direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Medisch centrum met appartementen De Graeffweg 2019
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0439.BPMCGRAEFFWEG2019-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Onderhavig bestemmingsplan heeft betrekking op de realisatie van een medisch centrum voor eerstelijns zorg van circa 1.200 m2 bvo met een apotheek, huisartsen, een diëtiste, fysiotherapeuten, een verloskundige en wijkverpleging en 19 sociale huurwoningen in de vorm van appartementen (lift ontsloten). Het plangebied betreft een braakliggend terrein van circa 2.500 m2 op de hoek van De Graeffweg - Grotenhuysweg – Vlasstraat in Purmerend.

Het planvoornemen past niet binnen het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'De Purmer 2016' (vastgesteld op 27-10-2016). In paragraaf 1.3 wordt hier verder op ingegaan. Het onderhavige bestemmingsplan geeft een planologisch kader - bouw- en gebruiksregels - waarbinnen het planvoornemen planologisch mogelijk wordt gemaakt.

Voortraject

De huidige locatie van het medisch centrum 'De Graeff' aan de Overlanderstraat te Purmerend is sterk verouderd. Het gebouw voldoet niet meer aan de huidige technische en functionele eisen van de beroepsgroepen, zoals vastgelegd in het Handboek Bouw Gezondheidscentra. Tussen de gemeente Purmerend, het medisch centrum 'De Graeff' en volkshuisvester Intermaris hebben gesprekken plaatsgevonden over het te ontwikkelen medisch centrum met appartementen. Met name vanuit het medisch centrum, de apotheek en huisartsen is de vraag ontstaan naar een nieuwe locatie. Voorafgaand aan het planvoornemen is een haalbaarheidsonderzoek uitgevoerd.

Een verschuiving vindt namelijk plaats van tweedelijnszorg naar eerstelijns zorg. Dit houdt in, dat voorheen met name zorgverlening plaatsvond waarvoor een verwijzing nodig is, bijvoorbeeld medisch specialisten. Eerstelijnszorg is direct toegankelijk voor een patiënt, zoals bijvoorbeeld huisartsen en maatschappelijk werk. Eerstelijnszorg vraagt andere voorzieningen, ruimten en vluchtwegen. Het opknappen van de huidige locatie is financieel niet haalbaar. Om tegemoet te komen aan de veranderde vraag is een andere locatie nodig, zo blijkt uit het haalbaarheidsonderzoek.

Daarnaast hebben volkshuisvester Intermaris en de gemeente Purmerend prestatieafspraken gemaakt over het aanbieden van voldoende sociale huurwoningen in de gemeente. Deze prestatieafspraken zijn vastgelegd in 'Prestatieafspraken Purmerend 2017-2020'. De ontwikkeling van een appartementencomplex aan De Graeffweg maakt onderdeel uit van deze prestatieafspraken. Met voorliggend planvoornemen wordt invulling gegeven aan de prestatieafspraken tussen volkshuisvester Intermaris en de gemeente Purmerend.

1.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen in een gedeelte van het kadastrale perceel 6027 sectie A op de hoek van De Graeffweg/Grotenhuysweg te Purmerend. Navolgende afbeelding geeft de locatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPMCGRAEFFWEG2019-va01_0001.jpg"

Figuur 1. Weergave plangebied (Bron: Google Earth, 2017)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Op het plangebied geldt tot het moment van inwerkingtreding van het onderhavige bestemmingsplan het bestemmingsplan 'De Purmer 2016', zoals vastgesteld op 27 oktober 2016.

In dit bestemmingsplan kent het gebied de enkelbestemming 'Maatschappelijk', met de daarbij behorende bouw- en gebruiksmogelijkheden. Daarnaast is een maatvoering opgenomen van een maximum bebouwingspercentage van 50% en een maximum bouwhoogte van 8 meter. Het medisch centrum is binnen deze bestemming mogelijk, maar de beoogde bebouwing wijkt af van de maximale toegestane bouwhoogte. Daarnaast zijn de appartementen binnen de bestemming 'Maatschappelijk' niet toegestaan. Door middel van een nieuw bestemmingsplan in het plangebied kan het voornemen toch mogelijk worden gemaakt, voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPMCGRAEFFWEG2019-va01_0002.png"

Figuur 2. Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'De Purmer 2016'

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het planvoornemen. Hoofdstuk 3 gaat in op de van toepassing zijnde beleidskaders, waarna in hoofdstuk 4 het plan wordt getoetst op de wet- en regelgeving. Ten slotte toetst hoofdstuk 5 de uitvoerbaarheid van het plan en geeft hoofdstuk 6 de juridische toelichting op het plan.

Hoofdstuk 2 Planvoornemen

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie bestaat het plangebied uit een braakliggend terrein. Op dit terrein heeft in het verleden een school gestaan. Sinds 2010 ligt het terrein braak.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPMCGRAEFFWEG2019-va01_0003.jpg"

Figuur 3. Plangebied vanaf de Vlasstraat gezien (Bron: GoogleStreetview, 2017)

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPMCGRAEFFWEG2019-va01_0004.jpg"

Figuur 4. Plangebied vanaf De Graeffweg gezien (Bron: GoogleStreetview, 2017)

In het vigerend bestemmingsplan zijn de gronden aangewezen voor 'Maatschappelijk'. De gronden zijn hiermee bestemd voor maatschappelijke voorzieningen, water met bijbehorende oeverstroken en de bij de bestemming horende voorzieningen. De nieuwe ontwikkeling past niet in het geldende plan omdat de maximum bouwhoogte wordt overschreden. Daarnaast behelst onderhavig planvoornemen een woonfunctie, die in het geldend plan niet is toegestaan.

2.2 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie worden in het plangebied twee gebouwen gerealiseerd met een bouwhoogte tot drie bouwlagen. Aan De Graeffweg (links in figuur 5) wordt een gebouw ten behoeve van een medisch centrum gerealiseerd. Circa 1.200 m2 bvo wordt ingericht ten behoeve van eerstelijns zorg waarmee ruimte aanwezig is voor een apotheek, huisartsenpraktijk, een diëtiste, fysiotherapeuten, een verloskundige en wijkverpleging.

Grenzend aan de Grotenhuysweg (rechts in figuur 5) wordt een gebouw gerealiseerd waarin ruimte aanwezig is voor maximaal 19 appartementen, bestaande uit sociale huurwoningen.

Het gebouw aan de De Graeffweg bestaat deels uit drie en deels uit twee bouwlagen, voor het gedeelte met twee bouwlagen geldt een maatvoering van maximaal 8 m en voor het gedeelte met drie bouwlagen geldt een maatvoering van maximaal 12 m. Het gebouw grenzend aan de Grotenhuysweg bestaat uit drie bouwlagen waarvoor een maatvoering van maximaal 10 m is opgenomen. Zoals zichtbaar op navolgende afbeeldingen worden voor beide gebouwen parkeervoorzieningen op de begane grond gerealiseerd en is op de bovenzijde van beide gebouwen ruimte voor een dakterras.

2.2.1 Inrichting plangebied

Bij de inrichting van het plangebied is aansluiting gezocht bij de omgeving. Direct grenzend aan de oostzijde van het plangebied bevinden zich woningen van twee bouwlagen en een kap. De bebouwing van het medisch centrum en de appartementen is dusdanig gesitueerd dat het stedenbouwkundig geheel met de omliggende woningen niet wordt verstoord. Het hoogteaccent ligt bij de ingang van het medisch centrum, het oostelijke gedeelte van dit gebouw, grenzend aan de De Graeffweg. Het westelijke gedeelte van dit gebouw en het complex met de appartementen is minder hoog en vormt hiermee de overgang naar de woningen aan de westzijde van het plangebied. Aan de zijde van de Grotenhuysweg is gekozen voor het behoud van de bestaande groenstructuur aan de wegzijde. Het parkeren bevindt zich achter de gebouwen en wordt hiermee aan het straatbeeld onttrokken. Het plan is hiermee in ruimtelijk opzicht goed inpasbaar. Navolgende figuren geven een impressie van de mogelijke bebouwing in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPMCGRAEFFWEG2019-va01_0005.jpg"

Figuur 5. Nieuwe situatie plangebied gezien vanaf de Vlasstraat (Bron: Storimans Wijffels architecten BV, 2017)

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPMCGRAEFFWEG2019-va01_0006.jpg"

Figuur 6. Nieuwe situatie plangebied gezien vanaf De Graeffweg, uitzicht op het medisch centrum. (Bron: Storiman Wijffels architecten BV, 2017)

2.2.2 Verkeersontsluiting

In de toekomstige situatie is er sprake een woonerfsituatie op het terrein (zie figuur 7). Via een eenrichtingsweg vanaf De Graeffweg kan het plangebied ingereden worden. Via de Vlasstraat naar de Grotenhuysweg kan men het plangebied weer uitrijden. Door de ontsluiting van het plangebied op deze manier vorm te geven zijn verkeersbewegingen zo veilig mogelijk gemaakt.

De ontwikkeling van het medisch centrum leidt tot een toename van de verkeersgeneratie. Ook de ontwikkeling van de 19 appartementen leidt tot een toename van het verkeer. Aan de hand van de CROW publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (2012) is uitgerekend wat de verkeersgeneratie van het planvoornemen is.

Purmerend behoort volgens het CBS tot de categorie sterk stedelijke gemeenten. Het plangebied valt onder de noemer 'rest bebouwde kom'. Voor het medisch centrum geldt volgens het CROW een verkeersgeneratie van minimaal 16,0 en maximaal 20,2 motorvoertuigbewegingen per behandelkamer per gemiddelde weekdag. Voor 26 behandelkamers komt dit neer op een verkeersgeneratie van maximaal 525,2 motorvoertuigbewegingen per gemiddelde weekdag.

De appartementen kunnen het beste ingedeeld worden in de categorie 'huur, etage, midden/goedkoop' van het CROW. Hiervoor geldt een kencijfer van minimaal 3,2 en maximaal 4,0 motorvoertuigbewegingen per woning. Voor de 19 appartementen komt dit neer op maximaal 76 motorvoertuigen per gemiddelde weekdag. Hierbij kan worden opgemerkt dat uit het onderzoek van Intermaris, zie Bijlage 2, blijkt dat bijna een kwart van de huurders van volkshuisvester Intermaris niet over een auto beschikt. Het gemiddelde particuliere personenautobezit per huishouden in de omgeving De Graeffweg/Grotenhuysweg is 0,9, zo blijkt uit dit onderzoek.

Alles bij elkaar genomen leidt het planvoornemen (maximaal) tot een verkeersgeneratie van maximaal 601,2 (525,2 + 76) afgerond 601 motorvoertuigen op een gemiddelde weekdag.

Voorheen was een basisschool aanwezig. Een basisschool heeft volgens de kencijfers van het CROW een hogere verkeersgeneratie dan het medisch centrum en de appartementen. De verkeerssituatie van de school speelde zich met name aan de de Grotenhuysweg af, waarbij alleen fietsers het plangebied betraden. Hoewel in de toekomstige situatie de verkeerskundige situatie verandert, auto's en fietsers bevinden zich niet langer nabij maar ook in het plangebied, neemt het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied af. Daarmee leidt de verkeersgeneratie van het planvoornemen niet tot onoverkomelijke problemen voor de verkeerssituatie. Daarom wordt geconcludeerd dat wat betreft het punt verkeersgeneratie het plan uitvoerbaar wordt geacht.

Daarbij moet worden opgemerkt dat nabij het plangebied, aan De Graeffweg, een bushalte aanwezig is. Bezoekers van het gezondheidscentrum en de bewoners van de appartementen hebben op deze manier goede ontsluiting op het openbaar vervoer.

