Plan: | Dokter Boomstraat, Complex 17 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0431.BP3005680000-0301 |
De huidige bebouwing van het plangebied dateert van de '50/'60 jaren. Dit brengt verschillende problemen met zich mee. De vloeren zijn van hout, er zijn problemen met vocht in de woning en er is geen of slechte geluids-, gevel-, of vloerisolatie. De bebouwing is dermate vervallen dat deze niet meer in aanmerking komt voor renovatie. De kosten van renovatie wegen niet op tegen de kosten voor sloop nieuwbouw, waarbij ook vergaand verduurzaamd zal worden, wat bij renovatie niet (volledig) mogelijk is. De woningbouwvereniging is dan ook tot de conclusie gekomen dat het pand dient te worden gesloopt en een nieuw pand op dezelfde plek wordt gerealiseerd. Dit complex krijgt een extra bouwlaag, waardoor er in totaal 13 woningen kunnen worden toegevoegd. Het pand krijgt een hogere bouwhoogte en een grotere oppervlakte. Hierdoor past de ontwikkeling niet binnen het vigerende bestemmingsplan.
Het plangebied ligt aan de Dokter Boomstraat. Het plangebied ligt in de Doktersbuurt, een woonwijk uit de jaren '50 met een diverse mix aan woningtypologieën. Het plangebied wordt aan de noordzijde afgebakend door de Dokter Snijderstraat en aan de zuidzijde door de Dokter Wijmansstraat. In de directe omgeving bevinden zich vooral woningen.
Afbeelding 1.1 Omgeving van het plangebied
Afbeelding 1.2 Het plangebied
Het geldende bestemmingsplan voor het plangebied betreft 'Kom', vastgesteld op 22 juni 2011. Het plangebied heeft op dit moment de enkelbestemming 'Wonen - Aaneengesloten'. Deze gronden zijn bestemd voor wonen, al dan niet in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep, tuinen en erven. Voor hoofdgebouwen, aan- uit en bijgebouwen, gelden maximale bouw- en goothoogten. Parkeren zit niet in deze woonbestemming en wordt opgelost in de directe omgeving.
De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen de huidige bouwvoorschriften van het bestemmingsplan en er is ook geen wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Dit postzegelbestemmingsplan is opgesteld om de ontwikkeling mogelijk te maken.
Afbeelding 1.3 uitsnede bestemmingsplan Kom, 2009
In Hoofdstuk 2 wordt het beleid van verschillende overheden (rijks, provinciaal en gemeentelijk) in perspectief van de voorgenomen ontwikkeling uiteengezet. In Hoofdstuk 3 wordt de bestaande situatie behandeld. Hoofdstuk 4 zal hier op volgend de nieuwe situatie bespreken. In Hoofdstuk 5 zullen de relevante omgevingsaspecten worden behandeld. In Hoofdstuk 6 zal de juridische dekking (doormiddel van regels en verbeelding) van het plan worden uitgelegd. Als laatste zal in Hoofdstuk 7 de mate van uitvoerbaarheid uiteen worden gezet.
In dit hoofdstuk wordt een samenvatting gegeven van de meest relevante beleidsstukken. Dit zijn de beleidsstukken op Rijks-, provinciaal, en gemeentelijk beleid. Deze documenten schetsen de beleidskaders waarbinnen de voorgenomen ontwikkeling dient te worden gerealiseerd.
Het Rijk heeft ten behoeve van het ruimtelijk beleid op 13 maart 2012 deze structuurvisie vastgelegd. De Structuurvisie dient te zorgen voor een centrale koppeling tussen al het verschillend sectoraal beleid. Het plan zet de visie van het Rijk uiteen en hoe zij die wil bereiken in samenwerking met dectrale overheden, die een groot deel van het beleid uitvoeren. Het Rijk kies voor een selectieve inzet op 13 nationale belangen. Deze zullen in samenwerking met de decentrale overheden worden gerealiseerd. Er wordt getracht Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden. Dit leidt tot 3 hoofddoelen:
De bepalingen binnen het rijksbeleid zijn dermate abstract, dat er geen beperkingen ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling zijn te verwachten.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Bij het vaststellen van ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met het Barro.
Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid. Onderdelen van het ruimtelijk beleid kunnen doorwerken op gemeentelijk ruimtelijk beleid, zoals beleid omtrent grote rivieren of het natuurnetwerk Nederland. Per onderwerp wordt een aantal beperkingen aangegeven waar het ruimtelijk beleid zich op dient aan te passen.
Het Barro bevat geen beperkingen ten aanzien van voorgenomen ontwikkeling.
De structuurvisie Noord-Holland 2040 is op 21 juni 2010 door provinciale staten van Noord-Holland vastgesteld. In 2015 is de structuurvisie geactualiseerd en opnieuw vastgesteld. De structuurvisie beschrijft de provinciale visie op de ruimtelijke inrichting van Noord-Holland en de manier waarop de provincie denkt deze visie te realiseren. De structuurvisie is verdeeld in 3 thema's:
Het plangebied is in de structuurvisie aangewezen als ‘Bestaand bebouwd gebied’ (BBG). De Provincie Noord-Holland streeft naar het realiseren van voldoende en passende huisvesting (woningtype) op de best mogelijke plek (woonmilieu) voor huidige en toekomstige bewoners van Noord-Holland. Uitgangspunt is om deze woningvraag zoveel mogelijk te realiseren binnen het BBG.
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het realiseren van woningen binnen bestaand bebouwd gebied. Er worden meer woningen toegevoegd op hetzelfde perceel, wat overeenkomt met duurzaam ruimtegebruik. Er wordt ontwikkeld in lijn met het ruimtelijk beleid van de provincie.
De (laatste wijziging van de) Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) is op 23 april 2018 door Provinciale Staten vastgesteld. In deze laatste wijziging zijn onder andere de artikelen met betrekking tot agrarische bouwpercelen, glastuinbouw en de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie aangepast. De gewijzigde PRV is op 2 mei 2018 in werking getreden. De PRV schrijft voor waaraan bestemmingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen (buitenplanse afwijkingen en uitgebreide procedure) moeten voldoen.
Het plangebied ligt binnen bestaand stedelijk gebied. De PRV heeft verder geen specifieke regels met betrekking tot de voorgestelde ontwikkeling.
De gemeenteraad heeft de ‘Structuurvisie Oostzaan 2025’ op 14 september 2015 vastgesteld. De structuurvisie schetst de ruimtelijke ambitie van de gemeente Oostzaan voor de periode tot 2025. Het betreft een integrale ambitie met inbegrip van de beleidsonderwerpen wonen, economie, welzijn, zorg en educatie, agrarisch en natuurbeheer, recreatie en ontspanning, verkeer en infrastructuur, groen en water, archeologie en cultuurhistorie en milieu en duurzaamheid.
Met betrekking tot het beleidsonderwerp wonen wil de gemeente Oostzaan haar kwaliteit als een uniek dorps woonmilieu, te midden van een dynamisch grootstedelijke omgeving, versterken. Deze kwaliteit zorgt ervoor dat Oostzaan een geliefde plek is om te wonen. De gemeente wil deze kwaliteit voor de toekomst dusdanig exploiteren dat zij naast haar eigen bewoners ook mensen van buiten de gemeente wil aantrekken. Hiermee wordt krimp bestreden, hetgeen het aanbod en de kwaliteit van de nu aanwezige voorzieningen ten goede komt.
Nieuwbouwmogelijkheden zijn beperkt in Oostzaan. De gemeente zet daarom in op inbreiding in plaats van uitbreiding. De gemeente wil aantrekkelijke dorpse woonmilieus versterken door wonen en natuur meer met elkaar te verbinden.
Kleinschalig gedifferentieerde woningbouw en particulier/collectief opdrachtgeverschap wordt gefaciliteerd. De gemeente wil een aantal verouderde woonbuurten herstructureren en bestaande ‘meer stedelijke’ woonmilieus verder verdorpsen en/of vergroenen. De aantrekkelijkheid zou vergroot kunnen worden door meer in te zetten op de ‘dorpse’ uitstraling; een invulling waarbij hier en daar door de toevoeging van ‘groen en water’ de kwaliteit (en de waarde) van de wijk wordt vergroot. Hierbij wordt met name aan de randen van de Doktersbuurt en de Burgemeestersbuurt gedacht. Het plangebied is aangewezen als een herstructureringsgebied (zie onderstaand figuur).
Afbeelding 2.1 Illustratiekaart Structuurvisie Oostzaan 2025
De voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan het herstructureren van de Doktersbuurt. De oude bebouwing wordt volledig gesloopt en wordt vervangen door een nieuw woongebouw. De uitstraling en hoogte van het gebouw passen binnen het dorpse karakter van de gemeente Oostzaan.
De gemeente Oostzaan wil nieuwe bewoners aantrekken om de krimp in de gemeente te bestrijden. Om deze reden zijn in de ‘Actualisatie Woonvisie Gemeente Oostzaan’ verschillende lokale doelgroepen uitgewerkt, die beschouwd kunnen worden als archetypische (potentiële) bewoners. De grootste marktkansen voor Oostzaan liggen in de doelgroepen: ‘De (Terugkerende) starter’ en ‘De Verzilveraar’ (senioren). De relatief lage inkomensklasse van deze eerste doelgroep (starters) resulteert erin dat vooral woningen in sociale huur (<€650/mnd huurwoning) en goedkopere (kleine) koopwoningen (<€200k koopwoning) en deels vrije huur wenselijk zijn in Oostzaan. De tweede groep (senioren) zal ondanks hogere posities in inkomen en vermogen (in de vorm van overwaarde op de woning) toch vooral beperkt blijven tot huur, waarbij in een aantal gevallen ook middeldure tot dure huur mogelijk is.
Ten aanzien van nieuwbouwwoningen ligt de wens van de gemeente dus in onder andere goedkopere compacte gezinswoningen, vooral sociale huur en goedkopere koopwoningen, in het bijzonder starterswoningen in de vorm van kleine appartementen.
Daarnaast is er behoefte aan betaalbare huurwoningen voor een groep die tussen wal en het schip valt, huurwoningen voor de senioren en in beperkte mate grotere koopwoningen. Het moet ten alle tijden gaan om zeer kleinschalige projecten die aansluiten bij de dorpse sfeer en maatvoering.
Ook ten aanzien van de actualisatie van de woonvisie Gemeente Oostzaan zijn er geen belemmeringen jegens voorgenomen ontwikkeling. Er worden meer sociale huurwoningen toegevoegd, op kleinschalige basis. Door het realiseren van dit wooncomplex komt het dorpse karakter van Oostzaan niet in gevaar.
In de huidige situatie bevinden zich in het plangebied de woningen Dokter Boomstraat 10 - 48. Deze zijn gevestigd in een aaneengesloten woonvorm, waarbij de individuele woningen zich op de begane grond, alsmede op de eerste verdieping bevinden. Deze woonvorm heet ook wel boven- en benedenwoningen. De woningen kennen, net als de rest van de Doktersbuurt, hun oorsprong uit de jaren '50 en '60. De woningen worden op dit moment verhuurt in de sociale sector, door woningbouwvereniging Oostzaanse Volkshuisvesting. De bewoners van de woningen, gevestigd op de begane grond, hebben een kleine voor- en achtertuin tot hun beschikking. Langs de achtertuinen loopt een steeg, waar de bergingen zich aan bevinden. De woningen die zich op de eerste verdieping bevinden hebben een balkon aan de achterzijde als buitenruimte. De ontsluiting van de woningen loopt via een portiekontsluiting. Daarnaast bevindt zich voor het pand een grasveld met bomen en enige beplanting. Het parkeren wordt opgelost door middel van langsparkeren aan de overzijde van de weg en op een parkeerhaven die zich in het verlengde van het grasveld bevindt. Daarnaast zijn er een aantal parkeerplaatsen op de kop van het gebouw, aan de Dokter Snijderstraat.
