1.1 Plan:
Het bestemmingsplan Zandwerven 50 van de gemeente Opmeer met identificatiecode
NL.IMRO.0432.Zandwerven50-0n01;
1.2 Bestemmingsplan:
De geometrische bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand
NL.IMRO.0432.Zandwerven50-on01 met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 Aanduiding:
Een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge dit bestemmingsplan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 Aanduidingsgrens:
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 Aanbouw:
Een uitbreiding van de woning, welke direct ten dienste staat van de woonfunctie, zoals een keuken, woon- of andere kamer en erker of portiek.
1.6 Aan-huis-gebonden beroep:
Het uitoefenen van een beroep of het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan huis op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch, of hiermee gelijk te stellen gebied.
1.7 Achtererfgebied:
Erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant van het hoofdgebouw;
1.8 Afhankelijke woonruimte:
Woonruimte die een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;
1.9 Agrarisch bedrijf:
Bedrijf, gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van produkten door het telen van gewassen en/of het houden van dieren.
1.10 Akkerbouwbedrijf:
Een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van akkerbouwgewassen.
1.11 Bassin
Een mest- of waterbak voor de opslag van mest of water ten behoeve van agrarische activiteiten.
1.12 Bebouwing:
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.13 Bebouwingspercentage:
Een in het plan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouw- dan wel bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
1.14 Bed & Breakfast:
Een voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt als ondergeschikte, toeristische activiteit. Onder een bed and breakfast wordt niet verstaan een overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid.
1.15 Beroeps- c.q. bedrijfsoppervlakte:
De totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.16 Bestaande bebouwing, situatie, woning, inhoud:
Bebouwing, situatie, woning, inhoud, zoals die bestaat of rechtens mag bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
1.17 Bestemmingsgrens:
De grens van een bestemmingsvlak;
1.18 Bestemmingsvlak:
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.19 Bijbehorend bouwwerk:
Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
1.20 Bijgebouw:
Een niet direct ten dienste van de woonfunctie staand, aangebouwd of vrijstaand gebouw, zoals een garage, berging, hobby- of praktijkruimte;
1.21 Bouwen:
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.22 Bouwgrens:
De grens van een bouwvlak;
1.23 Bouwlaag:
Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor functies uit de bestemmingsomschrijving geschikt of geschikt te maken is;
1.24 Bouwperceel:
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.25 Bouwperceelgrens:
Een grens van een bouwperceel;
1.26 Bouwvlak:
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegelaten;
1.27 Bouwwerk:
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.28 Dagrecreatief medegebruik:
Een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, met uitzondering van verblijfsrecreatieve voorzieningen;
1.29 Detailhandel:
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.30 Erf:
Al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;
1.31 Extensieve recreatie:
Vormen van openluchtrecreatie waarbij in het algemeen het verlangen naar rust en het genieten van de omgeving voorop staat en het aantal recreanten per oppervlakte-eenheid beperkt is, zoals wandelen, fietsen en kanovaren.;
1.32 Gebouw:
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.33 Grondgebonden agrarisch bedrijfsvoering:
Een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt, waarbij het gebruik van agrarische gronden ter plaatse noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf;
1.34 Hoofdgebouw:
Gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.35 Hoofdverblijf:
Een gebouw of een deel van een gebouw dat fungeert als de vaste woonplaats van de betrokkene, hetgeen kan blijken uit de gemeentelijke basisadministratie of andere bewijsmiddelen;
1.36 Huishouden:
Persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan. Bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen;
1.37 Internethandel zonder fysieke bezoekmogelijkheid:
Een internetwinkel, met de daarbij behorende opslag en logistiek, waarmee de klant op geen enkele manier fysiek in contact staat. Alle klantcontacten en transacties verlopen digitaal en verzending van goederen gebeurt uitsluitend per post;
1.38 Intensieve veehouderij:
Een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf dat zelfstandig of als neventak, geheel of grotendeels in gebouwen, varkens, pluimvee, konijnen, vleeskalveren, pelsdieren of overig kleinvee houdt, met uitzondering van het biologisch houden van dieren conform de Landbouwkwaliteitswet, het kweken van vissen het houden van melkvee en overig rundvee, geiten, schapen of paarden;
1.39 Kamperen:
Een vorm van openluchtrecreatie waarbij men in een kampeermiddel op een buitenterrein verblijft voor meestal één of meerdere nachten;
1.40 Kampeermiddel:
Een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan -niet zijnde een stacaravan- danwel enig ander onderkomen of ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen vereist is; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht danwel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.41 Karakteristiek:
Voor de omgeving herkenbaar, kenmerkend en typerend.
1.42 Kas:
Een gebouw met overwegend transparante, lichtdoorlatende afdekking en wanden, bedoeld voor het kweken en telen van gewassen.
