijn. Ingevolge artikel 3.1.6 Bro dient de toelichting van een bestemmingsplan inzichten te bevatten over de uitvoerbaarheid van een plan.

5.1 Privaatrechtelijke uitvoerbaarheid

De gemeente Purmerend is eigenaar van de gronden in het plangebied. Er zijn derhalve geen privaatrechtelijke belemmeringen voor de uitvoering van het plan aanwezig.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

In het voorliggende bestemmingsplan wordt een ontwikkelingslocatie meegenomen, namelijk voor het realiseren van een ondergrondse parkeergarage voor het bestaande Stadhuis. De parkeergarage zal in 2022 en 2023 gebouwd worden en een capaciteit krijgen van ruim 300 parkeerplaatsen. Hiermee wordt voorzien in de vraag naar parkeerplaatsen in het centrumgebied en rond het stadskantoor en het station.

De gemeente Purmerend is voornemens deze parkeergarage te realiseren en na oplevering in haar vastgoed portefeuille op te nemen. De exploitatie en het beheer en onderhoud worden uitbesteed aan een marktpartij waarmee een langjarige huurovereenkomst wordt aangegaan. De exploitatieberekening van de Stadhuispleingarage is gebaseerd op een looptijd van 40 jaar. Deze exploitatieberekening leidt tot een positieve businesscase, op basis waarvan de Raad op 27 februari 2020 een krediet ter beschikking heeft gesteld ter dekking van de investeringskosten. Hierin zijn deels ook de kosten van de ambtelijke inzet (plankosten) meegenomen, die verder gedekt worden uit bestaande budgetten.


Gezien alle kosten van de grondexploitatie verzekerd zijn is er geen noodzaak tot vaststelling van een exploitatieplan (art. 6.12 lid 1 en lid 2 Wro) en is de economische uitvoerbaarheid verzekerd.

5.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.3.1 Algemeen

In deze paragraaf wordt ingegaan op het draagvlak dat in de maatschappij en bij andere (overheids-) instanties leeft voor de ontwikkeling. Het moet aannemelijk zijn dat er voldoende draagvlak is, waarbij opgemerkt wordt dat het is niet mogelijk is iedereen tevreden te stemmen. Bij het tegen elkaar afwegen van de diverse belangen kan het altijd mogelijk zijn dat één belang minder gewicht wordt toegekend dan het ander.

5.3.2 Communicatie en participatie

De te bouwen parkeergarage en de herinrichting van het maaiveld voor het stadhuis tot Stadsplein zijn bedoeld om een brede doelgroep te bedienen. De gemeenteraad hecht bij de invulling hiervan grote waarde aan participatie. In deze paragraaf wordt beschreven hoe we hiermee omgaan.


Doelgroepen

We gaan uit van vier hoofddoelgroepen: Purmerenders algemeen, potentiele bezoekers garage, direct omwonenden en ondernemers binnenstad. Daarnaast is het Hoogheemraadschap een partner die in het proces meegenomen wordt.


Communicatie

Met omwonenden zijn verschillende gesprekken gevoerd: de bewoners van de naastgelegen aanleunwoningen gaven aan het belangrijk te vinden dat hun uitzicht groen blijft. De bewoners van de Purmersteenweg maken zich zorgen over de effecten die de bouw van de garage op hun woningen kan hebben. Ook hebben zij vragen over het effect van een stadsplein op hun woongenot.


Ondernemers hebben vooral functionele vragen: kosten parkeren, mogelijkheden abonnementen, planning, verwijzing naar centrum, etc.

Voor potentiele bezoekers geldt dat deze doelgroep feitelijk naar iedereen verwijst. In gesprek treden met deze groep is daarom niet haalbaar. Wel zullen we, via de gemeentelijke communicatiemiddelen, deze groep voorzien van informatie over de ontwikkeling van garage en plein.


Gedurende het hele traject wordt er informatie verschaft over de voortgang en kunnen mensen vragen stellen en hun eventuele zorgen uiten via het Klant Contact Centrum (KCC). Daarnaast wordt gedurende de geplande inloopavond over het plein ook informatie gegeven over de stand van zaken rond de voorbereiding van de parkeergarage en het bestemmingsplan.


In het kader van het voorgeschreven wettelijk vooroverleg met betrekking tot bestemmingsplannen voeren we overleg met het hoogheemraadschap en de gemeente Beemster.


Participatie

Het plein boven de parkeergarage wordt voor de hele stad. Om die reden hebben we alle inwoners van Purmerend uitgenodigd om deel te nemen aan een klankbordgroep. We hebben een oproep gedaan via de gemeentelijke communicatiekanalen: pagina in het huis-aan-huis-blad, de digitale nieuwsbrief over Purmerend en door de direct omwonenden per brief te benaderen. Elf bewoners hebben zich gemeld en met deze bewoners is inmiddels een klankbordgroep gestart. Hierin zitten naast omwonenden ook vertegenwoordigers van de toekomstige bewoners van Brantjesoever, het nog te bouwen complex tegenover het plein. Een aantal actieve en betrokken Purmerenders maken de klankbordgroep compleet. De klankbordgroep wordt begeleidt door een externe, onafhankelijk voorzitter.

De klankbordgroep denkt mee en adviseert over het inrichtingsplan van het plein. Voor het plein is een schetsontwerp opgesteld door een bureau voor landschapsarchitectuur (Karres en Brands). In paragraaf 2.2 is het schetsontwerp voor het plein opgenomen. Het schetsontwerp geeft het ambitieniveau van de inrichting van het plein weer en dient als basis voor het ontwerptraject van het stadhuisplein. Het komende half jaar zal de gemeente met dit bureau, gebruikmakend van input van de klankbordgroep, het definitieve ontwerp maken. Als het inrichtingsplan voor het plein verder gevorderd is, zal het worden voorgelegd aan alle Purmerenders en Beemsterlingen om de meningen over het plan te peilen. De intentie is om hier een inloopavond over te organiseren en het conceptplan daarnaast digitaal inzichtelijk te maken.


Omdat participatie met een diverse groep als 'potentiele bezoekers garage' moeilijk te organiseren is, wordt dit ondervangen door gebruik te maken van bestaand onderzoek (benchmarks en marktonderzoek) naar de wensen van dit publiek. Ook best practises van openbare parkeergarages in vergelijkbare steden zal bestudeerd worden. Overwogen wordt om ondernemers te vragen mee te denken over het mogelijke productaanbod voor de garage en over de inrichting van de route van garage naar binnenstad.


De ontwikkeling van de garage zelf, leent zich niet voor participatie. Deze dient te worden aanbesteed en dergelijke processen zijn aan strakke kaders gebonden.

5.3.3 Overleg ingevolge artikel 3.1.1 Bro

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat een bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een ruimtelijk plan, daarbij overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Artikel 3.1.6 Bro bepaalt daarnaast dat in de toelichting de uitkomsten van dit overleg worden beschreven.

Het concept van dit bestemmingsplan is met de volgende instanties besproken:

  • gemeente Beemster
  • Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier


De gemeente Beemster heeft in de vooroverleg reactie aangegeven dat zij graag zien dat het ontwerp van het nieuwe stadhuisplein te zijner tijd ook aan de Beemsterlingen wordt voorgelegd. De Beemsterlingen zullen meegenomen worden hierin. In paragraaf 4.13.2 zijn de resultaten van het overleg met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier opgenomen. Het Hoogheemraadschap heeft aangegeven dat zij positief staan tegenover het plan en dat deze te zijner tijd door middel van een vergunningprocedure aangevraagd moet worden. Het waterschap ziet vooralsnog geen belemmeringen waardoor de vergunning niet verleend zou worden.

5.3.4 Inspraak ingevolge Algemene inspraakverordening gemeente Purmerend

De Algemene Inspraakverordening van de gemeente Purmerend bepaalt dat elk bestuursorgaan ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden kan besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het onderhavige geval is het project van zodanig omvang en aard dat besloten is om af te zien van de procedure op grond van de inspraakverordening. Er heeft reeds communicatie plaatsgevonden met de omgeving zoals blijkt uit paragraaf 5.3.2 en er vindt parallel aan de bestemmingsplanprocedure nog participatie plaats met betrekking tot de inrichting van het plein.

5.3.5 Overleg ingevolge artikel 3.8 Wro

Artikel 3.8 Wro bepaalt dat op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Deze afdeling bevat bepalingen rond de Uniforme openbare voorbereidingsprocedure.


Het ontwerpbestemmingsplan 'Parkeergarage Purmersteenweg 2020' heeft - vergezeld van de daarop betrekking hebbende relevante stukken - met ingang van maandag 21 september 2020 tot en met maandag 2 november 2020 ter inzage gelegen. In verband met het coronavirus was het niet mogelijk de papieren stukken te bekijken op het stadhuis van de gemeente Purmerend. In de publicatie was echter aangegeven dat de ontwerp-stukken op verzoek konden worden toegestuurd. Het ontwerp-bestemmingsplan is tevens digitaal beschikbaar gesteld via de landelijke voorziening op www.ruimtelijkeplannen.nl.


Gedurende de periode van ter inzage ligging is een ieder in de gelegenheid gesteld (schriftelijk of mondeling) zienswijzen omtrent het ontwerp-besluit naar voren te brengen. Dit is gemeld in een publicatie op 17 september 2020 in de Staatscourant en het Purmerends Nieuwsblad en in een informatiebrief aan omwonenden.


Er zijn in totaal drie zienswijzen ontvangen. Naar aanleiding van de zienswijzen is een Nota van zienswijzen opgesteld, welke als bijlage bij het bestemmingsplan is opgenomen. Hierin zijn de ontvankelijke zienswijzen verkort weergegeven en van commentaar voorzien. De conclusie van de Nota is dat de zienswijzen geen aanleiding geven om de procedure te staken en af te zien van vaststelling van bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

Dit hoofdstuk bevat de toelichting op de gekozen planvorm, die van een gedetailleerd bestemmingsplan. Tevens geeft het inzicht in de overwegingen die aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen.

6.1 Planvorm

Het onderhavige plan voorziet in een actueel en adequaat juridisch kader voor ontwikkeling en beheer van het plangebied. Het is een plan op basis van artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening, opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).

Gezien het gewenste behoud van de ruimtelijke en functionele structuur en de beperkte mate van ontwikkeling is gekozen voor een gedetailleerde planvorm. Deze planvorm maakt het mogelijk alle aanwezige functies in het plangebied te voorzien van een gedetailleerde bestemmingsregeling waardoor de ruimtelijke kwaliteit in het gebied als zodanig kan worden beheerd en behouden.

Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het direct mogelijk is om met het bijbehorende renvooi (verklaring van de bestemmingen) te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied gegeven zijn. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft omtrent de in acht te nemen horizontale en verticale maten. In de bijbehorende voorschriften zijn de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de gebruiksbepalingen alsmede de eventuele afwijkingsmogelijkheden te vinden.

Voor een goede ruimtelijke ordening is het noodzakelijk dat de in het bestemmingsplan gestelde regels zodanig zijn opgesteld dat deze (goed) te handhaven zijn. Het gemeentebestuur is van oordeel dat de regels in het onderhavige plan voldoen aan deze eis.

6.2 Bestemmingsregeling

Voor het plangebied is uitsluitend de bestemming Verkeer - 2 opgenomen. Daarbij is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het vigerende bestemmingsplan. Tevens is in een gedeelte van het plangebied de bestemming Waarde - Archeologie gehandhaafd. De regelingen zijn hieronder toegelicht.


Bestemmingsregels

Artikel 3 Verkeer - 2

De bestemming Verkeer-2 wordt in Purmerend toegekend aan wegen en gebieden met een verkeers- of verblijfsfunctie. Deze bestemming is gelet op het toekomstige gebruik het meest passend geacht. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan, zoals parkeren, het verzamelen van huisvuil, groen- en waterpartijen en kleine nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen en dergelijke. Ter plaatse van de specifiek opgenomen aanduiding is een ondergrondse parkeergarage toegestaan. Voor de ondergrondse parkeergarage is een bebouwingspercentage en bouwdiepte opgenomen. Tevens zijn enkele voorwaardelijke verplichtingen met betrekking tot akoestiek en geohydrologie opgenomen. Daarnaast is een bouwvlak opgenomen voor gebouwen ten dienste van de ondergrondse parkeergarage.

Artikel 4 Waarde - Archeologie

Gebieden die op de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart, bijlagen van de Beleidsnota Archeologie in Purmerend (2009) zijn aangewezen als gebieden met een middelhoge of hoge archelogische verwachtingswaarde, worden beschermd via de dubbelbestemming 'Waarde- archeologie'.

Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Het doel van deze bepaling is te voorkomen dat grond die al in aanmerking is genomen of betrokken is bij het verlenen van een vergunning niet nog een keer wordt betrokken bij een aanvraag om omgevingsvergunning. Hierdoor wordt voorkomen dat met gebruikmaking van privaatrechtelijke overeenkomsten, de publiekrechtelijke regels worden ondergraven.


Artikel 6 Algemene bouwregels

In dit artikel worden regels gegeven voor bouwwerken die op twee of meer bestemmingen van toepassing zijn.


Ondergrondse bouw

De regels die van toepassing zijn op bovengrondse bouw zijn ook van toepassing op ondergrondse bouw. Het onderhavige bestemmingsplan verbindt daar de regel aan dat qua diepte ondergrondse bouw beperkt moet blijven tot ten hoogste één bouwlaag, met uitzondering van de ondergrondse parkeergarage.


Artikel 7 Algemene gebruiksregels

In de algemene gebruiksbepaling is opgenomen wat onder verboden gebruik van de gronden wordt verstaan.


Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

Dit artikel geeft een regeling voor het geval dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.


Artikel 9 Overgangsrecht

Dit artikel betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit in werking treedt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit in werking treedt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig worden afgeweken tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan.