direct naar inhoud van Artikel 21 Tuin - 2
Plan: De Gors e.o. 2010
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0439.BPGORS2010-va01

Artikel 21 Tuin - 2

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Tuin-2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. erven bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen met de daarbij behorende voorzieningen, naast of achter de woning gelegen stegen, voet- en fietspaden alsmede erfbebouwing alsmede voor nutsvoorzieningen.
  • b. ter plaatse van de bouwaanduiding "specifieke bouwaanduiding-3" alsmede ter plaatse van de bouwaanduiding "specifieke bouwaanduiding-6", voor erven behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  • c. bij deze bestemming behorende erven, terreinen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
21.2 Bouwregels
21.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. het gezamenlijke grondoppervlak van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 50% van de bij deze bestemming behorende gronden, met een maximum van 50 m²;
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a mag op erven met een grondoppervlak groter dan 150 m² het maximum oppervlak aan aanbouwen en bijgebouwen worden vergroot tot ten hoogste 50% van dat bij het hoofdgebouw behorende erf, met een maximum van 75 m2 ;
  • c. de diepte van een aanbouw aan het hoofdgebouw mag, gemeten vanuit de achtergevel van het hoofdgebouw of in de denkbeeldige lijn van het verlengde daarvan ten hoogste 3 m bedragen. Indien ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan over een gedeelte van de achtergevel al een vergunde aanbouw aanwezig is met een diepte van meer dan 3 meter, mag de nieuwe aanbouw over het resterende deel van de achtergevel net zo diep zijn als de bestaande vergunde aanbouw;
  • d. de breedte van een aanbouw naast het hoofdgebouw mag, gemeten vanuit de zijgevel van het hoofdgebouw of in de denkbeeldige lijn van het verlengde daarvan, ten hoogste 3 m bedragen. Indien ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan over een gedeelte van de achtergevel al een vergunde aanbouw aanwezig is met een breedte van meer dan 3 meter, mag de nieuwe aanbouw over het resterende deel van de achtergevel net zo breed zijn als de bestaande vergunde aanbouw;
  • e. de bouwhoogte van aanbouwen mag ten hoogste de hoogte van de eerste verdiepingsvloer van het hoofdgebouw bedragen, vermeerderd met 0,25 m tot een maximum van 4,5 m;
  • f. de goothoogte van bijgebouwen mag ten hoogste 3 m en de bouwhoogte van bijgebouwen ten hoogste 4,5 m bedragen;
  • g. dakkapellen aan de voorzijde van aanbouwen en bijgebouwen zijn niet toegestaan;
  • h. dakterrassen zijn uitsluitend op aanbouwen toegestaan, voorzover deze zich recht achter het hoofdgebouw bevinden. Een hek op een dakterras mag ten hoogste 1 m hoog zijn, gemeten van de bovenkant van de aanbouw tot het hoogste punt van het hek;
  • i. de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen bedraagt ten hoogste 3 meter.
  • j. in afwijking van het bepaalde in sub a, ter plaatse van de bouwaanduiding "specifieke bouwaanduiding-3" geldt dat:
    • 1. het gezamenlijke grondoppervlak van aanbouwen en bijgebouwen mag ten hoogste 50% van de gronden met de bouwaanduiding "specifieke bouwaanduiding-3" bedragen, met een maximum van 75 m²;
    • 2. indien het gezamenlijk grondoppervlak meer bedraagt dan 75 m² mogen in afwijking van het bepaalde onder 1 de aan- en bijgebouwen ten hoogste het ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan aanwezige oppervlak bedragen, met dien verstande dat per aanbouw of bijgebouw het oppervlak maximaal 200 m² mag bedragen.
  • k. in afwijking van het bepaalde in sub a, e en f geldt ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding-6" dat:
  • 1. het gezamenlijke grondoppervlak van aanbouwen en bijgebouwen maximaal 70% van het bij het hoofdgebouw behorende erf mag bedragen;
  • 2. de bouwhoogte van aanbouwen mag ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw bedragen vermeerderd met 0,25 m tot een maximum van 4,5 m;
  • 3. de goothoogte van bijgebouwen ten hoogste 3 m en de bouwhoogte ten hoogste 4,5 m mag bedragen.
21.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt verwezen naar artikel 32.3.

21.3 Specifieke gebruiksregel
21.3.1 Mantelzorg
  • a. Onder een gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruiken of het laten gebruiken van een bijgebouw als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel om een tijdelijk gebruik als afhankelijke woonruimte toe te staan.
  • c. Een ontheffing kan per woning slechts eenmaal worden verleend.
  • d. Burgemeester en wethouders trekken de ontheffing in indien de bij het verlenen van de ontheffing bestaande noodzaak uit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.
  • e. De ontheffing kan slechts worden verleend indien:
  • 1. de afhankelijke woonruimte en de bewoning daarvan noodzakelijk is uit een oogpunt van mantelzorg;
  • 2. de afhankelijke woonruimte is gesitueerd binnen een straal van 10 meter van de dichtstbijzijnde zij- of achtergevel van het hoofdgebouw;
  • 3. de afhankelijke woonruimte is op ten minste 1 meter afstand achter de (verlengde) voorgevel van het hoofdgebouw gesitueerd;
  • 4. de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte niet meer bedraagt dan 60 m², met dien verstande dat - indien de oppervlakte van de gronden achter de (verlengde) voorgevelrooilijn meer bedraagt dan 200 m² - die oppervlakte mag worden vermeerderd met 10% van die overmaat tot een oppervlakte van niet meer dan 80 m²;
  • 5. de bepalingen van het Bouwbesluit het gebruik van bebouwing als afhankelijke woonruimte niet in de weg staan;
  • 6. geen sprake is van een onevenredige aantasting van het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, omgevingswaarden dan wel de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.