1.43 Nevenactiviteit:
Een activiteit die uitsluitend naast een feitelijk aanwezige hoofdfunctie en uitsluitend door de ondernemer van die hoofdfunctie uitgeoefend kan worden en wat betreft vloeroppervlakte ondergeschikt is aan die hoofdfunctie;
1.44 Normaal beheer en onderhoud:
Een gebruik, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor het in zodanige conditie houden of brengen van gronden of objecten niet zijnde bouwwerken dat het voortbestaan van deze gronden of objecten op ten minste het bestaande kwaliteitsniveau of situatie wordt gehandhaafd;
1.45 Nutsvoorziening;
Een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;
1.46 Omgevingsvergunning:
Een vergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.47 Overkapping:
Elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;
1.48 Pand:
De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;
1.49 Permanente bewoning:
Bewoning van een ruimte als hoofdwoonverblijf, waarbij door betrokkene(n) niet aannemelijk is of kan worden gemaakt dat elders daadwerkelijk over een hoofdwoonverblijf wordt beschikt;
1.50 Peil:
- het gemiddelde maaiveldpeil van het aansluitende afgewerkte terrein, danwel
- de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse, indien door specifieke terreinomstandigheden bepaling van het onder a. bedoelde maaiveldpeil redelijkerwijs niet mogelijk is;
1.51 Prostitutie:
Het tegen betaling hebben van seksuele omgang met anderen;
1.52 Recreatie:
Alle activiteiten die in de vrije tijd plaatsvinden en ontspanning als doel hebben;
1.53 Recreatief nachtverblijf:
Kortdurend verblijf door een persoon, gezin of andere groep van personen, die zijn/hun vaste woon- of verblijfplaats elders hebben; onder recreatief nachtverblijf is in ieder geval niet begrepen permanente bewoning door eenzelfde persoon, gezin of andere groep van personen;
1.54 Recreatiewoning:
Een gebouw dat periodiek dient als verblijf voor recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben;
1.55 Seksinrichting:
Een inrichting, bestaande uit een of meer voor publiek toegankelijke, besloten ruimten, waarin bedrijfsmatig of op een daarmee vergelijkbare wijze, seksuele handelingen worden verricht; onder een hiervoor bedoelde inrichting wordt in elk geval verstaan een (raam)prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon of soortgelijke inrichting;
1.56 Stolp:
Een voor Noord-Holland karakteristieke vierkante boerderij met een piramidevormig dak;
1.57 Uitwendige hoofdvorm van een gebouw:
De vorm die wordt bepaald door de goot- en nokhoogte, nokrichting, dakhelling, kapvorm en grootte en vorm van het grondvlak van het gebouw;
1.58 Veehouderijbedrijf:
Een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het houden van dieren;
1.59 Volkstuin:
Terrein voor niet-commerciële sier- en groenteteelt
1.60 Volwaardig agrarisch bedrijf:
Een agrarisch bedrijf waarvan de agrarische bedrijvigheid als hoofdactiviteit ten minste aan één volledige arbeidskracht een jaarinkomen verschaft op ten minste het bestaansminimum en de continuïteit daarvan kan worden aangetoond door middel van een bedrijfsplan;
1.61 Voorgevelrooilijn:
De lijn die horizontaal loopt door het buitenwerks vlak van de voorgevel, tot aan de perceelsgrenzen;
1.62 Woning:
Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden dan wel een naar de aard daarmee gelijk te stellen groep personen;
1.63 Wonen:
Bewonen van een woning door één afzonderlijke huishouding;
1.64 Zijdelingse perceelsgrens:
De grens tussen twee bouwpercelen, die voor- en achterzijde van een perceel verbindt;
1.65 Zorgboerderij:
Agrarisch bedrijf of voormalig agrarisch bedrijf waar mensen met een zorgvraag een passende dagbesteding vinden en al dan niet wonen;
Artikel 2 Wijze van meten
2.1 De dakhelling van een bouwwerk:
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 De goothoogte van een bouwwerk:
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 De inhoud van een bouwwerk:
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk:
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van kleine bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 De oppervlakte van een bouwwerk:
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, nederwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 Toegelaten overschrijdingen:
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,5 m bedraagt.
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor '
Agrarisch' aangewezen gronden, zijn bestemd voor:
- de uitoefening van akkerbouwbedrijven met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, niet zijnde permanente bollenteelt, of een champignon- of witlofkwekerij;
- extensieve recreatie, waaronder fiets- en voetpaden
3.2 Bouwregels
Er mogen uitsluitennbouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde paardenbakken en bouwwerken voor mest- en voederopslag worden gebouwd.
De bouwhoogte bedraagt maximaal:
erf- of terreinafscheidingen: 2 m |
-
bouwwerken voor mestopslag: | | 6 m |
overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, niet zijnde hooitorens en voeder- of kunstmestsilo's: | | 6 m |
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de locatie van bouwwerken, geen gebouw zijnde, buiten het bouwvlak, als bedoeld in
artikel 3 lid 2 , zulks ter voorkoming van onevenredige aantasting van de openheid van het landelijk gebied.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Strijdig gebruik
Als een strijdig gebruik wordt in ieder geval aangemerkt het gebruik van:
gronden en bouwwerken:
- voor de uitoefening van enige tak van handel en bedrijf, met uitzondering van het agrarisch bedrijf en detailhandel, als ondergeschikte nevenactiviteit, van waren die in het betreffende bedrijf worden geproduceerd;
- voor een mestvergistingsinstallatie;
- voor permanente of tijdelijke bewoning, met uitzondering van bedrijfswoningen;
- voor recreatieve doeleinden;
bouwwerken:
voor het voor gebruik dat vergunningplichtig is krachtens het bepaalde in artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998, zoals dit luidt ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan, niet zijnde:
- het bestaande gebruik overeenkomstig de Natuurbeschermingswet 1998;
- het gebruik dat vergund is op basis van artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998.
3.4.2 Intensieve veehouderij als nevenactiviteit
Bij een agrarische bedrijf als bedoeld in
artikel 3 lid 1 onder a of b is intensieve veehouderij als nevenactiviteit uitsluitend toegestaan indien dit bestaand gebruik betreft.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Nevenactiviteiten bij functionerend agrarisch bedrijf
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in
artikel 3 lid 1 en
artikel 3 lid 2 , ten behoeve van het gebruiken van gronden en gebouwen binnen een bouwvlak waar sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf, voor de volgende niet-agrarische bedrijfs- en andere activiteiten, uitsluitend als ondergeschikte nevenactiviteit:
- ambachtelijke landbouwproducten verwerkende bedrijven, zoals een wijnmakerij, zuivelmakerij, slachterij, imkerij;
- agrarisch natuurbeheer;
- aan agrarische functies verwante bedrijven, zoals een paardenpension, paardenopleidingscentrum, agrarisch loonwerk- en grondverzetbedrijf, agrarisch hulpbedrijf, fouragehandel, hoefsmederij en hoveniers- en boomverzorgingsbedrijven;
- viskwekerij, champignonskwekerij;
- ambachtelijke bedrijven, zoals een dakdekker, rietdekker, schildersbedrijf, meubelmaker, installatiebedrijf;
- opslag- en stallingsbedrijven, waaronder begrepen caravan- en botenstalling;
- het uitoefenen van een beroep of het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan huis op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch, of hiermee gelijk te stellen gebied.
- atelier, museum, galerie en kunsthandel;
- detailhandel alleen in ter plaatse voortgebrachte producten;
- horeca, zoals een theetuin, een ijs-/snackverkooppunt, een terras;
- dagrecreatieve voorzieningen, zoals een speeltuin en verhuur van fietsen;
- andere niet-agrarische bedrijfs- en andere activiteiten, die in ruimtelijk en functioneel opzicht met de hiervoor genoemde gelijk kunnen worden gesteld.
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning gelden de volgende bepalingen:
- de nevenactiviteit mag uitsluitend worden uitgeoefend door de ondernemer van de hoofdactiviteit;
- de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsbebouwing van het betreffende agrarisch bedrijf mag niet worden vergroot, voorzover deze vergroting betrekking heeft op het met de omgevingsvergunning toegestane gebruik;
- binnen eenzelfde bouwvlak mag de gezamenlijke brutovloeroppervlakte ten behoeve van de hiervoor genoemde niet-agrarische bedrijfs- en andere activiteiten niet meer dan 300 m² bedragen;
- onverminderd het bepaalde onder 3, mag binnen eenzelfde bouwvlak de verkoopvloeroppervlakte van detailhandel niet meer dan 50 m² bedragen;
- de agrarische functie van aangrenzende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing mag niet onevenredig worden aangetast;
- in vergelijking met het agrarisch gebruik mag geen onevenredig grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden plaatsvinden;
- het parkeren behorende bij het andere gebruik dient binnen het betreffende bouwvlak plaats te vinden;
- buitenopslag is niet toegestaan;
- het andere gebruik mag door de visuele aspecten, zoals buitenstalling, reclame-uitingen en technische installaties, het landelijk karakter van de omgeving niet onevenredig aantasten; aanvrager dient ter onderbouwing een beplantingsplan te overleggen; ter bewerkstelliging van een redelijke visuele inpassing van een en ander in het landschap kunnen eisen worden gesteld betreffende situering en afscherming door beplanting of anderszins.
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor '
Wonen' aangewezen gronden, zijn bestemd voor:
- maximaal één woning;
- zorgboerderij met zorgappartementen, ter plaatse van de aanduiding 'zorgboerderij';
- instandhouding van aldaar voorkomende, door uiterlijke verschijningsvorm en ligging, karakteristieke bebouwing, welke hoofdzakelijk bestaat uit voormalige boerderijen met ingebouwd woongedeelte, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'.
met de daarbij behorende:
- tuinen, erven en bouwwerken.
4.2.1 Woningen en aanbouwen
- het aantal woningen mag binnen elk bestemmingsvlak niet meer dan één bedragen, of ten hoogste zoveel als ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven;
- indien een bouwvlak is aangegeven, dient de woning hierbinnen te worden gebouwd en niet meer dan één woning per bouwvlak;
- een woning mag uitsluitend worden herbouwd ter plaatse van en ten hoogste tot de goothoogte en bouwhoogte van de bestaande woning;
- tenzij het betreft karakteristieke bebouwing als bedoeld in artikel 4 lid 1, onder c, mogen woningen uitsluitend worden gebouwd met als afdekking een kap met een dakhelling van ten minste 35° en ten hoogste 65°, doch de afdekking mag plat zijn voor ten hoogste 25% van de oppervlakte van het gebouw, tot een maximum van 30 m²;
tenzij het betreft karakteristieke bebouwing als bedoeld in
artikel 4 lid 1, onder c, mag van een woning de bestaande inhoud met ten hoogste 30% worden vergroot, tot ten hoogste 800 m³, met inachtneming van de volgende bepalingen:
- vergroting mag uitsluitend plaatsvinden achter de voorgevelrooilijn van de bestaande woning en tot ten hoogste de goothoogte en bouwhoogte van de bestaande woning;
- de diepte van aanbouwen ten opzichte van de zijgevel van de bestaande woning mag niet meer dan 3 m bedragen en ten opzichte van de achtergevel niet meer dan 5 m;
- tussen twee niet aaneengebouwde woningen mag de afstand van elk van de woningen, zonder aanbouwen, tot de onderlinge perceelsgrens niet minder 2,5 m bedragen;
- het bepaalde onder g;
- bij het bouwen betreffende karakteristieke bebouwing als bedoeld in artikel 4 lid 1, onder c, mag de uitwendige hoofdvorm niet wezenlijk worden aangetast, tenzij het betreft herstel van oorspronkelijke waarden;
- de gezamenlijke oppervlakte van de aanbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 40 % van de achter de voorgevelrooilijn van de woning gelegen oppervlakte van het bouwperceel, verminderd met de oppervlakte van de woning;
4.2.2 Bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde
- op bij een woning behorende gronden mogen bijgebouwen uitsluitend worden gebouwd, voor zover op die gronden geen bestaande gebouwen voorkomen, die redelijkerwijs geschikt zijn of geschikt gemaakt kunnen worden om te dienen als bijgebouw;
- bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd op:
- minimaal drie meter achter de voorgevel van de woning of het verlengde daarvan
- ten minste 1 meter vanaf de achterste en de zijdelingse perceelgrens;
- ten minste 1 meter vanaf aangrenzend water en openbare verharding;
- niet meer dan 50 m vanaf de achtergevel van de woning of het verlengde daarvan;
- niet meer dan 20 m vanaf de zijgevel van de woning of het verlengde daarvan;
- minimaal 1 meter van de woning, indien het een vrijstaand bijgebouw betreft;
- in afwijking van het bepaalde onder 1 tot en met 6 zijn bestaande bijgebouwen toegestaan op de bestaande locatie;
- de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen mag bij elke woning niet meer dan 50 m² bedragen, of niet meer dan de bestaande oppervlakte indien die meer bedraagt, onverminderd het bepaalde onder artikel 4 lid 2.1 onder g;
- in afwijking van het bepaalde onder i, mogen bijgebouwen, zoals portieken of erkers, vóór de voorgevel aan de woning worden aangebouwd, tot een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 8 m² bij elke woning, onverminderd het bepaalde onder artikel 4 lid 2.1 onder g;
- de goothoogte en bouwhoogte van bijgebouwen en de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen niet meer bedragen dan daarbij hierna is aangegeven:
Bouwwerken | Max. goothoogte | Max. bouwhoogte |
Bijgebouwen | 3,5 m | 9 m |
Erkers | 3 m | |
Pergola’s en overkappingen met een open constructie | - | 2,7 m |
Erf-en terreinscheidingen voor de voorgevelrooilijn van de woning | - | 1 m |
Overige erf- en terreinafscheidingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde vlaggenmasten: | - | 2 m |
Vlaggenmasten | - | 6 m |
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Dakhelling, bouwhoogte en goothoogte
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in
artikel 4 lid 2.2, onder c en d, voor zover betreft de dakhelling, maximale bouwhoogte en maximale goothoogte, tenzij het betreft karakteristieke bebouwing als bedoeld in
artikel 4 lid 2.1, onder j, mits de stedenbouwkundige structuur, privacy van omwonenden en de openheid van het landschap niet onevenredig wordt aangetast.
4.3.2 Verplaatsing woning
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in
artikel 4 lid 2.2, onder c, voor zover betreft de plaatsbepaling van woningen, tenzij het betreft karakteristieke bebouwing als bedoeld in
artikel 4 lid 2.1, onder j ten behoeve van het bouwen van de woning op een andere plaats op de bij de betreffende woning behorende gronden, mits:
- de woning op ten hoogste 10 m afstand van de bestaande woning wordt gebouwd, en niet dichter bij de weg dan de bestaande woning;
- de bestaande woning wordt gesloopt;
- het bepaalde in artikel 4 lid 2.2 in acht wordt genomen;
- daardoor geen beperkingen ontstaan voor de agrarische bedrijfsvoering op aangrenzende gronden, en
- de stedenbouwkundige structuur, privacy van omwonenden en de openheid van het landschap niet onevenredig wordt aangetast.
4.3.3 Vergroting karakteristieke woning
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in
4.3.4 Oppervlakte bijgebouwen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in
artikel 4 lid 2.2 :
- onder g en j, ten behoeve van het bouwen van een hobbykas tot een oppervlakte van 20 m², een goothoogte van 3,5 m en een bouwhoogte van 5,5 m,
- onder j, ten behoeve van het bouwen van bijgebouwen tot, bij elke woning, een gezamenlijke maximale oppervlakte van 150 m²,
mits daardoor de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
4.3.5 Ten behoeve van nieuwbouw bij voormalig agrarische bedrijven
Burgemeester en wethouders zijn ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalige bedrijfsbebouwing' bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in
artikel 4 lid 2.2 onder g en j teneinde maximaal 300 m² aan bijgebouwen toe te staan, mits vooraf vaststaat dat:
- de overige voormalige bedrijfsgebouwen zonder cultuurhistorische waarden, worden gesloopt, met uitzondering van voormalige bedrijfsgebouwen, die als bijgebouwen bij de woningen worden aangemerkt en, gezien de oppervlaktebepalingen ter zake in artikel 4 lid 2.2 onder j, als zodanig mogen worden aangemerkt;
- door middel van een inrichtingsplan dient aangetoond te worden dat sprake is van een goede landschappelijke inpassing en een toename van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied conform de richtlijnen uit de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie/ het Handboek Ontwikkelen met Ruimtelijke Kwaliteit (Provincie Noord-Holland).
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Gebruik van bouwwerken
Als een strijdig gebruik wordt in ieder geval aangemerkt het gebruik van:
- bouwwerken voor de uitoefening van enige tak van handel en bedrijf, met uitzondering van de uitoefening van een aan huis gebonden beroep of bedrijf;
- bouwwerken voor de vestiging van een Bed and Breakfast voorziening;
- vrijstaande bijgebouwen voor permanente of tijdelijke bewoning.
4.4.2 Aan huis gebonden beroep of bedrijf
Een aan huis gebonden beroep of bedrijf mag worden uitgeoefend onder de volgende voorwaarden:
- het beroep of bedrijf wordt uitgeoefend door de hoofdbewoner, die maximaal één werknemer in dienst mag hebben;
- het beroep of bedrijf kan door zijn beperkte omvang in de woning met behoud van de woonfunctie worden uitgeoefend;
- het betreft niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten ten gevolge waarvan extra verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen, noodzakelijk worden;
- het betreft geen horeca of bedrijfsactiviteiten die in de bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn aangeduid als hoger dan categorie 1;
- er geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met een aan huis gebonden beroep of bedrijf ;
- er internethandel zonder fysieke bezoekmogelijkheid is toegestaan;
- het oppervlak in gebruik voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep of bedrijf bedraagt ten hoogste 40% van het vloeroppervlak van de woning, met een absoluut maximum van 40 m²;
- het beroep of bedrijf mag uitsluitend worden uitgeoefend in de woning.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.5.1 Paardenbak
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in
artikel 4 lid 1, ten behoeve van het aanleggen van een paardenbak mits:
- de oppervlakte niet meer bedraagt dan 800 m²;
- de paardenbak in de directe nabijheid van en loodrecht achter de woning wordt gerealiseerd;
- niet meer dan één paardenbak per woning wordt gerealiseerd;
- de afstand tot woningen van derden ten minste 50 m bedraagt;
- de bouwhoogte van andere bouwwerken niet meer dan 1,3 m bedraagt, behoudens lichtmasten waarvan de bouwhoogte niet meer dan 8 m mag bedragen;
- de landschappelijke inpassing bij de aanvraag door de aanvrager is aangetoond door middel van een beplantingsplan.
4.5.2 Kamperen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in
artikel 4 lid 1 en
artikel 4 lid 2.1 ten behoeve van het binnen een bestemmingsvlak:
- gebruiken van gronden, in de periode van 15 maart tot 31 oktober, als standplaats voor ten hoogste 25 kampeermiddelen, en
- de landschappelijke inpassing bij de aanvraag door de aanvrager is aangetoond door middel van een beplantingsplan.
4.5.3 Bed and Breakfast
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in
artikel 4 lid 1 en
artikel 4 lid 2.1 ten behoeve van het vestigen van een Bed and Breakfast voorziening, mits,
- de afstand van de Bed and Breakfast voorziening tot omringende woningen mag niet minder bedragen dan 10 m;
- wordt voorzien in 1 parkeerplaats per gastenkamer op eigen terrein;
- de woonfunctie van de woning en de bijgebouwen als hoofdfunctie blijft behouden;
- ten hoogste twee gastenkamers voor in totaal zes personen met een maximale gezamenlijke gebruiksoppervlakte van 60 m² worden gerealiseerd;
- de verblijfsduur van een gebruiker niet meer bedraagt dan vier weken per jaar;
- de Bed and Breakfast voorziening geen hinder voor het woonmilieu oplevert en geen onevenredige afbreuk doet aan het woonkarakter van de omgeving;
- de Bed and Breakfast voorziening geen belemmering oplevert voor de omliggende bedrijven;
- het gebruik naar de aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming is;
- het gebruik de woonfunctie ondersteunt, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of bijbehorend bouwwerk uitvoert, tevens de bewoner van het woning is. Indien de bewoner niet de eigenaar is, dan dient de eigenaar toestemming te geven;
- geen separate keuken met kookvoorziening worden aangebracht in de Bed and Breakfast voorziening;
- de Bed and Breakfast voorziening geen strijd oplevert met andere van toepassing zijnde wet- en regelgeving, waaronder Monumentenwet, Wet milieubeheer, Woningwet en Drank- en Horecawet.
4.5.4 Nevenactiviteiten bij voormalige agrarische bedrijven
Burgemeester en wethouders zijn ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalige bedrijfsbebouwing' bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in
artikel 4 lid 1 ten behoeve van het toestaan van een of meer nevenactiviteiten waaronder begrepen aan huis gebonden beroep of bedrijf , maar met uitzondering van Bed and Breakfast, met inachtneming van het volgende:
- de nevenactiviteit dient plaats te vinden binnen de bestaande bebouwing tot een maximum van 300 m², mits vooraf vaststaat dat de overige voormalige bedrijfsgebouwen zonder cultuurhistorische waarden, worden gesloopt, met uitzondering van voormalige bedrijfsgebouwen, die als bijgebouwen bij de woningen worden aangemerkt en, gezien de oppervlaktebepalingen ter zake in artikel 4 lid 2.2 , als zodanig mogen worden aangemerkt;
- de nevenactiviteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn, met dien verstande dat:
bedrijven, die in de van deze regels deel uitmakende bijlage
Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn aangeduid als categorie 3.1, zijn niet toegestaan;
- activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage;
- de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt;
- buitenopslag ten behoeve van nevenactiviteit is niet toegestaan;
- de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking van nevenactiviteiten dient niet onevenredig groot te zijn en de bestaande infrastructuur dient berekend te zijn op de nieuwe activiteit;
- parkeren dient binnen het bestemmingsvlak plaats te vinden;
- detailhandel alleen in ter plaatse voortgebrachte producten, waarbij binnen eenzelfde bestemmingsvlak de verkoopvloeroppervlakte van detailhandel niet meer dan 50 m² mag bedragen;
- horeca is uitsluitend toegestaan als ondergeschikte functie die ten dienste staat van de nevenactiviteit.
4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
artikel 14 is van toepassing op het uitvoeren van in dat artikel aangegeven sloopwerkzaamheden, op en/of in de daarbij aangegeven gronden.
4.7 Wijzigingsbevoegdheid
4.7.1 Woningsplitsing
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, in geval van:
- een voormalige boerderij met ingebouwd woongedeelte, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek',
- een voormalige stolpboerderij, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - stolp',
het plan te wijzigen zodanig, dat uitsluitend binnen die aaneengesloten bebouwing, een tweede woning is toegestaan, met dien verstande dat:
- de stolp uitsluitend zodanig mag worden gesplitst dat aan de openbare weg gelegen bouwpercelen ontstaan;
- de regeling zoals opgenomen in artikel 4 voor het overige van toepassing blijft;
- de splitsing noodzakelijk is ten behoeve van de instandhouding van de bestaande karakteristieke bebouwing dan wel bestaande stolp;
- geen van de woningen buiten die aaneengesloten bebouwing mag worden geplaatst;
- daardoor geen beperkingen ontstaan voor de agrarische bedrijfsvoering op aangrenzende gronden
- de wijzigingsbevoegdheid slechts wordt toegepast indien uit akoestisch onderzoek is gebleken dat de geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer minder dan 50 dB(A) bedraagt, dan wel een hogere waarde in overeenstemming met een verleende ontheffing, indien de geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer meer dan 50 dB(A) bedraagt;
- de wijzigingsbevoegdheid slechts wordt toegepast indien uit onderzoek is gebleken dat wordt voldaan aan de wettelijke bepalingen inzake milieuhygiëne.
De wijzigingsbevoegdheid wordt uitsluitend toegepast indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de verschijningsvorm van de als “stolp” of “karakteristiek” aangeduide gebouwen;
- de woonsituatie.
Artikel 5 Waarde - Aardkundig
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor '
Waarde - Aardkundig' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van het aardkundig waardevolle reliëf en de geologisch waardevolle opbouw van de bodem.
5.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.2.1 Verbod
Behoudens het bepaalde in
artikel 5 lid 2.2, is het verboden zonder een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op en in de in
artikel 5 lid 1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
- het rechttrekken van natuurlijke waterstromen;
- het verlagen of verhogen van het waterpeil;
- het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie, telecommunicatie- of andere leidingen en daarmee verband houdende constructies;
- het verlagen of verhogen van het maaiveld;
- het aanleggen van bos of boomgaard, voor zover de gronden op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos of boomgaard kunnen worden aangemerkt;
- het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
- het uitvoeren van andere grondbewerkingen.
5.2.2 Uitzondering
Het in
artikel 5 lid 2.1 verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen waaronder in ieder geval wordt verstaan:
- ploegen, eggen, het uitbaggeren van sloten en greppels,
- vervangen van bestaande drainage (sleufloos drainage), en
- werken en werkzaamheden die reeds in uitvoering en vergund zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
5.2.3 Verlening
De omgevingsvergunning wordt verleend, indien uit aardkundig onderzoek is gebleken dat de in
artikel 5 lid 2.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van de aardkundige waarden.
Artikel 6 Waarde - Archeologie 3
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor '
Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden van de gronden.
6.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
In aanvulling op het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) dient de aanvrager van een omgevingsvergunning, waarvan bodemverstorende bouwwerkzaamheden deel uitmaken, een archeologisch rapport dan wel een quickscan van Archeologie West-Friesland te overleggen indien de bouwwerkzaamheden een project betreft met een oppervlakte van meer dan 500 m² en dieper dan 0,4 m onder maaiveld.
6.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning
Aan een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk of bouwen ten behoeve van andere bestemmingen ter plaatse van de dubbelbestemming '
Waarde - Archeologie 3' kunnen de volgende voorschriften worden verbonden;
- het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- het doen van opgravingen;
- begeleiding van de activiteiten door een archeologisch deskundige.
6.2.3 Uitzonderingen voor het bouwen van een bouwwerk
Het bepaalde in
artikel 7 lid 2.1 is niet van toepassing op een bouwplan dat betrekking heeft op:
- vervanging van een reeds bestaand bouwwerk waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut;
- normaal beheer en onderhoud van een terrein.
6.3 Nadere eisen
De bevoegde overheid kan nadere eisen stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden die vallen binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3', indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse beschermingswaardige archeologische resten aanwezig zijn. Toepassing van de bevoegdheid mag niet leiden tot een onevenredige beperking van het meest doelmatige gebruik.
6.4 Afwijken van de bouwregels
6.4.1 Bevoegdheid
De bevoegde overheid kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 7 lid 2.1, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende (bouw)regels.
6.4.2 Voorwaarden
Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in
artikel 7 lid 4, wordt verleend indien naar het oordeel van de bevoegde overheid de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van:
- nader archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn of als er, mede naar het oordeel van Archeologie West-Friesland, geen archeologische waarden te verwachten zijn;
- andere informatie heeft aangetoond dat door bodemverstoringen op de betrokken locatie geen archeologische waarden verstoord zullen worden.
6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.5.1 Omgevingsvergunningplicht
Voor de volgende werken of werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:
- aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
- bodemverlagen of afgraven, ophogen, egaliseren dan wel anderszins aanbrengen van wijzigingen in het maaiveld;
- het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
- het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
- het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
- het aanleggen van kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies;
- diepploegen;
- het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen;
- het uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand.
6.5.2 Uitzondering omgevingsvergunningplicht
Het in
artikel 7 lid 5.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die:
- reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
- in het kader van het normale beheer en onderhoud (incl. sleufloos draineren, indien het terrein al eerder is gedraineerd);
- een project betreffen met een oppervlakte van niet meer dan 500 m² en niet dieper dan 0,4 m onder maaiveld;
- mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning;
- noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning, zoals in artikel 7 lid 4.1 bedoeld, is verleend;
- ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
6.5.3 Toelaatbaarheid van werken en werkzaamheden
Een omgevingsvergunning als bedoeld in
artikel 7 lid 5.1 wordt in ieder geval verleend, indien:
de aanvrager een rapport, dan wel een quickscan van Archeologie West-Friesland, heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:
- het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden geborgd; of
- de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad; of
- kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van de bevoegde overheid in voldoende mate is vastgesteld;
de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:
- het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen wordenbehouden;
- het doen van opgravingen;
- begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch bedrijf.
6.6 Wijzigingsbevoegdheid
De bevoegde overheid kan het plan wijzigen in die zin, dat de verbeelding wordt gewijzigd zodanig dat de dubbelbestemming '
Waarde - Archeologie 3' naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, dan wel de dubbelbestemming te wijzigen in een andere archeologische dubbelbestemming als archeologische bevindingen daar aanleiding toe geven.
Artikel 7 Waarde - Archeologie 4
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor '
Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden van de gronden.
7.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
In aanvulling op het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) dient de aanvrager van een omgevingsvergunning, waarvan bodemverstorende bouwwerkzaamheden deel uitmaken, een archeologisch rapport dan wel een quickscan van Archeologie West-Friesland te overleggen indien de bouwwerkzaamheden een project betreft met een oppervlakte van meer dan 2500 m² en dieper dan 0,4 m onder maaiveld.
7.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning
Aan een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk of bouwen ten behoeve van andere bestemmingen ter plaatse van de dubbelbestemming '
Waarde - Archeologie 4' kunnen de volgende voorschriften worden verbonden;
- het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- het doen van opgravingen;
- begeleiding van de activiteiten door een archeologisch deskundige.
7.2.3 Uitzonderingen voor het bouwen van een bouwwerk
Het bepaalde in
artikel 7 lid 2.1 is niet van toepassing op een bouwplan dat betrekking heeft op:
- vervanging van een reeds bestaand bouwwerk waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut;
- normaal beheer en onderhoud van een terrein.
7.3 Nadere eisen
De bevoegde overheid kan nadere eisen stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden die vallen binnen de dubbelbestemming '
Waarde - Archeologie 4', indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse beschermingswaardige archeologische resten aanwezig zijn. Toepassing van de bevoegdheid mag niet leiden tot een onevenredige beperking van het meest doelmatige gebruik.
7.4 Afwijken van de bouwregels
7.4.1 Bevoegdheid
De bevoegde overheid kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 7 lid 2.1, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende (bouw)regels.
7.4.2 Voorwaarden
Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in
artikel 7 lid 4, wordt verleend indien naar het oordeel van de bevoegde overheid de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van:
- nader archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn of als er, mede naar het oordeel van Archeologie West-Friesland, geen archeologische waarden te verwachten zijn;
- andere informatie heeft aangetoond dat door bodemverstoringen op de betrokken locatie geen archeologische waarden verstoord zullen worden.
7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.5.1 Omgevingsvergunningplicht
Voor de volgende werken of werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:
- aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
- bodemverlagen of afgraven, ophogen, egaliseren dan wel anderszins aanbrengen van wijzigingen in het maaiveld;
- het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
- het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
- het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
- het aanleggen van kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies;
- diepploegen;
- het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen;
- het uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand.
7.5.2 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht
Het in
artikel 7 lid 5.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die:
- reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
- in het kader van het normale beheer en onderhoud (incl. sleufloos draineren, indien het terrein al eerder is gedraineerd);
- een project betreffen met een oppervlakte van niet meer dan 2500 m² en niet dieper dan 0,4 m onder maaiveld;
- mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning;
- noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning, zoals in artikel 7 lid 4.1 bedoeld, is verleend;
- ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
7.5.3 Toelaatbaarheid van werken en werkzaamheden
Een omgevingsvergunning als bedoeld in
artikel 7 lid 5.1wordt in ieder geval verleend, indien:
de aanvrager een rapport, dan wel een quickscan van Archeologie West-Friesland, heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:
- het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden geborgd; of
- de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad; of
- kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van de bevoegde overheid in voldoende mate is vastgesteld;
de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:
- het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen wordenbehouden;
- het doen van opgravingen;
- begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch bedrijf.
7.6 Wijzigingsbevoegdheid
De bevoegde overheid kan het plan wijzigen in die zin, dat de verbeelding wordt gewijzigd zodanig dat de dubbelbestemming '
Waarde - Archeologie 4' naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, dan wel de dubbelbestemming te wijzigen in een andere archeologische dubbelbestemming als archeologische bevindingen daar aanleiding toe geven.
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing;
Artikel 9 Algemene bouwregels
9.1 Bouwen
Onverminderd het overige in deze voorschriften met betrekking tot het bouwen bepaalde, mag de afstand van gebouwen tot de as van de nabijgelegen weg of wegen niet minder bedragen dan hierna bij de verschillende bestemmingen is aangegeven:
Bestemmingen | minimale afstand van voorgevel van gebouwen tot de as van de weg: | maximale afstand van de achtergevel van gebouwen tot de as van de weg: |
Verkeer-1 | 30 m | 50 m |
Verkeer-2 | 20 m | 50 m |
Verkeer -3 | 15 m | 50 m |
9.2 Afwijking
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, na advies te hebben ingewonnen van de desbetreffende wegbeheerder omtrent de aanvaardbaarheid daarvan uit oogpunt van wegbeheer en verkeersveiligheid, een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in
artikel 9 lid 1, ten behoeve van het bouwen op een kleinere afstand tot de as van de weg.
9.3 Bouwen nabij karakteristieke bebouwing, monumenten en stolpen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats en de afmetingen van bouwwerken, voor zover die worden gebouwd binnen een afstand van 30 m tot bouwwerken, ter plaatse zijn aangeduid als 'karakteristiek', 'specifieke bouwaanduiding - monument' of 'specifieke bouwaanduiding - stolp' zulks ter voorkoming van onevenredige aantasting van het zicht op en de landschappelijke inpassing van het betreffende monument respectievelijk de betreffende karakteristieke bebouwing.
Artikel 10 Algemene gebruiksregels
Een gebruik in strijd met de in het plan gegeven bestemming en met het in of krachtens het plan ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken bepaalde, is in ieder geval:
het gebruik van gronden:
- als staan- of ligplaats van onderkomens, tenzij het betreft ten hoogste één caravan of kampeerauto en/of tent bij eenzelfde woning;
- als staanplaats van voertuigen, waarin detailhandel plaatsvindt;
- voor volkstuinen;
- als sport-, wedstrijd- of speelterrein, parkeerterrein, kampeer- of caravanterrein, dagcamping, lig- of speelweiden en zwemgelegenheid;
- voor het beproeven van voertuigen, voor het racen of crossen met motorvoertuigen of bromfietsen en voor het beoefenen van de modelvliegtuigsport;
- als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en produkten;
- als start- en landingsplaats van ultra lichte vliegtuigen;
- voor de plaatsing van reclame-uitingen in welke vorm dan ook;
het gebruik van gronden en bouwwerken:
- als seksinrichting;
- voor vuurwerkopslag;
- voor baggerspeciedepot;
tenzij dat gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik en beheer van de gronden;
- het (proef)boren naar gas (waaronder schaliegas).
Artikel 11 Algemene aanduidingsregels
Gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - weidevogelgebied', met uitzondering van agrarische bouwvlakken en niet-agrarische bestemmingsvlakken, dienen tevens ter bescherming en voor de instandhouding van het weidevogelgebied.
Artikel 12 Algemene afwijkingsregels
12.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van deze regels:
- ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals gasdrukregelstations, wachthuisjes, telefooncellen, gemaalgebouwtjes en transformatorhuisjes, uitgezonderd verkooppunten voor motorbrandstoffen, waarvan de goothoogte niet meer dan 3 m en de inhoud niet meer dan 50 m³ mag bedragen;
- indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van grens of richting van wegen, paden en waterlopen, en ligging van bestemmings- en aanduidingsgrenzen en grenzen van bouwpercelen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen ter plaatse is aangegeven niet meer dan 5 m bedragen;
- voor afwijkingen van bepalingen, gesteld ten aanzien van maten en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages;
- ten behoeve van het bouwen van antennemasten tot een hoogte van 20 m.
12.2 Voorwaarden voor afwijken
Toepassing van afwijkingsbevoegdheden in dit plan mag, in aanvulling op de bij de betreffende afwijkingsbevoegdheden vermelde eisen, alleen plaatsvinden voor zover:
- het in het plan beoogde stedenbouwkundig en landschappelijke beeld niet onevenredig worden aangetast;
- de in het gebied voorkomende waarden niet onevenredig worden aangetast;
- door middel van een inrichtingsplan wordt aangetoond dat sprake is van een goede landschappelijke inpassing en een toename van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied conform de richtlijnen uit de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie/ het Handboek Ontwikkelen met Ruimtelijke Kwaliteit (Provincie Noord-Holland);
- de effecten op het leefmilieu (verkeer, luchtkwaliteit, geluid, geur en gezondheid) zijn beoordeeld en de effecten geen onevenredige hinder of verslechtering betekenen van dat leefmilieu;
- is vastgesteld dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt.
12.3 Mantelzorg
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de gebruiksregels in dit plan teneinde binnen woonhuizen en/of bijbehorende bouwwerken mogelijkheden voor mantelzorg, in de vorm van inwoning of een afhankelijke woonruimte, toe te staan, mits:
- mantelzorg niet plaatsvindt in vrijstaande bijgebouwen;
- er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
- de oppervlakte ten behoeve van de mantelzorg per bestemmingsvlak niet meer bedraagt dan 70 m²;
- er voldoende parkeergelegenheid op het eigen perceel aanwezig is;
- er wordt voldaan aan de bouwtechnische eisen die gelden voor woningen;
- de noodzaak van mantelzorg is aangetoond door een door de gemeente aan te wijzen deskundige;
- binnen drie maanden na beëindiging van de mantelzorg de inrichting van de onzelfstandige woonruimte ongeschikt is gemaakt voor bewoning.
Artikel 13 Algemene wijzigingsregels
13.1 Algemene wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd binnen de volgende grenzen het plan te wijzigen indien en voor zover dringende redenen, die na het ter inzage leggen van het plan te hunner kennis zijn gekomen, hiertoe aanleiding geven en voor zover zulks het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling van het in het plan begrepen gebied niet schaadt:
het wijzigen van bestemmingsgrenzen zodanig, dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken bestemmingsvlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.
13.2 Voorwaarden voor wijziging
Toepassing van wijzigingsbevoegdheden in dit plan mag, in aanvulling op de bij de betreffende wijzigingsbevoegdheden vermelde eisen, alleen plaatsvinden voor zover:
- het in het plan beoogde stedenbouwkundig en landschappelijke beeld niet onevenredig worden aangetast;
- de in het gebied voorkomende waarden niet onevenredig worden aangetast;
- door middel van een inrichtingsplan wordt aangetoond dat sprake is van een goede landschappelijke inpassing en een toename van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied conform de richtlijnen uit de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie/ het Handboek Ontwikkelen met Ruimtelijke Kwaliteit (Provincie Noord-Holland);
- de effecten op het leefmilieu (verkeer, luchtkwaliteit, geluid, geur en gezondheid) zijn beoordeeld en de effecten geen onevenredige hinder of verslechtering betekenen van dat leefmilieu;
- is vastgesteld dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt.
Artikel 14 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden
14.1 Bevoegdheid
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) op en in de hierna aangegeven gronden, voor zover gelegen buiten bouwvlakken, de daarbij aangegeven werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
gronden met de waarden/bestemming/aanduiding | werken en werkzaamheden* |
openheid van het landschap | - | - | - | - | - | - | 7 | - |
reliëf van de bodem | - | 2 | 3 | - | 5 | - | 7 | - |
Waarde - Ecologie | 1 | 2 | - | - | - | 6 | - | - |
overige zone - weidevogelgebied | 1 | 2 | 3 | 4 | - | 6 | 7 | 8 |
overige zone - waardevol verkavelingspatroon | - | - | 3
1) | - | - | - | - | - |
werken en werkzaamheden |
1 | aanleggen en verharden van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen; |
2 | verlagen van de bodem en afgraven, ophogen en egaliseren van de gronden; |
3 | aanleggen en dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen; |
4 | vellen en rooien van bomen, hakhout en andere houtopstanden en het verrichten van handelingen, die de dood of ernstige beschadiging daarvan ten gevolge hebben of kunnen hebben; |
5 | het scheuren van grasland; |
6 | werken en werkzaamheden die wijziging van de (grond-)waterhuishouding of (grond-)waterstand beogen of tengevolge hebben, zoals uitdiepen, draineren en slaan van putten; |
7 | bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters; |
8 | het aanbrengen of aanleggen van oeverbeschoeiingen, kaden of aanlegplaatsen. |
* onderstaande cijfers worden in het onderste deel van deze tabel verklaard
- = niet van toepassing
1) niet van toepassing op gronden met tevens de waarde 'reliëf van de bodem'.
14.2 Uitzondering
Het in
artikel 14 lid 1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:
- werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;
- werken en werkzaamheden, waarmee is of mag worden begonnen ten tijde van het onherroepelijk worden van het plan;
- werken en werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
- het verlagen van de bodem en afgraven van gronden, voor zover daarvoor een vergunning is vereist krachtens de Ontgrondingenwet;
- werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 14 lid 1 , bij 8, voor zover deze moeten worden aangemerkt als bouwwerken en bouwen;
- het vellen, rooien of beschadigen van fruitbomen;
- het scheuren van grasland ten behoeve van de niet-permanente bollenteelt, behoudens op gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - waardevol verkavelingspatroon', gronden met de waarde reliëf, archeologisch rijksmonumenten en archeologisch provinciale monumenten.
14.3 Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden
Werken en werkzaamheden als bedoeld in
artikel 14 lid 1 , zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer waarden of functies van de in die artikelen bedoelde gronden, welke het plan beoogt te beschermen,
- niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel
- de mogelijkheden voor het herstel van die waarden of functies niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.
Artikel 15 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
15.1 Omgevingsvergunningplicht
Voor het geheel of gedeeltelijk slopen van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing is, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' of 'specifieke bouwaanduiding - stolp', een omgevingsvergunning voor het slopen vereist.
15.2 Uitzonderingen vergunningplicht
- ingevolge een aanschrijving van burgemeester en wethouders waarvoor eerder een vergunning is afgegeven;
- het normale onderhoud betreffen;
- die in redelijkheid slechts kunnen worden aangemerkt als zijnde van ondergeschikte aard en omvang, zodat enige wezenlijke invloed op de in bedoelde cultuurhistorisch waardevolle bebouwing niet te verwachten is.
15.3 Toelaatbaarheid sloopwerkzaamheden
De in
artikel 15 lid 1 bedoelde sloopwerkzaamheden zijn slechts toelaatbaar, indien:
- uit een nadere overweging van het verzoek blijkt dat handhaving van het pand redelijkerwijs niet kan worden geëist, gezien de aanwezige bouwkundige en/of gebruikstechnische staat van de bebouwing, aantoonbaar onevenredig in verhouding tot het cultuurhistorische belang van handhaving van de bebouwing; de aanvrager dient dit aan te tonen door een deskundigenrapport in te dienen dat ingaat op de bouwkundige en/of gebruikstechnische staat van het gebouw in relatie tot de economische waarde(daling) en de kosten van renovatie;
- het delen van een gebouw of bijgebouwen betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek zijn aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.
15.4 Advies
Alvorens burgemeester en wethouders beslissen omtrent de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het slopen als bedoeld in
artikel 15 lid 1 winnen zij advies in bij een ter zake deskundige over het cultuurhistorisch belang van handhaving van de bebouwing en/of de waardedaling en de renovatiekosten.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
16.1 Overgangsrecht bouwwerken:
16.1.1 Algemeen
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
a gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
b na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
16.1.2 Afwijking:
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in
artikel 16 lid 1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in
artikel 16 lid 1 met maximaal 10%;
16.1.3 Uitzondering:
artikel 16 lid 1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
16.2 Overgangsrecht gebruik:
16.2.1 Algemeen:
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
16.2.2 Strijdig gebruik:
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in
artikel 16 lid 2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
16.2.3 Onderbroken gebruik:
Indien het gebruik, bedoeld in
artikel 16 lid 2.2, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
16.2.4 Uitzondering:
artikel 16 lid 2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
Artikel 17 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Zandwerven 50
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering
De burgemeester, de secretaris
……………… ………………