direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Overweerse polderdijk 4, 2022
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0439.BPOVERWPD42022-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Onderhavig bestemmingsplan heeft betrekking op herontwikkeling van de Overweerse polderdijk 4 te Purmerend. De locatie heeft in het verleden gediend als opslag en uitvalsbasis van de groendienst van de gemeente Purmerend. Vandaag de dag wordt de bebouwing met name gebruikt voor verhuur door de NKT Theaterschool, voor het bouwen van decorstukken en rekwisieten. De bouwkundige kwaliteit van het pand voldoet niet meer en het gebouw zal daarom worden gesloopt. Daarvoor in de plaats zullen 2 vrijstaande woningen worden teruggebouwd. De vrijstaande woningen zullen ieder uit 2 bouwlagen met plat dak bestaan.

Het project past niet binnen het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Overwhere-Zuid 2012". In paragraaf 1.3 wordt hierop verder ingegaan. Het onderhavige bestemmingsplan geeft een planologisch kader - bouw- en gebruiksregels - waarbinnen het project planologisch mogelijk wordt gemaakt.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in de wijk Overwhere en wordt begrensd door de Overweerse polderdijk in het zuiden en de tuinen behorende bij woningen aan de Overweerse polderdijk, Schipperslaan en Hoornselaan in respectievelijk het westen, in het noorden en het oosten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPOVERWPD42022-va01_0001.png"

Ligging en begrenzing plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Op het plangebied geldt tot op het moment van inwerkingtreding van het onderhavige bestemmingsplan het bestemmingsplan 'Overwhere-Zuid 2012', vastgesteld op 27-06-2013.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPOVERWPD42022-va01_0002.png"

Uitsnede verbeelding ter hoogte van het plangebied (www.ruimtelijkeplannen.nl)

Ter plaatse geldt de bestemming Bedrijf. Deze gronden zijn bestemd voor bedrijven uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten bedrijventerreinen, een bedrijfswoning, opslagdoeleinden en overige bij de bestemming horende voorzieningen.

Bebouwing is slechts toegestaan binnen het bouwvlak en de maximale goothoogte bedraagt 8 meter.

Daarnaast geldt het Parapluplan Parkeernormen Purmerend 2018 dat is vastgesteld op 28-02-2019. Dit bestemmingsplan voorziet in een regeling voor parkeren, zodat er bij ruimtelijke ontwikkelingen voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van het project. Hoofdstuk 3 geeft een samenvatting van het relevante actuele beleidskader. Hoofdstuk 4 bevat een omgevingsanalyse waarin wordt nagegaan welke functies en bouwwerken zich voorafgaand aan vaststelling van het bestemmingsplan in het plangebied bevinden en in hoeverre het nieuwe project hierin past. In hoofdstuk 5 worden de relevante randvoorwaarden en omgevingsaspecten behandeld. Hoofdstuk 6 gaat over de uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt een toelichting gegeven op de gekozen planvorm en de gedachten die ten grondslag liggen aan de juridische regeling zoals deze op de verbeelding en in de regels is opgenomen.

Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving

Dit bestemmingsplan biedt de planologische kaders voor de herontwikkeling van Overweerse polderdijk 4 te Purmerend. De bebouwing van de voormalige gemeentewerf wordt gesloopt om plaats te maken voor 2 vrijstaande woningen in de vrije sector.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPOVERWPD42022-va01_0003.png"

Sfeerimpressie nieuwbouwwoningen Overweerse polderdijk 4 (bron: kavelpaspoort)

In eerste instantie werd gedacht aan een ontwerp met twee-onder-één-kapwoningen. Op verzoek van omwonenden en na heroverweging is het ontwerp aanpast naar twee vrijstaande woningen. Het realiseren van vrijstaande woningen past beter in de omgeving, waar alleen vrijstaande woningen gebouwd zijn.

Het grondgebied van de voormalige werf is opgesplitst in 2 woonkavels van respectievelijk 786 m2 en 857 m2. Het grootste deel van iedere woonkavel zal worden gebruikt als tuin.

Op iedere woonkavel mag één vrijstaande woning worden gebouwd van maximaal 7 meter hoog (2 bouwlagen). Conform de bestaande woningen in de omgeving dienen beide nieuwbouwwoningen te worden voorzien van een plat dak. Eén woning zal zijn gelegen op de voorgrond doordat deze met de voorgevel langs de Overweerse polderdijk zal komen te liggen, de tweede woning komt meer in de luwte, doordat deze woning meer terug zal liggen. De hoofdgebouwen van de woningen krijgen ieder een grondoppervlak van maximaal 120 m2. Per woning is daarnaast ook één aangebouwde garage toegestaan van 32 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPOVERWPD42022-va01_0004.png"

Randvoorwaarden nieuwbouw Overweerse polderdijk 4

De nieuwe bebouwing zal door de gekozen opzet aanhelen op de huidige wijkstructuur, die wordt gekenmerkt door ruim opgezette tweelaagse vrijstaande woningen met alzijdige oriëntatie aan de dijk. De ontsluiting van de woningen vindt plaats door een toegangsweg tussen de nieuw te bouwen woningen en de bestaande woningen. Deze toegangsweg sluit aan op de Overweerse polderdijk. Op de dijk is sprake van éénrichtingsverkeer.

Het parkeren zal volledig op eigen terrein opgelost worden, waar de garage deels ruimte voor biedt.

De locatie kent geen bomen die in het kader van de bomenlijst bescherming genieten. Bomen binnen het plangebied die kunnen worden behouden tijdens de sloop en de bouw, worden zo veel mogelijk behouden.

Het gebied wordt klimaatbestendig ingericht, met zo min mogelijk verharding, gevel- en dakbegroeiing, waterrentie enz.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Het kader voor een bestemmingsplan wordt gevormd door diverse nationale, provinciale, (deel-)regionale, en (deel)gemeentelijke nota's. Dit beleid stelt planologische en bestuurlijke beleidskaders (randvoorwaarden) aan de ruimtelijke (on)mogelijkheden voor het plangebied waarmee rekening moet worden gehouden. In dit hoofdstuk wordt voor het plangebied het relevante algemene beleid beknopt samengevat.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Met de NOVI wil het Rijk een langetermijnvisie geven op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Het betreft hier een nieuwe aanpak van vraagstukken in de fysieke leefomgeving, groot en veelzijdig en vaak met elkaar verweven. Het is een nationale visie die zelfbindend is voor het Rijk.

De aanpak van de NOVI gaat uit van de nationale belangen die in de leefomgeving aan de orde zijn, inclusief de opgaven die daaruit zijn afgeleid. Waar op deze opgaven een geïntegreerde aanpak noodzakelijk is, geeft de NOVI richting. Op andere onderwerpen wordt naar sectoraal beleid verwezen. De NOVI is continu aanpasbaar.

Waar de opgaven vragen om een geïntegreerde benadering, komen deze samen in vier prioriteiten. Op deze prioriteiten worden beleidskeuzes gemaakt. De vier prioriteiten zijn:

  • I. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • II. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • III. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • IV. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Om de beleidskeuzes op een heldere en voorspelbare manier te maken, hanteert de NOVI drie afwegingsprincipes, die helpen bij het afwegen en prioriteren van de verschillende belangen en opgaven:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • Afwentelen wordt voorkomen.

Tot het moment dat de Omgevingswet in werking treedt (naar verwachting op 1 juli 2022) geldt de omgevingsvisie als structuurvisie en zijn ruimtelijke belangen geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het Rijksbelang opgenomen dat verstedelijking op duurzame wijze plaatsvindt. Wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt moet er getoetst worden aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

Door de herontwikkeling van een voormalig bedrijfslocatie worden geen nationale belangen geraakt. Er is geen strijd met de Nationale Omgevingsvisie.

3.1.2 AmvB Ruimte (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid zoals dat in de Nationale Omgevingsvisie is vastgelegd. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Voor dit bestemmingsplan hebben deze regels geen gevolgen.

3.1.3 Deltaplan Ruimtelijke adaptatie 2020

Het klimaat verandert. De stijging van de gemiddelde temperatuur brengt extremer weer met zich mee, dat natter, droger en heter is. De resultaten daarvan zijn wateroverlast, hittestress en druk op watervoorraden door droogte. Dit vereist een verandering in denken en doen: klimaatbestendig en waterrobuust inrichten moet in Nederland een vanzelfsprekend onderdeel bij ruimtelijke (her)ontwikkelingen worden.

Om het proces van ruimtelijke adaptatie te versnellen en intensiveren is het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie opgesteld. Daarin staat hoe gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk de nadelige effecten van klimaatverandering tegen willen gaan.

De kern is dat Nederland in 2050 klimaatbestendig en klimaat robuust is ingericht. Op nationaal niveau zijn stresstesten per gemeente uitgevoerd om de knelpunten van bestaande infrastructuur in kaart te brengen. In een drieledig nationaal programma worden deze kwetsbaarheden in beeld gebracht, afgewogen en geprioriteerd, om vervolgens tot concrete maatregelen te worden omgezet.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen zal vooraf moeten worden gekeken of deze klimaatadaptief zijn en hoe de inrichting dusdanig robuust kan worden aangepast. Zie verder paragraaf 5.5.

3.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op 1 juli 2017 is het besluit tot wijziging van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening in werking getreden. Het betreft een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking (duurzaamheidsladder).

De laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De behoefte aan deze stedelijke ontwikkeling moet dan worden aangetoond. De behoefte is het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, looptijd bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit). De uitkomst van de beoordeling van de behoefte moet in de plantoelichting worden vermeld. Voor uitwerkings- en wijzigingsplannen kan in het bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering van deze behoefte wordt doorgeschoven naar de toelichting behorende bij het uitwerkings- of wijzigingsplan.

Als stedelijke ontwikkeling wordt bedoeld: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' In het Bro is geen ondergrens voor een minimale omvang vastgelegd van wat een stedelijke ontwikkeling is. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724) dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Voor overige stedelijke functies wordt gesteld dat 'in beginsel' geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m² bedraagt.

Uitgangspunt is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Het doel is een zorgvuldig gebruik van de ruimte en het tegengaan van overprogrammering en de negatieve ruimtelijke gevolgen van leegstand. In het geval in het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, bevat de toelichting een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. De motivering van de behoefte aan die ontwikkeling dient in het licht te worden geplaatst van een goede ruimtelijke ordening en dient zich te richten op het motiveren van de behoefte aan die ontwikkeling met het oog op het tegengaan van ongewenste leegstand en het stimuleren van zorgvuldig ruimtegebruik. De behoefte wordt onderbouwd en afgewogen op het niveau van het verzorgingsgebied van de ontwikkeling. Dit betekent dat de aard en omvang van de ontwikkeling bepalend zijn voor de reikwijdte van de beschrijving van en het overleg over de behoefte, waarvan de resultaten ook zijn opgenomen in de beschrijving.

Op basis van jurisprudentie van de Afdeling is er bij 2 nieuwe woningen geen sprake van een (nieuwe) stedelijke ontwikkeling. Daarom behoeft in principe geen laddertoets te worden doorlopen. De 2 te realiseren woningen liggen ver beneden het aantal woningen dat gekwalificeerd wordt als stedelijke ontwikkeling. Hiervan is sprake bij meer dan 11 woningen. Evenwel doorloopt de gemeente Purmerend hierna onverplicht de laddertoets.

De provincie Noord-Holland wil vraag en aanbod op de woningmarkt zo goed mogelijk laten aansluiten. Daartoe hebben zij de Woonagenda Noord-Holland 2020-2025 opgesteld. Op basis daarvan hebben acht gemeenten, waaronder Purmerend, besloten een woonakkoord te maken. Dit woonakkoord is de opvolger van het Regionaal Actieprogramma Wonen 2016-2020 (RAP). Purmerend heeft tot van 2020-2050 een woningbouwopgave van ruim 10.000 woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPOVERWPD42022-va01_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPOVERWPD42022-va01_0006.png"

De voorziene woningen passen binnen zowel de kwantitatieve als kwalitatieve woningbehoefte die het Woonakkoord aantoont. Met kwantitatieve woningbehoefte wordt het aantal woningen bedoeld, met kwalitatieve woningbehoefte wordt het woonmilieu en de typen woningen bedoeld. Zie ook paragraaf 3.2.4 en 3.4.3. De voorziene woningen passen in de Woonvisie en de Structuurvisie van de gemeente Purmerend.

De 2 nieuwe woningen aan de Overweerse polderdijk 4 en de bestaande woning aan de Overweerse polderdijk 2 worden ontsloten via een ontsluitingsweg vanaf de Overweerse polderdijk.

Deze ontsluitingsweg krijgt een openbaar karakter, maar zal door haar specifieke functie alleen worden gebruikt door de 2 nieuwe woningen en door de bestaande woning aan de Overweerse polderdijk 2. Deze ontsluiting sluit aan op de Overweerse polderdijk. Hier is sprake van éénrichtingsverkeer. De dijk sluit ter hoogte van het plangebied aan op de wijkontsluitingsweg Hoornselaan. De projectlocatie is daarmee goed ontsloten.

De laddertoets is hiermee succesvol doorlopen.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie NH2050

Op 19 november 2018 hebben Provinciale Staten van Noord-Holland de Omgevingsvisie NH2050 vastgesteld. Hierin staat de visie van de provincie op de fysieke leefomgeving beschreven. De provincie zet in op een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid, zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven.

De Omgevingsvisie bevat het provinciale beleid op het gebied van wonen en werken. De ambitie is dat vraag en aanbod van woon- en werklocaties (kwantitatief en kwalitatief) beter met elkaar in overeenstemming zijn. De woningbouw wordt vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden gepland, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends. Duurzaamheid van de totale voorraad is uitgangspunt.

De onderhavige ontwikkeling, liggend in bestaand stedelijk gebied, is in lijn met de Omgevingsvisie NH2050.

3.2.2 Omgevingsverordening NH2020

Op 22 oktober 2020 is de provinciale Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld. Deze is op 17 november 2020 in werking getreden. Deze verordening zet in op het mogelijk maken van ontwikkelingen zoals woningbouw en de energietransitie en op het beschermen van mooie en bijzondere gebieden in Noord-Holland, met een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid. De verordening bevat instructieregels voor gemeenten die beperkingen stellen aan wat in ruimtelijke plannen kan worden opgenomen. Een ruimtelijk plan kan uitsluitend voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als de ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken.

De woningbouw die in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt wordt, is opgenomen in de monitor plancapaciteit, waarin de provincie Noord-Holland en de Metropoolregio Amsterdam gezamenlijk de woningbouwcapaciteit monitoren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPOVERWPD42022-va01_0007.png"

De ontwikkeling is daarmee in overeenstemming met de binnen de regio gemaakte afspraken. De Omgevingsverordening levert geen beperkingen op voor dit bestemmingsplan.

3.2.3 Woonagenda PNH 2020-2025

De Provincie Noord Holland wil zorgen voor voldoende betaalbare, duurzame en toekomstbestendige woningen voor alle doelgroepen. Daarom is op 31 maart 2020 de woonagenda 2020-2025 vastgesteld. De Woonagenda is de uitvoeringsagenda van het woonbeleid van de provincie Noord-Holland tot 2025 en volgt uit en past binnen de randvoorwaarden van het provinciaal ruimtelijk beleid, zoals beschreven in de provinciale Omgevingsvisie NH2050 en het coalitieakkoord ‘Duurzaam doorpakken’.

Speerpunten zijn:

  • 1. Een woning voor iedereen:
    • a. Adaptief en vraaggestuurd programmeren.
    • b. Productie op peil: aanjagen woningbouwproductie.
    • c. Kwalitatief, betaalbaar en divers woningaanbod.
  • 2. Gezond, duurzaam en toekomstbestendig wonen in een aantrekkelijke provincie.

Hierbij worden een aantal richtinggevende principes gehanteerd.

  • 1. De vraag is leidend. De regionale programmeringen worden bepaald op basis van gegronde onderbouwing van vraag, aanbod en het kwalitatieve en kwantitatieve verschil daartussen voor nu en in de toekomst.
  • 2. Er zijn snel meer woningen nodig. De provincie zet in op het versnellen van de woningbouwproductie en helpt gemeenten hierbij door voortzetting van het Uitvoeringsprogramma Binnenstedelijk Bouwen en Versnellen Woningbouw.
  • 3. De woningbouwprogrammering is regionaal en adaptief. De programmering houdt rekening met
    fasering en haalbaarheid, zodat de in het woonakkoord af te spreken regionale productiedoelstellingen kunnen worden gehaald.
  • 4. De provincie geeft gemeenten ruimte om bij binnenstedelijke plannen nabij een OV-knooppunt en/of in een groeiregio hogere aantallen woningen te realiseren dan de prognose, om het woningtekort versneld in te lopen.
  • 5. De woningmarkt heeft structureel meer flexibiliteit en betaalbare opties voor alle verschillende doelgroepen van woningzoekenden nodig.
  • 6. Betaalbaar en divers woningaanbod voor alle doelgroepen vraagt regionale afstemming en samenwerking.
  • 7. Vanuit het oogpunt van leefbaarheid en gezondheid bewaakt de provincie de goede balans tussen economie, wonen, mobiliteit, natuur en landschap.
  • 8. Woningbouw heeft een grote impact op het landschap, de natuur en de biodiversiteit, zowel binnen als buiten het bestaand stedelijk gebied. In de woonakkoorden worden afspraken gemaakt om woningbouw zoveel mogelijk klimaatneutraal, klimaatadaptief, actieve mobiliteit (gericht op fietsen en lopen) stimulerend, circulair en natuur- en landschapsinclusief te ontwikkelen en dit vroegtijdig bij de locatiekeuze en planontwikkeling mee te nemen.

Onderhavig bestemmingsplan voorziet in herontwikkeling van een voormalige bedrijfslocatie naar woningbouw. Het plan draagt bij/voorziet in de grote vraag naar grondgebonden woningen, die slechts op weinig locaties in de regio is in te vullen. De 2 grondgebonden, vrijstaande woningen voorzien daarmee in een behoefte. Zie ook paragraaf 3.1.4. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Woonagenda.

3.2.4 Monitor woningbouw 2020

Uit de 'Monitor woningbouw 2020', vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 1 november 2020, blijkt dat er in 2019 nagenoeg evenveel nieuwbouwwoningen gebouwd zijn als in het jaar ervoor, namelijk circa 14.000. De nieuwbouwproductie in Noord-Holland Zuid en in Noord-Holland Noord was eveneens ongeveer gelijk in beide jaren, respectievelijk 11.600 en 2.300. Voor het derde jaar op rij is de nieuwbouw gelijk dan wel groter dan de huishoudensgroei. De afgelopen drie jaar kwamen er jaarlijks gemiddeld 1.350 meer nieuwbouwwoningen bij dan huishoudens. In Noord-Holland is nog steeds sprake van een substantiële inhaalvraag van 10.400 woningen, maar deze is hierdoor wel afgenomen.

Sinds het begin van de coronacrisis in maart 2020 is de bevolkingsgroei in Nederland en Noord-Holland sterk gedaald en was er tot en met mei zelfs sprake van een bevolkingskrimp, met name door de afname van de buitenlandse migratie. Zolang de coronapandemie voortduurt zal de verwachte bevolkingsgroei waarschijnlijk niet gehaald worden. Op de korte termijn valt daardoor de huishoudensgroei lager uit en daarmee valt ook de toename van de woningbehoefte lager uit. Gezien het huidige woningtekort en de druk op de woningmarkt is het echter wel belangrijk door te blijven bouwen om de druk op de woningmarkt terug te dringen. Ook valt te verwachten dat als de coronacrisis voorbij is, de bevolkingsgroei weer aantrekt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPOVERWPD42022-va01_0008.png"

Tabel: Inhaalvraag (aantal woningen) op basis van verschil huishoudensgroei en nieuwbouwproductie 2014-2019

Met het faciliteren van de bouw van 2 vrijstaande grondgebonden woningen wordt een bijdrage geleverd aan de inhaalvraag van woningen.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regiovisie Waterland 2040 (Vitaal met Karakter)

Voor de lange termijn heeft de regio een ontwikkelingskader tot 2040 opgesteld, de Regiovisie Waterland 2040. In deze visie staat behoud en zo mogelijk versterking van het kenmerkende authentieke karakter van de regio Waterland voorop, maar wel met de noodzakelijk sociaal-economische en infrastructurele impulsen om de kernen vitaal te houden en het gebied binnen de Metropoolregio Amsterdam bereikbaar te maken. Naast maatregelen om het authentieke karakter van het landelijk gebied te bewaren, vergt dat op vele locaties een forse inspanning in de kwaliteit van de leefomgeving, selectieve uitbreiding voor noodzakelijke sociaal-economische ontwikkelingen en duurzame oplossingen voor beheer en terugdringing van het woon-werkverkeer. Op die manier ontstaat een duurzame vitale regio met een herkenbaar eigen karakter. Onderhavig bestemmingsplan is in overeenstemming met dit beleid.

3.3.2 Metropoolregio Amsterdam

Purmerend maakt onderdeel uit van Metropoolregio Amsterdam (MRA). Dit is een samenwerkingsverband van de provincies Noord-Holland en Flevoland, 32 gemeenten en de Vervoerregio Amsterdam. De Metropoolregio Amsterdam (MRA) is een (inter-)nationaal gewilde plek om te wonen en werken. Het is het gebied dat rondom Amsterdam ligt en waarin ieder deelgebied met eigen grote kernen een deel van de aantrekkelijkheid van de MRA vormt met een mix van eigen landschap, woonmilieus en vormen van werkgelegenheid.

Op basis van de prognose uit 2019 is voorzien dat de MRA tot 2050 circa 325.000 extra woningen nodig heeft om de groeiende bevolking onderdak te bieden. Dat is inclusief een aanvullende opgave van circa 25 duizend woningen om het woningtekort significant te verminderen en naar een acceptabel niveau terug te brengen. De ambitie is dat de MRA zich toekomstbestendig en evenwichtig ontwikkelt tot een internationale topregio met een hoge leefkwaliteit (zie de MRA-agenda 2020-2024).

De MRA bestaat uit veel verschillende en krachtige kernen, die elkaars kwaliteiten versterken. Bij de aankomende groei op lange en middellange termijn is het behoud en verbeteren van de leefbaarheid in de regio van groot belang met aandacht voor klimaatadaptatie en landschap en een goede bereikbaarheid van werk en ontspanning voor iedereen.

De MRA streeft een polycentrische ontwikkeling na, waarin alle kernen elkaar versterken, maar ook sterk genoeg op zichzelf zijn. Daarom wil de MRA inzetten op een goede verdeling van de werkgelegenheid en balans in woon- en werklocaties.

Het gemeenschappelijk kader hiervoor is de Verstedelijkingsstrategie, die naar verwachting tweede helft 2021 wordt vastgesteld. Hierin wordt voort geborduurd op al bestaande Rijk-regioafspraken, zoals de MRA-sleutelgebieden, de versnelling van de woningbouwproductie, de Woondeal met Binnenlandse Zaken en het programma “Samen Bouwen aan Bereikbaarheid” en het landschap.

Woonakkoord regio Zaanstreek-Waterland en provincie Noord-Holland 2021-2025

In april 2020 heeft de provincie Noord-Holland het woonbeleid uitgewerkt in de Woonagenda PNH 2020-2025. Hiermee wil de provincie uitvoering geven aan een aantal doelstellingen, zoals het bouwen van voldoende betaalbare en duurzame woningen. Middels het sluiten van regionale Woonakkoorden voor de periode 2021-2025 wil de provincie de regionale samenwerking bevorderen.

De acht gemeenten in Zaanstreek-Waterland hebben besloten hier samen met de provincie invulling aan te geven aan de hand van vier thema's:

  • 1. Nieuwbouw / woningbouwprogrammering
    • a. werken aan de eigen én regionale woningbehoefte
    • b. zoveel mogelijk binnenstedelijk bouwen, met ruimte voor uitzonderingen
    • c. zoveel mogelijk bouwen in de nabijheid van OV-knooppunten en stadsharten
    • d. versnellen van de woningbouwproductie
    • e. werken aan stedelijke vernieuwing en leefbaarheid
  • 2. Betaalbare voorraad
    • a. werken aan de gewenste ontwikkeling van de sociale woningvoorraad
    • b. werken aan regionale woonruimteverdeling
  • 3. wonen en zorg
    • a. werken aan de huisvesting van senioren
    • b. werken aan de huisvesting van bijzondere doelgroepen
  • 4. duurzaamheid, klimaatadaptatie, circulair bouwen.
    • a. werken aan klimaatneutrale, klimaatadaptieve, circulaire en natuur- en landschapsvriendelijke nieuwbouw
    • b. werken aan de opwekking van duurzame energie in de regio
    • c. werken aan de verduurzaming van bestaande woningvoorraad
    • d. werken aan een gezonde leefomgeving

In het Woonakkoord wordt rekening gehouden met bestaande kaders en afspraken, die soms op een ander c.q. hoger schaalniveau zijn vastgesteld, zoals in de Metropoolregio Amsterdam, waar Zaanstreek-Waterland onderdeel vanuit maakt.

Eén van de thema's uit het Woonakkoord betreft het werken aan stedelijke vernieuwing en leefbaarheid. De herontwikkeling van de voormalige gemeentewerf naar woningbouw draagt hieraan bij.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Purmerend 2005-2020

In de Structuurvisie Purmerend 2005-2020, vastgesteld op 2 maart 2006, heeft de gemeenteraad van Purmerend een toetsingskader neergelegd voor gewenste en bestaande ontwikkelingen binnen de gemeente. In de structuurvisie worden vier ambities verwoord die leidend dienen te zijn bij de ontwikkeling van de stad Purmerend tot 2020.

  • 1. Purmerend is het centrum van Waterland: Uiteen wordt gezet dat Purmerend wil investeren in haar functies waarin zij een regionale rol heeft, om de positie als centrum van Waterland te behouden. De manier waarop Purmerend dit wil bereiken is door te investeren in een veelzijdig, herkenbaar en toegankelijk centrum met kwalitatief hoogwaardige openbare ruimte en door te streven naar een hoog niveau van voorzieningen in zowel het centrum als in andere delen van de stad.
  • 2. Purmerend werkt aan een evenwichtigere woon-werkbalans. In de structuurvisie wordt beschreven dat Purmerend voor de werkgelegenheid sterk afhankelijk is van Amsterdam. Dit is een kwetsbaar punt. Belangrijk is daarom dat Purmerend haar economische punten verder ontwikkelt. Dit is onder meer van belang voor jongeren die in Purmerend zijn geboren en zich nu op de arbeidsmarkt gaan begeven, omdat zij meer geneigd zullen zijn om in Purmerend te werken.
  • 3. Purmerend versterkt haar verbindingen in groen, blauw en grijs. Gesteld wordt dat de kwaliteit van de ligging van de stad veel beter benut kan worden. De kwaliteiten van het buitengebied zijn in de wijken ruimschoots aanwezig, maar zijn op het niveau van de stad te weinig herkenbaar en andersom worden de kwaliteiten van de stad daarbuiten nauwelijks (h)erkend. Uiteen wordt gezet dat de aantrekkelijke ligging van Purmerend veel meer benut kan worden om de kwaliteit van het wonen in de stad te verhogen, om de kansen voor toerisme te vergroten en om het beeldmerk van de stad neer te zetten. Tevens wordt gesteld dat het versterken van de stedelijke structuren kan helpen mensen zich meer verbonden te laten voelen met hun stad en om een betere oriëntatie te krijgen op de stad en haar omgeving.
  • 4. Purmerend kiest voor bloei in plaats van groei. Purmerend heeft zich decennia lang gericht op groei. Nu moet de omslag komen naar het investeren in identiteit en kwaliteit. Beschreven wordt dat het doel niet langer is om woningen te bouwen en nieuwe wijken te ontwikkelen, maar toe te werken naar een complete stad die op basis van kwaliteit de concurrentie aan kan met de steden in de omgeving en die toegesneden is op de demografische veranderingen.

In 2013 is de strategische plankaart, behorende bij de structuurvisie Purmerend 2005 - 2020, als eerste stap in het proces om te komen tot en vooruitlopend op een integrale herziening, aangepast aan de actuele stand van zaken. Het betreft een beleidsneutrale actualisering, waarbij op de plankaart de wijzigingen zijn verwerkt, die in de achterliggende periode (sinds 2006) doorgevoerd zijn in of op grond van het gemeentelijk beleid. Deze kaart gaat vergezeld van een toelichting daarop.

De uitvoering van dit plan draagt bij aan het verbeteren van de kwaliteit van het wonen in de stad. Geconcludeerd wordt dat dit plan aansluit op de doelen van de structuurvisie.

3.4.2 Ruimte voor Purmerend (omgevingsagenda voor Purmerend richting 2040)

Het stuk 'Ruimte voor Purmerend (omgevingsagenda voor Purmerend richting 2040) is een dynamische agenda die naast politiek-bestuurlijke focus vooral duidelijkheid biedt over de ambities van de gemeente Purmerend. Purmerend wordt hierin neergezet als compacte woonstad met sterke OV-verbindingen naar de hoofdstad maar ook uitstekende fietsverbindingen naar de omgeving en buitengebied. Een stad waarin de wijken een zelfvoorzienend karakter hebben op het gebied van voorzieningen.

Aan bovenstaande beschrijving kunnen troeven en waardevolle aspecten worden toegevoegd waaruit ambities voortvloeien. De nabijheid van Amsterdam, het voorzieningenaanbod, het OV-netwerk en de betaalbare woningvoorraad zijn bekende troeven. Waardevolle aspecten zijn het dorpse karakter, de tevredenheidsstabiliteit en het brede scala en diversiteit van voorzieningen, omgeving en activiteiten. De ambities die hieruit zijn geformuleerd (samengevat):

  • De urgentie en noodzaak om verder te bouwen aan woongelegenheid in een grotere diversiteit voor zowel huidige als toekomstige generaties; een flink deel van de opgave dient plaats te vinden in het bestaande stedelijke gebied.
  • Regionale functie van 'de zorg' waarborgen. De compacte en consequente wijkstructuur van Purmerend leent zich al goed voor dagelijkse voorzieningen en zorg (ziekenhuis, EHBO, verpleeghuis, opvang o.m.), voldoende aangepaste huisvesting is ook aanwezig. De ambitie is om deze regionale functie met het oog op de toekomst (vraag naar zorg) te behouden en versterken.
  • Versterking van de toeristische sector door Purmerend als pleisterplaats en verblijfsstad op de kaart te zetten voor iedereen die Laag Holland bezoekt.

Om vorm te geven aan de groei van Purmerend worden scenario's bekeken. Gelet op de ladder voor duurzame verstedelijking ligt intensivering van (vastgoed in) de bestaande stad als eerste mogelijkheid voor de hand en vervolgens wordt het verstedelijken van de randen nader als mogelijkheid bezien.

Onderhavig plan voorziet in het ontwikkelen van woongelegenheid in bestaand stedelijk gebied. Gezien de woningbehoefte van circa 10.000 woningen in Purmerend, als onderdeel van de woningbouwtaakstelling van de Metropoolregio Amsterdam, is er behoefte aan de 2 woningen die in het plangebied worden gerealiseerd. Het voornemen is daarmee in overeenstemming met de 'Agenda: Purmerend koers naar 2040'.

3.4.3 Wonen
3.4.3.1 Woonvisie 2017-2022

In de Woonvisie Purmerend 2017-2022 heeft de gemeente haar visie tot 2022 op het gebied van wonen geformuleerd. De gemeente wil een prettige woonstad blijven, de vraag naar woningen van inwoners goed kunnen blijven bedienen en een bijdrage leveren aan de regionale woningbouwopgave. Veel aandacht gaat uit naar de positie van huishoudens die zichzelf niet of moeilijk kunnen redden op de woningmarkt.

In een achttal speerpunten heeft Purmerend deze ambitie verder uitgewerkt, waaronder ook de ambitie om tot 2040 10.000 extra woningen te bouwen. Dit om tevens de kwaliteit van de stad te versterken door vergroting van de differentiatie van het aanbod en van verschillende woonmilieu's en de woningvoorraad meer passend te maken voor de toekomstige bevolkingssamenstelling. De voorgenomen ontwikkeling betreft herontwikkelling van de voormalige gemeentewerf naar 2 vrijstaande, grondgebonden woningen in de vrije sector. De ontwikkeling voegt aansprekende en diverse woningen toe aan de huidige woningvoorraad. Hiermee past de voorgenomen ontwikkeling in dit beleid.

3.4.3.2 Woonprogramma uit Structuurvisie 2005-2020

De speerpunten van het Woonprogramma uit de Structuurvisie Purmerend 2005-2020 zijn:

  • 1. meer differentiatie in woonmilieus aanbrengen door toevoegen of herstructureren naar centrumstedelijke woonmilieus, woningen in lage dichtheden, starterswoningen, duurdere huur- en koopwoningen en seniorenwoningen;
  • 2. inzetten op behoud van het suburbane wonen, groen en rustig, dit kan door dit mee te nemen in de plannen voor de herstructurering van de wijken;
  • 3. nieuwe concepten voor het combineren van wonen en zorg ontwikkelen

In Zaanstreek-Waterland als geheel neemt de woningbehoefte volgens de prognose van de provincie Noord-Holland in de periode 2015-2025 toe met 12.760 woningen (6.900 tot 2020 en 5.860 tot 2025). In de tien jaar daarna gaat het om nog 8.600 woningen. Dat is in totaal bijna 20.000 woningen tot 2035. De onderhavige ontwikkeling levert een bijdrage aan het eerste speerpunt door het toevoegen van duurdere koopwoningen in lage dichtheden.

3.4.3.3 Nota kaders en instrumenten woningbouwprogrammering: spelregels 30-30-40

In het collegeprogramma 2018-2022 ('Samenwerken aan de stad') heeft het college het voornemen uitgesproken om voor nieuwe woningbouwinitiatieven de zogenaamde 30-30-40 regel te hanteren. Dit houdt in dat voor nieuwbouwprojecten vanaf vier woningen minimaal 30% sociale huur moet zijn, 30% doorstroomwoningen (middeldure huur en betaalbare koop). De resterende 40% is vrije keuze. Deze ambitie is verder in detail uitgewerkt in het document Nota kaders en instrumenten woningbouwprogrammering: spelregels 30-30-40.

Gelet op de ambitie om 10.000 woningen te bouwen, streeft de gemeente op de verschillende binnenstedelijke ontwikkellocaties, waar de Overweerse polderdijk 4 onderdeel van is, naar een zo groot mogelijke hoeveelheid woningen. Daarbij is zorgvuldig gekeken naar wat op de betreffende locatie passend is. Passend in ruimtelijke zin ('wat past er?') maar ook passend in maatschappelijke zin ('wat past hier in deze buurt rekening houdend met de verschillende belangen die spelen?'). Daarnaast is gekeken naar optimalisatie van het programma, waarbij de inzet is geweest op

een zo groot mogelijk aantal sociale huurwoningen. Voor de Overweerse polderdijk 4 is ingezet op 2 vrijstaande woningen in de vrije sector. Dit sluit aan bij de bestaande woningen in de omgeving. De locatie is onderdeel van de grondexploitatie Binnenstedelijke locaties. In deze exploitatie is het aandeel sociale huur 78%. De locatie Overweerse polderdijk draagt bij aan de 3% vrije keuze. Deze woningen vallen derhalve in de categorie van 40% vrije keuze.

3.4.3.4 Huisvestingsverordening

Op 23 januari 2019 is een gewijzigde huisvestingsverordening in werking getreden, waarmee het splitsen van al bestaande woningen wordt gereguleerd door middel van een vergunningstelsel. Aanvragen voor woningsplitsing worden getoetst op een minimale oppervlakte van de nieuwe woningen van 40 m2 en het aspect leefbaarheid.

Ook kamergewijze verhuur wordt met deze gewijzigde huisvestingsverordening gereguleerd door middel van een vergunningstelsel. Dergelijke aanvragen worden eveneens getoetst op het aspect leefbaarheid.

3.4.4 Duurzaamheidsagenda 2020-2023

Het Klimaatakkoord van 28 juni 2019 vormt de basis voor het gemeentelijk duurzaamheidsbeleid zoals verwoord in de Duurzaamheidsagenda 2020-2023. De volgende thema's staan centraal:

1. Duurzaamheid in de gebouwde omgeving:

  • uitvoering Proeftuin Aardgasvrij.
  • uitbreiding capaciteit en netwerk van Stadsverwarming Purmerend.
  • transitievisie Warmte die wordt vertaald in Wijkuitvoeringsplannen, waarbij per wijk wordt aangegeven welke niet-fossiele warmtebronnen in aanmerking komen.
  • verduurzaming van de bestaande woningvoorraad ondersteunen met subsidies en duurzaamheidsleningen.

2. Duurzame bedrijven:

  • verminderen CO2-uitstoot bedrijven;
  • bedrijfsterreinen duurzaam revitaliseren;
  • gebruik van duurzame grondstoffen.
  • versterking circulariteit van grondstoffen.

3. Duurzame mobiliteit:

  • streven naar instandhouding van het fijnmazig openbaar vervoerssysteem;
  • versterken laadinfrastructuur elektrische voertuigen door inventariseren mogelijke locaties voor het plaatsen van laadpalen;
  • uitbreiding aantal laadpunten met in achtneming voldoende spreiding over de gemeente.
  • toepassen van alternatieve (bio-)motorbrandstoffen;
  • vermindering CO2-uitstoot voertuigen.

4. Duurzame energie:

  • aanjagen initiatieven voor duurzame energieproductie.

5. Duurzame stad en regio:

  • regionale Energiestrategie waarin wordt aangegeven welke niet-fossiele energiebronnen kunnen worden benut en waar deze ruimtelijk kunnen worden ingepast.
  • benutting van subsidie-mogelijkheden.

6. Duurzame gemeente:

  • streven naar 75% van het afval gescheiden ophalen;
  • klimaatbestendigheid bebouwde kom Purmerend vergroten;
  • klimaatadaptief bouwen;
  • duurzaam inkoop- en aanbestedingsbeleid gemeente;
  • actieve informatieverstrekking over investeringsmogelijkheid en in energieopwekking en -besparing door invulling van een lokaal informatieloket.
  • verduurzamen gemeentelijk vastgoed;
  • stimulering verduurzaming Schoolgebouwen.
  • stimuleren Duurzame vaarrecreatie.

In paragraaf 5.5 is nader ingegaan op het thema duurzaamheid.

3.4.5 Klimaatadaptatieplan Zaanstreek Waterland en Purmerend 2021-2024

Op 17 december 2020 heeft de gemeenteraad van Purmerend het Klimaatadaptatieplan Zaanstreek Waterland en Purmerend 2021-2024 vastgesteld. Hierin wordt beschreven hoe de regio en de gemeente Purmerend zich voorbereiden op een veranderend klimaat. Het bevat de uitgangspunten en maatregelen die nodig zijn om de schadelijke effecten van hevige neerslag, extreme hitte, langdurige droogte en zeespiegelstijging zoveel mogelijk te beperken.

In lijn met het landelijke Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie is het klimaatadaptatieplan gebaseerd op de klimaatscenario's van het KNMI voor 2050. De ambitie is om in 2050 een klimaatbestendig en waterrobuuste gemeente te zijn. In regionaal verband zijn leidende principes geformuleerd en doorvertaald naar vier uitgangspunten voor een klimaatadaptieve gemeente, zoals meer groen en meer ruimte voor water in de stad, klimaatadaptief maatwerk en gedeelde verantwoordelijkheid. De gemeente kiest bijvoorbeeld voor meer bomen, meer ruimte voor tijdelijke wateropvang, het hanteren van het MRA basisveiligheidsniveau klimaatbestendige nieuwbouw (aanvulling bouwbesluit, bijlage I) en het stimuleren van vergroening onder particulieren. Aan het lokale plan is een uitvoeringsagenda met maatregelen, projecten en onderzoeken verbonden (zie ook https://www.metropoolregioamsterdam.nl/programma/klimaatadaptatie/ ).

De gemeente Purmerend committeert zich aan de Intentieovereenkomst klimaatbestendige nieuwbouw MRA en Noord-Holland en klimaatadaptatie dient in elk project meegenomen te worden. Hierbij worden de MRA basisveiligheidsniveaus klimaatbestendige nieuwbouw gehanteerd (zie Basisveiligheidsniveau klimaatbestendige nieuwbouw 3.0).

De basisveiligheidsniveaus zijn onderverdeeld in vijf thema's: wateroverlast, droogte, hitte, overstromingen en natuurinclusief bouwen. De uitgangspunten en de daarbij behorende basisveiligheidsniveaus beschrijven waar nieuwbouw minimaal aan moet voldoen om klimaatbestendig te zijn, schade door het veranderende klimaat te verminderen en de leefbaarheid te vergroten. Op welke manier dit gebeurt is afhankelijk van gebouwdichtheid, de grond en de ontwerpruimte.

De gehele inrichting van het plangebied moet klimaatbestendig zijn (zo min mogelijk verharding, gevel- en dakbegroeiing, waterretentie, etc.). Het basisveiligheidsniveau klimaatbestendig bouwen is geborgd in artikel 8.3 van de regels van dit bestemmingspan. Het plan is daarmee in overeenstemming met het klimaatadaptatieplan.

3.4.6 Groenkoers

De nota Groenkoers, op 28 november 2014 door de gemeenteraad vastgesteld, geeft de richting aan die de gemeente opgaat met het gemeentelijke groen in zijn totaliteit.

De essentie ervan is dat ingezet wordt op de verbetering van de kwaliteit van de beplanting om ook op lange termijn over een duurzame groenbasis te beschikken tegen acceptabele kosten. De Groenkoers schetst het belang van het groen voor de stad als integraal onderdeel van de openbare buitenruimte. Groen is mede bepalend voor de identiteit, het imago, de kwaliteit en de leefbaarheid van de stad.

Onderhavig plangebied is geen onderdeel van de hoofdgroenstructuur van Purmerend.

3.4.7 Visie Leefbare Stad 2040

Gemeente Purmerend heeft tot 2040 een bouwopgave van 10.000 woningen. De stad gaat verdichten, en de druk op de openbare ruimte wordt groter. Bovengronds doordat meer mensen gebruik gaan maken van dezelfde openbare ruimte. Ondergronds omdat er uitbreiding van kabels, leidingen, riolering en stadsverwarming nodig is. Het groen in de stad staat onder druk. Daarnaast treedt er klimaatverandering op. De kans op wateroverlast, hittestress en droogte in de stad wordt groter. Dit vraagt om een andere inrichting van het openbare gebied, gebouwen en de particuliere terreinen. Op 26 maart 2020 is de Visie Leefbare Stad 2040 (Steen en groen in balans voor een leefbaar en aantrekkelijk Purmerend) door de raad vastgesteld. In deze visie worden de kansen benoemd hoe steen en groen in balans blijven voor een leefbare stad. Het is een overkoepelend plan dat een stip op de horizon richting 2040 weer geeft, kansen benoemd en vier uitwerkingen kent:

  • 1. Bomenplan
  • 2. Klimaatadaptatieplan
  • 3. Parkenplan
  • 4. Natuurinclusief bouwen

Met de vaststelling van de visie zal in vervolg bij elke ontwikkeling in de stad onderbouwd moeten worden wat er is gedaan op het gebied van goede bomen, klimaatadaptatie en natuurinclusief bouwen.

Een BEA is voor deze ontwikkeling niet noodzakelijk, omdat er in het plangebied geen beschermde bomen aanwezig zijn. De gemeente Purmerend committeert zich aan de Intentieovereenkomst klimaatbestendige nieuwbouw MRA. Bij de verdere uitwerking van de plannen wordt gekeken hoe zoveel mogelijk natuurinclusief gebouwd kan worden.

Dit bestemmingsplan vormt hierbij geen belemmering.

3.4.8 Bomenlijst

Purmerend heeft een bomenlijst (https://www.purmerend.nl/kaarten/bomenlijst/). Op deze kaart staan de waardevolle bomen van de stad. De kap van deze bomen is alleen toegestaan met een ontheffing op het kapverbod. Om deze waardevolle bomen ook anderszins te beschermen dient bij nieuwe ontwikkelingen - in het geval dat er zich waardevolle bomen in of in de nabijheid van het plangebied bevinden - m.b.t. die beschermde bomen een Bomen Effect Analyse (BEA) conform het handboek Bomen van het norminstituut Bomen te worden uitgevoerd. Een BEA is een gestandaardiseerde beoordeling die alle mogelijke effecten van de bouw of aanleg op het duurzaam voorbestaan van de boom in beeld brengt. Hierin wordt ook omschreven hoe de nadelige effecten tot een minimum kunnen worden beperkt. Bovendien wordt onderzocht wat het meest boomvriendelijke alternatief is. De uitkomsten van die BEA dienen te worden verwerkt in de toelichting op het bestemmingsplan en indien noodzakelijk ook in de regels van het bestemmingsplan (voorwaardelijke verplichting).

In het plangebied zijn geen bomen die in het kader van de bomenlijst bescherming genieten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPOVERWPD42022-va01_0009.png"

Uitsnede bomenlijst ter hoogte van het plangebied (bron: www.purmerend.nl/kaarten/bomenlijst)

Een BEA is derhalve niet noodzakelijk. Bomen binnen het plangebied die kunnen worden behouden tijdens de sloop en de bouw, zullen zo veel mogelijk behouden blijven. Bij het uitvoeren van de werkzaamheden is het Handboek Bomen 2018 leidend. Hier kan in overleg van afgeweken worden.

3.4.9 Nota Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving Purmerend 2016-2019

De Nota Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving Purmerend 2016-2019 is op 22 december 2015 door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. Deze nota beschrijft de bestuurlijke uitgangspunten en beleidskeuzes over de regelgeving op het gebied van het omgevingsrecht, APV en bijzondere wetten. Op basis van deze uitgangspunten, beleidskeuzes en een uitgevoerde omgevingsanalyse zijn prioriteiten en operationele doelstellingen voor de vergunningverlening, toezicht en handhaving geformuleerd. In de nota wordt ook beschreven op welke wijze de gemeente Purmerend ervoor zorgdraagt dat wet- en regelgeving wordt nageleefd.

De gemeente Purmerend wil een veilige, schone en gezonde woon-, werk- en leefomgeving voor haar burgers en bedrijven. Dat wil de gemeente bereiken door de duurzaamheid, veiligheid en leefbaarheid te vergroten en te waarborgen. Belangrijke waarden hierbij zijn 'schoon, heel, gezond en veilig'. Een servicegerichte, professionele dienstverlening op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving levert hieraan een belangrijke bijdrage. In het collegewerkprogramma 2014-2018 is aangegeven dat de gemeente Purmerend "van buiten naar binnen" werkt. In de aanpak van problemen krijgen de eigen verantwoordelijkheid en betrokkenheid van burgers en bedrijven een belangrijke rol. De gemeente Purmerend zet sterk in op wijkgerichte of gebiedsgerichte handhaving en gaat in gesprek met burgers en bedrijven. Er wordt gehandhaafd met gezond verstand en er wordt niet alleen gekeken naar wat niet mag maar ook naar wat mogelijk is.

Om een veilige, schone en gezonde woon-, werk- en leefomgeving te realiseren zijn de volgende keuzes

gemaakt:

  • kwalitatief goede uitvoering van taken;
  • rechtszekerheid voor burgers en ondernemers;
  • nut en noodzaak centraal;
  • redeneren vanuit oplossingen;
  • gedeelde verantwoordelijkheid;
  • risicogerichte benadering;
  • wijkgericht toezicht;
  • integrale benadering handhaving en beperken toezichtslast;
  • maatwerk bij sanctioneren.

Deze nota is voor een termijn van 3 jaar verlengd, tot 2022, vanwege ontwikkelingen op het gebied van de Omgevingswet en de fusie. De nota is op twee aspecten aangepast, te weten een toevoeging van een vergunningenstrategie en een actualisatie van de sanctiestrategie.

3.4.10 Nota Gebiedsoverstijgende kosten Purmerend (GKP)

Dit bestemmingsplan bevat een of meerdere bouwplannen zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 Bro. Voor deze bouwplan(nen) geldt een uit hoofde van de afdeling 'grondexploitatie' van de Wet ruimtelijke ordening (voortaan: Grondexploitatiewet) plicht tot kostenverhaal. Deze plicht houdt in dat de aan bouwplannen gerelateerde kosten van de grondexploitatie verzekerd moeten worden alvorens het bestemmingsplan wordt vastgesteld. Samen met de Grondexploitatiewet geeft specifiek gemeentelijk beleid invulling aan het kostenverhaalbeleid in Purmerend. Het specifieke beleid is neergelegd in de Nota gebiedsoverstijgende kosten Purmerend (GKP) en in 'ad hoc' aanvullingsbesluiten voor een aantal ontwikkelingslocaties. Uit dit gemeentelijke beleid vloeit voort dat onder de te verhalen kosten ook een bijdrage wordt meegenomen voor de kosten van gebiedsoverstijgende infrastructuur en voorzieningen (bovenwijkse voorzieningen, bovenplanse verevening/kosten en bijdragen aan ruimtelijke ontwikkelingen).

Opname van nieuwe ontwikkelingen in dit bestemmingsplan is om deze redenen pas mogelijk als het blijkt dat de kosten van de grondexploitatie verzekerd zijn. Kosten kunnen worden verzekerd wanneer de gemeente deze kosten in haar begroting opneemt, wanneer de gemeente een exploitatieplan vaststelt, of wanneer de gemeente en de particuliere grondexploitant die het bouwplan gaat realiseren een anterieure overeenkomst sluiten. De voorkeur van de gemeente gaat uit naar het verzekeren van de kosten via een anterieure overeenkomst. In hoofdstuk 6 zal concreet worden ingegaan op de vraag hoe de kosten van de grondexploitatie gerelateerd aan de in dit bestemmingsplan opgenomen bouwplan(nen) verzekerd zijn.

3.4.11 Conclusie

De voorgenomen herontwikkeling van de voormalig gemeentewerf naar 2 vrijstaande woningen ligt in lijn met het Rijks-, provinciaal-, regionaal-, en gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsanalyse

4.1 Huidige situatie

Plangebied

De locatie van de voormalig gemeentewerf heeft gediend als opslag en uitvalsbasis van de groendienst van de gemeente Purmerend. Vandaag de dag wordt de bebouwing vooral gebruikt door de NKT Theaterschool. Zij huren de ruimte voor het bouwen van decorstukken en rekwisieten. Het bestaande gebouw heeft een oppervlak van circa 220 m2 en is ongeveer 6 meter hoog. In totaal is circa 760 m2 van het terrein verhard. Op het terrein staan verschillende bomen. Deze zijn volgens de bomenlijst niet waardevol genoeg om op de kaart van beschermde bomen te plaatsen, maar ze zijn waardevol genoeg om te behouden voor de buurt en voor de toekomstige bewoners. De keuze blijft echter behouden aan nieuwe eigenaren.

De locatie is toegankelijk vanaf de Overweerse polderdijk, ontsloten vanaf de Hoornselaan. Het betreft een eenrichtingsweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPOVERWPD42022-va01_0010.png"

Huidige situatie Overweerse polderdijk 4, Purmerend (bron: kavelpaspoort)

Omgeving plangebied

Het terrein ligt verscholen in een groene buurt met vrijstaande villa's. De buurt grenst aan de zuidkant aan een groen plantsoen op de oever van de Where. De Where is het restant van de rivier waaraan Purmerend is ontstaan. Op een kleine 100 meter afstand ten oosten van het plangebied ligt het Burgemeester Kooimanpark.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPOVERWPD42022-va01_0011.png"

Ligging Overweerse polderdijk in de omgeving

De omliggende woningen hebben een bouwhoogte van maximaal 7 meter (2 bouwlagen) en zijn in alle gevallen afgedekt met een plat dak.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPOVERWPD42022-va01_0012.png"

Woonbebouwing Overweerse polderdijk 6 + 8 (bron: google Earth)

De vrijstaande woningen in de omgeving zijn via in- en uitritten aangesloten op de omliggende wegen. Parkeren vindt plaats in de tuinen van de woningen.

Een algemeen klimaatknelpunt voor Overwhere, waartoeook Overweerse polderdijk 4 behoort, is wateroverlast. Overwhere heeft een zanderige kleigrond op veen. Door de aanwezigheid van klei kan water moeilijker de bodem intrekken. Bij langdurige neerslag in de wintermaanden, kan een hogere grondwaterstand mogelijk zijn. Ondanks dat de kans klein is, moet er rekening gehouden worden met een overstromingskans.

Het waterhuishoudkundige model verwacht in de huidige situatie wateroverlast bij een extreme bui. De plekken waar het water zich verzameld zijn de laagste punten. Hier moet bij de uitwerking van de plannen rekening mee gehouden worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPOVERWPD42022-va01_0013.png"

Afbeelding: Huidige situatie wateroverlast bij extreme regenbui

Er is redelijk wat groen aanwezig in de buurt. Hierdoor ontstaat een koeltestructuur. Hierdoor is in mindere mate sprake van hittestress.

4.2 Nieuwe situatie

Het project gaat uit van sloop van de bestaande bedrijfsbebouwing en nieuwbouw van 2 vrijstaande woningen in de vrije sector.

Gelet op de positionering en omvang van de nieuwbouw heeft het plan ruimtelijke gevolgen voor de bestaande woningen in de omgeving. De nieuwbouw komt op een perceel dat deels in het binnenterrein van de omliggende woningen is gelegen. In de huidige situatie kent het perceel een bedrijfsbestemming. De beoogde functiewijziging naar wonen is ruimtelijk meer passend in de omgeving dan een bedrijfsbestemming. Doordat er bovendien bij de nieuwbouw sprake is van een beperkte bouwhoogte, die overeenkomt met de bouwhoogte in de omgeving en de situering van de nieuwbouw ten opzichte van de bestaande bebouwing, zijn er geen relevante nadelige effecten te verwachten op het gebied van uitzicht, privacy en/of lichtinval.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPOVERWPD42022-va01_0014.png"

Overzicht omliggende woningen (bron: google earth + maps)

Dat wordt hierna toegelicht voor de bestaande bebouwing rondom de nieuwbouwwoningen:

  • De kortste afstand tussen de nieuw te bouwen woningen en de naastgelegen woning aan de Overweerse polderdijk 2 bedraagt ongeveer 10 meter. Dit betreft de afstand van de zijgevel tot zijgevel. Vanuit de zijramen van de bestaande woning zal de nieuwbouw wel rechtstreeks zichtbaar zijn, maar niet vanuit de ramen in de voor- en achtergevel. Een onderlinge afstand van circa 10 meter is ruimtelijk aanvaardbaar in stedelijk gebied, zoals ook blijkt uit het feit dat dergelijke onderlinge afstanden in de omgeving nu ook al veelvuldig voorkomen. door de ligging van de nieuwbouw ten noordwesten van de bestaande woning zal er geen schaduw optreden.
  • De afstand tussen woning aan de Overweerse polderdijk 6 en de nieuwbouw bedraagt ongeveer 6,5 meter. De woningen zullen met de zijgevels naar elkaar gericht zijn en ook hier geldt dat de nieuwbouw alleen zichtbaar is vanuit de zijramen en niet vanuit de ramen in de voor- en achtergevel. Door de ligging van de nieuwbouw ten westen van de bestaande woning zal er geen relevante schaduw optreden, zoals ook blijkt uit de bezonningsstudie (zie bijlage 1).
  • De afstand tussen de nieuwbouw en de woningen aan de Hoornselaan 3 en 5 bedraagt minimaal 12 meter. De bestaande woningen hebben via ramen in de achtergevel gedeeltelijk zicht op één van de zijgevels van de nieuwbouw. Een onderlinge afstand van circa 12 meter is ruimtelijk aanvaardbaar in stedelijk gebied, mede gelet op het feit dat dergelijke onderlinge afstanden in de omgeving nu ook al veelvuldig voorkomen. Door de ligging van de nieuwbouw ten westen van de bestaande woningen zal er geen relevante schaduw optreden, zoals ook blijkt uit de bezonningsstudie.
  • De afstand tussen de nieuwbouw en de woningen aan de Schipperslaan 1, 3 en 5 bedraagt minimaal 15 meter. De bestaande woningen Schipperslaan 3 en 5 hebben aan de achterzijde zicht op de nieuwbouw. Een onderlinge afstand van ten minste 15 meter is ruimtelijk aanvaardbaar in stedelijk gebied, mede gelet op het feit dat dergelijke onderlinge afstanden in de omgeving nu ook al veelvuldig voorkomen. Door de ligging van de nieuwbouw ten zuiden van de bestaande woningen zal er enige schaduw optreden, zoals ook blijkt uit de bezonningsstudie.

De vervanging van de huidige bedrijfsbebouwing door 2 vrijstaande woningen heeft geen relevante gevolgen voor verkeer en parkeren (zie ook paragraaf 5.13).

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden / omgevingsaspecten

5.1 Archeologie

5.1.1 Beleidskader

In de Erfgoedwet, vastgesteld op 1 juli 2016, zijn de regels voor de archeologische monumentenzorg opgenomen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen door een gecertificeerd bureau archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

De gemeente Purmerend heeft in 2009 een eigen archeologisch beleid opgesteld. In 2017 is dit beleid opgegaan in het Erfgoedbeleid Purmerend 2017. Hierbij hoort een archeologische verwachtingskaart. Dit is een voorspellingskaart waarop verwachtingen met betrekking tot de situering van (nog) onbekende archeologische vindplaatsen zijn vertaald in termen van vlakken en zones. Op de kaart worden zones aangegeven met verschillende verwachtingen: hoge, middelhoge of lage verwachting. De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor het opstellen van een beleidsadvieskaart, die vervolgens kan worden gebruikt voor de toetsing van ruimtelijke plannen op de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Het bestemmingsplan vormt het belangrijkste instrument voor de archeologische monumentenzorg. Voor gemeenten kunnen de door deskundigen opgestelde archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaarten als leidraad worden gebuikt voor zowel de planologische bescherming van archeologische waarden in het ruimtelijke plan als voor het vaststellen van het benodigde archeologisch onderzoek dat bij voorbereiding van ruimtelijke plannen moet plaatsvinden.

5.1.2 Analyse

Het plangebied valt niet in een zone waar sprake is van een archeologische verwachtingswaarde.

5.1.3 Conclusie

In het onderhavige bestemmingsplan hoeft geen rekening gehouden te worden met archeologie.

5.2 Bezonning

Voor de Overweerse polderdijk 4 is een bezonningsstudie gemaakt, om inzicht te krijgen in de gevolgen van de nieuwbouw op de bezonning van omliggende percelen. Hierin is het volgende geconcludeerd:

  • De schaduw van de bestaande situatie (bedrijfsgebouwen) blijft zo goed als de hele tijd binnen het eigen terrein.
  • Rond het begin van de lente en herfst levert de nieuwbouw schaduwval op aan de naastgelegen woning op huisnummer 6 en vice versa, maar enkel in de eerste/ laatste uren van de dag.
  • De rechter woning geeft kans op schaduwwerking bij situering op de rechterzijde van het bouwvlak t.o.v. de Hoornselaan 5 in de namiddag en avonduren. Hier zijn geen gevelopeningen aanwezig, dus levert de schaduwval geen hinder.
  • Rond de langste dag van het jaar, wanneer de zon op zijn hoogst staat, is er verwaarloosbaar weinig sprake van schaduwval ten opzichte van de huidige situatie.
  • De woningen aan de Schipperslaan ondervinden enkel hinder van schaduwval rond de kortste dag van het jaar.
  • Gelet op het klimaat en het gebruik van de eigen buitenruimte van zowel de nieuwbouw als omliggende bebouwing, achten wij de aantasting van schaduwval door de nieuwbouw minimaal en ruim voldoende.

Er wordt voldaan aan de lichte norm (ten minste 2 mogelijke bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari - 21 oktober) van TNO.

5.3 Bodemkwaliteit

5.3.1 Beleidskader

Op 7 mei 2020 is het nieuwe bodembeleid vastgesteld door de gemeenteraad. Deze stukken, bestaande uit de “Bodemkwaliteitskaart gemeente Purmerend en “Nota bodembeheer Purmerend”, bevatten de regels om grondverzet binnen Purmerend plaats te laten vinden zonder dat daar extra bodemonderzoek noodzakelijk is. De bodemkwaliteitskaart is gebaseerd op bodemonderzoek, en daarin zijn ook de PFAS- en PFOA-gerelateerde stoffen meegenomen. Daarbij heeft de gemeenteraad ook de Bodemkwaliteitskaart van de gemeente Beemster geaccepteerd als erkend bewijsmateriaal van de bodemkwaliteit. Hierdoor is voor veel locaties uitwisseling van grond tussen Purmerend en Beemster mogelijk zonder extra bodemonderzoek. Het bodembeleid is voornamelijk generiek (wat schoon is, moet schoon blijven). Voor de rijkswegen, spoorbanen en grond in eigendom van het Hoogheemraadschap zijn uitzonderingen daarop gemaakt en is het beleid specifiek (meer grondverzet mogelijk). In Beemster is het beleid voor alle locaties specifiek.

Wat betreft de concrete ontwikkelingen dient in geval van functiewijziging onderzoek te worden verricht naar de bodemkwaliteit. Bij de vaststelling van wijzigingsplannen dient aandacht te worden besteed aan de bodemgesteldheid.

5.3.2 Analyse

Op de locatie aan de Overwheerse polderdijk 4 zijn in 2020 door Landview twee bodemonderzoeken uitgevoerd (kenmerk 20203732 en 20204243, bijlage 2 en 3 ). Uit het verkennend onderzoek blijkt dat de grond licht verontreinigd is met lood, kwik, PAK en/of zink. Het gehalte aan PFAS is verder licht verhoogd en voldoet aan de klasse ‘landbouw/natuur”

Het grondwater is licht verontreinigd met barium en nikkel. Op basis van het verkennend bodemonderzoek is er geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging in de bodem of het grondwater. Plaatselijk is in de grond een wel asbestgehalte van 170 mg/kg d.s. aangetoond waardoor nader onderzoek noodzakelijk was.

Bij het nader onderzoek is maximaal een gewogen asbestconcentratie van 4,9 mg/kg d.s.

aangetoond. Op basis van het nader asbestonderzoek is op de locatie geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging met asbest. De grond mag daarom als ‘asbestvrij’ worden beschouwd, hoewel lokaal asbesthoudend materiaal is aangetroffen.

Ten tijde van de werkzaamheden voor het nader asbestonderzoek zijn oliewaarnemingen waargenomen ten zuiden van het gebouw. Dit gaf aanleiding om nader onderzoek uit te laten voeren.

In opdracht van de gemeente Purmerend heeft TAUW daarom een afperkend bodemonderzoek uitgevoerd. Op basis van het onderzoek kan worden geconcludeerd dat de sterke verontreiniging met minerale olie zich beperkt tot boorpunt 1 en 101 en een omvang heeft van circa 8 m3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPOVERWPD42022-va01_0015.png"

Ligging monsterpunten nader asbestonderzoek en olieonderzoek

Omdat binnen huidig onderzoek de sterke verontreiniging bij oud boorpunt 101 niet is bevestigd is de omvang mogelijk nog kleiner. Derhalve is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Op basis van het oliechromatogram is sprake van een oude huisbrandolie/gasolie/diesel verontreiniging. De herkomst kan niet eenduidig worden verklaard maar mogelijk hebben morsingen plaatsgevonden. Verwacht wordt dat sprake is van een historische verontreiniging.

Aanbevolen wordt om tijdens de ontwikkeling van de locatie rekening te houden met de aanwezigheid van de sterke verontreiniging met minerale olie en de gronden conform de daarvoor geldende protocollen af te graven.

5.3.3 Conclusie

De bodemkwaliteit is van dien aard dat deze de realisering van het onderhavige bestemmingsplan niet in de weg staat. Wel is het nodig om bij de omgevingsvergunning aan te tonen dat de grond geschikt is voor de gewenste functie.

5.4 Cultuurhistorische waarden

5.4.1 Beleidskader

In de toelichting van ruimtelijke plannen moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Het doel hiervan is om cultuurhistorische belangen meer te laten meewegen in de ruimtelijke ordening. Hiertoe is op 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, waarbij dit voorschrift in artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a is opgenomen.

De in de grond aanwezige waarden komen in paragraaf 5.1 (Archeologie) aan bod, de overige cultuurhistorische aspecten worden in deze paragraaf besproken.

Op 2 november 2017 heeft de gemeenteraad het Erfgoedbeleid Purmerend 2017 vastgesteld. Dit beleid richt zich op het behoud van het Purmerendse erfgoed. Het spreekt de visie uit dat het erfgoed belangrijk is voor de stad. De gemeente heeft vier ambities met betrekking tot het erfgoed:

  • 1. de karakteristieke historische waarden van Purmerend blijven zo veel mogelijk behouden. Dit wil niet zeggen dat erfgoed onaantastbaar is, ontwikkelingen aan en rond cultuurhistorische waarden blijven mogelijk, mits dit gebeurt met respect voor het 'verhaal' van het object;
  • 2. de historische waarden van onze stad worden versterkt door bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen een zichtbare relatie met het erfgoed te leggen. Dit geldt vooral voor locaties in de binnenstad en op bijzondere historische locaties.
  • 3. de kennis over het erfgoed wordt toegankelijker;
  • 4. de gemeente werkt samen met de Purmerendse burgers en ondernemers aan de ambities met betrekking tot het erfgoed.

Bij dit beleid is een Cultuurhistorische Waardenkaart opgesteld, waar al het erfgoed van Purmerend op is afgebeeld.

5.4.2 Analyse

De Cultuurhistorische Waardenkaart toont dat op en in de nabijheid van dit perceel geen sprake is van actuele cultuurhistorische waarden.

5.4.3 Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden, aangezien dergelijke waarden niet aanwezig zijn in het plangebied of de directe omgeving daarvan.

5.5 Duurzaamheid

Voor de ontwikkeling van dit plan wordt rekening gehouden met duurzaam bouwen. Er kunnen tal van duurzame maatregelen worden getroffen. Hieronder valt bijvoorbeeld het gebruik van stadsverwarming als een duurzame energievoorziening waardoor we gasloos bouwen. Daarnaast kunnen de woningen voorzien worden van een sedumdak, dat bijdraagt aan de waterretentie en hittestress in de wijk. De gehele inrichting moet klimaatbestendig zijn (zo min mogelijk verharding, gevel- en dakbegroeiing, waterretentie, etc.). Het plan zal dan ook volgens het laatste bouwbesluit en de dan geldende BENG norm worden uitgevoerd. Welke maatregelen er getroffen zullen worden en hoe hier aan wordt voldaan, zal pas in een volgende fase duidelijk worden, als de woningen worden ontworpen.

5.6 Externe veiligheid

5.6.1 Beleidskader

In het kader van ruimtelijke procedures conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient het aspect externe veiligheid in acht te worden genomen. Het gaat hierbij om risico's ten aanzien van het vervoer, de opslag en het bewerken van gevaarlijke stoffen. De risico's met betrekking tot gevaarlijke stoffen worden geduid in het zogenaamde Plaatsgebonden risico (PR) en het Groepsrisico (GR). Het groepsrisico dient in veelal de meeste ruimtelijke procedures verantwoord te worden. De verantwoording is erop gericht om een weloverwogen besluit te nemen over het van het groepsrisico. Het uiteindelijke besluit is aan het bevoegd bezag.

5.6.2 Analyse

In het kader van externe veiligheid is de Risicokaart Noord-Holland geraadpleegd. Hieruit blijkt dat er in of in de nabijheid van plangebied geen risicovolle inrichtingen liggen. Het project zelf maakt ook geen risicovolle inrichting mogelijk. Ook ligt het plangebied niet in een contour van een transportroute gevaarlijke stoffen of buisleiding. Zie voor planologisch relevante leidingen ook paragraaf 5.12.

5.6.3 Conclusie

De wetgeving omtrent externe veiligheid levert geen belemmeringen op voor het onderhavige bestemmingsplan.

5.7 Geluid

5.7.1 Wegverkeerslawaai
5.7.1.1 Beleidskader

Artikelen 76 en 74 van de Wet geluidhinder (hierna Wgh) schrijven voor dat in ruimtelijke plannen, die betrekking hebben op gronden die langs een verkeersweg gelegen zijn, onderzocht dient te worden of op de gevel van gebouwen de maximale toegestane geluidsbelasting niet wordt overschreden.

Langs alle wegen bevinden zich, als gevolg van de Wgh, geluidszones, met uitzondering van woonerven en 30 km/h-gebieden. Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. De zonebreedte is afhankelijk van een binnen of buitenstedelijke ligging en de hoeveelheid rijstroken van de weg en wordt gemeten uit de rand van de weg. Een naast die rijstrook liggend fietspad ligt dus ook in die zone. Ook een vluchtstrook, niet zijde een rijstrook ligt in de zone. De ruimte boven en onder de weg behoort ook tot de zone.

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De voorkeursgrenswaarde mag in principe niet worden overschreden. Indien uit akoestisch onderzoek blijkt dat deze voorkeursgrenswaarde wel wordt overschreden, is onderzoek naar maatregelen gericht op het verminderen van de geluidsbelasting op de gevels van geluidgevoelige objecten noodzakelijk. Onderscheid wordt gemaakt in maatregelen aan de kant van de bron (bijvoorbeeld geluidsreducerend asfalt), maatregelen in het overdrachtsgebied (bijvoorbeeld geluidsschermen), maatregelen aan de kant van de geluidsontvanger (bijvoorbeeld geluidsdove gevels) of het vergroten van de afstand tussen de geluidsbron en de ontvanger.

Zijn maatregelen onvoldoende doeltreffend, dan wel ontmoeten deze maatregelen overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard, dan kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek tot vaststelling van (een) hogere waarde(n) worden ingediend bij burgemeester en wethouders van de gemeente Purmerend. Deze hogere grenswaarde mag, afhankelijk van de situatie, een bepaalde waarde niet te boven gaan (uiterste grenswaarde). De uiterste grenswaarde voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen langs bestaande wegen in binnenstedelijk gebied bedraagt 63 dB.

Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Voor wegen met een snelheid lager dan 70 km/h geldt een aftrek van 5 dB. Voor wegen met een maximumsnelheid van 70 km/h of meer geldt een aftrek van 2 dB. Op alle in akoestische onderzoeken worden genoemde geluidsbelastingen is deze aftrek toegepast, tenzij anders vermeld

5.7.1.2 Analyse

Het voorliggende bestemmingsplan maakt de realisatie van 2 nieuwe woningen mogelijk. Deze woningen liggen binnen de zone van de Hoornselaan en de Gedempte Where. Om vast te stellen wat de geluidsbelasting is op de nieuwe woningen ten gevolge van wegverkeer is akoestisch onderzoek nodig. Onderzocht is of er wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarden, vervolgens of (indien nodig) hogere grenswaarden krachtens de Wgh kunnen worden aangevraagd en waar zo nodig maatregelen moeten worden toegepast. Akoestisch onderzoek is uitgevoerd door Buro Ontwerp en Omgeving (zie bijlage 5).

De hoogste geluidsbelastingen ter plaatse van de ontwikkelingslocatie Overweerse polderdijk 4, afkomstig van de Hoornselaan en de Gedempte Where, staan in de onderstaande tabel:

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPOVERWPD42022-va01_0016.png"

De hoogste geluidsbelasting afkomstig van de Hoornselaan en de Gedempte Where bedraagt 49 respectievelijk 39 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh. Er is sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde op villa 2 van 1 dB.

Maatregelen aan de bron of in de overdracht zijn financieel onevenredig aan de omvang van het project. Er zal te zijner tijd een hogere grenswaarde worden vastgesteld.
Verder zal de gevelwering 21 dB moeten zijn op basis van de berekende gecumuleerde geluidbelasting. Dit wordt getoetst bij de aanvraag omgevingsvergunning.

5.7.1.3 Conclusie

De wetgeving inzake wegverkeerslawaai levert geen belemmering op voor dit bestemmingsplan.

5.7.2 Spoorweglawaai
5.7.2.1 Beleidskader

Indien nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszone van een spoorweg mogelijk worden gemaakt, moet onderzoek plaatsvinden naar de geluidsbelasting vanwege deze spoorweg. De zone is afgebeeld op de geluidkaart, te vinden op www.geluidregisterspoor.nl. Grondslag hiervoor is artikel 4.3 Besluit geluidhinder (Bgh).

Binnen deze zone gelden voorkeursgrenswaarden en maximale grenswaarden voor spoorweglawaai (art. 4.9 t/m 4.12 Bgh). Bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarden is vaststelling van een hogere waarde mogelijk, mits de maximale grenswaarde daarbij niet wordt overschreden (art. 4.10 t/m 4.12 Bgh). Hogere grenswaarden worden alleen verleend als maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.

5.7.2.2 Analyse

Het plangebied bevindt zich niet binnen de geluidszone van een spoorweg.

5.7.2.3 Conclusie

Er hoeft voor het onderhavige bestemmingsplan geen onderzoek gedaan te worden naar de invloed van spoorweglawaai.

5.7.3 Industrielawaai

De Wet geluidhinder bepaalt dat indien bij de vaststelling van een bestemmingsplan aan gronden een zodanige bestemming wordt gegeven dat daardoor een industrieterrein ontstaat, daarbij tevens een rond het betrokken terrein gelegen zone wordt vastgesteld, waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.

5.7.3.1 Analyse

Het plangebied bevindt zich niet in of in de nabijheid van een industrieterrein.

5.7.3.2 Conclusie

Er hoeft voor het onderhavige bestemmingsplan geen onderzoek gedaan te worden naar de invloed van industrielawaai.

5.8 Geur

5.8.1 Beleidskader

In de Duurzaamheidsagenda van de gemeente Purmerend wordt geen toetsingskader op basis van geurpercentielen gepresenteerd. Als toetsingskader voor het onderwerp geur wordt het geurbeleid van Provincie Noord-Holland gehanteerd.

In het Provinciaal Milieubeleidsplan 2015-2018 van provincie Noord-Holland staat het geurbeleid voor 2015–2018. Het uitgangspunt is de nationale doelstelling van maximaal 12% geurgehinderden en geen ernstige geurhinder.

5.8.2 Analyse

Gezien de aard van het project waarvoor het onderhavige bestemmingsplan wordt opgesteld en de omgeving, speelt geur hier geen rol.

5.8.3 Conclusie

Er hoeft voor het onderhavige bestemmingsplan geen onderzoek gedaan te worden naar mogelijke geurhinder.

5.9 Luchtkwaliteit

5.9.1 Beleidskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een uit een oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Op 15 november 2007 is wet- en regelgeving in werking getreden die tezamen bekend staat onder de naam 'Wet luchtkwaliteit'. Dit is echter geen formele benaming. Op basis van deze wetgeving kunnen ruimtelijk-economische initiatieven worden uitgevoerd als aan één of meer voorwaarden wordt voldaan:

  • grenswaarden niet worden overschreden, of;
  • de luchtkwaliteit per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft, of;
  • het initiatief niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit, of;
  • het initiatief is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

De kern van titel 5.2 van de Wet milieubeheer  (Wm) bestaat uit luchtkwaliteitseisen, gebaseerd op de Europese richtlijnen. Een overzicht van deze luchtkwaliteitseisen is te vinden in het Compendium voor de Leefomgeving. Verder bevat titel 5.2 van de Wm basisverplichtingen op grond van Europese richtlijnen, namelijk: plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. Titel 5.2 van de Wm regelt het zogenaamde Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Daarbinnen werken het rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.

Het uitgangspunt is dat de grenswaarden voor luchtkwaliteit worden gehaald. In artikel 5.16 lid 1 van de Wm staat opgesomd wanneer een (luchtvervuilend) project toelaatbaar is. Dan moet aannemelijk worden gemaakt, dat het project aan één of een combinatie van de volgende voorwaarden voldoet:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde
  • een project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit
  • een project draagt slechts 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging
  • een project is opgenomen in, of past binnen, het NSL of een regionaal programma van maatregelen.

Voor ruimtelijke projecten geldt uiteraard ook het principe van een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast kan de amvb Gevoelige bestemmingen relevant zijn.

Met het Besluit gevoelige bestemmingen van 1 december 2008, gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer, wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen'- zoals een school of een verzorgingstehuis- in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek noodzakelijk is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg.

Waar in de onderzoekszone de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een 'gevoelige bestemming' niet toenemen. Dit wordt bereikt door op een dergelijke plek de vestiging van bijvoorbeeld een school niet toe te staan. Bij uitbreidingen van bestaande gevoelige bestemmingen is een eenmalige toename van maximaal 10% van het totale aantal blootgestelden toegestaan.

5.9.2 Analyse

Het project waarvoor het onderhavige bestemmingsplan wordt opgesteld draagt niet bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Het betreft de nieuwbouw van maximaal 2 woningen. Uit toepassing van de NIBM-tool blijkt dat 2 woningen als 'niet in betekenende mate' (NIBM) is aan te merken.

5.9.3 Conclusie

Er hoeft voor het onderhavige bestemmingsplan geen onderzoek gedaan te worden naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit.

5.10 Milieuzonering

5.10.1 Beleidskader

Milieuzonering legt een relatie tussen de milieuaspecten van een bedrijf - geluid, geur, gevaar en stof - en de omgeving. Daarnaast is de mate waarin een bedrijfstype personen- of goederenverkeer genereert mede bepalend voor de mate van hinder, en dus voor de mogelijkheid tot vestiging of uitbreiding. Bij milieuzonering staan vier vragen centraal:

  • 1. Welke afstand is aanvaardbaar tussen nieuwe bedrijven en nieuwe woningen?
  • 2. Welke afstand is aanvaardbaar tussen nieuwe bedrijven en bestaande woningen?
  • 3. Welke afstand is aanvaardbaar tussen bestaande bedrijven en nieuwe woningen?
  • 4. Mag een concreet bedrijf zich op een bepaalde locatie vestigen?

Voor het opstellen van een milieuzonering of om te bepalen of sprake is van voldoende afstand tussen de nieuwe woningen en bestaande bedrijven hanteert de gemeente Purmerend de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009. Met behulp van de richtafstanden wordt bepaald of en welke afstand aanvaardbaar is.

5.10.2 Analyse

Het onderhavige bestemmingsplan maakt de herontwikkeling mogelijk van een voormalige bedrijfslocatie naar woningen in een bestaande woonwijk. De dichtstbijzijnde bedrijfslocatie ligt op een afstand van meer dan 70 meter, aan de Hoornselaan/Wagenweg.

Op basis van het geldende bestemmingsplan zijn hier bedrijven toegestaan uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. De richtafstand voor bedrijven uit categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten bedraagt 30 meter in geval van een rustige woonwijk. Betreffende bedrijfslocatie vormt daarmee geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan. Ook vormen de nieuwe woningen geen belemmering voor bedrijven die daar gevestigd zijn.

5.10.3 Conclusie

In het onderhavige bestemmingsplan speelt milieuzonering geen rol.

5.11 Natuurwaarden

5.11.1 Beleidskader

In ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat hoe de ontwikkelingen die hierin mogelijk worden gemaakt zich verhouden met de wet- en regelgeving op het gebied van gebieds- en soortenbescherming.

Wet Natuurbescherming

Sinds 1 januari 2017 geldt de Wet natuurbescherming. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Daarmee zijn gebiedsbescherming en soortbescherming bij elkaar gebracht in één Nederlandse wet.

Deze wet beschermt de van nature in Nederland in het wild voorkomende planten en dieren en hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen. De Wet Natuurbescherming wijkt in een aantal opzichten af van de Flora- en faunawet; de strekking is echter hetzelfde. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen). Net als in de Flora en faunawet is de Wet Natuurbescherming een zorgplicht opgenomen, een algemeen geldende fatsoensnorm voor de omgang met flora en fauna. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen zo weinig mogelijk nadelige gevolgen voor flora en fauna mag hebben. De soortbeschermingsbepalingen uit de Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (VR) en Habitatrichtlijn (HR) zijn in de Wet Natuurbescherming geïmplementeerd: soorten en vegetatietypen waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, worden beschermd onder de nieuwe Wet Natuurbescherming. Ongeveer 200 soorten verliezen hun bescherming in vergelijking met de eerder vigerende Flora-en faunawet, voornamelijk soorten vaatplanten (muurplanten, orchideeën) en (zee)vissen. De bij de Flora en faunawet gehanteerde gedragscodes blijven bestaan, zij het dat de lijsten met beschermde soorten wijzigen en aangepast moeten worden. Voor soortbescherming in relatie tot ruimtelijke ingrepen is een aantal artikelen in de nieuwe Wet Natuurbescherming van belang:

  • Zorgbeginsel artikel 1.10 en 1.11: net als bij artikel 2 Ffwet is de intrinsieke waarde van soorten vastgesteld in een doelbepaling en geldt voor alle soorten, los van een beschermingsregime, een zorgplicht. Dit zorgbeginsel is vergelijkbaar met de zorgplicht in de Ffwet.
  • Actieve soortbescherming, artikel 1.12: provincies moeten verplicht beleid opstellen voor de bescherming van soorten, specifiek in hun eigen provincie. Dit beleid is nog in ontwikkeling en de inhoud is nog niet bekend.

In de Wet Natuurbescherming worden drie beschermingsregimes onderscheiden:

1. Soorten van Vogelrichtlijn:

Bescherming van alle in het wild levende volgens in de EU, beschreven in artikel 3.1-3.4 van de Wet Natuurbescherming. Dit beleid verandert deels t.o.v. de Ffwet. Hieronder valt ook het begrip "opzettelijk" is bij doden, vangen en verstoring van nesten etc. opgenomen. Hieronder valt ook het begrip voorwaardelijk opzet". De grote verandering is dat verstoring onder de nieuwe wet is toegestaan, mits de staat van instandhouding van de soort maar niet in het geding komt. Degene die de verstoring begaat, moet dan aantonen dat er geen verstoring van wezenlijke invloed is. Verstoren van broedende vogels (op nest) en eieren blijft verboden. De provincie kan hiervoor vrijstellingen maken en ontheffingen verlenen.

2. Soorten van Habitatrichtlijn:

Bescherming van dier- en plantensoorten in artikel 3.5-3.9:

  • A. die strikt beschermd zijn op grond van Habitatrichtlijn bijlage IV, Verdrag van Bern, bijlage I en II, Verdrag van Bonn bijlage I. In het geval van ontheffing of vrijstelling moet aan drie voorwaarden voldaan worden: dat er geen andere bevredigde oplossing bestaat, de handeling noodzakelijk is (diverse redenen mogelijk, waaronder die van groot openbaar belang met redenen van sociale en economische aard) en tot slot alleen wanneer er geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort in haar natuurlijke verspreidingsgebied.
  • B. die streng beschermd zijn op grond van Habitatrichtlijn bijlage V, Verdrag van Bern bijlage III, Verdrag van Bonn bijlage II. Hiervoor moeten maatregelen worden getroffen indien de gunstige staat van instandhouding in het geding is. In geval van ontheffing of vrijstelling moet alleen voldaan worden aan de eis dat de gunstige staat van instandhouding niet in het geding komt. Hiervoor zijn maatregelen verplicht. Ook hier is het opzetvereiste van toepassing, maar in tegenstelling tot vogels is er geen uitzondering dat 'verstoring toegestaan is zolang het niet van wezenlijke invloed is'. Via een AMvB kunnen nadere regels gesteld worden. De provincie kan vrijstellingen maken en ontheffingen verlenen, met in achtneming van de belangen.

3 Andere soorten:

Dit zijn de in de bijlage van artikel 3.10 van Wet Natuurbescherming genoemde soorten. In deze bijlage staan zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen, kevers en vaatplanten. Onderdeel A bevat de fauna en onderdeel B de flora. Deze lijst is een nationale toevoeging en betreft soorten die in principe een landelijke achteruitgang kennen. In praktijk is deze bescherming lichter en verwacht wordt dat ontheffingen vrij gemakkelijk verkregen kunnen worden, aangezien er niet de zwaardere belangen gelden voor de soorten van de Europese richtlijnen. Ruimtelijke ontwikkeling is een geldig belang voor een ontheffing (artikel 3.10.2 onderdeel a). Opzettelijk verstoren in algemene zin, wordt voor deze groep niet genoemd als verbod. De provincies kunnen voor deze lijst vrijstellingsbesluiten maken. Op dit moment staan ook zeer algemene soorten op deze lijst; mogelijk zal er een vrijstellingsbesluit of AMvB opgesteld worden hoe hier mee om te gaan. De provincie Noord-Holland heeft nog geen lijst met vrijstellingsbesluiten gemaakt.

Bijzonder Provinciaal Landschap

De Omgevingsverordening van de provincie Noord-Holland bepaalt dat een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als natuurnetwerk Nederland, strekt tot de bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden. In Purmerend zijn alleen enkele delen van het Purmerbos en een stuk agrarische grond tegen Ilpendam aan, als deel van het NNN aangemerkt. Ook ligt er langs de ringvaart van de Wijde Wormer, waar Weidevenne aan grenst, een dergelijk gebied. Het onderhavige project tast deze waarden niet aan.

5.11.2 Analyse

Gemeentebreed is in 2014, 2017 en 2020 gebiedsgericht onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van beschermde flora en fauna. Deze gegevens worden beschikbaar gesteld via de online applicatie FloraFaunaCheck.nl. Op 2 november 2021 is met behulp van deze applicatie gekeken of de gewenste ontwikkeling gevolgen heeft voor beschermde planten- en diersoorten. Via deze app komen vanuit de gebiedsgerichte onderzoeksmethode geen data over beschermde soorten op de locatie naar voren. Projectmatig (veld)onderzoek laat zien dat er vleermuizen aanwezig zijn binnen het plangebied en een ontheffing van de Wet natuurbescherming aangevraagd dient te worden. Volgens protoculair vastgestelde methoden wordt het volledige vleermuisonderzoek uitgevoerd in 2022 voor het verzamelen van de data. Op basis hiervan zal een mitigatieplan worden opgezet ter bescherming van de vleermuizen. Tijdens de werkzaamheden zal worden gewerkt volgens een vast werkprotocol. Het onderzoek, het mitigatie en het werkprotocol zullen worden opgenomen bij de aanvraag van de ontheffing van de Wet natuurbescherming.

In Nederland zijn 161 Natura 2000-gebieden aangewezen. Dit zijn gebieden met een Europese beschermingsstatus. Veel van die gebieden zijn gevoelig voor stikstofdepositie. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft ‘Polder Zeevang’ dat op circa 2,5 kilometer ten noordoosten van het projectgebied ligt. Andere Natura 2000-gebieden op minder dan 10 km afstand zijn het ‘Wormeren Jisperveld & Kalverpolder’ (ca. 3,8 km), ‘Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske’ (ca. 4,6 km), ‘Markermeer & IJmeer’ (ca. 7,8 km) en de ‘Eilandspolder’ (ca. 8,3 km). Op de navolgende kaart is de ligging van het plangebied ten opzichte van de Natura 2000-gebieden weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPOVERWPD42022-va01_0017.png"

Ligging projectgebied ten opzichte van Natura 2000 gebieden

Door Buro Ontwerp en Omgeving is een effectbeoordeling stikstofdepositie (zie bijlage 6) gedaan. Uit de uitgevoerde effectbeoordeling blijkt dat de voorgenomen bouw van twee vrijstaande villawoningen niet leidt tot een stikstofdepositie groter dan 0,00 mol/ha/jr op stikstofgevoelige habitattypen van Natura 2000-gebieden. Met betrekking tot stikstofdepositie kan worden opgemerkt dat er geen vergunning van de Wet natuurbescherming nodig is om de ontwikkeling mogelijk te maken.

5.11.3 Conclusie

Vanuit de data verkregen uit het protoculair onderzoek naar vleermuizen, dat momenteel wordt uitgevoerd, zal een mitigatieplan worden opgezet ter bescherming van de vleermuizen. Tijdens de werkzaamheden zal gewerkt worden volgens een vastgesteld werkprotocol. Het onderzoek, het mitigatieplan en het werkprotocol zullen worden opgenomen bij de aanvraag van de ontheffing van de Wet natuurbescherming. Er is geen reden om aan te nemen dat deze ontheffing na het nemen van maatregelen niet kan worden verleend.

Het project heeft geen invloed op de in de nabijheid van Purmerend gelegen Natura 2000-gebieden.

5.12 Planologisch relevante leidingen

5.12.1 Beleidskader

Voor ruimtelijke plannen in de omgeving van hogedrukaardgasleidingen en leidingen voor aardolieproducten met een externe veiligheidscontour is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing. Op grond van dit besluit dienen plannen te worden getoetst aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico (PR) en de oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR).

5.12.2 Analyse

Binnen het plangebied liggen geen planologisch relevante leidingen. Ook in de nabijheid van het plangebied is geen sprake van leidingen die van invloed kunnen zijn op het project.

5.12.3 Conclusie

De wetgeving inzake planologisch relevante leidingen levert geen belemmering op voor het onderhavige bestemmingsplan .

5.13 Verkeer en parkeren

5.13.1 Beleidskader

Het onderhavige ruimtelijke plan heeft invloed op het omliggende wegennetwerk. Het plan genereert

verkeer en bovendien zijn er parkeerplaatsen voor woningen noodzakelijk. Het onderhavige plan mag als gevolg van deze invloed het omliggende wegennetwerk niet onevenredig nadelig beïnvloeden. Bovendien dient te worden voldaan aan de parkeernormering.

5.13.2 Analyse

Verkeersgeneratie

In het onderhavige plan worden 2 woningen toegevoegd ter vervanging van bestaande bedrijfsbebouwing. Voor de berekening van de toekomstige verkeersgeneratie is gebruik gemaakt van de CROW publicatie 381 “Toekomstbestendig parkeren' (december 2018).

Voor het bepalen van de verkeersgeneratie moet rekening gehouden worden met de

1) de stedelijkheidsgraad van een gemeente en

2) in welk gebied het bouwplan gerealiseerd wordt.

De gemeente Purmerend is een 'sterk stedelijke' gemeente en het plangebied is gelegen in 'de schil'. De woningen vallen in de categorie 'koop, vrije sector'. Hiervoor geldt een kencijfer van minimaal 7,3 tot maximaal 8,1 motorvoertuig bewegingen per woning. Op basis hiervan zal het plan dan ook gemiddeld 16 motorvoertuigbewegingen per etmaal genereren.

Voor het bedrijfsmatige gebruik volgens de huidige planologische toegestane situatie geldt een kengetal van minimaal 3,0 tot maximaal 4,7 motorvoertuig bewegingen per 100 m2 bvo (bedrijf, arbeidsextensief/bezoekersextensief). Aangezien het huidige gebouw een bvo heeft van 220 m2 is er in de huidige situatie sprake van gemiddeld 8 motorvoertuigen per etmaal.

Een toename van 8 motorvoertuigbewegingen per etmaal is beperkt en heeft geen relevante gevolgen voor de verkeersafwikkeling. Het verkeer van en naar de twee woningen zal, net als in de huidige situatie worden afgewikkeld via de Overweerse polderdijk - Hoornselaan.

Parkeerbehoefte

De parkeerbehoefte van het onderhavige plan wordt berekend aan de hand van de Nota Parkeernormen

2016, vastgesteld op 26 mei 2016. Op basis hiervan wordt een parkeertoets doorlopen die moet

vaststellen hoeveel parkeerplekken er nodig zijn ten behoeve van de nieuwe ontwikkeling.

Het plangebied bevindt zich in de 'schil'. De nieuwe woningen vallen onder de categorie 'woning > 150 m² niet gestapeld > 120 m² gestapeld'. Hiervoor geldt een parkeernorm van 1,6 parkeerplaatsen

per woning. Bij 2 nieuwe woningen resulteert dat in 4 nieuwe parkeerplaatsen die nodig

zijn ten behoeve van de nieuwe ontwikkeling. Omdat het parkeren geheel op eigen terrein afgewikkeld moet worden is er geen mogelijkheid voor dubbelgebruik. In het plangebied is voldoende ruimte om de 4 benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein te realiseren.

5.13.3 Conclusie

Een toename van 8 motorvoertuigbewegingen per etmaal is beperkt en zal, net als in de huidige situatie, worden afgewikkeld via de Overweerse polderdijk - Hoornselaan. Deze bestaande wegen hebben voldoende capaciteit om het extra verkeer zonder problemen te kunnen afwikkelen. Het aspect verkeersgeneratie vormt derhalve geen belemmering.

Per woning is een parkeerbehoefte van 2 parkeerplaatsen. Dit kan en zal geheel op eigen terrein worden opgelost. Parkeren vormt geen belemmering voor deze ontwikkeling.

5.14 Water

5.14.1 Beleidskader

Nota Waterbeleid 21e eeuw

Op basis van beleid dat voortkomt uit de nota 'Waterbeleid 21e eeuw' is een watertoetsproces ingesteld bij de ruimtelijke planvorming. Het watertoetsproces heeft tot doel om elkaar vroegtijdig te informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van het belang van water en dit in ruimtelijke plannen gestalte te geven. Een watertoetsproces leidt onder andere tot een waterparagraaf in het plan. De diepgang van de watertoets en de inhoud van de waterparagraaf kan verschillen naar de aard van de planvorming. De watertoets moet er voor gaan zorgen dat er bij de inrichting van ons land bewust rekening wordt gehouden met water. De waterbeheerder en initiatiefnemer nemen daarvoor samen de waterhuishoudkundige doelstellingen zichtbaar en evenwichtig mee bij alle ruimtelijke plannen of ingrepen.

Naast de in de toelichting genoemde Watertoets is er in de Nota 'Waterbeleid 21e eeuw' (Commissie Tielrooij, 2000) het principe van 'Vasthouden - Bergen - Afvoeren' als ordeningsprincipes geïntroduceerd. Dit is bedoeld om het watersysteem op een duurzame en robuuste manier in te richten, teneinde de burgers een prettige en veilige leefomgeving te bieden.

Nationale Waterplan 2016-2021

In het Nationale Waterplan staan vijf ambities centraal. Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven. Deze ambitie wordt vooral ingevuld door onze veiligheidsnormen tegen overstroming te vernieuwen. Het kabinet kiest voor een grotere inzet op verbetering van de waterkwaliteit (meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics). Dit zorgt er voor dat de Nederlandse wateren schoon en gezond zijn en er genoeg zoet water is. Verder wil het kabinet dat Nederland klimaatbestendig en waterrobuust wordt ingericht, dat Nederland een gidsland is en blijft voor watermanagement en -innovaties. Dat is gunstig voor onze economie en ons verdienvermogen. Tot slot wil het kabinet dat Nederlanders waterbewust leven. Deze ambities moeten gezamenlijk ingevuld worden door iedereen die werkt aan de ruimtelijke inrichting van Nederland: alle overheden, bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen. Water en ruimtelijke ordening zijn dus steeds meer met elkaar verweven. In het verleden werd water vooral geplooid naar de wensen van inrichters en gebruikers. Steeds vaker verschijnt waterproblematiek in de actualiteit.

De hoogwatersituaties van de afgelopen jaren, maar ook verdrogingsverschijnselen, hebben aangetoond dat water een belangrijk aspect is bij ruimtelijke ordening. Daarom moet men water beter inbedden in ruimtelijke plannen. Ook vraagt klimaatverandering om ruimtelijke aanpassingen. Denk hierbij aan zeespiegelstijging, hogere afvoeren van rivieren en hevige regenbuien en perioden van droogte. Het wateraspect moet men zo vroeg mogelijk betrekken bij ruimtelijke planvorming.

In structuurvisies en bestemmingsplannen staat de wettelijke verplichting om de gevolgen voor water af te wegen via de watertoets. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moeten planners rekening houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Het proces van de watertoets voorziet erin dat rekening wordt gehouden met de eisen zoals die vanuit het waterbeheer worden gesteld. Dit is niet alleen van belang voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem. Het is ook belangrijk om zoveel mogelijk te voorkomen dat er problemen met water ontstaan nadat men heeft gebouwd. Tenslotte moet men in de waterparagraaf van zowel structuurvisies, bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen verantwoorden hoe het plan rekening houdt met: waterkwantiteit, waterkwaliteit, oppervlaktewater, grondwater, afvalwater en de landschappelijke aspecten van water.

Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen.

Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

5.14.2 Analyse

In het kader van dit bestemmingsplan is overleg opgestart met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier door middel van het digitaal watertoetsformulier (zie bijlage 8). Het project is aangemeld op 14 oktober 2021 (PRS nummer 2372). Omdat er binnen of rondom het plangebied mogelijk sprake is van (grond)wateroverlast zal er nader overleg plaatsvinden.

Het plangebied is gelegen in peilgebied 5742-1 in polder Overweere. Het ter plaatse geldende streefpeil is NAP -1,81 meter. Het gebied watert af middels een stelsel van secundaire en primaire waterlopen. Bij gemaal Overwhere wordt het uitgeslagen op de Schermerboezem.

Het plangebied ligt gedeeltelijk binnen de beschermingszone B van een regionale waterkering. De te ontwikkeling locatie is geen probleem voor de waterveiligheid, mits er geen kelders worden geplaatst.

In het plangebied kan bij hevige regenval sprake zijn van (grond)wateroverlast, waarbij water op het maaiveld blijft staan. Het maaiveld rondom de huidige woning ligt ook lager om de omgeving.

(Grond)wateroverlast is een subjectief begrip. Als de initiatiefnemer in of rond het plangebied echter overlast ervaart, wil het hoogheemraadschap met haar kennis graag helpen die overlast inzichtelijk te maken, te verminderen of op te lossen. Ruimtelijk adaptief bouwen of maatregelen ter voorkoming van grondwateroverlast zijn wellicht noodzakelijk om toekomstige overlast te voorkomen. Daarnaast moet de gehele inrichting moet klimaatbestendig zijn (zo min mogelijk verharding, gevel- en dakbegroeiing, waterretentie, etc.).

Indien er meer dan 800 m2 extra verharding wordt ontwikkeld op de locatie zal 10% van het geheel gecompenseerd moeten worden. Er wordt met de ontwikkeling op de Overweerse polderdijk ca. 400 m2 verharding voor verkeer, gebouw en ondergrondse containers gepland. Op dit moment meet het bestaande gebouw en de aanwezige verharding ca. 758 m2. Er wordt dus 358 m2 minder bebouwing en verharding gerealiseerd dan nu het geval is, waardoor compensatie niet nodig is.

5.14.3 Conclusie

Voor het project is een digitale watertoets doorlopen. Daaruit blijkt dat het project geen nadelige gevolgen heeft voor de waterhuishouding. Wel kan bij hevige regenval water op het maaiveld blijven staan. Als overlast wordt ervaren kan het hoogheemraadschap helpen om de overlast inzichtelijk te maken en te verminderen of op te lossen.

5.15 Milieu-effectrapportage

5.15.1 Beleidskader

Voor bepaalde grootschalige ontwikkelingen op het gebied van woningen, bedrijvigheid en infrastructuur dient op grond van het Besluit milieu-effectrapportage 1994 een milieu-effectrapportage (mer) opgesteld te worden. Hierin moet worden aangegeven wat de gevolgen zijn van de ontwikkelingen voor het milieu. In het Besluit mer is aangegeven in welke gevallen er onderzoek gedaan moet worden. Afhankelijk van de grootte van het project zijn er drie mogelijkheden:

  • 1. bij een project dat voorkomt in onderdeel C van de bijlage van het Besluit mer en boven de daar genoemde drempelwaarden uitkomt, geldt een directe mer-plicht. In dat geval dient een mer opgesteld te worden. Dit geldt ook voor een project die onder de drempelwaarden genoemd in onderdeel C blijft, maar boven de drempelwaarden die in onderdeel D gegeven worden ligt en waarvoor een (kaderstellend) bestemmingsplan opgesteld wordt.
  • 2. indien er geen directe mer-plicht geldt, kan er wel een vormvrije mer-beoordelingsplicht gelden. Dit geldt voor projecten die in onderdeel D genoemd worden en niet boven onder de drempelwaarde uitkomen. Hierbij moet worden onderzocht of er sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Er gelden geen vormvereisten, maar wel inhoudelijke vereisten: de criteria uit bijlage III van de Europese richtlijn moeten in acht worden genomen. Als de uitkomst is dat het uitgesloten is dat er belangrijke gevolgen voor het milieu zijn, dan dit moet in de toelichting van het bestemmingsplan worden gemotiveerd. Zijn belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu niet uitgesloten, dan geldt een mer -plicht.

Van een directe mer-plicht zal in Purmerend vrijwel nooit sprake zijn. Van een mer -beoordelingsplicht kan sprake zijn bij een stedelijk ontwikkelingsproject, oftewel de bouw van woningen, kantoorgebouwen of andere stedelijke voorzieningen. Hier moet worden beoordeeld of er belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen optreden. Hoe verder het project van de drempelwaarde af ligt, hoe kleiner de nadelen voor het milieu zullen zijn.

5.15.2 Analyse

De voorgenomen activiteit is niet opgenomen in onderdeel C van het Besluit mer en is daarom niet aan te merken als een activiteit waarvoor een directe m.e.r.-plicht bestaat. Het is wel opgenomen in onderdeel D (categorie D.11.2) van bijlage II van het Besluit mer De activiteit betreft een stedelijk ontwikkelingsproject, maar het valt ver onder de drempelwaarden die hier genoemd worden.

  Activiteiten   Gevallen   Besluit  
D.11.2   De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.   In gevallen waarin de activiteit betrekking
heeft op:
1: een oppervlakte van 100 hectare of meer,
2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of
meer woningen omvat, of
3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000
m2 of meer.  
De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening --> het
bestemmingsplan  

Dit betekent dat kan worden volstaan met een vormvrije mer-beoordeling.

5.15.3 Conclusie

Uit de effecten die zijn beschreven in voorgaande paragrafen kan worden geconcludeerd dat als gevolg van onderhavige ontwikkeling, bestaande uit herontwikkeling van een voormalige bedrijfslocatie ten behoeve van 2 vrijstaande woningen, er geen sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De toevoeging van twee vrijstaande woningen is ruimtelijk gezien passend in de omgeving, aangezien het een woonbuurt betreft. Geconcludeerd wordt dat er geen MER noodzakelijk is.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

De gemeente mag op basis van de Wet ruimtelijke ordening alleen meewerken aan planontwikkelingen die haalbaar en uitvoerbaar zijn. Ingevolge artikel 3.1.6 Bro dient de toelichting van een bestemmingsplan inzichten te bevatten over de uitvoerbaarheid van een plan.

6.1 Privaatrechtelijke uitvoerbaarheid

De gronden zijn eigendom van de gemeente en zullen uiteindelijk via een tender op de markt worden gebracht. Op dit moment heeft een van de buren een recht van overpad, en huurt een andere buur grond aan de oostzijde van het perceel.

Aangezien er met de gebruiker van het recht van overpad verschil van inzicht bestond over de reikwijdte van het recht van overpad, is de zaak voorgelegd aan de rechter. In het vonnis van 20 april jl., waartegen geen beroep is aangetekend, is vastgesteld dat het recht van overpad beperkt mag worden tot een strook met een breedte variërend van 3,85 m tot 4,00 m langs de erfgrens met het buurperceel tot de voorkant van de schuur die in de achtertuin van dit buurperceel ligt. Naar aanleiding van het vonnis is de bestemming aangepast.

Het bestemmingsplan vormt geen belemmering.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw daarvan planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is en er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld.

De grond is in eigendom van de gemeente. Voor de ontwikkeling heeft de gemeente een grondexploitatie opgesteld. In een grondexploitatie zijn alle aan het project verbonden kosten en opbrengsten opgenomen. Het kostenverhaal, waaronder ook de plankosten voor de bestemmingsplanwijziging, wordt gedekt door de opbrengsten uit de grondverkoop. Hierdoor kan gesteld worden dat het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Een exploitatieplan is derhalve niet nodig. De vastgoedontwikkeling zal aanvangen nadat de gronden zijn verkocht en geleverd aan de koper.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.3.1 Algemeen

In deze paragraaf wordt ingegaan op het draagvlak dat in de maatschappij en bij andere (overheids-) instanties leeft voor de ontwikkeling. Het moet aannemelijk zijn dat er voldoende draagvlak is, waarbij opgemerkt wordt dat het is niet mogelijk is iedereen tevreden te stemmen. Bij het tegen elkaar afwegen van de diverse belangen kan het altijd mogelijk zijn dat één belang minder gewicht wordt toegekend dan het ander.

6.3.2 Communicatie

Mede gezien de kleinschalige omvang van de ontwikkeling zijn met alle direct omwonenden gesprekken gevoerd over de plannen. Er hebben zowel plenaire als 1-op-1 gesprekken plaatsgevonden. Alle omwonenden met wie gesproken is, hebben daarbij hun voorkeur uitgesproken voor twee vrijstaande woningen in plaats van 2-onder-1-kap woningen. Omwonenden gaven verder aan dat zij hun privacy belangrijk vinden. Dit hebben zij tevens bevestigd per email.

Bewoners blijven geïnformeerd over het vervolgtraject.

6.3.3 Overleg ingevolge artikel 3.1.1 Bro

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat een bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een ruimtelijk plan, daarbij overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Artikel 3.1.6 Bro bepaalt daarnaast dat in de toelichting de uitkomsten van dit overleg worden beschreven.

In het kader van het vooroverleg heeft er overleg plaatsgevonden met het hoogheemraadschap (zie hoofdstuk 5.14). Het overleg heeft niet geleid tot een aanpassing van het bestemmingsplan.

6.3.4 Inspraak ingevolge Algemene inspraakverordening gemeente Purmerend

De Algemene Inspraakverordening van de gemeente Purmerend bepaalt dat elk bestuursorgaan ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden kan besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het onderhavige geval heeft voorafgaand aan het bestemmingsplan uitgebreid participatie plaatsgevonden. uit het participatietraject zijn een aantal dingen naar voren gekomen: voorkeur voor twee vrijstaande woningen in plaats van 2-onder-1-kap woningen, zelfde bouwstijl als omgeving en woningen met een plat dak. Verder gaven zij aan veel belang te hechten aan privacy.

6.3.5 Overleg ingevolge artikel 3.8 Wro

Artikel 3:8 Wro bepaalt dat op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Deze afdeling bevat bepalingen rond de Uniforme openbare voorbereidingsprocedure. Het ontwerp van dit bestemmingsplan ter inzage gelegen van 17 januari tot en met 28 februari 2022. De kennisgeving is in het Gemeenteblad van 13 januari 2022 geplaatst. Naar aanleiding van de terinzagelegging zijn drie zienswijzen kenbaar gemaakt. In de nota van zienswijzen, behorende bij het raadsbesluit, wordt op deze zienswijzen ingegaan. Deze hebben geleid tot de volgende aanpassing van het bestemmingsplan:

Regels

De bestemming Verkeer - 2 is omgezet naar Verkeer - 3. De gronden met de bestemming Verkeer - 3 zijn aangewezen voor wegen met een functie voor verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen en bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen en nutsvoorzieningen.

Vanwege de bereikbaarheid mogen er geen bouwwerken worden opgericht en is parkeren niet toegestaan.

Hoofdstuk 7 Juridische planbeschrijving

Dit hoofdstuk bevat de toelichting op de gekozen planvorm, die van een gedetailleerd bestemmingsplan met enige mate van flexibiliteit. Tevens geeft het inzicht in de overwegingen die aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen.

7.1 Planvorm

Het onderhavige plan voorziet in een actueel en adequaat juridisch kader voor ontwikkeling en beheer van het plangebied. Het is een plan op basis van artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening, opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).

Omdat de plannen voor deze locatie zeer concreet zijn, is gekozen voor een gedetailleerde planvorm. Deze planvorm maakt het mogelijk alle gewenste functies in het plangebied te voorzien van een duidelijke bestemmingsregeling waarmee kaders geboden worden voor de gewenste ontwikkeling. Daarnaast is er een zekere mate van flexibiliteit, door binnen de bestemmingen verschillende functies mogelijk te maken.

Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het direct mogelijk is om met het bijbehorende renvooi (verklaring van de bestemmingen) te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied gegeven zijn. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft omtrent de in acht te nemen maten. In de bijbehorende regels zijn de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de gebruiksbepalingen alsmede de eventuele afwijkingsmogelijkheden te vinden.

Voor een goede ruimtelijke ordening is het noodzakelijk dat de in het bestemmingsplan gestelde regels zodanig zijn opgesteld dat deze (goed) te handhaven zijn. Het gemeentebestuur is van oordeel dat de regels in het onderhavige plan voldoen aan deze eis.

7.2 Bestemmingsregeling

Dit bestemmingsplan geeft de kaders voor de transformatie van een voormalige bedrijfslocatie naar 2 grondgebonden vrijstaande woningen. Verder is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de regels die van toepassing zijn op de omliggende gronden. Een aantal regelingen is hieronder toegelicht.

Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin - 1

De bestemming Tuin - 1 is toegepast voor de bij woningen behorende gronden die als tuin zullen worden gebruikt en waarop alleen vergunningsvrije bebouwing als bedoeld in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht is toegestaan. Daarnaast mag de tuin gebruikt worden als parkeergelegenheid ten behoeve van de bij de tuinen behorende woningen.

Artikel 4 Verkeer - 3

In dit bestemmingsplan is de bestemming Verkeer - 2 opgenomen voor de toegangsweg die de woningen zal ontsluiten en voor een klein deel van het plangebied dat buiten de uit te geven woonkavels valt. Dit deel heeft in het geldende bestemmingsplan een bedrijfsbestemming. Om te voorkomen dat er straks een kleine snipper bedrijfsbestemming resteert is dit deel meegenomen in het voorliggende bestemmingsplan en als Verkeer - 2 bestemd. Om de bereikbaarheid van de percelen te borgen, is parkeren niet toegestaan.

Artikel 5 Wonen

De gronden met de bestemming Wonen zijn bestemd voor de bewoning door personen en de daarbij behorende voorzieningen, zoals parkeerplaatsen, tuinen en erven en de daarin geplaatste erfbebouwing (schuren, carports, garages, bergingen etc.), erf- en terreinafscheidingen, tuinmeubilair, speeltoestellen, water en nutsvoorzieningen.

Aan-huis-verbonden beroepen, (kleinschalige) bedrijvigheid, kamerverhuur, vakantieverhuur en bed & breakfast zijn toegestaan, zolang de woonfunctie in overwegende mate aanwezig blijft en er geen hinder voor de omgeving optreedt.

In het bouwvlak zijn het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken toegestaan, daarbuiten zijn alleen bijbehorende bouwwerken toegestaan. Voor wat betreft deze laatste categorie is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de regeling in het Besluit omgevingsrecht (Bor) voor vergunningvrije bouwwerken. De maximale bouwhoogte van erfafscheidingen vóór de voorgevel is, overeenkomstig het Besluit omgevingsrecht, 1 m.

Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Het doel van deze bepaling is te voorkomen dat grond die al in aanmerking is genomen of betrokken is bij het verlenen van een vergunning niet nog een keer wordt betrokken bij een aanvraag om omgevingsvergunning. Hierdoor wordt voorkomen dat met gebruikmaking van privaatrechtelijke overeenkomsten, de publiekrechtelijke regels worden ondergraven.

Artikel 7 Algemene bouwregels

In dit artikel worden regels gegeven voor bouwwerken die op twee of meer bestemmingen van toepassing zijn.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

In de algemene gebruiksbepaling is opgenomen wat onder verboden gebruik van de gronden wordt verstaan. Bij het bouwen of aanleggen van een nieuwe functie of voorziening moet in principe op eigen terrein gezorgd worden voor voldoende parkeerplaatsen. Hiervoor wordt verwezen naar de in mei 2016 vastgestelde Nota Parkeernormen gemeente Purmerend 2016.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

Dit artikel geeft een regeling voor het geval dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.

Artikel 10 Overgangsrecht

Dit artikel betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit in werking treedt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit in werking treedt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig worden afgeweken tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan.