direct naar inhoud van Regels
Plan: Hobrederlaan 1-2022
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0439.BPHOBREDERLAAN1-va01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan Hobrederlaan 1-2022 met identificatienummer NL.IMRO.0439.BPHOBREDERLAAN1-va01 van de gemeente Purmerend.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanbouw

een gebouw met een primaire woonfunctie dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

 

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

 

1.6 aan-huis-verbonden bedrijf

een bedrijf dat in, aan of bij een woning wordt uitgeoefend door een (mede) bewoner van de op het bouwperceel gesitueerde woning, waarbij de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt en dat is gericht op het verlenen van diensten; de bedrijfsuitoefening dient een ruimtelijke uitwerking en uitstraling te hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is;

 

1.7 aan-huis-gebonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

 

1.8 achtererf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.

 

1.9 agrarisch hulpbedrijf

een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door het telen van gewassen of het houden van dieren, daaronder niet begrepen een productiegerichte paardenhouderij, houtteelt, zaadveredeling en de teelt van watergebonden organismen als planten, algen, weekdieren, schelpdieren en vissen;

 

1.10 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

1.11 bebouwingspercentage:

het in de regels of op de verbeelding aangegeven percentage van een bouwvlak, of indien geen bebouwingsgrenzen zijn aangegeven het percentage van het bestemmingsvlak, dat ten hoogste bebouwd mag worden met gebouwen, tenzij in de regels anders is bepaald;

 

1.12 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein van een (agrarisch) bedrijf, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) één of meer personen, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein.

 

1.13 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

 

1.14 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

 

1.15 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

 

1.16 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

 

1.17 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

 

1.18 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

 

1.19 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

 

1.20 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

 

1.21 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

 

1.22 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door zijn vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch en functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

 

1.23 erker

een uitbouw aan een woning, die zich bevindt aan de voor- of zijgevel of beide, en ondergeschikt is aan de woning;

 

1.24 escortbedrijf:

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

 

1.25 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

 

1.26 geluidsgevoelige objecten

woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder en artikel 1.2. van het Besluit geluidhinder.

 

1.27 geluidshinderlijke Wgh-inrichtingen

bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.

 

1.28 gevellijn:

aanduiding van de achtergevel en de verlengde lijn van de (bedrijfs)woning;

 

1.29 hoofdgebouw

Gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

 

1.30 kap

constructie ter afdekking van een gebouw waarop de dakbedekking rust, niet zijnde een muur, en die bestaat uit ten minste twee hellende dakvlakken die elkaar snijden op het hoogste punt.

 

1.31 NEN

door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.

 

1.32 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste een wand;

 

1.33 perceelsgrens

de grens van een bouwperceel.

 

1.34 prostitutie/prostituee:

degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

 

1.35 raamprostitutie:

een seksinrichting waarbij de prostitutie/prostituee vanachter de ramen door handeling, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie beweegt, uitnodigt dan wel aanlokt;

 

1.36 recreatie-eenheid:

een recreatie-eenheid is een zelfstandige verblijfsruimte in een gebouw die bestemd is voor recreatief verblijf door een persoon, een (deel van een) gezin of een daarmee gelijk te stellen groep mensen en die niet fungeert als permanent of hoofd-woonverblijf;

 

1.37 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke gebouw dan wel onderkomen waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden; onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

 

1.38 sekswinkel:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

 

1.39 stolpwoning:

van oorsprong voor agrarisch doel (inclusief wonen) opgericht gebouw op een vierkante plattegrond, bestaande uit één bouwlaag met pyramidaal dak, dat rust op een constructie van poeren en dwarsbalken;

 

1.40 thuiswerk:

degene die thuis prostitutie bedrijft en voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • a. het werk vindt uitsluitend plaats in de eigen woning, waar hij of zij ook volgens het bevolkingsregister staat ingeschreven;
  • b. werving van klanten gebeurt uitsluitend langs informele weg, adverteren mag slechts incidenteel;
  • c. aan de buitenkant van het perceel mag niet blijken dat er prostitutie wordt bedreven;
  • d. er mag door anderen of andere bewoners van de woning geen prostitutie worden bedreven;
  • e. er mag geen sprake zijn van overlast of aantasting van het woon- of leefklimaat;
1.41 uitbouw

een gebouw met een primaire woonfunctie dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

 

1.42 voorgevel

de gevel van een gebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt, mede gezien de situering van het huisnummer, brievenbus, voordeur en uitrit.

 

1.43 woning

een gebouw of gedeelte van een gebouw, bestaande uit een complex van ruimten, dat is bedoeld en dient voor de huisvesting van één huishouden.

 

Artikel 2 Wijze van meten 

Bij de toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:

 

2.1 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens

de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk;

 

2.2 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

 

2.3 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

 

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

 

2.5 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

 

2.6 de breedte en diepte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken of het hart van scheidingsmuren;

 

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, nederwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

 

2.8 het peil

de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang van een gebouw of, indien de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst, de door burgemeester en wethouders vastgestelde hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;

 

2.9 de hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,5m bedraagt.

 

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsregels

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. grondgebonden agrarische bedrijven;
  • b. erfpad met bijbehorende beplanting ter plaatse van de aanduiding 'pad';
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemene bouwregels
  • a. Op deze gronden mag uitsluitend ten behoeve van de bestemming worden gebouwd.
  • b. de zijdelingse afstand van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot de aanwezige sloten mag niet minder dan 3,6 m bedragen;
  • c. de zijdelingse afstand van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot de aanwezige kopergravuresloten mag niet minder dan 7,2 m bedragen.
3.2.2 Bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen

De volgende gebouwen mogen worden gebouwd:

  • a. bedrijfsgebouwen, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. er mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
    • 2. indien de afstand van bedrijfsgebouwen tot de gevellijn niet meer dan 18 m bedraagt, gelden de volgende regels:
      • de goothoogte mag niet meer dan 3 m bedragen;
      • de bouwhoogte mag niet meer dan 10 m bedragen;
      • de bouwhoogte is niet hoger dan de bouwhoogte van de bedrijfswoning;
      • gebouwen moeten zijn voorzien van een kap haaks op de weg waarvan de dakhelling niet minder dan 30° en niet meer dan 60° mag bedragen;
    • 3. indien de afstand van bedrijfsgebouwen tot de gevellijn meer dan 18 m bedraagt, gelden de volgende regels:
      • de goothoogte mag niet meer dan 5,5 m bedragen;
      • de bouwhoogte mag niet meer dan 12 m bedragen;
      • gebouwen moeten zijn voorzien van een kap haaks op de weg waarvan de dakhelling niet minder dan 15° en niet meer dan 30° mag bedragen;
    • 4. indien een bouwwerk zowel binnen als buiten de afstand van 18 m van de aangegeven gevellijn, als bedoeld onder 2 en 3 is gelegen, gelden de regels als genoemd onder 2;
  • b. per bouwvlak één bedrijfswoning, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de bedrijfswoning mag uitsluitend vooraan binnen het bouwvlak worden gebouwd;
    • 2. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m;
    • 3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 12 m;
    • 4. de bedrijfswoning moeten zijn voorzien van een kap haaks op de weg waarvan de dakhelling van niet minder dan 30° en niet meer dan 60° mag bedragen;
    • 5. de inhoud van een bedrijfswoning, niet zijnde een stolp, inclusief aan- en uitbouwen mag niet groter zijn dan 750 m3;
    • 6. de bedrijfswoning mag in afwijking van het gestelde onder b2, b4 en b5 als een stolpwoning worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:
      • de oppervlakte mag niet minder dan 225 m2 (15 x 15 m) rt bedragen;
      • de goothoogte mag niet meer dan 3,5 m bedragen;
      • de dakhelling van de piramidekap mag niet minder dan 45º en niet meer dan 52º bedragen;
    • 7. de afstand van een vrijstaande of aan één zijde aangebouwde bedrijfswoning tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 4 m;
3.2.3 Pronkgevels

Bij een stolpwoning is een verbijzondering van de voorgevel in de vorm van een pronkgevel toegestaan met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de goothoogte mag niet meer dan tweemaal de bestaande goothoogte van de stolpwoning bedragen;
  • b. de breedte mag niet meer dan 1/3 van de voorgevel van de stolpwoning bedragen;
  • c. de bouwdiepte vanaf de voorgevel mag niet meer dan 0,5 m bedragen;
  • d. het aantal bouwlagen mag niet meer dan 2 bedragen;
  • e. het midden van de pronkgevel mag uitsluitend op het midden van de voorgevel van het hoofdgebouw liggen;
  • f. de dakhelling van de kap van de pronkgevel mag niet meer bedragen dan die van het hoofdgebouw.
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwwerken mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd met uitzondering van landhekken als bedoeld onder f;
  • b. de bouwhoogte van een voedersilo mag niet meer dan 15 m bedragen en de bouwhoogte van een mestsilo mag niet meer dan 6 m inclusief afdekking bedragen;
  • c. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen in het achtererfgebied mag maximaal 2 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van antennes en vlaggenmasten mag niet meer dan 6 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, waaronder overkappingen, mag niet meer dan 5 m bedragen;
  • f. buiten het bouwvlak mogen uitsluitend landhekken met een bouwhoogte van niet meer dan 1,5 m worden gebouwd;
  • g. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'pad' is een toegangspoort toegestaan, waarbij de volgende regels gelden:
    • 1. de toegangspoort mag alleen in het voorerfgebied gebouwd worden;
    • 2. de bouwhoogte van de poort mag niet meer dan 4 m bedragen.
3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.2.2 sub a onder 1, voor het bouwen buiten het bouwvlak, mits:
      • de oppervlakte van de denkbeeldige rechthoek waarvan het bestaande bouwvlak deel uitmaakt, niet meer dan 2 ha bedraagt;
      • er geen m.e.r.-plichtige activiteiten mogelijk worden gemaakt;

en tevens is voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • 1. voor de concrete situatie moet zijn aangetoond dat er binnen het bestaande bouwvlak onvoldoende ruimte is;
    • 2. er moet sprake zijn van een grondgebonden agrarisch bedrijf óf van een niet-grondgebonden (intensief) veehouderijbedrijf dat moet uitbreiden in verband met wettelijke eisen op het gebied van milieu en/of dierenwelzijn en/of -gezondheid;
    • 3. er moet sprake zijn van een goede landschappelijke/stedenbouwkundige inpassing die uitgevoerd en duurzaam in stand wordt gehouden conform het verslag van het keukentafeloverleg, waarvan de werkwijze is opgenomen in Artikel 35 Algemene procedureregels;
    • 4. bij de inpassing van nieuwe bouwwerken moet rekening worden gehouden met de belangen van de omgevingsaspecten en moeten de volgende kernkwaliteiten worden behouden of versterkt:
      • de kernkwaliteiten van UNESCO-werelderfgoed Droogmakerij de Beemster, zoals die in bijlage 4 zijn aangegeven;
      • de kernkwaliteiten van UNESCO-werelderfgoed De Stelling van Amsterdam, zoals die in bijlage 5 zijn aangegeven.
  • b. lid 3.2.2 sub a onder 2, voor het bouwen in overeenstemming met het gestelde in 3.2.2 sub a onder 3;
  • c. lid 3.2.2 sub a onder 3, voor het bouwen tot een goothoogte van maximaal 7 m, mits met deze afwijking de kernkwaliteiten van UNESCO-werelderfgoed Droogmakerij de Beemster en/of de kernkwaliteiten van UNESCO-werelderfgoed De Stelling van Amsterdam, zoals die in bijlage 4 en 5 bij deze regels zijn aangegeven, worden behouden en/of versterkt;
  • d. lid 3.2.2 sub b onder 7, wat betreft het bouwen tot op de zijdelingse perceelsgrens;
  • e. lid 3.2.2 sub a onder 3 en 4 of b onder 4 voor het plat afdekken of voor een kap niet haaks op de weg, mits met deze afwijking de kernkwaliteiten van UNESCO-werelderfgoed Droogmakerij de Beemster, zoals die in de bijlage 4 zijn aangegeven, worden behouden en/of versterkt.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruik van gronden en bebouwing binnen het agrarisch bouwperceel voor het houden van vee, indien dit leidt tot een toename van de stikstofdepositie ten opzichte van de bestaande situatie (zie 2.1 bestaande situatie (stikstofdepositie)) vanaf het betreffende agrarisch bouwperceel op de maatgevende voor stikstof gevoelige habitats in Natura 2000-gebieden;
  • b. het opslaan of opgeslagen hebben, in enigerlei vorm, van stoffen en materialen van welke soort dan ook, anders dan ter plaatse noodzakelijk voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf;
  • c. het opslaan of opgeslagen hebben, in enigerlei vorm, van stoffen en materialen voor statische opslag, voor zover deze opslag meer ruimte inneemt dan 1.000 m2, alsmede het aanwezig of opgeslagen hebben van één of meer aan hun gebruik onttrokken, gerede dan wel onklare machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, dan wel onderdelen daarvan;
  • d. het gebruik als manege;
  • e. het bedrijfsmatig ten behoeve van derden vervaardigen of herstellen van goederen, uitgezonderd het verwerken van producten afkomstig van het betrokken agrarisch bedrijf;
  • f. het bedrijfsmatig verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen bestemd en gereed voor onmiddellijk gebruik of verbruik, uitgezonderd de verkoop of het ten verkoop aanbieden van producten afkomstig van het betrokken agrarisch bedrijf tot een oppervlakte van maximaal 50 m2;
  • g. het gebruik van gronden ten behoeve van bosbouw;
  • h. het aanleggen of aanwezig hebben van een paardenbak;
  • i. het aanleggen of aanwezig hebben van een paddock buiten het bouwvlak.
3.4.2 Ondergeschikte nevenactiviteiten

Binnen de bestemming 'Agrarisch' is de uitoefening van ondergeschikte nevenactiviteiten in de vorm van een aan huis verbonden beroep of bedrijfsactiviteiten toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de ondergeschikte nevenactiviteiten  mogen alleen plaatsvinden in de bestaande gebouwen;
  • b. de gezamenlijke vloeroppervlakte mag niet meer bedragen dan 50% van het bruto vloeroppervlak van de bestaande gebouwen; ondergeschikte nevenactiviteiten zijn uitsluitend toegestaan als ze zijn genoemd in categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze regels of daarmee wat betreft de milieuhinder vergelijkbare activiteiten. Daarbij zijn in ieder geval de volgende functies (ook) toelaatbaar:
    • 1. veeartsenpraktijk;
    • 2. hoefsmederij;
    • 3. ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (kaasmakerij, imkerij, etc.);
    • 4. agrarisch natuur- en landschapsbeheer;
    • 5. hoveniersactiviteiten;
    • 6. kinderboerderij;
    • 7. kano-, roeiboot- en fietsenverhuur;
    • 8. sociale functie, zoals een kinderopvang of een zorgboerderij;
    • 9. milieueducatie / rondleidingen;
    • 10. musea / tentoonstellingsruimte / atelier;
  • c. detailhandel is niet toegestaan, met uitzondering van de verkoop van producten afkomstig van het betrokken agrarisch bedrijf tot een oppervlakte van maximaal 50 m2;
  • d. horeca is niet toegestaan, met uitzondering van kleinschalige horeca in de vorm van een theeschenkerij, een proeverij, een boerderijcafé, of vergelijkbare functie met aan maximale oppervlakte van 100 m2;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gevoelige objecten en/of bedrijven mogen niet onevenredig worden aangetast;
  • f. er vindt geen opslag en/of stalling van goederen en materiaal plaats buiten de bedrijfsgebouwen;
  • g. parkeren vindt plaats op eigen erf;
  • h. het gebruik mag niet leiden tot een onevenredige toename van het verkeer;
  • i. de activiteit mag uitsluitend worden uitgeoefend door de bewoner.
3.4.3 Voorwaardelijke verplichting

Het gebruik van de gronden en bebouwing, als bedoeld in artikel 3.1 lid a, is uitsluitend toegestaan indien de stolpboerderij die op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan op dit perceel aanwezig is, binnen twee jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan wordt gesloopt. Ook de bestaande brug/dam naar het perceel wordt verwijderd, waarbij het perceel in onbebouwde staat wordt teruggebracht.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Plattelandswoning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 3.1 sub i, voor het gebruik van een agrarische bedrijfswoning door derden die geen binding hebben met het agrarisch bedrijf, mits er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

3.5.2 Kleinschalig kamperen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de kernkwaliteiten van UNESCO-werelderfgoed Droogmakerij de Beemster of van UNESCO-werelderfgoed De Stelling van Amsterdam, zoals die in de bijlage 4 en 5 zijn aangegeven, worden behouden en/of versterkt;
  • b. het kampeerterrein mag uitsluitend worden gebruikt gedurende de periode van 1 maart tot en met 31 oktober;
  • c. het aantal standplaatsen voor kampeermiddelen mag niet meer bedragen dan 20;
  • d. per kampeerterrein mogen niet meer dan zes standplaatsen worden ingenomen door demontabele verblijfsaccommodaties;
  • e. per kampeerterrein mag niet meer dan één standplaats worden ingenomen door één trekkershut;
  • f. de oppervlakte van het kampeerterrein mag niet meer bedragen dan 5.500 m2;
  • g. het kampeerterrein dient binnen het bouwvlak gesitueerd te zijn. Indien daar onvoldoende ruimte beschikbaar is, mag ten hoogste 1.500 m2 buiten het bouwvlak worden gesitueerd, waarbij het aanvullende kampeerterrein zijdelings direct aansluit op de grens van het agrarische bouwvlak;
  • h. sanitaire en andere voorzieningen ten behoeve van het kleinschalig kampeerterrein mogen uitsluitend worden gerealiseerd binnen de bestaande bedrijfsgebouwen in het agrarische bouwvlak;
  • i. het inrichten of hebben van een kleinschalig kampeerterrein mag niet gepaard gaan of gevolgd worden door uitbreiding van het bouwvlak vanwege de oorspronkelijke bestemming;
  • j. het kleinschalig kampeerterrein en de daarbij behorende parkeervoorzieningen dienen gesitueerd te zijn achter de achtergevelrooilijn van de agrarische bedrijfswoning;
  • k. de afstand van een trekkershut vanaf de gevellijn mag niet meer dan 18 m bedragen;
  • l. de inrichting van het kampeerterrein dient plaats te vinden conform een door de gemeente goedgekeurd erfinrichtingsplan;
  • m. gedurende de periode van 1 november tot 1 maart mogen geen kampeermiddelen of demontabele verblijfsaccommodaties worden geplaatst en/of geplaatst worden gehouden.
3.5.3 Bed and breakfast

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen, ten behoeve van een bed and breakfast, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de bed and breakfast mag uitsluitend worden gerealiseerd in de bestaande bedrijfswoning en/of de bestaande bedrijfsgebouwen;
  • b. de bed and breakfast verschaft aan niet meer dan 8 personen gelijktijdig nachtverblijf ;
  • c. parkeren ten behoeve van de bed and breakfast vindt plaats op eigen terrein;
  • d. een bed and breakfast in de bedrijfswoning is uitsluitend toegestaan in combinatie met de woonfunctie.
3.5.4 Recreatie-eenheden en groepsaccommodatie

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen, ten behoeve van het realiseren van recreatie-eenheden of een groepsaccommodatie in bestaande bedrijfsgebouwen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de vloeroppervlakte van een recreatie-eenheid mag ten hoogste 75 m2 bedragen of de inhoud van een recreatie-eenheid mag ten hoogste 200 m3 bedragen;
  • b. parkeren ten behoeve van de recreatie-eenheden dient op eigen terrein plaats te vinden;
  • c. per agrarisch bedrijf mag één groepsaccommodatie worden gerealiseerd;
  • d. de realisering van een groepsaccommodatie/recreatie-eenheden in een bedrijfsgebouw mag niet leiden tot noodzakelijke uitbreiding van de agrarische bedrijfsbebouwing;
  • e. de recreatieve activiteiten dienen voor wat betreft inkomsten, oppervlakte en tijdsbesteding ondergeschikt te zijn aan de agrarische hoofdfunctie van het bedrijf;
  • f. de verkeersaantrekkende werking mag niet onevenredig toenemen.
3.5.5 Huisvesting tijdelijke seizoensarbeiders/arbeidsmigranten

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor de huisvesting van max. 16 seizoensarbeiders/arbeidsmigranten in bestaande agrarische bedrijfsgebouwen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. er moet sprake zijn van een volwaardig agrarisch bedrijf;
  • b. de maximale gebruiksoppervlakte mag niet meer dan 200 m2 exclusief recreatieruimten bedragen (i.c. 12,50 m2 p.p.);
  • c. de kwaliteit van de huisvesting moet voldoende hoog zijn voor een acceptabel woon- en leefklimaat;
  • d. het parkeren vindt plaats op eigen erf;
  • e. met het gebruik de kernkwaliteiten van UNESCO-werelderfgoed Droogmakerij de Beemster en/of de kernkwaliteiten van UNESCO-werelderfgoed De Stelling van Amsterdam, zoals die in bijlage 4 en 5 bij deze regels zijn aangegeven, worden behouden en/of versterkt.
3.5.6 Paardenbakken
  • a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.4.1 sub h, voor het aanleggen van een paardenbak binnen het bouwvlak, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. per bouwvlak is maximaal één paardenbak toegestaan;
    • 2. de bouwhoogte van de omheining mag niet meer bedragen dan 1,5 m;
    • 3. de bouwhoogte van lichtmasten ten behoeve van de paardenbak mag niet meer bedragen dan 5 m.
  • b. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.4.1 sub h en i, voor het (deels) aanleggen van een paardenbak en/of paddock buiten het bouwvlak ten behoeve van de aangrenzende bestemming 'Wonen', mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. uitsluitend eigendomspercelen groter dan 5.000 m2 komen voor deze afwijking in aanmerking;
    • 2. de oppervlakte van een paardenbak mag niet meer bedragen dan 800 m2;
    • 3. de paardenbak en/of paddock dienen in het verlengde van de bestaande bebouwing te worden gesitueerd;
    • 4. de paardenbak mag van een omheining worden voorzien waarvan de hoogte niet meer mag bedragen dan 1,5 m;
    • 5. in een inrichtingsplan dient de ruimtelijke en landschappelijke inpassing van de paardenbak en/of paddock te worden vastgelegd.

Artikel 4 Water

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. waterhuishouding;
  • b. waterberging;
  • c. waterlopen;
  • d. bruggen en dammen, uitsluitend voor zover aanwezig ten tijde van de ter inzage legging van dit bestemmingsplan;
  • e. steigers ter plaatse van de aanduiding 'steiger'

met de voor de hiervoor en voor het verkeer in en over het water noodzakelijke bouwwerken, geen gebouw zijnde en met inachtneming van de aangegeven dwarsprofielen ter plaatse van de aanduiding 'dwarsprofiel' dan wel in de bijlagen opgenomen dwarsprofielen.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Er mogen geen gebouwen worden gebouwd.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. per bouwperceel mag maximaal één brug of dam worden gebouwd;
  • b. bestaande bruggen en dammen mogen op dezelfde locatie worden vervangen;
  • c. de breedte van bruggen en dammen mag niet meer bedragen dan de breedte ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  • d. een dam dient te worden voorzien van een duiker, waarvan de doorsnede tenminste 1 m bedraagt;
  • e. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m, gemeten ten opzichte van de hoogte van de aangrenzende oever;
  • f. er moet worden voldaan aan de regels van de keur en de geldende beleidsregels van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.
4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 4.2.2 voor het vervangen van een brug of een dam op een andere locatie, voor het verbreden van een bestaande brug of dam of voor het bouwen van een tweede brug of dam ten behoeve van de ontsluiting van een agrarisch perceel, mits:

  • a. bij het vervangen van een brug of dam op een andere locatie de bestaande brug of dam wordt gesloopt;
  • b. er in geval van het bouwen van een tweede brug of dam sprake is van een bedrijfseconomische noodzaak;
  • c. de rijbreedte van de brug of dam bij een woonperceel niet meer bedraagt dan 3 m, waarbij de bruto-breedte van de brug of dam in technische verhouding moet staan tot de rijbreedte;
  • d. de rijbreedte van de brug of dam bij een (agrarisch) bedrijfsperceel niet meer bedraagt dan 6 m, waarbij de bruto-breedte van de brug of dam in technische verhouding moet staan tot de rijbreedte;
  • e. een bredere inrit alleen wordt overwogen wanneer dat schriftelijk wordt aangetoond met een draaicirkeldiagram. Dit geldt voor alle gebruikers in het buitengebied. Gelet op de smalste wegbreedtes aanwezig in Beemster i.c.m. de langste voertuigcombinaties, is over het algemeen max. 10 m rijbreedte voor alle gebruikers voldoende. Indien nodig kan hier in maatwerk gevallen van worden afgeweken mits onderbouwd;
  • f. met de verbrede of nieuwe brug of dam of de verplaatste brug of dam de kernkwaliteiten van UNESCO-werelderfgoed Droogmakerij de Beemster, zoals die in bijlage 4 zijn aangegeven, worden behouden en/of versterkt;
  • g. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van de verkeersveiligheidssituatie;
  • h. er kan worden voldaan aan de regels uit de keur en de geldende beleidsregels van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.
4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een verboden gebruik van deze gronden wordt in ieder geval gerekend het gebruik als ligplaats voor woonschepen.

