Plan: | Hoger Einde-Zuid 22 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | projectbesluit |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0437.PB00011-0003 |
De Wet op de Archeologische Monumentenzorg is op 1 september 2007 in werking getreden. De nieuwe wet heeft zijn beslag gekregen via een wijziging van de Monumentenwet 1988, aanpassingen in de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en enkele andere wetten.
Met de nieuwe Wet op de Archeologische Monumentenzorg is het accent komen te liggen op het streven naar het behoud en beheer van archeologische waarden in de bodem (in situ) en het beperken van (de noodzaak van) archeologische opgravingen. Uitgangspunt van het nieuwe beleid is tevens het principe 'de verstoorder betaalt'. Bij het voorbereiden van werkzaamheden die het bodemarchief kunnen verstoren (zoals de aanleg van een weg, een nieuwe woonwijk, een bedrijventerrein), dient onderzocht te worden of daardoor archeologische resten verstoord kunnen worden (dat kan bijvoorbeeld door booronderzoek of sleuvenonderzoek - beide na een gedegen bureauonderzoek).
Als uit onderzoek blijkt dat er archeologische waarden aanwezig zijn en deze niet ter plaatse behouden kunnen blijven, dan dient de initiatiefnemer van het werk de kosten die gepaard gaan met het opgraven en conserveren van de plaats te dragen. Met de introductie van de nieuwe wet zijn de kerntaken en bestuurlijke verantwoordelijkheden van gemeenten veranderd. Eén van de belangrijkste consequenties is dat gemeenten een centrale rol is toegekend in de bescherming van archeologisch erfgoed. In de wet is bepaald dat gemeenten door inzet van een planologisch instrumentarium het archeologisch belang dienen te waarborgen. Bescherming van het archeologisch erfgoed kan onder meer vorm krijgen door in bestemmingsplannen regels ter bescherming van bekende en te verwachten archeologische waarden op te nemen.
Ter plaatse van het projectgebied is in november 2010 archeologisch onderzoek gedaan door ADC ArcheoProjecten (zie bijlage 3). Op basis van bureauonderzoek werden resten verwacht van bewoning uit de Nieuwe Tijd en mogelijk ook uit de late middeleeuwen. Teneinde deze vermoedens te toetsen is er verkennend booronderzoek gedaan.
Tijdens dit booronderzoek is gestuit op ondoordringbaar materiaal. Hierbij zou het kunnen gaan om funderingsresten van buitenplaats Dorpsgezicht. Op basis van historische bronnen is bekend dat deze zich van de 17e eeuw tot aan 1920 in het plangebied aanwezig was.
Over de omvang van deze resten en de waardestelling ervan kan op basis van dit onderzoek nog geen oordeel worden gegeven, evenmin als over de aanwezigheid van laat-middeleeuwse bewoningsresten. Over het laatstgenoemde zijn in historische bronnen geen concrete aanwijzingen aanwezig. Door de ligging van het plangebied aan een historische lint zijn dergelijke archeologische resten niet uitgesloten. Echter, gezien het intensieve gebruik nadien zullen resten uit de late middeleeuwen, indien aanwezig, fragmentarisch zijn.
Binnen het plangebied moet rekening worden gehouden met funderingsresten van de buitenplaats Dorpszicht daterend uit de Nieuwe tijd en eventueel laat-middeleeuwse resten. ADC ArcheoProjecten adviseert om tijdens sloop- en graafwerkzaamheden in een archeologische begeleiding te voorzien waarbij toezicht wordt gehouden op een juiste uitvoering van de werkzaamheden, conform de vergunning.