2.2.3 Parkeren

De appartementen en het medisch centrum brengt een vraag naar parkeervoorzieningen met zich mee. In het planvoornemen zijn parkeervoorzieningen opgenomen om in de parkeerbehoefte, voortkomend uit de bouw van het medisch centrum en de appartementen, te voorzien. Het parkeren ten behoeve van de nieuwbouw wordt deels op eigen terrein en deels in de nabije omgeving gerealiseerd. Om de gevolgen van het planvoornemen voor de parkeersituatie inzichtelijk te maken is een parkeeronderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 1.

De vraag of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid kan worden beantwoord aan de hand van de CROW-publicatie nr. 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (2012), waarin de parkeercijfers zijn vermeld. Op basis van deze CROW-publicatie kan worden berekend hoeveel parkeerplaatsen nodig zijn per functie en locatie. De stedelijkheidsgraad van een gebied en de locatie binnen de gemeente is bepalend voor de vraag naar het aantal parkeerplaatsen. Op grond van het inwonertal wordt Purmerend door het CBS als 'sterk stedelijk' aangemerkt. Afhandelijk van de locatie van het bouwplan hanteert het CROW een minimaal en maximaal kencijfer. Het plangebied van dit bestemmingsplan bevindt zich in de 'rest bebouwde kom' van de gemeente.

De gemeente Purmerend heeft haar eigen parkeernormen, die zijn vastgelegd in de Nota Parkeernormen Gemeente Purmerend 2016. De parkeernormen die de gemeente Purmerend hierin toepast, zijn gebaseerd op de meest recente parkeernormen van het CROW. Er wordt hierbij uitgegaan van het gemiddelde parkeercijfer per functie. Voor sociale huur geldt de parkeernorm behorende bij de categorie 40-80 m2 (niet gestapeld)/40-65 m2 (gestapeld).

Uit onderzoek van Intermaris, zie Bijlage 2, blijkt dat de bewoners van Intermaris veelal een lager autobezit hebben dan het gemiddelde per huishouden in Purmerend zoals opgenomen in het CROW. De reden voor het lagere autobezit is te herleiden naar huishoudenssamenstelling en inkomen van de doelgroep. De sociale huurappartementen worden hoofdzakelijk bewoond door eenpersoonshuishoudens met een laag inkomen. Met deze reden is in overleg met de gemeente besloten voor voorliggend voornemen te rekenen met de parkeernormen zoals opgenomen in de Parkeervisie Purmerend, de voorloper van de Nota Parkeernormen Gemeente Purmerend 2016. In deze Parkeervisie is voor appartementen kleiner of gelijk aan 60 m2 gerekend met een parkeernorm van 0,7. Voor de overige woningcategorieën is de publicatie van het CROW aangehouden en is met een parkeernorm van 1,3 per woning gerekend. Voor de behandelkamers van het medisch centrum is gerekend met parkeernormen zoals opgenomen in de CROW-publicatie en is gerekend met een parkeernorm van 2,15 per behandelkamer. Het voornemen maakt 15 appartementen kleiner dan 60 m2 en 4 appartementen groter dan 60 m2 mogelijk. De maximale behoefte van het medisch centrum met 26 behandelkamers en de 19 appartementen bedraagt dan ook 72 parkeerplaatsen. Hierbij is nog geen rekening gehouden met dubbelgebruik.

De gemeente Purmerend houdt rekening met dubbelgebruik van parkeerplaatsen. Onder dubbel of meervoudig gebruik wordt verstaan dat meerdere functies op verschillende momenten gebruik kunnen maken van dezelfde parkeerplaatsen. De tijdstippen waarop de maximale parkeervraag ontstaat is namelijk niet gelijktijdig. De bestaande en nieuwe woningen hebben vooral in de avonden en nachten een hoge parkeervraag, terwijl het medisch centrum juist overdag een hoge vraag kent. Met de realisatie van 30 parkeerplaatsen in het plangebied, waarbij sprake is van dubbelgebruik, is voor de maximale parkeerdruk van 85% er in de ochtend en middagperiode een tekort van respectievelijk 47 en 32 parkeerplaatsen, zie Bijlage 1.

Naast het berekenen van de parkeerbalans aan de hand van de cijfers van het CROW en de gemeentelijk parkeervisie is in het parkeeronderzoek ook een visueel parkeeronderzoek opgenomen waarin op gezette tijden en dagen de parkeerdruk van het gebied is vastgesteld. Met dit onderzoek is gekeken hoeveel openbare parkeerplaatsen in de huidige situatie in de omgeving aanwezig zijn en op welke tijden deze bezet zijn. Uit de waarnemingen, zie Bijlage 1, blijkt dat in de onmiddelijke omgeving parkeerplaatsen gedurende de ochtend en middagperiode beschikbaar zijn. De parkeerdruk is hier zo laag dat voor het medisch centrum en 19 appartementen voldoende parkeergelegenheid wordt geboden om het tekort in het plangebied in deze onmiddelijke omgeving op te kunnen vangen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPMCGRAEFFWEG2019-va01_0007.png"

Figuur 7. Weergave inrichting plangebied (Storimans Wijffels Architecten BV, 11-09-2018)

Met het planvoornemen worden in het plangebied 30 parkeerplaatsen gerealiseerd, zie figuur 7. Een deel van de parkeerbehoefte van het nieuwe medische centrum en de appartementen kan op eigen terrein plaatsvinden. Daarnaast, zo blijkt uit het parkeeronderzoek, kan het overige deel in het omliggende gebied op openbare parkeerplaatsen opgevangen worden. Andersom bieden de parkeerplaatsen in het plangebied in de avonduren ruimte voor parkeren van nabijgelegen woningen. De komst van het medisch centrum en de appartementen met parkeergelegenheid van 30 parkeerplaatsen zorgt voor een verbetering van de parkeerssituatie in de avond- en nachtperiode in de buurt.

De hiervoor genoemde parkeeroplossing is aan de hand van een voorwaardelijke verplichting in de regels behorende bij dit bestemmingsplan opgenomen. Omdat binnen beide voorzieningen (medisch centrum en appartementen) een andere parkeernorm wordt gehanteerd en een deel van de parkeerplaatsen buiten het plangebied worden opgevangen, kan niet direct in het bestemmingsplan een eenduidige parkeernorm worden opgenomen. Daarnaast kunnen in het bestemmingsplan alleen regels worden gesteld aan parkeren binnen het plangebied. Met deze voorwaardelijke verplichting worden, bij het moment van vergunningverlening, in de omgevingsvergunning nadere eisen opgenomen over het aantal te hanteren parkeerplaatsen.

Met het planvoornemen wordt een passende parkeeroplossing in het plangebied en omgeving geboden.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Het kader voor een bestemmingsplan wordt gevormd door diverse nationale, provinciale, regionale en (deel)gemeentelijke nota's. Dit beleid stelt planologische en bestuurlijke beleidskaders (randvoorwaarden) aan de ruimtelijke (on)mogelijkheden voor het plangebied waarmee rekening moet worden gehouden. In dit hoofdstuk wordt voor het plangebied het relevante algemene beleid beknopt samengevat.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 13 maart 2012 is de “Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte” (SVIR) van kracht geworden. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft het integrale kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Het Rijk zet in op topsectoren zoals logistiek, water, hightech, creatieve industrie, chemie en voedsel en tuinbouw, waar de kracht van Nederland ligt ten opzichte van internationale concurrenten. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie doelen uitgewerkt:

  • Vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Verbeteren van de bereikbaarheid;
  • Zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met bovengenoemde doelen zijn dertien nationale belangen aan de orde die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid gekregen op het terrein van de ruimtelijke ordening. De reden hiervoor is dat het kabinet van mening is dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn. Er zijn in het onderhavige plan geen specifieke nationale belangen die een rol spelen in het plangebied.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Per 1 oktober 2012 is deze ladder als motiveringseis in artikel 3.1.6, tweede en derde lid van het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. De Ladder is als instrument waarmee vraag en aanbod van stedelijke functies goed op elkaar afgestemd worden. Per 1 juli 2017 is de ladder aangepast. Het beleid luidt als volgt:

'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied'.

Onderzocht moet worden of er wel behoefte is aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling. Herstructurering en verbetering van bestaande terreinen dan wel transformatie van bestaande gebouwen heeft de voorkeur boven het ontwikkelen van nieuwe terreinen en gebouwen.

Als nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt genoemd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hiervoor kan gekeken worden naar jurisprudentie. Hieruit blijkt dat niet iedere ruimtelijke ontwikkeling als stedelijke ontwikkeling valt te kwalificeren. Of sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de stedelijke ontwikkeling in relatie tot de omgeving.

Er is in beginsel sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als meer dan 11 woningen worden gerealiseerd. Vanaf 12 woningen is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Voor overige stedelijke functies wordt gesteld dat voor andere stedelijke ontwikkelingen in de vorm van een terrein 'in beginsel' geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m2 bedraagt. Bestaat de nieuwe stedelijke ontwikkeling uit een gebouw, dan ligt de ondergrens 'in beginsel' bij een bruto-vloeropperlvakte van minder dan 500 m2. Met het planvoornemen worden onder andere 19 appartementen mogelijk gemaakt. Daarnaast wordt een gezondheidscentrum mogelijk gemaakt van circa 1.200 m2 bvo. Op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten kunnen beide ontwikkelingen worden gezien als nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Aangezien het plangebied vanwege de voormalige school al een maatschappelijke functie heeft, kan wat betreft aard en omvang van de ontwikkeling van het medisch centrum gesteld worden dat geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De oppervlakte van de school betrof circa 2.900 m2 bvo. Een groot deel van het eerdere planologisch-juridisch ruimtebeslag voor de school wordt nu aangewend voor de nieuwe woonbebouwing en het medische centrum. Wat betreft het medisch centrum kan, gezien het bovenstaande, geconcludeerd worden dat geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Het aantal woningen dat met het planvoornemen gerealiseerd wordt is 19 en komt hiermee boven de 'ondergrens' van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Wat betreft de woonfunctie is dan ook sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Met deze reden is hierna een beschrijving van de behoefte naar de woningen opgenomen.

BEHOEFTE

Volkshuisvester Intermaris en de gemeente Purmerend hebben naar aanleiding van het Regionale Actieprogramma (RAP) Stadsregio Amsterdam, paragraaf 3.2.2, prestatieafspraken gemaakt over het aanbieden van voldoende sociale huurwoningen in de gemeente. Deze prestatieafspraken zijn vastgelegd in 'Prestatieafspraken Purmerend 2017-2020'. In deze prestatieafspraken is de beoogde bouw van de appartementen opgenomen en maakt hiermee onderdeel uit van het woningbouwprogramma van de komende jaren.

BESTAAND STEDELIJK GEBIED

Als de woningbouwontwikkeling voorziet in een behoefte en gepland is binnen bestaand stedelijk gebied, dan wordt voldaan aan de ladder. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt:

‘bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing voor wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, en ook de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’.

Op basis van deze definitie is het plangebied aan te merken als een binnenstedelijke locatie. Verdere motivering op dit punt is dan ook niet noodzakelijk.

Gelet op het voorgaande wordt geconcludeerd dat het planvoornemen voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040, Kwaliteit door veelzijdigheid

De Structuurvisie Noord-Holland 2040 bevat het provinciaal ruimtelijk beleid. De hoofddoelstelling is het inspelen op de veranderingen die tot 2040 te verwachten zijn. In de periode tot 2040 zullen verdere globalisering en klimaatverandering grote gevolgen hebben voor Noord-Holland. Ook veranderingen en trends op nationaal en lokaal niveau hebben een grote ruimtelijke impact. Deze veranderingen leiden tot een aantal belangrijke ruimtelijke opgaven en keuzes. In de Structuurvisie worden deze ontwikkelingen en de voornaamste keuzes die de Provincie Noord-Holland zal moeten maken kort toegelicht. Ook wordt geschetst hoe de provincie er in 2040 uit ziet en op welke wijze de Provincie met deze structuurvisie zal bijdragen aan het realiseren van dit toekomstbeeld. De Structuurvisie is vastgesteld op 21 juni 2010 en in werking getreden op 1 november 2010.

Uitgangspunt is om de vraag naar woningen zoveel mogelijk te realiseren binnen het Bestaand Stedelijk Gebied. Dit komt zowel het realiseren van (hoog)stedelijke voorzieningen in de metropoolregio (de petropoitane strategie) als het behouden van regionale/lokale voorzienignen in kleine(re) kernen in het noorden ten goede. Door concentratie worden verkeers- en vervoersnetwerken optimaal benut en wordt een voldoende en gedifferentieerd aanbod van sociaal-culturele voorzieningen behouden. Verdichting brengt een aantal aandachtspunten met zich mee op het gebied van sociaal-maatschappelijke voorzieningen, functiemenging en financiering. Voorzieningen zoals scholen, kantoren en bedrijfsruimten, winkelaanbod, ruimte voor groen, recreatie, sport en zorg zijn onlosmakelijk verbonden met het woonprogramma. Door gevarieerde programma's zijn deze functies binnen het bestaand stedelijk gebied behouden.

Het bepaalde in dit bestemmingsplan is in lijn met de Structuurvisie Noord-Holland 2040.

3.2.2 Provinciale ruimtelijke verordening (2018)

Door Provinciale Staten is op 23 april 2018 de meest recente versie van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld. Hierin zijn de provinciale belangen zoals opgenomen in de Structuurvisie Noord Holland 2040 uitgewerkt in algemene regels. In de laatste wijziging van de Provinciale Verordening zijn onder andere de artikelen met betrekking tot agrarische bouwpercelen, glastuinbouw en de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie aangepast. De gewijzigde PRV is op 2 mei 2018 in werking getreden.

REGIONALE AFSPRAKEN

In de provinciale verordening zijn tevens regels gesteld in aanvulling op de Ladder zoals die in paragraaf 3.1.2 is besproken. De belangrijkste hiervan is dat het initiatief moet passen binnen regionaal gemaakte afspraken. Voor de invulling van deze eis moet worden gekeken naar het Regionale Actie Programma (RAP). In dit verband is aan de orde, dat de gemeente Purmerend in het Regionaal Actieprogramma Stadsregio Amsterdam is opgenomen. Dit actieprogramma is geënt op het samenwerkingsprogramma van de gemeente en gericht op nieuwbouw, betaalbare voorraad en woonruimteverdeling. Vanaf 2016 is de Stadsregio Amsterdam uiteengevallen in de drie deelregio's Amsterdam, Amstelland-Meerlanden en Zaanstreek-Waterland. De gemeente Purmerend valt in de regio Zaanstreek-Waterland.

Voor de regio als geheel wordt de groei van de woningbehoefte in de periode 2017-2027 geraamd op circa 79.500 woningen. Hier staat een harde plancapaciteit van bijna 62.500 woningen tegenover. Voor de RAP-regio als geheel is de woningbehoefte zo groot, dat in vrijwel alle marktsegmenten tekorten zijn. De grootste tekorten doen zich voor bij betaalbare huurwoningen en betaalbare en middeldure koopwoningen.

De ontwikkeling is regionaal afgestemd en als 'vaste plancapaciteit' opgenomen in het RAP. Deze woningbouwontwikkeling wordt gerealiseerd binnen bestaand stedelijk gebied en geeft hiermee invulling aan de gemaakte afspraken.

Het onderhavige bestemmingsplan is daarmee in lijn met deze verordening.

3.2.3 Provinciale Woonvisie 2010-2020

Het provinciale beleid inzake woningbouw is vastgelegd in de Provinciale Woonvisie 2010-2020. Deze woonvisie sluit aan op de structuurvisie en schetst de kaders voor regionaal woonbeleid. Vooral het kwalitatieve aspect van wonen komt in deze visie aan de orde.

De speerpunten van dit beleid zijn:

  • 1. Verbeteren van de afstemming tussen vraag en aanbod voor alle consumenten, en specifiek voor doelgroepen die minder kansen hebben op het vinden van een geschikte woning;
  • 2. Verbeteren van de mate waarin voorzieningen in de woonomgeving aansluiten bij de vraag van bewoners;
  • 3. Verbeteren van de duurzaamheid van het woningaanbod en de woonomgeving.

Het planvoornemen voorziet in sociale huurappartementen in een stedelijk woonmilieu. De appartementen zijn geschikt voor doelgroepen die minder kansen hebben op het vinden van een geschikte woning (starters en senioren). Naast de puur kwantitatieve woningbouwopgave, dragen de appartementen ook bij aan een goede afstemming tussen vraag en aanbod. Het bestemmingsplan sluit aan op het eerste speerpunt uit de Provinciale Woonvisie.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regiovisie Waterland 2040 (Vitaal met Karakter)

Voor de lange termijn heeft de regio een ontwikkelingskader tot 2040 opgesteld, de Regiovisie Waterland 2040. In deze visie staat behoud en zo mogelijk versterking van het kenmerkende authentieke karakter van de regio Waterland voorop, maar wel met de noodzakelijk sociaal-economische en infrastructurele impulsen om de kernen vitaal te houden en het gebied binnen de Metropoolregio Amsterdam bereikbaar te maken. Naast maatregelen om het authentieke karakter van het landelijk gebied te bewaren, vergt dat op vele locaties een forse inspanning in de kwaliteit van de leefomgeving, selectieve uitbreiding voor noodzakelijke sociaal-economische ontwikkelingen en duurzame oplossingen voor beheer en terugdringing van het woon-werkverkeer. Op die manier ontstaat een duurzame vitale regio met een herkenbaar eigen karakter.

Het planvoornemen voorziet in de ontwikkeling van een medisch centrum met naastgelegen huurwoningen. Het gaat om de herontwikkeling van een locatie in bestaand stedelijk gebied waarmee de bestaand wijk vitaal blijft. Het planvoornemen is dan ook in overeenstemming met de regiovisie.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Purmerend 2005-2020

In de Structuurvisie Purmerend 2005-2020, vastgesteld op 2 maart 2006, heeft de gemeenteraad van Purmerend een toetsingskader neergelegd voor gewenste en bestaande ontwikkelingen binnen de gemeente. In de structuurvisie worden vier ambities verwoord die leidend dienen te zijn bij de ontwikkeling van de stad Purmerend tot 2020.

  • 1. Purmerend is het centrum van Waterland. Uiteen wordt gezet dat Purmerend wil investeren in haar functies waarin zij een regionale rol heeft, om de positie als centrum van Waterland te behouden. De manier waarop Purmerend dit wil bereiken is door te investeren in een veelzijdig, herkenbaar en toegankelijk centrum met kwalitatief hoogwaardige openbare ruimte en door te streven naar een hoog niveau van voorzieningen in zowel het centrum als in andere delen van de stad.
  • 2. Purmerend werkt aan een evenwichtigere woon-werkbalans. In de structuurvisie wordt beschreven dat Purmerend voor de werkgelegenheid sterk afhankelijk is van Amsterdam. Dit is een kwetsbaar punt. Belangrijk is daarom dat Purmerend haar economische punten verder ontwikkelt. Dit is onder meer van belang voor jongeren die in Purmerend zijn geboren en zich nu op de arbeidsmarkt gaan begeven, omdat zij meer geneigd zullen zijn om in Purmerend te werken.
  • 3. Purmerend versterkt haar verbindingen in groen, blauw en grijs. Gesteld wordt dat de kwaliteit van de ligging van de stad veel beter benut kan worden. De kwaliteiten van het buitengebied zijn in de wijken ruimschoots aanwezig, maar zijn op het niveau van de stad te weinig herkenbaar en andersom worden de kwaliteiten van de stad daarbuiten nauwelijks (h)erkend. Uiteen wordt gezet dat de aantrekkelijke ligging van Purmerend veel meer benut kan worden om de kwaliteit van het wonen in de stad te verhogen, om de kansen voor toerisme te vergroten en om het beeldmerk van de stad neer te zetten. Tevens wordt gesteld dat het versterken van de stedelijke structuren kan helpen mensen zich meer verbonden te laten voelen met hun stad en om een betere oriëntatie te krijgen op de stad en haar omgeving.
  • 4. Purmerend kiest voor bloei in plaats van groei. Purmerend heeft zich decennia lang gericht op groei. Nu moet de omslag komen naar het investeren in identiteit en kwaliteit. Beschreven wordt dat het doel niet langer is om woningen te bouwen en nieuwe wijken te ontwikkelen, maar toe te werken naar een complete stad die op basis van kwaliteit de concurrentie aan kan met de steden in de omgeving en die toegesneden is op de demografische veranderingen.

In 2013 is de strategische plankaart, behorende bij de structuurvisie Purmerend 2005 - 2020, als eerste stap in het proces om te komen tot en vooruitlopend op een integrale herziening, aangepast aan de actuele stand van zaken. Het betreft een beleidsneutrale actualisering, waarbij op de plankaart de wijzigingen zijn verwerkt, die in de achterliggende periode (sinds 2006) doorgevoerd zijn in of op grond van het gemeentelijk beleid. Deze kaart gaat vergezeld van een toelichting daarop.

Het planvoornemen draagt bij aan de positie van Purmerend als centrum van Waterland, doordat er wordt geïnvesteerd in een hoog niveau van voorzieningen. Het planvoornemen past daarmee binnen de structuurvisie Purmerend 2005-2020.

3.4.2 Ruimte voor Purmerend (omgevingsagenda voor Purmerend richting 2040)

Het stuk 'Ruimte voor Purmerend (omgevingsagenda voor Purmerend richting 2040) is een dynamische agenda die naast politiek-bestuurlijke focus vooral duidelijkheid biedt over de ambities van de gemeente Purmerend. Purmerend heeft de ambitie om uit te groeien tot 'compacte woonstad' met sterke OV-verbindingen naar de hoofdstad, maar ook uitstekende fietsverbindingen naar de omgeving en buitengebied. Een stad waarin de wijken een zelfvoorzienend karakter hebben op het gebied van voorzieningen.

Om dit te bereiken zijn de volgende ambities geformuleerd, die passen bij de kenmerken van Purmerend

(samengevat):

  • De urgentie en noodzaak om verder te bouwen aan woongelegenheid in een grotere diversiteit voorzowel huidige als toekomstige generaties; een flink deel van de opgave dient plaats te vinden in het bestaande stedelijke gebied.
  • Regionale functie van 'de zorg' waarborgen. De compacte en consequente wijkstructuur van Purmerend leent zich al goed voor dagelijkse voorzieningen en zorg (ziekenhuis, EHBO, verpleeghuis, opvang o.m.), voldoende aangepaste huisvesting is ook aanwezig. De ambitie is om deze regionale functie met het oog op de toekomst (vraag naar zorg) te behouden en versterken.
  • Versterking van de toeristische sector door Purmerend als pleisterplaats en verblijfsstad op de kaart te zetten voor iedereen die Laag Holland bezoekt.

Om vorm te geven aan de groei van Purmerend worden scenario's bekeken. Het intensiveren van de bestaande stad en het verstedelijken van de randen wordt gezien als eerste mogelijkheid.

Door het herstructureren van de voormalige schoollocatie naar woningen en een medisch centrum wordt voorzien in de intensivering van de bestaande stad, de ontwikkeling van woonruimte en een verbreding van het aanbod. Het planvoornemen is in lijn met de omgevingsagenda Ruimte voor Purmerend.

3.4.3 Wonen
3.4.3.1 Woonvisie 2017-2022

In de Woonvisie Purmerend 2017-2022 heeft de gemeente haar visie tot 2022 op het gebied van wonen geformuleerd. De gemeente wil een prettige woonstad blijven, de vraag naar woningen van inwoners goed kunnen blijven bedienen en een bijdrage leveren aan de regionale woningbouwopgave. Veel aandacht gaat uit naar de positie van huishoudens die zichzelf niet of moeilijk kunnen redden op de woningmarkt.

In een achttal speerpunten heeft Purmerend deze ambitie verder uitgewerkt, waaronder ook de ambitie om tot 2040 10.000 extra woningen te bouwen. Dit om tevens de kwaliteit van de stad te versterken door

vergroting van de differentiatie van het aanbod en van verschillende woonmilieus en de woningvoorraad meer passend te maken voor de toekomstige bevolkingssamenstelling. Het onderhavige plan past binnen de geschetste speerpunten en ambitie.

3.4.3.2 Woonprogramma uit Structuurvisie 2005-2020

De speerpunten van het Woonprogramma uit de Structuurvisie Purmerend 2005-2020 zijn:

  • meer differentiatie in woonmilieus aanbrengen door toevoegen of herstructureren naar centrumstedelijke woonmilieus, woningen in lage dichtheden, starterswoningen, duurdere huur- en koopwoningen en seniorenwoningen;
  • inzetten op behoud van het suburbane wonen, groen en rustig, dit kan door dit mee te nemen in de plannen voor de herstructurering van de wijken;
  • nieuwe concepten voor het combineren van wonen en zorg ontwikkelen;
  • in cijfers is de woningbouwopgave voor de ISW-regio 2020: 3.000 nieuwbouw en 3.000 ICT (intensiveren, combineren, transformeren), dit is inclusief de autonome vraag van Purmerend.

De ontwikkeling van 19 sociale huurappartementen betreft een herstructurering van een binnenstedelijke locatie. De omliggende woningen betreffen met name rijenwoningen, het toevoegen van de woningen in de wijk zorgt voor een gedifferenteerd woonmilieu. Het planvoornemen past dan ook binnen opgaven zoals geschetst in het woningbouwprogramma.

3.4.4 Duurzaamheidsagenda 2017-2020

Duurzaamheid is een maatschappelijke opgave. Met de duurzaamheidsagenda wordt inhoud gegeven aan de uitgangspunten en aanpak omtrent duurzaamheid door de gemeente Purmerend. Met behulp van

de agenda wordt ingegaan op CO2 reductie (energiegebruik), circulaire economie (afval is grondstof) en biobased economy (vernieuwbare grondstoffen). Uiteindelijk leidt dit tot een klimaatbestendige, duurzame en leefbare stad.

De gemeente zelf heeft een uitgebreid plan opgesteld dat in lijn is met de doelen van het klimaatakkoord

van Parijs en het kabinet. Een belangrijk punt van de gemeente is dat zij samenwerking zoekt met mede-overheden, ondernemers, organisaties en inwoners. Bij ieder bouwplan van 30 woningen of meer, stelt de ontwikkelende partij in overleg met de gemeente Purmerend, een energievisie op stedenbouwkundig niveau op.

De gemeente Purmerend kiest voor een bijdrage aan de volgende getrapte ambities voor 2020, 2030 en 2050. In 2020 een CO2 reductie van 30% ten opzichte van 1990, 14% duurzame energie, en tot 2020 elk jaar een energiebesparing van 2%. In 2030 een CO2 reductie van 40% ten opzicht van 1990 en 27% duurzame energie. En in 2050 een CO2 reductie van 80-90 % ten opzichte van 1990.

Met voorliggend voornemen worden 19 woningen en een medisch centrum mogelijk gemaakt. Een dergelijke energievisie op stedenbouwkundig niveau zoals hiervoor beschreven is dan ook niet noodzakelijk. Desonanks heeft de ontwikkelaar rekening gehouden met een klimaatbestendige, duurzame en leefbare stad. De daken van de gebouwen worden voorzien van sedumdaken. Sedumdaken staan bekend om hun isolerende karakter, koel in de zomer en warm in de winterperiode. Daarnaast hebben deze daken een watervertragende werking en kunnen eventuele hevige regenval opvangen. Verder worden de gebouwen aangesloten op de stadsverwarming en wordt het overige gedeelte van de daken voorzien van zonnepanelen.

3.4.5 Groen en water

De nota Groenkoers, visie en beleid op hoofdlijnen voor het groen van Purmerend (2014) geeft de richting

aan die de gemeente opgaat met het gemeentelijke groen in zijn totaliteit. De essentie ervan is dat ingezet wordt op de verbetering van de kwaliteit van de beplanting om ook op lange termijn over een duurzame groenbasis te beschikken tegen acceptabele kosten.

De Groenkoers schetst het belang van het groen voor de stad als integraal onderdeel van de openbare buitenruimte. Groen is mede bepalend voor de identiteit, het imago, de kwaliteit en de leefbaarheid van de stad.

Uit de nota Groenkoers valt af te leiden dat de groenstructuur langs de Grotenhuysstraat tot de hoofdstructuur (Frame) / Franje behoort. Op basis hiervan is voor het planvoornemen een analyse gemaakt van de te kappen bomen, groencompensatie en een beplantingsvoorstel, zie Bijlage 3.

Te kappen bomen

Bij nieuwe inrichting van het plangebied moeten 15 bomen gekapt worden. Dit zijn 13 bomen die in het plangebied aanwezig zijn en 2 bomen die buiten het plangebied vallen. Van de 13 bomen binnen het plangebied zijn drie bomen, bomen met weinig tot geen economisch of ecologische waarde. Deze bomen hoeven daarom niet gecompenseerd te worden. De appelboom bij de Vlasstraat 5 blijft behouden. Verder staan twee bomen in de hoofdgroenstructuur buiten het plangebied die te dicht op de nieuwe bebouwing komen te staan. Deze bomen worden met die reden ook gekapt. In totaal worden hiermee 12 bomen met een economische of ecologische waarde gekapt, 10 bomen in het plangebied en 2 bomen buiten het plangebied.

Compensatie binnen plangebied

Op eigen terrein worden 7 bomen teruggeplant. De overige drie bomen worden door vier bloempotten op het dak van het appartementengebouw in combinatie met een sedumdak op beide gebouwen gecompenseerd. Een sedumdak zorgt niet alleen voor verkoeling tijdens de zomer, het isoleert ook tijdens de winter. Daarnaast levert het een positieve bijdrage tijdens hevige regenval door de watervertragende werking. Het sedumdak geldt als gehele groencompensatie van het huidige grasveld en heesters.

Compensatie buiten plangebied

Naast de twee bomen buiten het plangebied die omwille van het planvoornemen gekapt moeten worden, staan nog twee bomen. Deze twee bomen verkeren in slechte gezondheid en worden met die reden alsnog gekapt. In totaal worden hiervoor vier jonge bomen teruggeplant. Tevens wordt een bedrag in rekening gebracht ter compensatie van de vervangingswaarde.

3.4.6 Nota vergunningverlening, Toezicht en Handhaving, Purmerend 2016-2019

De Nota Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving zijn de ambities en doelen van de gemeente Purmerend voor toezicht en handhaving in de fysieke leefomgeving aangegeven. Deze nota beschrijft de

bestuurlijke uitgangspunten en beleidskeuzes over de regelgeving op het gebied van het omgevingsrecht, Apv en bijzondere wetten.

De gemeente Purmerend wil een veilige, schone en gezonde woon-, werk- en leefomgeving voor haar burgers en bedrijven. Dat wil de gemeente bereiken door de duurzaamheid, veiligheid en leefbaarheid te

vergroten en te waarborgen.

Om dit te bereiken zijn de volgende ambities geformuleerd:

  • De gemeente Purmerend voert haar taken op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving op een professionele wijze en een kwalitatief adequaat niveau uit. Het huidige niveau van taakuitvoering blijft gehandhaafd.
  • Bij de uitvoering van de taken op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving, wordtzoveel mogelijk “van buiten naar binnen” gewerkt. De context is richtinggevend voor datgene wat we doen. Toezicht en handhaving binnen de fysieke leefomgeving wordt waar mogelijk wijkgericht uitgevoerd.

Een uitwerking hiervan is te vinden in de Nota Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving. De opgenomen uitgangspunten en beleidskeuzes zijn eveneens op het werkveld van de ruimtelijke ordening

van toepassing.

3.4.7 Nota planoverschrijdende ruimtelijke openbare faciliteiten

Dit bestemmingsplan bevat een of meerdere bouwplannen zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 Bro. Voor deze bouwplan(nen) geldt een uit hoofde van de afdeling 'grondexploitatie' van de Wet ruimtelijke ordening (voortaan: Grondexploitatiewet) plicht tot kostenverhaal. Deze plicht houdt in dat de aan bouwplannen gerelateerde kosten van de grondexploitatie verzekerd moeten worden alvorens het bestemmingsplan wordt vastgesteld. Samen met de Grondexploitatiewet geeft specifiek gemeentelijk beleid invulling aan het kostenverhaalbeleid in Purmerend. Het specifieke beleid is neergelegd in de Nota planoverschrijdende ruimtelijke openbare faciliteiten, en in 'ad hoc' aanvullingsbesluiten voor een aantal ontwikkelingslocaties. Uit dit gemeentelijke beleid vloeit voort dat onder de te verhalen kosten ook een bijdrage wordt meegenomen voor de kosten van bouwplanoverschrijdende openbare faciliteiten (bovenwijkse voorzieningen, bovenplanse verevening/kosten en bijdragen aan ruimtelijke ontwikkelingen).

Opname van nieuwe ontwikkelingen in dit bestemmingsplan is om deze redenen pas mogelijk als het blijkt dat de kosten van de grondexploitatie verzekerd zijn. Kosten kunnen worden verzekerd wanneer de gemeente deze kosten in haar begroting opneemt, wanneer de gemeente een exploitatieplan vaststelt, of wanneer de gemeente en de particuliere grondexploitant die het bouwplan gaat realiseren een anterieure overeenkomst sluiten. De voorkeur van de gemeente gaat uit naar het verzekeren van de kosten via een anterieure overeenkomst. In hoofdstuk 5 zal concreet worden ingegaan op de vraag hoe de kosten van de grondexploitatie gerelateerd aan de in dit bestemmingsplan opgenomen bouwplan(nen) verzekerd zijn.

Hoofdstuk 4 Planologische randvoorwaarden

4.1 Archeologie en cultuurhistorische waarden

4.1.1 Beleidskader

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat, wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Het doel hiervan is om cultuurhistorische belangen meer te laten meewegen in de ruimtelijke ordening. Hiertoe is op 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, waarbij dit voorschrift in artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a is opgenomen. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

De gemeente Purmerend heeft op 19 september 2017 haar Erfgoedverordening vastgesteld. Deze verordening is een vernieuwde versie van de versie uit 2010. Het monumentenbeleid en het archeologiebeleid komen in deze verordening samen. Behorend bij deze verordening is de Erfgoedkaart. Binnen deze kaart is een onderverdeling gemaakt in vier themakaarten:

  • De cultuurhistorische waardenkaart;
  • De archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart;
  • Stedenbouwkundige perioden;
  • Straten van Purmerend.

Archeologie

De archeologische beleidskaart is een geactualiseerde versie van de versie uit 2009. Op de kaart worden zones aangegeven met verschillende verwachtingen: hoge, middelhoge of lage verwachting. De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor het opstellen van een beleidsadvieskaart, die vervolgens kan worden gebruikt voor de toetsing van ruimtelijke plannen op de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden.

Op een locatie met een lage archeologische verwachtingswaarde is er geen noodzaak om een verkennend archeologisch onderzoek uit te voeren voordat nieuwe bouwactiviteiten plaatsvinden. Op locaties met een hoge en middelhoge verwachtingswaarde dient bij grondwerkzaamheden eerst een verkennend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd door een hiertoe gecertificeerd bureau.

Cultuurhistorie

Onderdeel van de nota is ook een cultuurhistorische waardenkaart. De Cultuurhistorische waardenkaart toont het bovengrondse erfgoed van Purmerend en is een bron van informatie over het Purmerendse verleden en zijn objecten. Op deze kaart is het volgende opgenomen:

  • Het bestaande erfgoed van Purmerend: rijks- en gemeentelijke monumenten, behoudenswaardige panden in de binnenstad, stolpboerderijen en historisch-geografische elementen zoals oude waterlopen, wegen, terreinen en groen. Maar ook moderne bouwwerken staan op deze kaart. Deze objecten hebben de potentie om in de toekomst uit te groeien tot waardevol cultureel erfgoed.
  • Een selectie van het verdwenen erfgoed. Dit zijn: de voormalige marktplaatsen, stadspoorten en bouwwerken die een rol van betekenis hebben gespeeld in de geschiedenis van Purmerend. Deze elementen zijn een inspiratiebron voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
  • Een selectie van gebouwen die om een of andere reden als bijzonder zijn aan te merken in het licht van de Purmerendse geschiedenis.

De Cultuurhistorische Waardenkaart is een dynamische kaart. Dat wil zeggen dat deze na vaststelling door de raad niet onveranderlijk is. Beschrijvingen kunnen worden aangepast als nieuwe, relevante informatie beschikbaar komt. Ook kunnen nieuwe elementen aan de kaart worden toegevoegd, als deze voldoen aan de criteria. Bekende (gebouwde monumenten en archeologisch beschermde gebieden) en nog niet bekende cultuurhistorische waarden worden op deze kaart opgenomen.

4.1.2 Analyse

Archeologie

De Archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart van de gemeente Purmerend is online te raadplegen. Het plangebied is gelegen binnen een gebied met lage verwachtingswaarden. Dit betekent dat de kans klein is dat ter plaatse archeologisch relevante waarden aanwezig zijn. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat archeologisch onderzoek niet nodig is. Dit standpunt is uitgangspunt geweest in het momenteel vigerende bestemmingsplan 'De Purmer 2016', waarin voor deze locatie geen archeologische dubbelbestemming is opgenomen.

Cultuurhistorie

Voor de mogelijk aanwezige cultuurhistorische waarden in het plangebied is de Cultuurhistorische waardenkaart geraadpleegd. Uit deze kaart komt naar voren dat in en in de nabijheid van het plangebied geen cultuurhistorische objecten aanwezig zijn.

4.1.3 Conclusie

Er zijn geen archeologische en cultuurhistorische belemmeringen die in de weg staan aan de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.

4.2 Bodemkwaliteit

4.2.1 Beleidskader

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat in de toelichting van een plantype onder meer moet worden ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan. Een onderzoek naar de bodemgesteldheid maakt hiervan deel uit. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. In de bestaande stad is dit niet in alle gevallen mogelijk in verband met de aanwezigheid van eventuele historische verontreinigingen. Teneinde maatschappelijke en/of ruimtelijke ontwikkelingen niet onnodig te frustreren als gevolg van de aanwezigheid van bodemverontreiniging, is het mogelijk om onder voorwaarden bestemmingen op een verontreinigde bodem te realiseren.

Een en ander is ook verwoord in het in 2009 door burgemeester en wethouders vastgestelde bodembeleidsplan van de gemeente Purmerend en het hieraan gekoppelde bodembeheerplan en bodemkwaliteitskaart. Met deze instrumenten wordt invulling gegeven aan de gemeentelijke taak met betrekking tot actief bodembeheer.

In 2002 heeft de gemeente de actie tankslag afgerond, waarbij burgers, bedrijven en instellingen in de gelegenheid zijn gesteld om een op hun perceel aanwezige tank te melden (wettelijke verplichting) en vervolgens te saneren. Het valt echter niet uit te sluiten dat zich in het plangebied nog één of meerdere tanks bevinden die niet zijn aangemeld. Hierop is het Activiteitenbesluit van toepassing. Nieuwe gevallen worden per geval beoordeeld en zo nodig wordt handhaving ingezet teneinde de ondergrondse tank en eventuele bodemverontreiniging te saneren.

Ook is binnen de gemeente een bodeminformatiesysteem aanwezig. In dit systeem is de bij de gemeente bekende bodeminformatie geregistreerd. Dit systeem wordt ook in het kader van de bodemtoets bij bouwaanvragen regelmatig geraadpleegd en voortdurend geactualiseerd met nieuwe onderzoeksgegevens of geplande en gerealiseerde bodemsaneringen.

Door het vaststellen van het bodembeleid, het bodembeheerplan en de bodemkwaliteitskaart heeft de gemeente invulling gegeven aan haar beleidsvrijheid op het gebied van bodemtaken. Bij procedures voor ruimtelijke plannen kunnen deze instrumenten ingezet worden, waardoor er in de praktijk steeds minder vaak bodemonderzoek en bodemsanering dient te worden uitgevoerd.

De mogelijkheid om op verontreinigde grond te kunnen bouwen dient per geval te worden beoordeeld. De Wet bodembescherming biedt de kaders waarbinnen gehandeld dient te worden. Afhankelijk van de verontreinigingssituatie, is de gemeente dan wel de provincie het bevoegd gezag. In het geval dat de gemeente het bevoegd gezag is, kan het bouwen op verontreinigde bodem geregeld worden in de omgevingsvergunning. Dit is in alle gevallen maatwerk. Indien de bevoegdheid ligt bij de provincie, dan dient bij de provincie goedkeuring te worden gevraagd voor het geschikt maken van een verontreinigde bodem voor een beoogd gebruik. De aanvraag voor goedkeuring wordt door de provincie beoordeeld en als beschikking gepubliceerd. Indien noodzakelijk worden aanvullend saneringsvoorschriften in de omgevingsvergunning opgenomen. De beschikking is hiervoor leidend.

Wat betreft de concrete ontwikkelingen dient in geval van functiewijziging onderzoek te worden verricht naar de bodemkwaliteit. Bij de vaststelling van wijzigingsplannen dient aandacht te worden besteed aan de bodemgesteldheid.

4.2.2 Analyse

Een verkennend bodemonderzoek 'Verkennend bodemonderzoek Graeffweg 70 te Purmerend' (Bijlage 4)  is uitgevoerd naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Op basis van de onderzoeksresultaten kan worden gesteld dat de bodem ter plaatse vrij is van verontreiningen. Tijdens hetzelfde onderzoek is op het maaiveld en in de bodem geen asbestverdacht materiaal aangetroffen.

4.2.3 Conclusie

De bodemkwaliteit van het plangebied vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.3 Externe veiligheid

4.3.1 Beleidskader

In het kader van ruimtelijke procedures conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient het aspect externe veiligheid in acht te worden genomen. Het gaat hierbij om risico's ten aanzien van het vervoer, de opslag en het bewerken van gevaarlijke stoffen. De risico's met betrekking tot gevaarlijke stoffen worden geduid in het zogenaamde Plaatsgebonden risico (PR) en het Groepsrisico (GR). Het groepsrisico dient in veelal de meeste ruimtelijke procedures verantwoord te worden. De verantwoording is erop gericht om een weloverwogen besluit te nemen over het groepsrisico. Het uiteindelijke besluit is aan het bevoegd bezag.

4.3.2 Analyse

In het kader van de externe veiligheid is de Risicokaart Noord-Holland geraadpleegd. Hieruit blijkt dat in of in de nabijheid van het plangebied, langs de Vlasstraat, twee hogedruk aardgastransportleidingen zijn gelegen. Voor het overige zijn geen risicobronnen in de nabijheid aanwezig, zoals ook op onderstaande afbeelding is te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPMCGRAEFFWEG2019-va01_0008.png"

Figuur 8. Uitsnede Risicokaart Noord-Holland (2017)

Onderzocht is of met het planvoornemen kan worden voldaan aan de risiconormen voor de externe veiligheid, zoals die zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Het resultaat bestaat uit een korte notitie 'Risicoberekeningen hoge druk aardgas leiding, Gezondheidscentrum en appartementen Graeffweg Purmerend' (Bijlage 5).

Uit dit onderzoek blijkt dat het plan in het invloedsgebied van de hoge druk aardgasleidingen W-570-01 deel 1 en de W-570-31 deel 1 ligt. Het externe veiligheidsbeleid voor hogedruk aardgasleidingen is omschreven in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het externe veiligheidsbeleid voor buisleidingen is in lijn gebracht met het beleid voor inrichtingen en voor vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor. In het Bevb wordt gebruik gemaakt van de begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Tevens geldt een belemmeringenstrook van 4 of 5 meter aan weerszijde van de leiding die vrij moet blijven van bebouwing.

Bij veel ruimtelijke besluiten moet de hoogte van het groepsrisico verantwoord worden. Dit wordt de verantwoordingsplicht van het groepsrisico genoemd. Bij de verantwoordingsplicht met betrekking tot buisleidingen kan op basis van het BEVB (art. 12) sprake zijn van een volledige verantwoordingsplicht of een beperkte verantwoordingsplicht. De volledige verantwoording geldt als de maximale overschrijdingsfactor van het groepsrisico ten opzichte van de oriënterende waarde kleiner is dan 0,1 en de toename van het groepsrisico minder dan 10% bedraagt. In alle andere gevallen geldt hiervoor een beperkte verantwoordingsplicht. Dit houdt in dat in dat geval alleen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd hoeven te worden. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de aardgasleidingen, verantwoording van het groepsrisico is dan ook vereist.

Plaatsgebonden risico

Uit de berekeningen blijkt dat voor geen van de leidingen een PR 10-6 contour bestaat. De leidingen vormen geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

Groepsrisico

Er vindt ter plaatse van het plangebied in de huidige en in de toekomstige situatie geen overschrijding van de oriëntatiewaarde plaats als gevolg van de W570-01 deel 1 en de W- 570-31 deel 1.Het groepsrisico neemt als gevolg van de ontwikkeling toe en blijft zowel in de huidige als in de toekomstige situatie ruim lager dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Dit betekent dat op basis van artikel 14 van BEVB beperkte verantwoording nodig is en de veiligheidsregio om advies moet worden gevraagd. Deze beperkte verantwoording wordt bij het bestemmingsplan gesloten en wordt ter besluitvorming voorgelegd aan de gemeenteraad.

Veiligheidsregio Zaanstreek - Waterland

De verantwoording van het groepsrisico en het onderzoek externe veiligheid is voorgelegd aan de veiligheidsregio Zaanstreek - Waterland. Op 18 september heeft de veiligheidsregio haar advies uitgebracht, zie Bijlage 6. In verband met de nabij gelegen hogedrukaardgasleiding adviseert de veiligheidsregio de volgende maatregelen te overwegen:

  • de nieuwe gebouwen voorzien van (nood)uitgangen die van de risicobron af zijn gericht;
  • voorafgaand aan graafwerkzaamheden op/naast de buisleiding het personeel van het medisch centrum en bewoners in de omgeving op de hoogte te stellen van de gevaren van een ondergrondse aardgasleiding en een handelingsperspetief meegeven;
  • gerichte risicocommunicatie voor personeel van het medisch centrum over externe calamiteiten en bijbehorende handelingsperspectieven.

Het plangebied is daarnaast goed bereikbaar en de bluswatervoorziening is op orde. Voor de nieuwe gebouwen is het nodig om de brandveiligheidsmaatregelen, inclusief de bluswatervoorziening, te beoordelen bij de omgevingsvergunning.

4.3.3 Conclusie

Voorgaande adviezen zijn meegenomen in de definitieve ontwerpen van de gebouwen. De wet- en regelgeving met betrekking tot het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan. De beperkte verantwoording van het groepsrisico wordt ter besluitvorming voorgelegd aan de gemeenteraad.

4.4 Geluid

4.4.1 Wegverkeerslawaai
4.4.1.1 Beleidskader

De Wet geluidhinder (hierna Wgh) schrijft voor dat in ruimtelijke plannen die betrekking hebben op het realiseren van geluidgevoelige objecten (zoals woningen) binnen een geluidzone van een weg, dan wel de wijziging van of realisatie van nieuwe verkeerswegen, onderzocht wordt of op de gevel van gebouwen de maximaal toegestane geluidsbelasting niet wordt overschreden. Met dit planvoornemen wordt de realisatie van nieuwe geluidgevoelige objecten (appartementen) binnen de geluidszone van drie wegen mogelijk gemaakt, waardoor akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd.

Langs alle wegen bevinden zich, als gevolg van de Wgh, geluidszones, met uitzondering van woonerven en 30 km/h-gebieden. Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. De zonebreedte is afhankelijk van een binnen of buitenstedelijke ligging en de hoeveelheid rijstroken van de weg en wordt gemeten uit de rand van de weg. Een naast die rijstrook liggend fietspad ligt dus ook in die zone. Ook een vluchtstrook, niet zijnde een rijstrook, ligt in de zone. De ruimte boven en onder de weg behoort ook tot de zone.

Met de wijziging van de Wgh per 1 juli 2012 is een nieuw 'reken- en meetvoorschrift geluid 2012' gepubliceerd. In dit voorschrift is onder andere vastgelegd hoe en onder welke omstandigheden optredende geluidsniveaus in het kader van de Wgh worden vastgesteld en hoe akoestische onderzoeken worden uitgevoerd. Dit voorschrift geldt voor industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Ook is daarin geregeld hoe de geluidbelasting in het kader van Hoofdstuk 11 Geluid (Geluidproductieplafonds rijksinfrastructuur hierna gpp's) moet worden bepaald. Gpp's stellen een heldere grens over de toelaatbare hoeveelheid geluid van rijksinfrastructuur en voorkomen een onbelemmerde groei van het geluid door toenemend verkeer. De beheerder van de weg moet zorg dragen voor de naleving van deze geluidproductieplafonds. Dat betekent dat de wegbeheerder bij bijvoorbeeld een forse groei van de verkeersintensiteit in actie zal moeten komen en geluidreducerende maatregelen moet treffen.

Voor het bouwen van woningen binnen de invloedssfeer van snelwegen verandert er weinig. Met de voorgaande regels werd de geluidsbelasting berekend op basis van verkeerstellingen en een toekomstprognose. Met de nieuwe regels moet er gebruik gemaakt worden van het 'geluidregister' waarin alle relevante informatie ten aanzien van verkeersintensiteit, wegdekken en bijvoorbeeld schermen staan. Vanaf nu is er een 'geluidregister' waarin precies staat hoeveel geluid een weg en spoorlijn mag maken Daarnaast is het nieuwe 'reken- en meetvoorschrift geluid 2012' van kracht geworden ter vervanging van de versie uit 2006. Voor provinciale en gemeentelijke wegen gelden vooralsnog geen geluidproductieplafonds.

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De voorkeursgrenswaarde mag in principe niet worden overschreden. Indien uit akoestisch onderzoek blijkt dat deze voorkeursgrenswaarde wel wordt overschreden, is onderzoek naar maatregelen gericht op het verminderen van de geluidsbelasting op de gevels van geluidgevoelige objecten noodzakelijk. Onderscheid wordt gemaakt in maatregelen aan de kant van de bron (bijvoorbeeld geluidsreducerend asfalt), maatregelen in het overdrachtsgebied (bijvoorbeeld geluidsschermen), maatregelen aan de kant van de geluidsontvanger (bijvoorbeeld geluidsdove gevels) of het vergroten van de afstand tussen de geluidsbron en de ontvanger.

Zijn maatregelen onvoldoende doeltreffend, dan wel ontmoeten deze maatregelen overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard, dan kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek tot vaststelling van (een) hogere waarde(n) worden ingediend bij burgemeester en wethouders van de gemeente Purmerend. Deze hogere grenswaarde mag, afhankelijk van de situatie, een bepaalde waarde niet te boven gaan (uiterste grenswaarde). De uiterste grenswaarde voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen langs bestaande wegen in binnenstedelijk gebied bedraagt 63 dB.

Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Voor wegen met een snelheid lager dan 70 km/h geldt een aftrek van 5 dB. Voor wegen met een maximumsnelheid van 70 km/h of meer geldt een aftrek van 2 dB. Op alle in akoestische onderzoeken worden genoemde geluidsbelastingen is deze aftrek toegepast, tenzij anders vermeld.

4.4.1.2 Analyse

Nieuwe woningen en een medisch centrum zijn geluidgevoelige objecten in de zin van de Wet geluidhinder. In het voorliggende plan gaat het om wegverkeerslawaai als gevolg van wegverkeer op de Graeffweg (50 km/uur) en de Grotenhuysweg (50 km/uur). De zuidelijk gelegen Vlasstraat betreft een woonerf waarvoor geen geluidzone geldt. Ten behoeve van het planvoornemen akoestisch onderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 7.

Uit het onderzoek blijkt dat de te realiseren appartementen en het medisch centrum niet aan de wettelijke eisen wat betreft geluidhinder en verkeerslawaai voldoen. De geluidbelasting bedraagt ten hoogste 58 dB voor de woningen en behandelkamers op de hoek van De Graeffweg - Grotenhuysweg. De overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting bedraagt maximaal 10 dB voor de appartementen vanwege de Grotenhuysweg en 7 dB voor het medisch centrum vanwege de De Graeffweg. De gemeente kan in een dergelijke situatie een hogere waarden tot ten hoogste 63 dB vaststellen.

Conform beleid van de gemeente kan pas een hogere waarde worden verleend als voldaan wordt aan de hoofdcriteria uit het Besluit geluidhinder. De in dit Besluit gestelde voorwaarden hebben betrekking op het onvoldoende doeltreffend zijn van de mogelijke bron- en overdrachtsmaatregelen, dan wel op het ontmoeten van overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke of financiële aard.

De volgende maatregelen aan de weg of overdrachtsgebied zijn overwogen:

  • vergroting afstand bron-waarneempunt.
    Wanneer de locatie van het gebouw nog niet vastligt kan overwogen worden hier in te schuiven. In het planvoornemen zijn echter al concrete plannen aanwezig waardoor de afstand tussen bron en waarneempunt niet vergroot kan worden;
  • maatregelen in het overdrachtsgebied of aan de bron.
    Het oprichten van schermen en/of wallen langs de betreffende wegen zijn om stedenbouwkundige en landschappelijke redenen niet gewenst en financieel niet haalbaar. Het toepassen van geluidreducerend asfalt is geen doeltreffende maatregelen omdat dit resulteert in slechts een vermindering van 3 tot 4 dB;
  • verleggen verkeersstromen.
    Het verleggen van verkeersstromen is niet mogelijk omdat de wegen onderdeel uit maken van de hoofwegenstructuur van Purmerend.

Behalve maatregelen aan de weg of het overdrachtsgebied kan ook overwogen worden maatregelen aan de gevel te treffen. In het traject van de omgevingsvergunning voor het bouwen van de betreffende gebouwen dient de aard en mate van isolatie van de gevels te worden bepaald. Mogelijk zijn geluidisolerende maatregelen aan de betreffende gevels van de appartementen mogelijk.

Op 18 april 2019 heeft de gemeente Purmerend een besluit tot vaststelling van een hogere grenswaarde in het kader van de wet Geluidhinder genomen.

4.4.2 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.5 Geur

4.5.1 Beleidskader

In het milieubeleidsplan van gemeente Purmerend, periode 2012 – 2016, wordt geen toetsingskader op basis van geurpercentielen gepresenteerd. Als toetsingskader voor het onderwerp geur wordt het geurbeleid van Provincie Noord-Holland gehanteerd.

In het Provinciaal Milieubeleidsplan van provincie Noord-Holland staat het geurbeleid voor 2015-2018. De doelstelling van dit beleidsplan met betrekking tot geur is toewerken naar een verwaarloosbare geurhinder in Noord-Holland. Om de doelstelling te behalen is de Beleidsregel beoordeling geurhinder inrichtingen provincie Noord-Holland opgesteld. Deze beleidsregels beschrijft hoe de provincie beoordeelt bij vergunningaanvragen door bedrijven.

4.5.2 Analyse

Het medisch centrum en de appartementen kunnen volgens de beleidsregel van de provincie Noord-Holland beschouwd worden als geurgevoelige objecten. Andersom zijn de twee functies geen geurveroorzakende objecten. Daarnaast zijn in en in de omgeving van het plangebied geen geurveroorzakende objecten aanwezig. Gezien de aard van het project waarvoor het onderhavige bestemmigsplan wordt opgesteld, speelt geur dan ook geen rol.

4.5.3 Conclusie

Voor het onderhavige bestemmingsplan hoeft geen onderzoek gedaan te worden naar mogelijke geurhinder.

4.6 Luchtkwaliteit

4.6.1 Beleidskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit een oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Op 15 november 2007 is wet- en regelgeving in werking getreden die tezamen bekend staat onder de naam 'Wet luchtkwaliteit'. Op basis van deze wetgeving kunnen ruimtelijk-economische initiatieven worden uitgevoerd als aan één of meer voorwaarden wordt voldaan:

  • grenswaarden niet worden overschreden;
  • de luchtkwaliteit per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft;
  • het initiatief niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit;
  • het initiatief is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
4.6.2 Analyse

De ontwikkeling van het medisch centrum leidt tot een toename van de verkeersgeneratie. Ook de ontwikkeling van de 19 appartementen leidt daarnaast tot een toename van het verkeer. Aan de hand van de CROW publicatie 317, kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, is uitgerekend dat het planvoornemen een toename van maximaal 601 motorvoertuigbewegingen per weekdag oplevert.De berekening is opgenomen in paragraaf 2.2.

Met gebruikmaking van het NIBM-tool is vervolgens nagegaan of deze toename een betekenisvolle verslechtering van de luchtkwaliteit veroorzaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPMCGRAEFFWEG2019-va01_0009.png"

Uit bovenstaande berekening kan worden opgemaakt dat het plan de grens voor Niet in betekenende mate (NIBM) van 1,2 niet overschrijdt. Het project waarvoor het onderhavige plantype wordt opgesteld draagt niet bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit.

4.6.3 Conclusie

Voor het onderhavige plantype hoeft geen onderzoek gedaan te worden naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit. Het plan is op dit aspect uitvoerbaar.

4.7 Milieu-effectrapportage

4.7.1 Beleidskader

Voor bepaalde grootschalige ontwikkelingen op het gebied van woningen, bedrijvigheid en infrastructuur dient op grond van het Besluit milieu-effectrapportage 1994 een milieu-effectrapportage opgesteld te worden. Hierin moet worden aangegeven wat de gevolgen zijn van de ontwikkelingen voor het milieu. In het Besluit m.e.r. is aangegeven in welke gevallen er onderzoek gedaan moet worden. Afhankelijk van de grootte van het project zijn er twee mogelijkheden:

  • 1. bij een project dat voorkomt in onderdeel C van de bijlage van het Besluit m.e.r. en boven de daargenoemde drempelwaarden uitkomt, geldt een directe m.e.r.-plicht. In dat geval dient een m.e.r.opgesteld te worden. Dit geldt ook voor een project die onder de drempelwaarden genoemd inonderdeel C blijft, maar boven de drempelwaarden die in onderdeel D gegeven worden ligt en waarvoor een (kaderstellend) bestemmingsplan opgesteld wordt.
  • 2. indien er geen directe m.e.r.-plicht geldt, kan er wel een vormvrije m.e.r.-beoordelingsplicht gelden. Dit geldt voor projecten die in onderdeel D genoemd worden en niet boven de drempelwaarde uitkomen. Hierbij moet worden onderzocht of er sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Er gelden geen vormvereisten, maar wel inhoudelijke vereisten: de criteria uit bijlage III van de Europese richtlijn moeten in acht worden genomen. Als de uitkomst is dat het uitgesloten is dat er belangrijke gevolgen voor het milieu zijn, dan dit moet in de toelichting van het bestemmingsplan worden gemotiveerd. Zijn belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu niet uitgesloten, dan geldt een m.e.r.-plicht.
4.7.2 Analyse

De voorgenomen activiteit is niet opgenomen in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en is daarom niet aan te merken als een activiteit waarvoor een directe m.e.r.-plicht bestaat. Het is wel opgenomen in onderdeel D (categorie D.11.2) van bijlage II van het Besluit m.e.r. De activiteit betreft een stedelijk ontwikkelingsproject, maar het valt onder de drempelwaarden die hier genoemd worden.

  activiteiten   gevallen   Besluit  
D.11.2   De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.   In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
1. een oppervlakte van 100 hectare of meer, 2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.  
De vaststelling van het plan, bedoel in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening -> het bestemmingsplan  

Dit betekent dat het verplicht is een vormvrije m.e.r-beoordeling uit te voeren. De inhoudelijke eisen voor deze beoordeling staan benoemd in bijlage III van de Europese richtlijn m.e.r. Hierin staat dat de voorgenomen activiteiten aan de volgende drie aspecten moeten worden getoetst:

1. kenmerken van het project;

2. plaats van het project;

3. kenmerken van het potentiële effect.

De kenmerken van het voornemen en de potentiële effecten

Het plan omvat de bouw van 19 woningen en medisch centrum met 26 behandelkamers en blijft hiermee ver onder de hierboven genoemde drempelwaarden. Hierbij kan er van worden uitgegaan, gelet op de kenmerken en de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect, dat dit niet gepaard gaat met een grote toename van verkeersintensiteiten en daarmee geen negatieve belasting van het milieu (geluid, luchtkwaliteit) heeft, ten opzichte van de huidige situatie waarbij sprake is van een voormalige school in het plangebied.

De plaats van de uitbreiding (ligging ten opzichte van gevoelige gebieden)

Het plangebied ligt in de bebouwde kom. Het plangebied ligt niet in de nabijheid van beschermde natuurgebieden.

De conclusie op grond van het bovenstaande is, dat geen belangrijke nadelige gevolgen worden verwacht.

4.7.3 Conclusie

Gezien de kenmerken van de potentiële effecten van het voornemen in combinatie met de kenmerken/gevoeligheid van de omgeving waarin deze optreden, is de impact van het plan op het milieu gering te noemen. Het is dus niet noodzakelijk om een m.e.r. op te starten.

4.8 Milieuzonering

4.8.1 Beleidskader

Milieuzonering legt een relatie tussen de milieuaspecten van een bedrijf - geluid, geur gevaar en stof - en de omgeving. Daarnaast is de mate waarin een bedrijfstype personen- of goederenverkeer genereert mede bepalend voor de mate van hinder, en dus voor de mogelijkheid tot vestiging of uitbreiding. Bij milieuzonering staan vier vragen centraal:

  • Welke afstand is aanvaardbaar tussen nieuwe bedrijven en nieuwe woningen?
  • Welke afstand is aanvaardbaar tussen nieuwe bedrijven en bestaande woningen?
  • Welke afstand is aanvaardbaar tussen bestaande bedrijven en nieuwe woningen?
  • Mag een concreet bedrijf zich op een bepaalde locatie vestigen?

Voor het opstellen van een milieuzonering hanteert de gemeente Purmerend de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.

Afgewogen moet worden of ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefklimaat gerealiseerd kan worden. Bij de onderzoeken ten behoeve van het bestemmingsplan moet rekening gehouden worden met de planologische mogelijkheden, het is niet voldoende alleen de feitelijke situatie te beoordelen.

4.8.2 Analyse

Zowel het medisch centrum als de woningen kunnen worden beschouwd als milieugevoelige objecten. Aan de andere kant kunnen medische centra ook hinder opleveren voor andere milieugevoelige objecten. Voor medische centra wordt in de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) geadviseerd een richtafstand van tien meter aan te houden naar andere hindergevoelige inrichtingen vanwege het aspect geluid. Hierbij is op te merken dat het gaat om richtafstanden, gemotiveerd kan hiervan worden afgeweken.

De afstand van de bestemming van het medisch centrum en de gevel van de nabijgelegen woning aan de De Graeffweg betreft 8 meter en voldoet hiermee niet aan de te hanteren richtafstand. Het medisch centrum zal met name overdag mogelijk geluidhinder veroorzaken.

Het medisch centrum wordt binnen de huidig geldende bestemming 'Maatschappelijk' mogelijk gemaakt. De bouwplannen wijken alleen wat betreft bouwhoogte af van het bepaalde in de bestemmingsregels. In de huidige juridisch-planologische regeling is het gebruik van de gronden voor een medisch centrum al mogelijk.

Voor de voormalige school die op deze locatie aanwezig was en die binnen de geldende bestemming 'Maatschappelijk' hier ook toegestaan is, geldt een te hanteren grootste richtafstand van 30 meter vanwege het aspect geluid. De bestemming 'Maatschappelijk' van de school lag op een afstand van circa 4,5 m van de gevel van de nabijgelegen woning. De geluidhinder die een school mogelijk op levert vindt met name overdag plaats.

Hoewel in de toekomstige situatie niet kan worden voldaan aan de te hanteren richtafstand, verbetert de situatie wat betreft het aspect geluid ten opzichte van de voormalige feitelijke situatie. Een medisch centrum levert namelijk minder (geluids)hinder op dan een school. De juridisch-planologische situatie wat betreft het woon- en leefklimaat van de nabijgelegen woningen verbetert ook. Hoewel de functies in de huidige juridisch-planologische situatie ook mogelijk zijn, komt het toekomstige bouwvlak van de bestemming 'Maatschappelijk' op grotere afstand van de naastgelegen woning te liggen. In de nabijheid van het plangebied is geen andere bedrijvigheid aanwezig dat eventuele hinder voor het medisch centrum danwel woningen op kan leveren.

4.8.3 Conclusie

Wat betreft het aspect milieuzonering wordt het planvoornemen aanvaardbaar geacht.

4.9 Natuurwaarden

4.9.1 Beleidskader

In ruimtelijke plannen moet worden aangegeven hoe de ontwikkelingen die hierin mogelijk worden gemaakt zich verhouden met de wet- en regelgeving op het gebied van natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming (Wnb) die 1 januari 2017 in werking is getreden, vormt hierbij het juridisch kader. Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:

  • alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn(art. 3.1-3.4 Wnb);
  • dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (art. 3.5-3.9 Wnb);
  • nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (art. 3.10-3.11 Wnb).

Van deze laatstgenoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (art. 3.11 Wnb). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.

In de Wnb is eveneens de bescherming van Natura 2000-gebieden, geregeld. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.

De Provinciale Ruimtelijke Verordening van de provincie Noord-Holland bepaalt dat een bestemmingsplan geen bestemmingen en regels bevat die omzetting naar de natuurfunctie onomkeerbaar belemmeren en de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN (voorheen EHS) en de ecologische verbindingszones significant kunnen aantasten. Purmerend vallen alleen enkele delen van het Purmerbos en een stuk agrarische grond tegen Ilpendam aan, onder het NNN. Ook ligt er langs de ringvaart van de Wijde Wormer, een ecologische verbindingszone. Het plangebied zelf ligt niet in het NNN, een ecologische verbindingszone of een weidevogelleefgebied.

4.9.2 Analyse

In verband met de beoogde ontwikkeling is ecologische onderzoek uitgevoerd. Dit ecologisch onderzoek heeft plaatsgevonden via de online applicatie FloraFaunaCheck.nl. Deze online applicatie uit door de gemeenten geinventariseerde beschermde flora en fauna, waarmee per object zichtbaar is welke flora en fauna (potentieel) aanwezig is en of ecologisch onderzoek ter plaatse nodig is. Op 15 augustus 2018 is voor het planvoornemen gebruik gemaakt van de online applicatie, van het advies is een rapportage opgesteld, zie Bijlage 8. In het plangebied zijn geen beschermde planten en dieren of hun habitat aanwezig.

Wat betreft de Wet natuurbescherming mogen de plannen uitgevoerd worden zonder aanvullende onderzoeken, vermijdende, mitigerende of compenserende maatregelen. Mits voldaan is aan alle voorwaarden

  • Uw project of plan behoort tot de categorieën: bestendig beheer en onderhoud; bestendiggebruik of ruimtelijke ontwikkeling en inrichting.
  • Uw project of plan behelst een gebied van maximaal 1 ha en ligt buiten een natuurgebied.
  • De werkzaamheden worden niet uitgevoerd als er broedende vogels aanwezig zijn.
  • Tijdens werkzaamheden en daadwerkelijk gebruik / beheer wordt geen kunstlicht of geluidhinder naar de omgeving veroorzaakt.
  • De werkzaamheden veroorzaken geen verrijkende effecten in Natura 2000-gebieden in de directe omgeving.

Uit het advies blijkt dat het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied op 2 kilometer afstand van het plangebied ligt. Het plangebied is gelegen in de stedelijke bebouwing van Purmerend. Gezien deze ligging en de aard van de ontwikkelingen die het planvoornemen mogelijk maakt, zijn geen effecten te verwachten op beschermde gebieden in het kader van de Wnb en het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid.

Verder blijkt uit het advies dat in de omgeving van het plangebied mogelijk de sperwer kan worden aangetroffen. Deze is met name in de tuinen van omliggende woningen aanwezig en vormt geen belemmering voor de bouw van het medisch centrum en appartementen.

4.9.3 Conclusie

Naar aanleiding van de resultaten van de bovengenoemde FloraFaunaCheck hoeft geen aanvullend ecologisch onderzoek uitgevoerd te worden naar de invloed van het planvoornemen op de flora en fauna. Het planvoornemen is niet in strijd met de Wet natuurbescherming en het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid. Het planvoornemen is wat betreft het aspect natuurwaarden dan ook uitvoerbaar.

4.10 Planologisch relevante leidingen

4.10.1 Beleidskader

In de ontwikkeling van ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met aanwezige planologisch relevante leidingen, zoals hoogspanningsleidingen, waterleidingen en stadsverwarmingsleidingen.

4.10.2 Analyse

Binnen het plangebied liggen geen planologisch relevante leidingen.

4.10.3 Conclusie

De wetgeving inzake planologisch relevante leidingen levert geen belemmering op voor het onderhavige bestemmingsplan.

4.11 Water

4.11.1 Beleidskader

Op basis van beleid dat voortkomt uit de nota 'Waterbeleid 21e eeuw' is een watertoetsproces ingesteld bij de ruimtelijke planvorming. Het watertoetsproces heeft tot doel om elkaar vroegtijdig te informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van het belang van water en dit in ruimtelijke plannen gestalte te geven. Een watertoetsproces leidt onder andere tot een waterparagraaf in het plan. De diepgang van de watertoets en de inhoud van de waterparagraaf kan verschillen naar de aard van het plan. De watertoets moet er voor gaan zorgen dat er bij de inrichting van ons land bewust rekening wordt gehouden met water. De waterbeheerder en initiatiefnemer nemen daarvoor samen de waterhuishoudkundige doelstellingen zichtbaar en evenwichtig mee bij alle ruimtelijke plannen of ingrepen.

4.11.2 Analyse

Voor dit planvoornemen is een watertoets aangevraagd bij het Hoogheemraadschap Holland Noorderkwartier (HHNK). Uit het advies, zie Bijlage 9 komt het volgende naar voren:

  • het plan heeft een beperkte invloed op de waterhuishouding;
  • compenserende maatregelen zijn niet nodig, omdat het plan geen/slechts in zeer beperkte mate een toename van verharding mogelijk maakt;
  • geadviseerd wordt om een gescheiden stelsel van hemelwater en afvalwater aan te leggen en om het gebruik van materialen als koper, lood en zink zoveel mogelijk te vermijden.

In het kader van vooroverleg 3.1.1. Bro is het bestemmingsplan voorgelegd aan het Hoogheemraadschap. Het Hoogheemraadschap kan in principe instemmen met de ontwikkeling maar vraagt inzicht in de totale nieuwe oppervlakte aan verharding (gebouwen, wegen en parkeren), en informatie over de toekomst- en klimaatbestendige inrichting van het plangebied en eventuele grondwaterontrekking met lozing naar open water (zie bijlage 10. Naar aanleiding hiervan is het volgende opgenomen:

 

Met het planvoornemen wordt de totale nieuwe oppervlakte van gebouwen, parkeerplaatsen en overige bestrating circa 2.100 m2. In de huidige situatie is dit 1.800 m2. Er is sprake van een toename aan verharding van circa 300 m2. Dit blijft ruimschoots onder de 800 m2 waarvoor compensatie noodzakeijk is. Hoewel voor het planvoornemen geen watercompensatie noodzakelijk is, is in de planontwikkeling het aspect water wel meegenomen. In de groenstroken aan de Graeffweg zijn infiltratiekratten opgenomen. Daarnaast worden de daken voorzien van een sedumdak. Een sedumdak zorgt niet alleen voor verkoeling tijdens de zomer maar ook isolatie in de winter, en levert het een positieve bijdrage tijdens hevige regenval door de watervertragende werking. Tenslotte zijn in het plangebied diverse groenstroken opgenomen met een gezamenlijke oppervlakte van circa 400 m2. Over de eventuele grondwaterontrekking vindt nadere afstemming met het Hoogheemraadschap plaats.

Op basis van voorgaande aanvullende toelichting kan het Hoogheemraadschap instemmen met het planvoornemen.

4.11.3 Conclusie

Gelet op de inhoud van het wateradvies, wordt geconcludeerd dat het aspect water geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van voorliggend plan.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

De gemeente mag op basis van de Wet ruimtelijke ordening alleen meewerken aan planontwikkelingen die haalbaar en uitvoerbaar zijn. Ingevolge artikel 3.1.6 Bro dient de toelichting van een bestemmingsplan inzichten te bevatten over de uitvoerbaarheid van een plan.

5.1 Privaatrechtelijke uitvoerbaarheid

Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld naar aanleiding van plannen van de ontwikkelaars om een medisch centrum en woningbouw op het perceel te realiseren. De grond ter plaatse van de te realiseren gebouwen is in eigendom van de ontwikkelaars. De omliggende openbare ruimte is in eigendom van de gemeente. Volkshuisvester Intermaris en Initiatiefgroep Gezondheidscentrum Purmer Noord hebben een gezamenlijk verzoek tot aanpassing van het bestemmingsplan ingediend, om het oprichten van het medisch centrum met hogere bouwhoogte en het woongebouw juridisch-planologisch mogelijk te maken.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld naar aanleiding van een verzoek van de ontwikkelende partijen. De uit het plan voortkomende kosten zullen door deze partijen worden gedragen. Met beide partijen is afzonderlijk, voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan, een anterieure overeenkomst afgesloten. Hiermee zijn de gemeentelijke kosten, waaronder planschade en een bijdrage in het kader van de Nota planoverschrijdende ruimtelijke openbare faciliteiten, voor dit plan verzekerd. De gemeente hoeft geen risicodragende investeringen te doen. Aangezien de kosten anderszins verzekerd zijn, hoeft voor dit bestemmingsplan geen exploitatieplan te worden vastgesteld. Op basis van deze overweging mag het voorliggende bestemmingsplan economisch uitvoerbaar worden geacht.

5.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.3.1 Inloopavond

Op 19 maart 2018 is in het clubgebouw van de korfbalvereniging Purmer een inloopavond georganiseerd en zijn aan de bewoners in de omgeving van het plangebied de beoogde plannen gepresenteerd. Meer dan 80 belangstellenden hebben deze bijeenkomst bezocht. Aan de directe buren en andere betrokkenen zijn op borden de plannen gepresenteerd en de resultaten van het uitgevoerde parkeeronderzoek gedeeld. Toelichting werd verzorgd door vertegenwoordigers van Intermaris, huisartsen, apothekers, gemeente en hun adviseurs. Dit leidde tot goede gesprekken met nuttige tips voor verdere ontwikkeling. Omwonenden gaven aan meer te willen weten over het parkeren, de verkeersveiligheid en de bezonning. Naar aanleiding daarvan is in april 2018 een nieuwsbrief uitgebracht waarin onder andere aan deze aspecten aandacht is besteed.

5.3.2 Overleg ingevolge artikel 3.1.1 Bro

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat een bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een ruimtelijk plan, daarbij overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Artikel 3.1.6 Bro bepaalt daarnaast dat in de toelichting de uitkomsten van dit overleg worden beschreven.

Het concept-ontwerpbestemmingsplan is voorgelegd aan onder andere het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier en de Veiligheidsregio Zaanstreek-Waterland, met het verzoek om hier op te reageren. De reacties zijn in het ontwerpbestemmingsplan verwerkt.

5.3.3 Overleg ingevolge artikel 3.8 Wro

Het bestemmingsplan is in ontwerp, vergezeld van de daarop betrekking hebbende relevante stukken, gedurende zes weken op het stadhuis ter inzage gelegd. Het plan is in die periode tevens digitaal beschikbaar gesteld via de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl. Gedurende deze zes weken zijn geen zienswijzen op het ontwerp naar voren gebracht. Het bestemmingsplan is op 18 april 2019 ongewijzigd vastgesteld.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

6.1 Planvorm

Het voorliggende bestemmingsplan kan worden aangeduid als een globaal eindplan. Het betreft een plan ingevolge artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening, opgesteld overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Het bestemmingsplan voorziet verder in 'binnenplanse flexibiliteit', zodat een bandbreedte ontstaat om de voorzienbare, ruimtelijke dynamiek soepel te (kunnen) faciliteren. Zo bevat het plan meerdere wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.

6.2 Bestemmings- en algemene regels

De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) voorziet in een standaardopbouw van een bestemmingsplan waarvan niet kan worden afgeweken. Bestemmingsplanregels zijn hierdoor altijd als volgt opgebouwd:

Hoofdstuk 1: Inleidende regels

Dit hoofdstuk bestaat uit twee artikelen: de begrippen en de wijze van meten. Dit houdt in dat belangrijke begrippen worden omschreven en nader wordt toegelicht hoe precies wordt gemeten. Hierdoor wordt verzekerd dat uiteenlopende interpretaties de naleving van de regels niet in de weg staan.

Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk zijn de regels terug te vinden die gelden voor de verschillende bestemmingen. De verbeelding en regels van een bestemmingsplan vertellen in samenhang welke regels waar precies gelden.

Artikel 3 Maatschappelijk

Voor het gedeelte van het plangebied waar het medisch centrum gerealiseerd wordt, geldt de bestemming 'Maatschappelijk'. Voor de inhoud van deze bestemming is aangesloten bij het plan 'De Purmer 2016'. De bestemming is inhoudelijk op ondergeschikte punten aangepast om zo aan te sluiten bij de ontwikkeling van het medisch centrum. Binnen deze bestemming zijn maatschappelijke voorzieningen, water met bijbehorende oeverstroken, en de bij de bestemming horende voorzieningen mogelijk. Maatschappelijke voorzieningen zijn gedefinieerd als (overheids)voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, cultuur, religie, sport, onderwijs, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen sectoren.

De maatvoering is grotendeels geregeld via de verbeelding waardoor in één oogopslag te zien is hoe mag worden gebouwd. Voor de maatvoering een maximale bouwhoogte opgenomen waarvoor aan de oostzijde van het bestemmingsvlak een lagere maximale bouwhoogte geldt, namelijk 8 m, dan aan de westzijde van het bestemmingsvlak, waarvoor een maximale bouwhoogte van 12 m geldt.

Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' is een voorwaardelijke verplichting ten aanzien van de parkeernormering opgenomen. Hiermee kan een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken uitsluitend worden verleend indien ten aanzien van het aspect parkeren is voldaan aan het bepaalde in paragraaf 2.2.3 en deze parkeervoorzieningen worden gerealiseerd en in stand worden gehouden.

Artikel 4 Verkeer - 2

Alle overige gronden in het plangebied die niet bestemd zijn als 'Maatschappelijk' of 'Wonen' is de bestemming 'Verkeer - 2' van toepassing. Ook voor deze bestemming is aangesloten bij het plan 'De Purmer 2016'. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Hiermee wordt voorkomen dat meer bebouwing gerealiseerd wordt dan wenselijk is. De gronden zijn onder andere aangewezen voor parkeren, wegen, voet- en fietspaden en ondergrondse containers. Daarnaast is binnen deze bestemming het transformatorhuisje aan de Vlasstraat mogelijk.

Artikel 5 Wonen

Voor het gedeelte van het plangebied waar de appartementen worden gerealiseerd, geldt de bestemming 'Wonen'. Voor de inhoud van deze bestemming is aangesloten bij het plan 'De Purmer 2016'. Naast wonen mogen de gronden ook gebruik worden voor de aan de woonfunctie ondergeschikte aan-huis-verbonden beroepen, (kleinschalige) bedrijvigheid en bed & breakfast, maar ook voor water met bijbehorende oeverstroken en de bij de bestemming behorende voorzieningen.

Ook in deze bestemming is op de verbeelding een maatvoering in de vorm van een maximale bouwhoogte opgenomen, namelijk 10 m. Verder is maximum aantal wooneenheden opgenomen van 19.

Binnen de bestemming 'Wonen' is een voorwaardelijke verplichting ten aanzien van de parkeernormering opgenomen. Hiermee kan een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken uitsluitend worden verleend indien ten aanzien van het aspect parkeren is voldaan aan het bepaalde in paragraaf 2.2.3 en deze parkeervoorzieningen worden gerealiseerd en in stand worden gehouden.

Hoofdstuk 3: Algemene regels

In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. Daarom worden deze regels in een apart hoofdstuk opgenomen.

Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

De regels van het bestemmingsplan sluiten altijd af met regels met betrekking tot het overgangsrecht en de slotregel. Het overgangsrecht wordt wettelijk voorgeschreven in artikel 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening en bevat daardoor altijd dezelfde formulering. De slotregel vertelt hoe een bestemmingsplan mag worden aangehaald.