4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, sloten en andere watergangen te vergraven en/of te dempen.

4.5.2 Uitzonderingen

Het onder 4.5.1 bedoelde verbod is niet van toepassing op:

  • a. werken of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
  • b. bouwwerkzaamheden zoals de aanleg van een dam met duiker overeenkomstig lid 4.2.2.
4.5.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden wordt geweigerd indien door de uitvoering van de onder lid 4.5.1 bedoelde werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen, de natuurwaarden en cultuurhistorische waarden in onevenredige mate kunnen worden aangetast.

Artikel 5 Tuin

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen;
  • b. erfpad met bijbehorende beplanting ter plaatse van de aanduiding 'pad';
5.2 Bouwregels
  • a. Op deze gronden mogen uitsluitend erkers aan aanliggende woningen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd. Voor het bouwen van een erker gelden de volgende regels:
    • 1. erkers zijn niet toegestaan bij karakteristieke bouwwerken;
    • 2. de diepte niet meer mag bedragen dan 1,5 m;
    • 3. de breedte niet meer mag bedragen dan 2/3 van de gevelbreedte van de woning.
  • b. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'pad' is een toegangspoort toegestaan, waarbij de volgende regels gelden:
    • 1. de toegangspoort mag alleen in het voorerfgebied gebouwd worden;
    • 2. de bouwhoogte van de poort en bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 4 m bedragen.
  • c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:
    • 1. uitsluitend op het achtererf mag worden gebouwd;
    • 2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
    • 3. de oppervlakte van een overkapping mag niet meer bedragen dan 15 m2.

Artikel 6 Waarde - Cultuurhistorie

6.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding als 'Waarde – Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. behoud van de aanwezige cultuurhistorische en landschappelijke waarden;
  • b. de overige bestemmingen die daaraan zijn toegewezen op basis van de verbeelding.
6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag ten behoeve van de op de verbeelding aangegeven onderliggende bestemming worden gebouwd met in acht name van aanwezige cultuurhistorische waarden.

 

6.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan voor de bouw van bouwwerken bij afwijking van de bouwregels of bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid ten dienste van de op de verbeelding aangegeven onderliggende bestemming eisen dat:

  • a. de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport overlegt waaruit blijkt dat de cultuurhistorische en landschappelijke waarden van het terrein dat wordt verstoord in voldoende mate is vastgesteld en met deze waarden actief rekening wordt gehouden;
  • b. alvorens de afwijking wordt verleend, advies wordt ingewonnen bij een door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige;
  • c. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische en landschappelijke waarden van het gebied.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is gekomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

Artikel 8 Algemene bouwregels

8.1 Bouwregels naar omgeving

Het is verboden op een terrein of bouwperceel zodanig te bouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein of bouwperceel een toestand zou ontstaan, die ter plaatse niet meer met de regels zou overeenstemmen, of voor zover al daar een afwijking van de regels bestaat, zodanig te bouwen, dat deze afwijking nog zou worden vergroot.

 

8.2 Bouwregels uitbreiding

Voor het bouwen van gebouwen op en onder de in lid 8.1 genoemde gronden geldt dat een op grond van de hoofdbestemming toelaatbaar geluids- en gevaargevoelig gebouw of een uitbreiding van een geluids- en gevaargevoelig gebouw niet mag worden gebouwd.

 

8.3 . Bouwregels geluids- en gevaargevoelige gebouwen

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 8.2 ten behoeve van het bouwen van nieuwe dan wel het uitbreiden van bestaande geluids- en gevaargevoelige gebouwen, mits:

  • a. de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein op de gevels van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde;
  • b. het externe veiligheidsrisico voor gevaargevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de toegestane waarden voor individueel en groepsrisico in de Wet milieubeheer.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels 

9.1 Verboden gebruik

Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1. Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) wordt in ieder geval verstaan:

