Plan: | Maatregelen N239, gemeente Opmeer |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0432.BPMaatrN239-VA01 |
De Provincie Noord-Holland is voornemens om de verkeersveiligheid van de N239 tussen Aartswoud en Winkel te verhogen. Daartoe wordt, naast de uitvoering van het regulier groot onderhoud, een aantal maatregelen uitgevoerd. Deze maatregelen zijn de aanleg van twee rotondes, een fietsbrug over de Ringsloot en de aanpassing van de fietsoversteek kruispunt N239 met de Alkmaarseweg. Eén rotonde is gepland ter hoogte van de huidige kruising van de N239 met de Langereis/Westfriesedijk en één rotonde is gepland ter hoogte van de huidige kruising van de N239 met de Zuiderzeestraat/Koggenrandweg. De bestaande brug over de Ringsloot wordt uitgebreid met een aparte fietsbrug om de veiligheid voor de fietsers ten opzichte van de provinciale weg te verhogen. Het kruispunt Alkmaarseweg / Westfriesedijk (N239) zal deels worden gereconstrueerd vanwege de aanpassing van de bestaande fietsoversteek.
De oostelijke rotonde ligt binnen de gemeentegrenzen van de gemeente Opmeer, evenals een deel van de te realiseren fietsbrug over de Ringsloot. De westelijke rotonde valt binnen de gemeente Hollands Kroon, en is derhalve geen onderdeel van dit bestemmingsplan.
Voor zowel de te realiseren rotonde N239-Zuiderzeestraat/Koggenrandweg als de fietsbrug over de Ringsloot geldt dat het voornemen niet past binnen respectievelijk de vigerende bestemmingsplannen 'Aartswoud, De Weere en De Gouwe' (vastgesteld op 20 april 2006) en 'Landelijk gebied Opmeer 2014' (vastgesteld op 5 november 2015). Voorliggend bestemmingsplan voorziet derhalve in een planologisch-juridisch kader dat de bovenstaande ontwikkelingen mogelijk maakt.
Figuur 1.1: Projectgebied ten opzichte van de omgeving.
Figuur 1.2: Globale ligging van het plangebied (rood omlijnd). Links: rotonde
N239/Langereis. Midden: fietsbrug Ringsloot en fietsoversteek N239 / Alkmaarseweg. Rechts: rotonde N239/Zuiderzeestraat. Bron: Globespotter, 2017.
Op dit moment geldt voor het grootste deel van de locatie van de te realiseren rotonde N239-Zuiderzeestraat/Koggenrandweg het bestemmingsplan 'Aartswoud, De Weere en De Gouwe', vastgesteld op 20 april 2006.
Deze locatie kent de volgende bestemmingen (zie ook figuur 2.1):
Voor het gebied ten noorden van het kruispunt is een vigerend bestemmingsplan niet te raadplegen via www.ruimtelijkeplannen.nl of de website van de gemeente Opmeer.
Figuur 2.1: Vigerend bestemmingsplan op locatie te realiseren rotonde.
De aanpassing van de kruising naar een rotonde past niet binnen de vigerende bestemming 'Verkeer'.
Voor de locatie van de te realiseren fietsbrug over de Ringsloot geldt het bestemmingsplan 'Landelijk gebied Opmeer 2014', vastgesteld op 11 november 2015. De locatie kent de volgende bestemmingen (zie ook figuur 2.2):
Figuur 2.2: Vigerend bestemmingsplan op de locatie van de te realiseren fietsbrug.
De aanleg van de fietsbrug over de Ringsloot past binnen het vigerende bestemmingsplan 'Landelijk gebied Opmeer 2014'. Op grond van de bestemming 'Verkeer - 1' kunnen fiets- en voetpaden (artikel 22.1 onder c.) worden aangelegd.
Voor het bouwen van onder andere bruggen (artikel 22.2.1) geldt een bouwhoogte van niet meer dan 2,5 meter (artikel 22.2.2) gebaseerd op de bouwhoogte (artikel 2.4) en het peil (artikel 1.67).
Naast de (beperkte) bouwhoogte geldt voor werkzaamheden binnen de dubbelbestemming Waarde - Ecologie en Waterstaat - Waterkering een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werkzaamheden die met het bevoegd gezag (het College van Burgemeester en wethouders respectievelijk het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier) moeten worden afgestemd.
Figuur 2.3: Vigerend bestemmingsplan ter hoogte van de fietsoversteek N239 -
Alkmaarseweg
De aanpassing aan de fietsoversteek N239 - Alkmaarseweg op het grondgebied van de gemeente Opmeer past binnen het vigerende bestemmingsplan 'Landelijk gebied Opmeer 2014'. Op grond van de bestemming 'Verkeer - 1' kunnen wegen met een rijbaan met een breedte van ten minste 6 meter en ten hoogste 8 meter (artikel 22.1 onder a.) fiets- en voetpaden (artikel 22.1 onder c.) worden aangelegd.
Voor de aanpassingen aan de zuidzijde van de N239 in de gemeente Opmeer hoeft geen herziening van het bestemmingsplan plaats te vinden.
Huidige situatie
Afbeeldingen 3.1 t/m 3.4 geven de huidige situatie van het kruispunt N239 - Zuiderzeestraat/Koggenrandweg weer. De N239 in oost-west richting is de doorgaande weg, waarlangs separaat een fietspad ligt. De Zuiderzeestraat is de weg richting het zuiden. De Koggenrandweg is de weg richting het noorden, die vanaf het kruispunt direct afbuigt naar het oosten. Voor fietsers is er een separate oversteek over de N239 ten oosten van het huidige kruispunt. Ten zuiden van de N239 zijn nabij het kruispunt woningen gesitueerd. Ten noorden van de N239 zijn ter hoogte van het kruispunt agrarische percelen gelegen.
Figuur 3.1: Tekening huidige situatie.
Figuur 3.2: Luchtfoto huidige situatie.
Figuur 3.3: Zicht vanaf N239 op kruispunt, komende vanuit het oosten. Op de voorgrond de fietsoversteek.
Figuur 3.4: Zicht vanaf N239 op kruispunt, komende vanuit het westen.
Toekomstige situatie
Ter hoogte van het huidige kruispunt wordt een rotonde gerealiseerd, inclusief gescheiden fietsinfrastructuur (zie figuur 3.5). Vanwege de hiervoor benodigde ruimte, wordt beslag gelegd op de gronden aan de zuidwestzijde ter hoogte van de nutsvoorziening en het openbaar gebied rondom de rotonde (vergelijk figuur 3.1 en 3.5).
Figuur 3.5: Nieuwe situatie t.h.v. N239-Zuiderzeestraat/Koggenrandweg
Huidige situatie
In de huidige situatie is de oversteek over de N239 richting Alkmaarseweg slechts vormgegeven door een smal pad bestaande uit twee achter elkaar liggende betonnen platen. De oversteekbaarheid van de N239 in noord-zuid richting is beperkt.
Voor de bewoners ten zuiden van de N239 wordt gelet op de verkeersveiligheid de oversteekbaarheid aangepast. Gelijktijdig wordt ook op de Alkmaarseweg de verkeersveiligheid voor overstekende fietsers verbeterd door een middeneiland te realiseren waar overstekende fietsers kunnen wachten.
Figuur 3.6: Huidige situatie fietsoversteek N239 - Alkmaarseweg
Toekomstige situatie
De focus van de aanpassing van deze kruising ligt op het aanpassen van de fietsoversteek van de Alkmaarseweg.
Het kruispunt Westfriesedijk / Alkmaarseweg blijft op de huidige locatie gepositioneerd. De fietsoversteek blijft ook op de huidige locatie, maar voldoet nu aan de eisen uit de ERBI. Verder zijn er kleine aanpassingen doorgevoerd in de ligging naar de fietsoversteek toe voor een beter zicht op het aankomende verkeer vanaf de kruising. Door de aanpassing aan de fietsoversteekplaats aan de Alkmaarseweg zal de kruising breder worden en zal het horizontale alignement van de Alkmaarseweg en Westfriesedijk aangepast worden.
Het bestaande fietspad ten westen van het kruispunt blijft behouden. Het gedeelte van het fietspad tussen de Westfriesedijk en de Alkmaarseweg (zuidoostzijde) wordt wel aangepast. De aanpassingen zijn ten behoeve van een goede aansluiting met de fietsoversteek.
Figuur 3.7: Nieuwe situatie fietsoversteek N239 - Alkmaarseweg
Huidige situatie
De brug over de Ringsloot kent in de huidige situatie geen fysieke scheiding tussen auto- en fietsverkeer (zie figuur 3.6 t/m 3.8). Gezien de beperkte breedte van de brug is dat in de huidige situatie ook niet te realiseren.
Figuur 3.8: Tekening huidige situatie
Figuur 3.9: Brug over de Ringsloot gezien vanuit oostelijke richting.
Figuur 3.10: Brug over de Ringsloot gezien vanuit westelijke richting.
Toekomstige situatie
Ten noorden van de huidige brug wordt, parallel aan deze brug, een separate fietsbrug gerealiseerd over de Ringsloot (zie figuur 3.9). Op die manier wordt het auto- en fietsverkeer fysiek gescheiden. De fietsbrug sluit aan beide zijden van de Ringsloot aan op de huidige fietspaden.
Figuur 3.11: Nieuwe situatie fietsbrug over de Ringsloot
De ontworpen maatregelen aan de N239 zijn, mede voor informatiebijeenkomsten, uitgewerkt in visualisaties. Naast het technische Voorlopig Ontwerp van de provinciale weg N239 is de landschappelijke inpassing van twee rotondes uitgewerkt in 3D visualisaties.
In het rapport over de landschappelijke inpassing, zie Bijlage 11, zijn de landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische randvoorwaarden beschreven. Daarna is de ruimtelijke analyse van de twee rotondes beschreven. Beide invalshoeken beschrijven het basisidee en de schetsontwerpen van twee rotondes. Door middel van enkele 3D visualisaties is de toekomstige inrichting verbeeld.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de "kapstok" voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De Structuurvisie is op 13 maart 2012 in werking getreden.
Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040, die inspelen op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen tot aan 2040. Het Rijk zet het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.
Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor het plan heeft de SVIR geen directe consequenties.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Bij het vaststellen van ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met het Barro, inclusief de wijzigingen.
De in het Barro opgenomen regelingen hebben geen consequenties voor het voorliggende bestemmingsplan.
Op 19 november 2018 hebben de Provinciale Staten van Noord-Holland de Omgevingsvisie NH2050 vastgesteld. Hierin staat de visie op de fysieke leefomgeving beschreven.
De leidende hoofdambitie in de Omgevingsvisie NH2050 is de balans tussen economische groei en leefbaarheid. Een gezonde en veilige leefomgeving, die goed is voor mens, plant én dier, is een voorwaarde voor een goed economisch vestigingsklimaat. Tegelijkertijd is duurzame economische ontwikkeling een voorwaarde voor het kúnnen investeren in een prettige leefomgeving. Omdat het leefbaar houden van de provincie Noord-Holland ook vraagt om grote investeringen in bijvoorbeeld het landschap, natuurontwikkeling en de transitie naar een duurzame energiehuishouding.
5 bewegingen
In de visie zijn 5 bewegingen met ontwikkelprincipes beschreven voor de ontwikkeling van de leefomgeving.
Deze verordening is vastgesteld op 12 december 2016 door Provinciale Staten en is in werking getreden per 1 maart 2017. De verordening schrijft voor waaraan de inhoud van (gemeentelijke) ruimtelijke plannen, zoals het voorliggende bestemmingsplan, moeten voldoen. In de verordening zijn regels opgenomen voor onderwerpen met heldere criteria, weinig gemeentelijke beleidsvrijheid en een provinciaal belang. De regels in de PRV zijn gebaseerd op de beleidskeuzes in de provinciale Omgevingsvisie. Het gaat daarbij om thema's over bebouwingscontouren, ecologische hoofdstructuur, agrarische bedrijven, kantoren, bedrijventerreinen, detailhandel, waterkeringen et cetera.
De voorgenomen ontwikkeling valt niet onder stedelijke ontwikkeling en betreft een reconstructie van een bestaande weg. Volgens de Verordening Ruimte is het plangebied niet gelegen in gebieden waarvoor specifieke regels worden voorgeschreven vanuit het provinciaal belang. Gelet op het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het provinciaal beleid is de Ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.
Relevante regels
De volgende regels uit de PRV zijn van toepassing op het plangebied:
Figuur 4.1: Ligging provinciaal weidevogelleefgebied
Figuur 4.2: Ligging regionale waterkering
De Structuurvisie Opmeer 2025 is opgesteld voor het hele grondgebied van de gemeente en blikt vooruit op de komende jaren. In de structuurvisie zijn de verschillende ambities en ontwikkelingen op elkaar afgestemd en ruimtelijk vertaald. Het biedt een kader voor op te stellen ruimtelijke plannen en voor ondersteunende beleidsnota's.
Dit plan draagt bij aan het verbeteren van de bereikbaarheid en verkeersveiligheid, en voldoet derhalve aan de bedoeling van de Structuurvisie Opmeer 2025.
De voorgenomen ontwikkeling is op de diverse omgevingsaspecten getoetst aan relevant beleid, wet- en regelgeving. De resultaten van de onderzoeken worden in dit hoofdstuk per omgevingsaspect samengevat. De volledige rapportages zijn als bijlagen bij dit bestemmingsplan opgenomen.
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet richt zich op de zorg voor waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterfuncties (zoals de drinkwatervoorziening). De wet biedt de basis voor het stellen van normen ten aanzien van deze onderwerpen. Verder bevat de wet regelingen voor het beheer van water. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning.
De watertoets is per 1 november 2003 wettelijk verplicht (en vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening). De watertoets betekent dat ruimtelijke plannen (waaronder bestemmingsplannen) die vanaf deze datum ter inzage worden gelegd, voorzien moeten zijn van een waterparagraaf. Ruimtelijke plannen van de initiatiefnemer (bijv. gemeente of projectontwikkelaar) worden overlegd met de waterbeheerder.
Beleid toename verhard oppervlak
In de Keur van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) staan de volgende regels omtrent nieuw verhard oppervlak:
Er geldt een vrijstelling van de vergunningplicht van voor het aanbrengen van nieuw verhard oppervlak indien:
In de beleidsregels 'Compensatie verhardingstoename' en 'Alternatieve vormen van waterberging' staat omschreven dat bij een aanleg van extra verhard oppervlak tussen 800 m2 en 2000 m2 er een compensatie wordt geëist van 10%. Dit is het minimaal benodigd oppervlak extra open water, uitgedrukt als percentage van het aan te leggen extra verhard oppervlak. Bij oppervlaktes groter dan 2000 m2 dient er een maatwerkberekening te worden uitgevoerd.
Beleid waterkeringen
In de beleidsnota Waterkeringen 2012-2017 is opgenomen dat de Wieringermeerdijk de status heeft van cultuurhistorisch monument. Dit betekent dat de waterkering zijn functie verloren heeft en geen veiligheidsnorm heeft, maar wel behouden wordt.
De Westfriese Omringdijk speelt nog wel een rol in de compartimentering van Hollands Noorderkwartier. Daarom heeft het hoogheemraadschap in hun Deltavisie vastgelegd dat ze deze compartimentering “veilig wil stellen en (waar mogelijk en kosteneffectief) te optimaliseren”.
In de Keur van het hoogheemraadschap is opgenomen dat een vergunning nodig is om te mogen werken in primaire waterkeringen, regionale waterkeringen en beschermingszones.
Voor de realisatie van de maatregelen aan de N239 is een watertoets opgesteld. Deze is als Bijlage 1 toegevoegd bij de toelichting van dit bestemmingsplan.
Toename verharding
De toename aan verharding bedraagt voor de westelijke rotonde 909 m2 en voor de oostelijke rotonde 662 m2. De fietsoversteek N239-Alkmaarseweg heeft een verhard oppervlak van 765 m2. Voor de fietsbrug bedraagt de toename verharding ca. 200 m2. Het betreft hier de aanlandingen van de fietsbrug op de bestaande oevers aan weerszijden. De totale toename verhard oppervlak bedraagt 2.536 m2.
In overleg met het HHNK (d.d. 7-2-2019) is bepaald dat kan worden volstaan met een compensatie van 10% van de toename van het verhard oppervlak. Dit betekent dat in totaal 254 m² aan nieuw oppervlaktewater gegraven moet worden. Dit is 91 m² ten behoeve van de westelijke rotonde, 66 m² voor de oostelijke rotonde, 77 m² voor de fietsoversteek en 20 m² voor de fietsbrug.
Vergraven oppervlaktewater
Voor de constructie van de rotonde aan de Langereis zal een deel van de watergang verlegd moeten worden. Het wateroppervlakte dat gedempt wordt is 286 m2, dit moet in de toekomstige situatie één op één terug gegraven worden.
In het wegontwerp is de watergang verlegd waarbij het nieuwe wateroppervlak 286 m2 bedraagt. Daardoor wordt voldaan aan de 1 op 1 compensatie van het verlies aan oppervlaktewater.
Waterkering
Op grond van de legger van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier zijn de werkzaamheden op het westelijke kruispunt van de N239 met de Langereis-Westfriesedijk niet gelegen binnen de beschermingszones van een primaire en/of regionale waterkering. Wel is dit wegdeel aangewezen als overige waterkering waar de Keur 2018 van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier op van toepassing is. Voor werkzaamheden in of aan een overige waterkering is een watervergunning noodzakelijk.
De aanleg van de fietsbrug vindt plaats over boezemkanaal de Ringsloot, waar aan weerszijden regionale waterkeringen langs liggen. De werkzaamheden vinden plaats in de kernzone en beschermingszones van deze regionale waterkeringen.
De werkzaamheden voor de rotonde op het kruispunt van de N239 met de Zuiderzeestraat bevinden zich op de primaire waterkering van het hoogheemraadschap. De werkzaamheden vinden plaats in de kernzone en beschermingszones van deze primaire waterkeringen.
De provincie Noord-Holland heeft het project besproken met het Hoogheemraadschap en de opmerkingen meegenomen in de uitwerking van het wegontwerp.
Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft aangegeven geen bezwaar te hebben om de volledige watercompensatie vanwege verhard oppervlakte te realiseren ter hoogte van de westelijke rotonde (rotonde Langereis).
De geplande locatie voor de watercompensatie ten behoeve van toename verharding is ten westen van de Westfriesedijk, van de rotonde Langereis tot de kruising met de N242. De watergang wordt over de gehele lengte van 471 m gemiddeld met ca. 1,15 m verbreed, de totale breedte van de watergang wordt hiermee 3,70 m over de gehele lengte. Het oppervlak nieuw water bij de westelijke rotonde is totaal 540 m². Dit is ten behoeve van toename verhard oppervlak (totaal 254 m²) en demping (286 m²).
Indien noodzakelijk zullen ook de benodigde vergunningen voor realisatie van dit oppervlaktewater worden aangevraagd.
Voor de werkzaamheden is gelet op de waterkering een vergunning in het kader van de Waterwet nodig. Ook moet er afstemming met het hoogheemraadschap plaatsvinden om het ontwerp en de uitvoering van de kunstwerken af te stemmen.
De Wet natuurbescherming (hierna Wnb) heeft per 1 januari 2017 de Boswet, Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 vervangen. De Wnb regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden, bescherming van soorten en de bescherming van houtopstanden.
Naast bescherming vanuit de Wnb, zijn er ook gebieden die planologisch beschermd zijn. Het betreft het 'Natuurnetwerk Nederland' (hierna NNN). De bescherming van het NNN verloopt via het ruimtelijke ordeningsrecht (Barro, bestemmingsplannen) en niet via de natuurwetgeving.
Voor realisatie van de maatregelen aan de N239 is een natuuronderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 2 toegevoegd bij de toelichting van dit bestemmingsplan.
Soortenbescherming
In het plangebied komen mogelijk beschermde soorten voor die negatieve effecten ondervinden als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling. In het plangebied zijn mogelijk verblijfplaatsen van kleine marterachtige en rugstreeppadden aanwezig. Ook kan tijdens de realisatiefase de rugstreeppad zijn intreden nemen in het plangebied. Tevens dient tijdens de realisatiefase rekening gehouden te worden met de aanwezigheid van broedvogels in het plangebied. Verder kunnen er verblijfplaatsen en essentiële vliegroutes van vleermuizen en rugstreeppadden binnen het plangebied aanwezig zijn. Onderstaande tabel vat de conclusies per soortgroep samen.
Figuur 5.1: Mogelijk voorkomen van en effecten op beschermde soorten in het plangebied
Gebiedsbescherming
Natuurnetwerk Nederland
Met de voorgenomen ontwikkeling vindt er geen ruimtebeslag plaats in een gebied dat is aangewezen onder het NNN. Ook zijn er geen effecten te verwachten op nabij gelegen NNN gebieden. Ten behoeven van het voornemen is geen compensatie vereist in het kader van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (Artikel 19). Wel dient in het ontwerp van de fietsbrug over de Ringsloot rekening te worden gehouden met de functie van de Ringsloot als ecologische verbindingszone. Ook in de toekomst dient de Ringsloot deze functie te kunnen vervullen.
Weidevogelleefgebieden
Op basis van de huidige gegevens kan geconcludeerd worden dat er geen sprake is van een netto positief of negatief effect. Door het voornemen gaat geen of nauwelijks effectieve oppervlakte weidevogelleefgebied verloren. Indien sprake is van een ingreep die netto niet leidt tot verstoring van weidevogelleefgebied is geen sprake van een compensatieplicht (Provinciale verordening artikel 25, lid 3 d). Er zijn geen vervolgstappen aan de orde.
Natura 2000
In de omgeving van het plangebied zijn geen Natura-2000 gebieden gelegen. Het dichtstbijzijnde Natura-2000 gebied is de Waddenzee op 16 km afstand. Negatieve effecten op Natura 2000-gebieden kan worden uitgesloten. Er zijn geen vervolgstappen aan de orde.
Broedvogels
Er zijn geen belemmeringen vanuit de Wet natuurbescherming aan de orde indien ten minste één van de volgende maatregelen genomen worden:
Vleermuizen
De Ringsloot is aangewezen als ecologische verbindingszone. Het is aannemelijk dat vleermuizen deze verbindingszone gebruiken als vliegroute. Door het ontbreken van andere lijnvormige structuren in de directe omgeving is de Ringsloot mogelijk een essentiële vliegroute. Verder kan het niet op voorhand worden uitgesloten dat er in de brug over de Ringsloot verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn. Ter hoogte van de andere 2 deelgebieden zijn geen negatieve effecten op vleermuizen te verwachten. Het gebruik van de brug over de Ringsloot door vleermuizen dient nader onderzocht te worden. Zodoende wordt mogelijk de functie van de brug voor deze soorten inzichtelijk en kan bepaald worden of nader onderzoek nodig is. Met betrekking tot de vliegroute dient aan de volgende soort specifieke maatregelen te worden voldaan:
De Ringsloot dient te allen tijde de functie van vliegroute te kunnen vervullen.
Kleine marterachtigen
Het voorkomen van verblijfplaatsen van kleine marterachtigen in de bosschages ter hoogte van de brug over de Ringsloot kan niet worden uitgesloten. De functie van de bosschages voor deze soorten is nader onderzocht, zie paragraaf 5.2.5. Zodoende wordt de functie van het plangebied voor deze soorten inzichtelijk en kan bepaald worden of er sprake is van overtredingen uit de Wnb.
Rugstreeppad
Uit gegevens van de NDFF blijkt dat er in de nabijheid van het plangebied beschermde amfibieën zijn waargenomen. Dit betreft de rugstreeppad. Binnen de deelgebieden is geen geschikt biotoop voor de rugstreeppad aanwezig. In de nabijheid van het plangebied is door grondwerkzaamheden een geschikt landbiotoop gecreëerd. De soort kan vanuit hier richting het plangebied trekken. Indien soort specifieke maatregelen worden genomen kan voorkomen worden dat de soort tijdens de realisatiefase alsnog zijn intreden doet en er een overtreding van de Wnb plaatsvindt. De volgende voorzorgsmaatregelen dienen in acht te worden genomen:
Naar aanleiding van de conclusies uit de Natuurtoets (paragraaf 5.2.3) is aanvullend de flora- en fauna ter plaatse van de Ringsloot onderzocht, zie Bijlage 9.
De inspectie van het huidige kunstwerk van de N239 over de Ringsloot is op 14 februari 2018 uitgevoerd bij circa 0 °C en onbewolkt weer.
Vanuit een boot is geïnspecteerd of in de brug geschikte openingen, holten of scheuren aanwezig zijn waar vleermuizen een verblijfplaats kunnen hebben.
Conclusie
In de brug zijn geen geschikte ruimte aanwezig waar vleermuizen een verblijfplaats kunnen hebben.
Op basis van de uitgevoerde controle zijn voor de voorgenomen werkzaamheden, die plaatsvinden in het kader van een ruimtelijke ingreep, met betrekking tot verblijfplaatsen van vleermuizen vanuit de natuurwetgeving geen beperkingen aan de orde.
De aangetroffen zwaluwnesten zijn van de boerenzwaluw of van de huiszwaluw. Voor beide soorten geldt dat hun nest geen jaarrond beschermde status heeft in de Provincie Noord-Holland. Dit betekent dat zolang de nesten niet in gebruik zijn de nestlocaties ongeschikt of ontoegankelijk voor de zwaluwen gemaakt mogen worden. Zodra de nesten of de nestlocaties in gebruik zijn mogen deze niet verstoord worden en kunnen de werkzaamheden naast de brug niet worden uitgevoerd.
De trend van de boerenzwaluw in de Provincie Noord-Holland is een matige afname. De trend van de huiszwaluw is een matige toename (Bron: Biodiversiteitsgraadmeters Noord-Holland, Alterra-Wageningen UR, 2014). Er kan eenvoudig rekening met de nestlocaties van de zwaluwen worden gehouden door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren (circa maart tot en met juli). Dit heeft dan ook de voorkeur.
De overige randvoorwaarden uit de Natuurtoets (Antea Group 2018) blijven van kracht.
Ter hoogte van de Ringsloot is onderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van kleine marterachtigen en de waterspitsmuis. Uit de beoordeling van de omgevingsdienst (RUD Noord-Holland Noord) komt deze aanbeveling om dit onderzoek uit te voeren naar voren. Daarnaast is deze conclusie ook al in de natuurtoets opgenomen, zie paragraaf 5.2.3.
Het aanvullend onderzoek naar de marterachtigen en waterspitsmuis is uitgevoerd en als Bijlage 10 opgenomen bij de toelichting van het bestemmingsplan.
Uit het nader onderzoek volgen onderstaande conclusies.
Kleine marterachtigen
Kleine marterachtigen zijn in het projectgebied niet aangetroffen. Het projectgebied heeft geen functie voor de kleine marterachtigen. Met betrekking tot de bunzing, hermelijn en wezel zijn er geen vervolgstappen vanuit de Wet natuurbescherming noodzakelijk.
Waterspitsmuis
In het projectgebied zijn waterspitsmuizen aangetroffen aan de noordoostzijde van de Ringsloot. De soort is gevangen in de ruige vegetatie op het talud van het dijklichaam. Ten westen van de Ringsloot zijn geen exemplaren en keutels aangetroffen. Voor de waterspitsmuis is functioneel leefgebied aanwezig in het projectgebied ten oosten van de Ringsloot.
Als gevolg van de werkzaamheden vindt geen fysieke aantasting plaats van het leefgebied van de waterspitsmuis. Echter, het leefgebied valt wel binnen het projectgebied en hierdoor is verstoring van de soort niet uit te sluiten. Hierdoor vindt een overtredingen van de verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming (artikel 3.10) plaats.
Ontheffing Wet natuurbescherming
Voorafgaand aan de werkzaamheden is een ontheffing Wnb noodzakelijk. De slagingskans van vergunningverlening voor de waterspitsmuis in onderhavig project is afhankelijk van de mate waarin kan worden voldaan aan de voorwaarden voor het verlenen van een dergelijke vergunning.
Deze voorwaarden betreffen:
Aan de voorwaarden onder 1) en 2) is voldaan onder verwijzing naar het proces van planvorming en de projectbeschrijving van het voornemen in deze paragraaf.
Voor voorwaarde 3) 'behoud van de gunstige staat van instandhouding' is het van belang dat geen aantasting plaatsvindt van oppervlakte of kwaliteit van het leefgebied. Dit is in het inrichtingsplan gegarandeerd.
Daarnaast geldt dat vanuit de zorgplicht moet worden voorkómen dat dieren onbedoeld worden gedood door de werkzaamheden buiten de kwetsbare periode (dec-jan-feb + apr-aug) van de waterspitsmuis uit te voeren. De meest geschikte periode is de maanden september – oktober - november.
Tabel: natuurkalender waterspitsmuis (bron: www.mijnrvo.nl)
Indien aan bovenstaande voorwaarden is voldaan, is er geen reden te veronderstellen dat een vergunning Wet natuurbescherming niet kan worden verleend.
In het kader van het vooronderzoek volgens de NEN 5725 zijn de bij de Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland Noord bekende bodemdossiers opgevraagd. In geen van deze bodemdossiers blijken relevante onderzoeken te zitten die binnen een afstand van 25 meter van de onderzoekslocatie liggen.
Langs het gehele tracé van 8,5 km is bodemonderzoek uitgevoerd in beide bermen verricht (zigzag-gewijs, om de 100 m per berm een boring). Dit bodemonderzoek is uitgevoerd conform de richtlijnen uit de NEN 5740+A1 (Onderzoeksstrategie bij verkennend onderzoek). Aangezien de locatie al lange tijd in gebruik is als weg, is deze als verdacht op het voorkomen van bodemverontreinigingen aangemerkt. Derhalve is de strategie voor heterogeen verdachte lijnvormige locaties (VED-HE-L) toegepast.
Ter plaatse de te realiseren brug en de rotonde Langereis is waterbodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is uitgevoerd volgens de NEN 5720 (Bodem - Waterbodem - Strategie voor het uitvoeren van verkennend onderzoek - Onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van waterbodem en baggerspecie). Gekozen is voor de strategie met normale onderzoeksinspanning voor lintvormige water (OLN).
Het doel van het bodemonderzoek is door middel van het bepalen van de kwaliteit van de (water)bodem vast te stellen of er voor de voorgenomen werkzaamheden maatregelen noodzakelijk zijn in het kader van de Wet Bodembescherming en de CROW 132. Het onderzoek is als Bijlage 3 toegevoegd bij de toelichting van dit bestemmingsplan.
De vooraf opgestelde hypothese 'verdachte locatie' wordt aanvaard, vanwege de aangetroffen bijmengingen (asfalt, baksteen, puin en asbest) en de gemeten licht, matig en sterk verhoogde gehalten aan onderzochte stoffen.
De onderzoeksresultaten geven vanuit de Wet bodembescherming aanleiding tot het uitvoeren van vervolgonderzoek, omdat het gehalte aan PAK in de grond ter plaatse van de boringen 22, 53, 105 en 107 de interventiewaarde overschrijdt. Het vervolgonderzoek dient uitsluitsel te geven over de mate en omvang van het (mogelijke) geval van ernstige bodemverontreiniging en de aanwezigheid van risico’s.
Ter plaatse van de boringen 56, 77, 79, 177 en 181 zijn matig verhoogde gehalten aan lood en PAK gemeten. Aangezien deze gehalten in individuele monsters zijn gemeten, de tussenwaarde nét wordt overschreden en omdat dit soort gehalten niet ongebruikelijk zijn langs N-wegen wordt nader onderzoek hier niet noodzakelijk geacht. De werkzaamheden kunnen hier onder basisklasse worden uitgevoerd.
De resultaten van het grondwateronderzoek geven geen aanleiding tot vervolgonderzoek.
Aangezien er bij enkele dammen waarin puinhoudend materiaal is waargenomen licht verhoogde gehalten aan asbest zijn aangetoond wordt gezien het indicatief karakter van dit onderzoek aanvullend onderzoek aanbevolen.
Met uitzondering van het gebied ter plaatse van de boringen 22, 53, 105 en 107 zijn er vanuit de Wet bodembescherming geen belemmeringen voor het uitvoeren van de herinrichting van de N239. De in het kader van de CROW 132 te hanteren veiligheidsmaatregelen zijn weergeven in hoofdstuk 4.2 van het bodemonderzoek (zie Bijlage 3).
Mogelijk dient er bij herinrichtingswerkzaamheden grond of andere materialen van de locatie te worden afgevoerd. Dit onderzoek is niet geschikt om een uitspraak te doen over de hergebruiksmogelijkheden van deze grond of andere materialen buiten de locatie. Hiervoor dient een onderzoek te worden uitgevoerd zoals omschreven in het Besluit bodemkwaliteit. Hergebruik van de vrijkomende grond (zonder bijmengingen) op het onderzoeksterrein is wel mogelijk zonder verder bodemonderzoek uit te voeren.
Provincie Noord-Holland
De Westfriesedijk is een provinciaal archeologisch aandachtsgebied. De provincie heeft ter bescherming hiervan de Westfriesedijk opgenomen in de Monumentenverordening (2010), wijziging september 2015). Verstoring van de dijk is in strijd met deze verordening. De monumentenverordening is niet concreet over de vraag wat er als verstoring mag worden aangemerkt en wanneer er een monumentenvergunning is vereist.
Gemeente Hollands Kroon
Het plangebied Langereis (deelgebied 1) valt binnen het vigerende bestemmingsplan Buitengebied voormalige gemeente Niedorp (2013). Voor dit deel van het plangebied is een dubbelbestemming archeologie waarde 1 opgenomen. Dit komt omdat het kruispunt op de Westfriesedijk ligt. Archeologisch onderzoek is noodzakelijk bij alle bodemingrepen ongeacht de omvang die dieper gaan dan 40 cm. De gecalculeerde omvang van deelgebied 1 is 9.300 m2.
Voor realisatie van de maatregelen aan de N239 is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 4 toegevoegd bij de toelichting van dit bestemmingsplan.
Het plangebied ligt in het West Friese zeekleigebied waar vanaf het moment van binnendringen van de zee een natuurlijk proces van ophoging van de bodem ontstaat door afzetting van zeezand en zeeklei alsmede lichte veengroei. In 1500 na Chr. is bijna al het veen verdwenen en is er sprake van een ingedijkt getijdegebied.
Het plangebied ligt op de Westfriesedijk en er is bij bodemingrepen (in principe vanaf maaiveldniveau) een hoge kans op het aantreffen van archeologische resten in relatie tot deze dijk, te dateren in de late middeleeuwen en nieuwe tijd. Voor alle andere archeologische perioden geldt dat de kans op het verstoren van archeologische resten laag tot zeer laag is.
Op verzoek van de Provincie Noord Holland als initiatiefnemer en de Gemeente Opmeer als Bevoegd Gezag is vanwege gebleken omissies in het Archeologische Bureauonderzoek een addendum op het bestaande document vervaardigd. Deze addendum is ook als Bijlage 4 opgenomen bij dit bestemmingsplan.
De conclusie is dat de geplande ingreep in de deelgebieden 1 tot en met 3 strijdig is met de archeologische regelgeving zoals verwoord in de Monumentenverordening van de Provincie alsook in de bestemmingsplannen en/of beleidskaart van de betreffende gemeenten Opmeer en Hollands Kroon. Strijdig gebruik wil zeggen dat het werk niet kan worden uitgevoerd tenzij er in voldoende mate aandacht wordt besteed aan het archeologisch aspect. In de praktijk betekent dit archeologisch vervolgonderzoek.
Westfriese Omringdijk
Ten aanzien van dit laatste moet onderscheid worden gemaakt tussen verwachtingswaarden en vastgestelde waarden. De Westfriese Omringdijk betreft een vastgestelde waarde. Bij ingrepen in de dijk, ook de ingrepen tot 0,5 m –mv, worden gefaseerde ophogingslagen van de dijk aangetroffen die dateren tussen de late middeleeuwen en de nieuwe tijd. De dijk zelf bestaat uit antropogene lagen en is daarmee per definitie archeologisch behoudenswaardig, dit overeenkomstig de waardestelling op de provinciale waardenkaart.
De deelgebieden van het plangebied liggen op de Westfriese Omringdijk en vermoedelijk op de inlaagdijk uit 1334 na Chr. Er bestaat bij bodemingrepen (in principe vanaf maaiveldniveau) een hoge kans op het aantreffen van archeologische lagen en vondsten in relatie tot deze dijk, te dateren in de late middeleeuwen en nieuwe tijd. De dijk zelf bestaat uit antropogene lagen en is daarmee per definitie archeologie. Archeologische resten en vondsten kunnen hier bestaan uit funderingen van bouwwerken, aardewerk, bot, metaal. Voor wat betreft de dijk worden (kleiige) ophogingslagen, wierlagen, houten palissades, stenen bekisting, een paardenpad (halfverhardingslaag) en een klinkerpad verwacht.
Daarnaast kunnen dammen, duikers, en oude oeverbeschoeiingen worden aangetroffen (met name deelgebied 2), alsook restanten van vroegere bakstenen bouwwerken (met name zuidoosthoek deelgebied 3). Binnen een diepte van 2,0 m onder de kruin van de dijk kunnen zowel resten van de middeleeuwse kleidijk en wierriem worden aangetroffen als jongere ophogingen en wegplaveisels. Op de flanken van de dijk (zeezijde) kunnen resten van een stenen zeewering van na 1731 worden aangetroffen en bijbehorende verstevigingslagen.
Een klein deel van de werkzaamheden bij deelgebied 1 wordt uitgevoerd op oud land, ofwel landzijde van de Westfriese Omringdijk. Het betreft het uitgraven van een nieuwe teensloot en aanvullen van de dijk aan de noordwesthoek van het kruispunt. Op deze plaats is er een verwachting voor het aantreffen van archeologische resten uit het laat neolithicum. Deze resten kunnen bestaan uit een humeuze laag (vegetatielaag of cultuurlaag) met daarin archeologische grondsporen en vondsten. Onder gunstige grondwaterstand kunnen deze vondsten ook organische resten behelzen. De resten kunnen worden aangetroffen tussen maaiveld en 1,5 m diepte (exacte diepte niet bekend). Eventuele verstoring bestaat in dit gebied uit verploeging en lage grondwaterstand, waardoor het eventuele archeologische niveau sterk gedegradeerd is geraakt. Het is echter niet bekend of deze vindplaats zich op deze plaats voortzet - de archeologische resten zijn tot nog toe immers alleen aan de overzijde van de dijk in de Groetpolder aangetroffen. Voor het opsporen van deze mogelijke nederzettingsresten (met archeologische laag) wordt geadviseerd om een karterend booronderzoek uit te voeren.
Advies Archeologie West-Friesland, Westfriese Omringdijk
Op basis van het addendum blijkt dat in het verleden reeds twee profielen van de coupure door het provinciaal monument zijn gedocumenteerd. Dat gebeurd op de destijds gangbare wijze. Deze is volgens de huidige standaarden niet afdoende.
Mits de nieuwe doorsnijding van de dijk ongeroerde stukken aansnijdt, heeft een hernieuwde documentatie van de profielen bij Dijkpaal 9 en Dijkpaal 10 nut. Dit zal echter op basis van de ingrepenkaart moeten worden bezien. Mocht het tot onderzoek komen dan geldt het onderstaande.
Deelgebied 3, rotonde N239 - Koggenrandweg - Zuiderzeestraat
Aan de landszijde van de dijk in deelgebied 3 kunnen resten worden aangetroffen van het dijkmagazijn en het is niet uitgesloten dat zich op deze plaats resten bevinden van de middeleeuwse kerk en/of kerkhof van het oorspronkelijke dorp (Aartswoud of De Gou), dat mogelijk na het terugzetten van de dijk in 1334 naar achteren is verplaatst.
Advies Archeologie West-Friesland, Binnendijkse historische bebouwing
Gezien de bodemingreep voor de aanleg van de rotonde binnendijks en de verwachting van historisch structuren alhier, dient serieus rekening te worden gehouden met de resten van historische gebouwen van Aartswoud. Deze bevinden zich, mits niet verstoord, in de bovenste lagen van het huidige pakket. In diepere lagen kunnen resten van een mogelijk kerkhof en wellicht een kerk worden aangetroffen. Deze worden echter gezien de voorgenomen ontgravingsdiepte niet aangesneden door de wegaanleg en de infra. Het advies is om de gebouwen en erven van Herberg de Rode Leeuw, het Dijkmagazijn en Stolpboerderij (kavel 82) in de vorm van een archeologische begeleiding te onderzoeken.
Een archeologisch onderzoek in het kader van de AMZ-cyclus is daarom vereist. Dit archeologisch onderzoek dient te bestaan uit een archeologische begeleiding van de bouwwerkzaamheden. Als leidraad voor het onderzoek dient een Programma van Eisen te worden opgesteld en door het bevoegd gezag te worden goedgekeurd.
Archeologie West-Friesland kan een PvE vervaardigen en/of dergelijk onderzoek uitvoeren, maar het kan ook door een gecertificeerd archeologisch bedrijf worden uitgevoerd. De kosten van een dergelijk onderzoek zijn, conform de Erfgoedwet (hoofdstuk 9 § 1), voor rekening van de initiatiefnemer.
Na het onderzoeken van de archeologische waarden kan het plangebied worden vrijgegeven met betrekking tot het aspect archeologie. De provincie Noord-Holland heeft als initiatiefnemer van het project de opdracht aan Archeologie Westfriesland gegeven voor het maken van een PvE.
De berekende geluidbelasting dient getoetst te worden aan de grenswaarden van de Wet geluidhinder. Indien de (voorkeurs)grenswaarde wordt overschreden, dient beoordeeld te worden of maatregelen ter beperking van het geluid mogelijk zijn. Als maatregelen niet mogelijk zijn, kan een hogere grenswaarde worden vastgesteld door gedeputeerde staten.
Bij reconstructie is de normering afhankelijk van de situatie voor het wijzigen. De ten hoogste toelaatbare geluidbelastingen bij wijzigingen op of aan een weg zijn vermeld in de artikelen 100, 100a en 100b. In de onderstaande tabel zijn deze waarden weergegeven.
Figuur 5.2: Grenswaarden voor woningen bij reconstructie
Ingevolge artikel 110g van de Wet geluidhinder dient het resultaat van berekening en meting van de geluidbelasting vanwege wegverkeer te worden gecorrigeerd met een aftrek in dB. De hoogte van de aftrek is geregeld in artikel 3.4 van het 'Reken- en meetvoorschrift geluid 2012'.
Cumulatie
Indien een geluidgevoelige bestemming waarvoor een hogere grenswaarde wordt vastgesteld in de zone van meerdere geluidbronnen (wegverkeer, railverkeer, luchtvaartverkeer en/of industrie) ligt, dient inzichtelijk gemaakt te worden hoe hoog de gecumuleerde geluidbelasting is. De gecumuleerde geluidbelasting wordt berekend met de rekenmethode die in het 'Reken- en meetvoorschrift geluid 2012' is vastgelegd, rekening houdend met de dosiseffect relaties van de verschillende bronsoorten. Het bevoegd gezag moet dan een oordeel vellen over de hoogte van deze geluidbelasting. Een wettelijke toets aan een grenswaarde voor deze gecumuleerde geluidbelasting is niet aan de orde.
In totaal zijn 68 woningen of andere (geluidgevoelige) bestemmingen beoordeeld op het geluideffect als gevolg van de wijzigingen aan de N239. Onder deze wijzigingen wordt de realisatie van de in hoofdstuk 1 beschreven rotondes verstaan. De fietsbrug over de Ringsloot is geen geluidsbron (weg) in de zin van de Wet geluidhinder als het gaat om wegverkeerslawaai, en is dus buiten beschouwing gelaten bij het akoestische onderzoek. Het akoestisch onderzoek is als Bijlage 5 opgenomen bij de toelichting van het bestemmingsplan.
Wijzigingen op of aan de N239
Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de geluidbelasting vanwege het wegverkeer op en de wijziging van de N239 zal toenemen met ten hoogste 1,19 dB ter plaatse van de gevels van de bestaande woningen en andere (geluidgevoelige) bestemmingen. De toename bedraagt daarmee minder dan 2 dB en is er geen sprake van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder. Verdere toetsing kan achterwege blijven.
Wijzigingen op of aan de Zuiderzeestraat
Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de geluidbelasting vanwege het wegverkeer op en de wijziging van de Zuiderzeestraat zal toenemen met ten hoogste 0,99 dB ter plaatse van de gevels van de bestaande woningen en andere (geluidgevoelige) bestemmingen. De toename bedraagt daarmee minder dan 2 dB en is er geen sprake van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder. Verdere toetsing kan achterwege blijven.
Wijzigingen op of aan de Alkmaarseweg
Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de geluidbelasting vanwege het wegverkeer op en de wijziging van de Alkmaarseweg zal toenemen met ten hoogste 1,28 dB ter plaatse van de gevels van de bestaande woningen en andere (geluidgevoelige) bestemmingen. De geluidbelasting blijft onder de drempelwaarde van 48 dB van de Wet geluidhinder. Daarnaast bedraagt de toename minder dan 2 dB en is er geen sprake van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder. Verdere toetsing kan achterwege blijven.
Woon- en leefklimaat
Uit het akoestisch onderzoek volgt dat de geluidbelasting als gevolg van de aanpassingen aan de N239 binnen de aanvaardbare geluidbelasting blijft. Aanvullend zijn onderstaande conclusies geformuleerd ten aanzien van het woon- en leefklimaat:
Het aspect geluid is geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
De belangrijkste wet- en regelgeving voor het milieuaspect luchtkwaliteit is vastgelegd in 'Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen' van de Wet milieubeheer (Wm). In artikel 5.16, lid 1 van de Wm is bepaald dat bestuursorganen een besluit, dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen nemen wanneer aannemelijk is dat aan één of meer van onderstaande grondslagen wordt voldaan:
Specifieke uitvoeringsregels zijn vastgelegd in besluiten (AMvB's) en ministeriële regelingen. Het gaat daarbij onder meer om het Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen, de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 en het Besluit gevoelige bestemmingen.
In samenhang met Titel 5.2 zijn de (Europese) grenswaarden voor de concentraties van luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht vastgelegd in bijlage 2 van de Wet milieubeheer. Deze grenswaarden zijn gericht op de bescherming van de gezondheid van mensen. In onderstaande tabel zijn de grenswaarden weergegeven.
Voor de beoordeling van de luchtkwaliteit zijn de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) maatgevend. Voor deze stoffen is de kans het grootste dat de bijbehorende grenswaarden worden overschreden. Overschrijding van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie
NO2 (200 µg/m3 ) is, in relatie tot wegverkeer, redelijkerwijs uitgesloten. Dergelijke hoge concentraties doen zich niet voor langs wegen en uit metingen over een periode van 10 jaar blijkt dat overschrijding van de uurnorm voor NO2 niet meer aan de orde is.
Net als voor de jaargemiddelde concentratie PM10, is voor de jaargemiddelde concentratie PM2,5 ook een grenswaarde vastgesteld (25 µg/m3 ). PM2,5 is een deelverzameling van PM10 en de PM10- en PM2,5-concentraties zijn dan ook sterk aan elkaar gerelateerd. Uitgaande van de huidige kennis over emissies en concentraties van PM2,5 en PM10 kan worden gesteld dat, als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarden voor PM2,5 zal worden voldaan.
Voor de overige luchtverontreinigende stoffen waarvoor grens- of richtwaarden zijn opgenomen in de Wm, zijn de laatste jaren nergens in Nederland overschrijdingen opgetreden van deze waarden en de concentraties vertonen een dalende trend.
Dit beeld wordt bevestigd door metingen van het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit van het RIVM5. Het is dan ook aannemelijk dat een overschrijding van de voor deze (overige) stoffen vastgestelde grens- en richtwaarden, als gevolg van een besluit, redelijkerwijs kan worden uitgesloten.
De Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 bevat voorschriften voor het meten en berekenen van de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Er is onder andere voorgeschreven waar en hoe de luchtkwaliteit vastgesteld dient te worden en er zijn enkele standaardrekenmethoden voorgeschreven. Daarnaast is benoemd dat voor berekeningen gebruik gemaakt dient te worden van de generieke invoergegevens die jaarlijks worden vastgesteld door het ministerie van Infrastructuur en Milieu. Tot deze gegevens behoren onder andere de emissiefactoren voor het wegverkeer, de grootschalige achtergrondconcentraties en meteorologische gegevens.
In artikel 5.19, lid 2 van de Wm is vastgelegd op welke plaatsen geen beoordeling van de luchtkwaliteit plaats hoeft te vinden. Dit zogenaamde toepasbaarheidsbeginsel beschrijft dat de luchtkwaliteit niet beoordeeld hoeft te worden op onder andere locaties die zich bevinden in gebieden waartoe leden van het publiek geen toegang hebben en waar geen vaste bewoning is. Dit geldt ook voor terreinen waarop één of meer inrichtingen zijn gelegen en de rijbaan van wegen.
Op locaties waar de luchtkwaliteit wel beoordeeld moet worden, wordt deze beoordeeld op plaatsen waar significante blootstelling van mensen plaatsvindt. Hierbij wordt gekeken naar het zogenaamde blootstellingscriterium, zoals dat is opgenomen in artikel 22 van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007. Het gaat om blootstelling gedurende een periode die, in vergelijking met de middelingstijd van de grenswaarde (jaar, etmaal, uur), significant is. Dit betekent bijvoorbeeld dat op een plaats waar een burger langdurig wordt blootgesteld (onder meer bij woningen) getoetst moet worden aan de jaargemiddelde grenswaarden.
In het kader van de herinrichting van een tweetal kruispunten en het aanleggen van een fietsbrug van de N239 is een beoordeling uitgevoerd naar de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Deze beoordeling is noodzakelijk voor de te doorlopen ruimtelijke procedure in de gemeenten Hollands Kroon en Opmeer en is opgenomen als Bijlage 6.
Bij de beoordeling is gekeken naar de huidige concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2.5) ter hoogte van de N239 en het effect die de voorgenomen wijzigingen hebben op de luchtkwaliteit. Uit deze beoordeling volgt dat het aannemelijk is dat de jaargemiddelde concentraties voor NO2, PM10 en PM2,5 door de wijzigingen aan de N239 de grenswaarden niet zullen overschrijden.
Op basis van deze beschouwing van de luchtkwaliteit kan worden geconcludeerd dat het aannemelijk is dat, na realisatie van de voorgenomen wijzigingen uiterlijk op 1 januari 2020, wordt voldaan aan de grenswaarden. Titel 5.2 van de Wet milieubeheer staat verdere besluitvorming dan ook niet in de weg.
Het juridisch kader voor externe veiligheid wordt gevormd door het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In het juridisch kader staan de begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico centraal.
Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.
Plaatsgebonden Risico
Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het plaatsgebonden risico kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde plaatsgebonden risico. Binnen de zogenaamde 10-6 contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6 contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.
Groepsrisico
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het groepsrisico is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het groepsrisico kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N), de fN-curve. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt doorgaans begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald), ofwel door de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. In veel gevallen geldt tevens een 'verantwoordingsplicht', wat betekent dat op basis van de rekenkundige omvang en/of toename van het groepsrisico, tevens verantwoording moet worden gegeven over onder meer de mate van toepassen van risico reducerende maatregelen en de mate waarin zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid worden geborgd. De veiligheidsregio wordt, voorafgaand aan het besluit, in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen. Voor de precieze verwoording en nadere details wordt verwezen naar de betreffende Besluiten.
Er is een toets op externe veiligheid uitgevoerd (zie Bijlage 7), hierbij is onder andere gebruik gemaakt van gegevens uit de Risicokaart. De resultaten van deze toets worden in de onderstaande alinea’s beschreven.
Bevi-bedrijven
Er zijn grenzend aan de N239 geen Bevi-bedrijven aanwezig. Op ruime afstand van het plangebied ligt een benzineservicestation ’t Paadje B.V., een aardolie- en aardgaswinning installatie en een rundveefokkerij. De hindercontouren van deze bedrijven liggen niet over het plangebied van de rotondes en fietsbrug heen gelet op de zeer grote afstand tot het plangebied.
Transport gevaarlijke stoffen over de weg
Provinciale Staten van Noord-Holland hebben een besluit genomen ten aanzien van het transport van gevaarlijke stoffen over N-wegen. De N239 is in dat besluit aangewezen als vrijgestelde transportroute.
Transport gevaarlijke stoffen over het water
Door het plangebied N239 loopt geen route voor het transport van gevaarlijk stoffen over het water. Het plangebied N239 bevindt zich niet in het invloedsgebied van routes voor het transport van gevaarlijk stoffen over het water.
Hoogspanningsverbinding en straalpaden
In het plangebied van de N239 zijn geen bovengrondse hoogspanningsverbinding van TenneT gelegen. In het plangebied ter hoogte van de rotonde N239 - Koggenrandweg - Zuiderzeestraat is een straalpad aanwezig. Ter plaatse van het straalpad geldt een hoogtebeperking (artikel 27.4 van het bestemmingsplan Buitengebied 2009, voormalige gemeente Wieringermeer) van 23 meter ten opzichte van NAP. Deze hoogtebeperking bedraagt in het bestemmingsplan Landelijk Gebied Opmeer 2014 (artikel 41.6) 17 meter ten opzichte van NAP.
Buisleidingen
Het plangebied N239 bevat geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijk stoffen. Ter hoogte van km 16,75 ligt onder de N239 een gasleiding van de Gasunie met een doorsnede van 6 inch (15,24 cm) en een druk van 40 bar.
De buisleiding heeft een invloedsgebied van 70 meter. Het invloedsgebied van de buisleiding overlapt voor een gedeelte het plangebied, maar binnen dit gebied worden geen (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk gemaakt (het groepsrisico blijft daarmee buiten beschouwing). Wel zullen, mede in verband met de KLIC-melding, de werkzaamheden aan de weg worden besproken met de Gasunie. Aan de weg worden ter hoogte van km 16,75 geen werkzaamheden voorzien anders dan het wegfrezen van de bestaande verharding en het aanbrengen van een nieuwe deklaag.
Vuurwerkverkooppunt
Er zijn geen vuurwerkverkooppunten in het plangebied aanwezig. Het plangebied N239 bevindt zich niet in het invloedsgebied van vuurwerkverkooppunten.
In de trajectdelen van het plangebied N239 bevinden zich geen Bevi-bedrijven. De verder gelegen risicobronnen ten opzichte van de N239 zijn niet relevant in het kader van het onderhavige plangebied en kunnen verder buiten beschouwing worden gelaten.
Op en rondom de N239 worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die leiden tot een toename van de risico’s zoals deze bij externe veiligheid beschouwd worden. Er worden geen objecten gerealiseerd nabij risicobronnen waarbij personen aanwezig kunnen zijn, anders dan verkeersdeelnemers.
Ten aanzien van de aanpassing aan de N239, wordt tevens opgemerkt dat deze geen invloed heeft op de beoordeling van de externe veiligheidssituatie, aangezien verkeersdeelnemers niet worden beschouwd bij de analyse met betrekking tot het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Wel zullen, mede in verband met de liggen van kabels en leidingen (KLIC-melding), de werkzaamheden aan de N239 ter hoogte van km 16,75 besproken moeten worden met de Gasunie. De gasleiding op deze locatie kruist de N239. In het wegontwerp worden ter hoogte van km 16,75 geen werkzaamheden voorzien onder de bestaande wegverharding anders dan het wegfrezen van de bestaande verharding en het aanbrengen van een nieuwe deklaag. Vanuit het aspect externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de aanpassingen van de N239.
Advies RUD
Het plangebied is niet relevant voor het aspect externe veiligheid. Het plan hoeft daarom niet te worden voorgelegd aan Veiligheidsregio Noord-Holland Noord.
De aanleiding van het vooronderzoek zijn de grondroerende werkzaamheden bij het aanleggen van een tweetal rotondes in de N239 in de gemeenten Hollands Kroon en Opmeer (Noord- Holland). Het is niet bekend of er rekening gehouden dient te worden met het aantreffen van conventionele explosieven (CE) uit de Tweede Wereldoorlog in deze gebieden.
Indien er CE aanwezig zijn in de bodem van de te onderzoeken gebieden, dan bestaat de mogelijkheid op een ongecontroleerde detonatie van een of meerdere CE. Op basis van de Arbowetgeving en de Openbare Orde en Veiligheid dienen alle risico’s vooraf de voorgenomen werkzaamheden in kaart te worden gebracht waarbij de risico’s zoveel mogelijk moeten worden ingeperkt. Aan de hand van een vooronderzoek CE (zie Bijlage 8 )is bepaald of er sprake is van een risico op het aantreffen van CE alsmede waar er een risico is op het aantreffen hiervan.
Het doel van dit vooronderzoek CE is het vaststellen of er in de geraadpleegde bronnen indicaties zijn waaruit blijkt dat (delen van) het onderzoeksgebied tijdens de Tweede Wereldoorlog betrokken is (zijn) geweest bij oorlogshandelingen waardoor er (mogelijk) CE op/in de bodem zijn achtergebleven. Indien er indicaties zijn dat (delen van) het onderzoeksgebied betrokken (zijn) is geweest bij oorlogshandelingen dan wordt het (de) verdachte gebied(en) horizontaal afgebakend en worden de volgende zaken vastgesteld:
Op basis van de geraadpleegde bronnen, de beoordeling en evaluatie van de indicaties is vastgesteld dat het onderzoeksgebied Doorstromingsmaatregelen N239 in de gemeenten Hollands Kroon en Opmeer (Noord-Holland) niet betrokken is geweest bij oorlogshandelingen tijdens de Tweede Wereldoorlog waardoor CE in de bodem achtergebleven zijn. Dit geldt voor alle drie de deelgebieden. Voor de drie deelgebieden geldt dat er in de geraadpleegde bronnen geen aanwijzingen zijn dat tijdens de Tweede Wereldoorlog CE zijn ingezet en in de bodem zijn achtergebleven.
Op basis van de resultaten van dit vooronderzoek en de conclusies is het onderzoeksgebied onverdacht verklaard op het aantreffen van CE in de bodem. Het is niet noodzakelijk om vervolgstappen te ondernemen in de CE-opsporing voorafgaand aan de voorgenomen grondwerkzaamheden in onderzoeksgebied N239 - Langerijs in de gemeenten Hollands Kroon en Opmeer (Noord-Holland).
Wet- en regelgeving
Per 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd. De belangrijkste wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarde in onderdeel D. Dit betekent dat voor activiteiten die genoemd staan in het Besluit m.e.r. (bijvoorbeeld woningbouw, kantoren, bedrijven, recreatie, etc.) maar onder de gestelde indicatieve drempelwaarden zitten toch een beoordeling nodig is of sprake is van mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen. Deze beoordeling heeft een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Inhoudelijk is deze beoordeling gelijk aan een m.e.r.-beoordeling (die uitgevoerd moet worden bij activiteiten uit onderdeel D die wel boven de drempelwaarden zitten), maar de enige procedurele verplichting die er voor geldt is dat het opgenomen moet worden in de toelichting van het betreffende besluit.
Om te bepalen of een activiteit m.e.r.-plichtig, m.e.r.-beoordelingsplichtig of vormvrij m.e.r.-beoordelingsplichtig kan het schema op de volgende pagina gebruikt worden.
Toetsing
Voor de toets aan het Besluit milieueffectrapportage geldt een bestemmingsplan in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ook als een plan waarvoor deze toetsing voorgeschreven is.
Figuur 5.3: Schema m.e.r.-beoordeling
De voorgenomen activiteiten (zoals hierboven beschreven onder: voorgenomen activiteiten) zijn getoetst aan de m.e.r.-regelgeving (waarbij m.e.r. staat voor milieueffectrapportage) zoals vastgelegd in de Wet Milieubeheer en het Besluit m.e.r. Plannen of besluiten leiden tot m.e.r.-verplichtingen als:
ad.1: In het eerste geval moet afhankelijk van de aard, omvang en wijze van vastleggen in het plan of besluit een m.e.r.-procedure, m.e.r.-beoordelingsprocedure of vormvrije m.e.r.-beoordelingsprocedure worden doorlopen. De voorgenomen activiteiten zijn niet specifiek opgenomen in de C- of D-lijst van de bijlage van het Besluit-m.e.r. Voor de wijziging of uitbreiding van een weg bestaande weg (categorie D1.2) is de toetsdrempel: in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een weg met tracélengte van 5 kilometer of meer.
De voorgenomen activiteiten in dit bestemmingsplan vinden plaats op de N239 waarbij de drempel niet wordt overschreden. Daarnaast voorziet het plan niet in uitbreiding van de weg, deze blijft 1 x 1 rijbaan houden.
ad.2: In het tweede geval moet in het kader van het plan of besluit een plan-m.e.r. procedure worden doorlopen. Van belang bij de m.e.r.-toets is dat niet alleen nieuwe ontwikkelingen worden beschouwd, maar ook "nog niet benutte planologische ruimte", dat wil zeggen ontwikkelingsruimte die al eerder bestemd is, wordt overgenomen, maar nog niet concreet is gerealiseerd. Gelet op de toets (Natuurtoets Antea Group, zie Bijlage 2) aan de Wet natuurbescherming (beoordeling noodzaak passende beoordeling) en de Wet milieubeheer, is het uitvoeren van een MER niet noodzakelijk. Significante negatieve effecten van de voorgenomen ontwikkeling op de Natura 2000-gebieden kunnen worden uitgesloten, waardoor een passende beoordeling en MER niet noodzakelijk zijn.
Wetswijziging
Met ingang van 16 mei 2017 is er een directe werking van het Europees recht van toepassing voor alle ruimtelijke besluiten.
Voor de gewijzigde Besluit m.e.r. geldt geen overgangsrecht. Dat kan betekenen dat voor aanvragen voor 16 mei 2017 ook de nieuwe regels gelden.
Er geldt een verplichte procedure voor een vormvrije m.e.r.-beoordeling die bestaat uit onderstaande stappen:
Conclusie
Gelet op de toets aan het Besluit m.e.r. en de bijbehorende C- en D-lijst van het Besluit m.e.r. is het uitvoeren van vormvrije m.e.r-beoordeling niet noodzakelijk.
Gelet op de toets aan de Natuurbeschermingswet (beoordeling noodzaak passende beoordeling) en de Wet milieubeheer, waaronder luchtkwaliteit, is het uitvoeren van een MER niet noodzakelijk. Significante negatieve effecten van de voorgenomen ontwikkeling op de Natura 2000-gebieden kunnen worden uitgesloten, waardoor een passende beoordeling en MER niet noodzakelijk zijn.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is bepaald dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan de financiële uitvoerbaarheid voldoende verzekerd moet zijn. De kosten voor de maatregelen van de N239 worden door de provincie Noord-Holland gedragen. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid van het plan voldoende verzekerd en is er geen risico voor de betrokken gemeenten.
De provincie Noord-Holland heeft bij het tot stand komen van het wegontwerp om de N239 aan te passen diverse bijeenkomsten georganiseerd om omwonenden en belangstellenden te informeren.
Om te komen tot een gedragen wegontwerp wordt het schetsontwerp N239 voorgelegd aan omwonenden, bedrijven en belangenverenigingen. De input uit de omgeving is meegenomen en verwerkt in het Voorlopig Ontwerp (VO) van de N239. Het Voorlopig Ontwerp van de weg is ook de basis voor voorliggend bestemmingsplan.
Vooroverleg
In het kader van artikel 3.1.1 Bro wordt het voorontwerp bestemmingsplan voorgelegd aan de overlegpartners. De gemeente Hollands Kroon, Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier en de provincie Noord-Holland worden geconsulteerd. De reacties zijn verwerkt in voorliggend ontwerp bestemmingsplan. De nota van beantwoording van de vooroverleg- en inspraakreacties is als Bijlage 12 opgenomen bij dit bestemmingsplan.
Op 20 augustus 2018 heeft de gemeente Opmeer het voorontwerp bestemmingsplan gepubliceerd.
De provincie Noord-Holland heeft op woensdag 10 oktober 2018 een inloopbijeenkomst over de herinrichting van de provinciale weg N239 georganiseerd.
In de uitnodiging van de avond is aangegeven dat de herinrichting van de N239 erop gericht is om straks de verkeersveiligheid verder te verbeteren en het waarborgen van de doorstroming en de leefbaarheid in het gebied. Tegelijk met de herinrichting zal de provincie noodzakelijk onderhoud uitvoeren aan de weg en aan diverse kunstwerken, waaronder de brug over de Ringsloot.
Tijdens de inloopbijeenkomst hebben de aanwezigen de uitvoeringstekeningen en impressies kunnen bekijken van onder andere voorgenomen aanleg van twee rotondes en de geplande nieuwe fietsersbrug over de Ringsloot. De inpassing van de maatregelen is ook als Bijlage 11 opgenomen bij dit bestemmingsplan.
Aanpassingen naar aanleiding van voorontwerpbestemmingsplan
Naar aanleiding van de inspraakavond (en de ingediende inspraakreacties) waarbij omwonenden bezwaar hebben gemaakt tegen de situering van de rotonde N239/Zuiderzeestraat zijn de mogelijkheden voor verplaatsing van de rotonde met inachtneming van bestaande wet- en regelgeving, richtlijnen en kaders van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) onderzocht.
Verschillende mogelijkheden zijn beoordeeld en afgewogen. De belangen van omwonenden, het belang van minimale aantasting van de Westfriese omringdijk (HHNK), de huidige situering van lokale wegen, de beperkte fysieke ruimte ter plaatse maar ook de kosten zijn bij deze afweging betrokken.
Uitkomst van deze belangenafweging is dat de rotonde circa 4,5 meter verder van de woning aan de Westfriesedijk 8 kan worden opgeschoven ten opzichte van de oorspronkelijke plannen. De zuidelijk gelegen rijbaan van de rotonde komt nu op een afstand van circa 13.77 m van de woning aan de Westfriesedijk 8 te liggen. Dit is verwerkt in de verbeelding van het ontwerpbestemmingsplan.
Zienswijzen
In het kader van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het ontwerp bestemmingsplan gedurende een periode van 6 weken voor een ieder ter inzage gelegd.
Gedurende de periode van 9 mei tot en met 19 juni 2019 is het plan ter inzage gelegd en is er gedurende deze termijn geen zienswijze ontvangen. Het bestemmingsplan is ongewijzigd vastgesteld.
De juridische regeling van dit inpassingsplan bestaat uit de verbeelding en de planregels. Op de verbeelding zijn de bestemmingen per locatie weergegeven. In de planregels zijn die bestemmingen van bouw- en gebruiksregels voorzien. De opzet van de planregels is verder als hieronder weergegeven.
Artikel 1: Begrippen
In dit artikel zijn diverse begrippen gedefinieerd om verschil in interpretatie uit te kunnen sluiten.
Artikel 2: Wijze van meten
In dit artikel zijn regels opgenomen over hoe gemeten moet worden. Hiermee kan verschil in interpretatie worden uitgesloten.
Artikel 3: Verkeer
In het artikel Verkeer is het nieuwe ruimtebeslag van de rotonde N239 - Langereis/Westfriesedijk vastgelegd. Binnen dit ruimtebeslag liggen ook de bijbehorende voorzieningen binnen deze bestemming zoals kruisende watergangen, fietspaden, groen (bermen) en water (wegsloten). Dit artikel bestaat uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels.
Artikel 4 t/m 6: Waarde - Archeologie, Artikel 7 Waarde - Ecologie en Artikel 8 Waterstaat – Waterkering.
In deze artikelen zijn de zogenaamde dubbelbestemmingen geregeld. De waterkeringen en gebieden met een ecologische waarde zijn hierdoor beschermd.
De bestemming van de waterkeringen en ecologische waarden heeft prioriteit boven de onderliggende hoofdbestemmingen. Bij deze artikelen is naast de bestemmingsomschrijving en de bouwregels, een omgevingsvergunningstelsel opgenomen voor het uitvoeren van werkzaamheden en werken, geen bouwwerken zijnde (voorheen aanlegvergunningstelsel). Hierdoor kunnen geen grondwerkzaamheden plaatsvinden, zonder een omgevingsvergunning voor werkzaamheden of werken, geen bouwwerken zijnde. Daarmee zijn de betreffende waterkeringen en archeologische waarden beschermd en wordt tegemoet gekomen aan de belangen van de (leiding)beheerders.
Artikel 9: Anti- dubbeltelregel
De anti- dubbeltelregel is opgenomen om te voorkomen dat grond die eerder voor bouwplannen is aangemerkt, niet nogmaals in de beoordeling mag worden betrokken.
Artikel 10: Algemene bouwregels
In de algemene bouwregels zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van gebouwen die op grond van een verleende vergunning kunnen worden gerealiseerd en nog niet in het bestemmingsplanproces zijn meegenomen.
Artikel 11: Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksregels is het strijdig gebruik van gebouwen en onbebouwde gronden geregeld, waardoor bijvoorbeeld een seksinrichting of straatprostitutie expliciet uitgesloten kan worden als een mogelijkheid voor het plangebied.
Artikel 12: Algemene aanduidingsregels
In de algemene aanduidingsregels zijn aanduidingen opgenomen die in meerdere bestemmingen vallen. In dit bestemmingsplan gaat het om een waterbergingsgebied, archeologisch provinciaal monument en straalpad.
Artikel 13: Algemene afwijkingsregels
Voor kleinschalige afwijkingen van de planregels is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen. Dit biedt enige flexibiliteit aan het plan, zonder de rechtszekerheid van betrokkenen tekort te doen.
Artikel 14: Overgangsrecht
In dit artikel is het overgangsrecht geregeld, zowel qua gebruik als qua bouwen. Het zorgt ervoor dat duidelijk vastligt hoe in een overgangssituatie van de ene planologische situatie naar de andere planologische situatie met de afwijkingen (ten opzichte van wat was toegestaan) moet worden omgegaan. Een afwijking ten opzichte van wat planologisch was toegestaan mag bijvoorbeeld blijven bestaan, maar niet worden vergroot.
Artikel 15: Slotregel
De slotregel bevat de citeertitel van het plan.