  • a. gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, sekswinkel, thuiswerk, raamprostitutie en straatprostitutie;
  • b. het gebruik van bijgebouwen bij een woning als zelfstandige woning.
9.2 Parkeervoorzieningen
  • 1. Bij de uitoefening van de bevoegdheid tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk of het gebruiken van gronden of bouwwerken geldt dat in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, wordt bepaald aan de hand van het gemiddelde (afronding naar boven) bepaalde in de actuele ASVV.
  • 2. In afwijking van lid 1 hoeft niet voldaan te worden aan de ASVV-norm in het geval Burgemeester en wethouders besloten hebben af te wijken van deze norm op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht.
  • 3. In het geval de gemeenteraad gedurende de planperiode beleidsregels heeft vastgesteld die parkeernormen bevatten, dient hieraan voldaan te worden. Hetzelfde geldt voor eventuele wijzigingen of vervanging van deze beleidsregels.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van de in het plan gestelde regels ten aanzien van de navolgende afwijkingsmogelijkheden:

 

10.1 Afwijkingsregel voor 10% afwijken maten, afmetingen en percentages

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages. Deze afwijking is niet van toepassing op woningen, bedrijfswoningen en recreatiewoningen en bebouwing binnen 18 m van de gevellijn.

 

10.2 Afwijkingsregels gebouwen, geen woning of bedrijfswoning zijnde

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken voor de bouw van utilitaire bouwwerken, waaronder transformatorhuisjes, gasdrukregel- en meetstations en gemalen, met inachtneming van de volgende regels:

  • 1. de oppervlakte mag niet meer dan 25 m2 bedragen;
  • 2. de goothoogte mag niet meer dan 3,5 m bedragen;
  • 3. de bouwhoogte mag niet meer dan 6 m bedragen.
10.3 Afwijkingsregels voor vervangende nieuwbouw

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken voor het overschrijden van de voorgeschreven bouwregels voor (bedrijfs)woningen ten behoeve van een vervangende (bedrijfs)woning, met inachtneming van de volgende regels:

  • 1. de afwijking van de goothoogte en voorgevelbreedte voor woningen mag niet meer dan 60 cm bedragen;
  • 2. de inhoud van de (bedrijfs) woning mag niet meer dan de bestaande inhoud van de (bedrijfs)woning of maximaal 750 m3 bedragen;
  • 3. een (bedrijfs)woning mag vervangen worden door een stolp, met inachtneming van de volgende regels;
    • a. het bouwperceel heeft een oppervlakte van niet minder dan 1 ha;
    • b. de oppervlakte van de stolp mag niet minder dan 225 m2 (15 x 15 m) bedragen;
    • c. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 m;
    • d. de dakhelling mag niet minder dan 45º en niet meer dan 52 º bedragen;
    • e. de afstand van de stolp tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 5 m;
    • f. het met niet meer dan 5 m afwijken van een vastgesteld onderdeel van de grens, richting of het profiel van een weg, indien bij definitieve uitmeting blijkt, dat een zodanige afwijking noodzakelijk is.
10.4 Toepassingskader

De afwijkingen van dit artikel kunnen uitsluitend worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de sociale veiligheid;
  • d. de milieusituatie;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • f. de mogelijkheden tot behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de droogmakerij.

Artikel 11 Algemene regels omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

11.1 Verbod werk of werkzaamheid zonder vergunning

Het is verboden, op of in de in dit plan bedoelde gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, geen normale onderhoudswerkzaamheden zijnde en niet zijnde werkzaamheden van ondergeschikte betekenis, uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren, zijnde:

  • a. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  • b. het aanbrengen van bovengrondse of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • c. het graven, vergraven of dichten van waterlopen;
  • d. het beplanten, aanbrengen van houtgewas op en bebossen van gronden, die ten tijde van het van kracht worden van dit plan als niet zijnde beplant met houtgewas of niet als bosgronden konden worden aangemerkt;
  • e. het aanbrengen van afbeeldingen of tekens voor commerciële doeleinden.
11.2 Toetsingscriterium

Burgemeester en wethouders verlenen een vergunning zoals bedoeld in lid 10.1 als voldoende is gebleken dat de gevolgen daarvan de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de droogmakerij niet onevenredig aantast, of dat de mogelijkheden tot herstel van de waarden niet verkleind worden.

 

11.3 Advies beoordelingscommissie

Alvorens te beslissen over de vergunning wordt door burgemeester en wethouders zo nodig advies gevraagd van een daartoe aangewezen beoordelingscommissie van deskundigen.

 

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan. 

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als Regels van het bestemmingsplan Hobrederlaan 1-2022