Afbeelding 3.1 Overzicht huidige situatie
Het voornemen is om het hoofdgebouw en bergingen, zoals deze nu aanwezig zijn, te slopen. Op de plaats is een nieuw wooncomplex voorzien van 3 bouwlagen. Het nieuw te bouwen pand zal niet meer vallen onder aaneengesloten bebouwing, maar zal vallen onder gestapelde bebouwing. Het nieuwe wooncomplex sluit in vormgeving aan bij de huidige bebouwing in de omgeving. Het nieuwe pand gaat verhuurd worden in de sociale sector. Verschillende van de huidige bewoners zullen, indien gewenst, opnieuw worden gehuisvest in de toekomstige bebouwing. De toekomstige bebouwing bestaat uit 3 bouwlagen, in plaats van 2 bouwlagen met een kap, waarvan de laatste verdieping in de vorm van afgeknot schilddak wordt gebouwd. Er worden ca. 1,5 parkeerplekken per toe te voegen woning gerealiseerd. Aan de oost- en zuidzijde van het nieuwe bouwblok zijn extra parkeerplaatsen (langsparkeren) voorzien, vanwege de toename in het aantal wooneenheden. Daarnaast wordt een aantal haaksparkeerplaatsen toegevoegd aan het bestaande parkeerveld tegenover het plangebied. Hierdoor zal voldoende parkeergelegenheid in de toekomst gegarandeerd zijn. Daarnaast komen aan de achterzijde de bergingen terug in de nieuwe situatie. Aan alle zijden van het pand is voorzien in groen in de vorm van openbaar groen, gemeenschappelijk groen en/of tuinen. Alle woningen worden voorzien van een buitenruimte in de vorm van een terras/balkon.
Afbeelding 4.1 referentietekening toekomstige situatie (impressie ter indicatie)
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 lid 1 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, ect.) maar ook de economische uitvoerbaarheid van het plan. Daarvan wordt in dit hoofdstuk verslag gedaan. De toets aan het beleid is in het vorige hoofdstuk al aan de orde gekomen.
In de toelichting van een bestemmingsplan dient volgens artikel 3.1.6, lid 1 onder b van het Besluit ruimtelijke ordening een beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding.
Het 2e Nationaal Waterplan (NWP2) beschrijft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de periode 2016-2021. Het Rijk streeft naar een duurzaam en klimaatbestendig waterbeheer en heeft de ambitie om de komende decennia te investeren in bescherming tegen overstromingen en in de zoetwatervoorziening. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
In de Watervisie 2021 heeft de provincie Noord-Holland het regionale waterbeleid tot 2040 beschreven en de prioriteiten van de provincie op het gebied van waterveiligheid en schoon en voldoende (drink)water genoemd. De belangrijkste geofysische en maatschappelijke ontwikkelingen zijn klimaatverandering, bodemdaling en verdere verstedelijking. Daarentegen wordt duurzaamheid een steeds belangrijkere kwaliteitseis. In de visie worden de doelen uiteengezet, waar het waterbeleid zich tot 2021 op moet gaan richten. Deze doelen hebben betrekking op de kwaliteit van oppervlakte- en bodemwater, maar ook op samenwerkingsopgave om met de verschillende partners een duurzame en klimaatbestendige leefomgeving te realiseren.
Het plangebied maakt in waterstaatkundig opzicht deel uit van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, dat als waterkwantiteitsbeheerder voor de polderwateren optreedt. Het hoogheemraadschap beheert ook de waterkwaliteit van boezem- en polderwater.
Met het Waterprogramma geeft het Hoogheemraadschap richting aan het waterbeheer tussen 2016 en 2021. De komende jaren staat het Hoogheemraadschap voor de taak het beheergebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema’s waterveiligheid, wateroverlast, watertekort en schoon water. Ten aanzien van waterveiligheid gelden drie doelen.
De gemeente Oostzaan heeft in samenwerking met het hoogheemraadschap Noorderkwartier het waterplan voor Oostzaan opgesteld. Deze behoefte was er mede door een gezamenlijke verantwoordelijkheid. De thema's die aan bod komen in het waterplan zijn, het voorkomen van wateroverlast, verbeteren van de waterkwaliteit en het beter inpassen van water in de leefomgeving en voor recreatie. De ambities zijn gevat in een aantal maatregelen die op onderstaande kaart ruimtelijk inzichtelijk worden gemaakt.
Afbeelding 5.1 Overzichtskaart maatregelen waterplan Oostzaan
Dit bestemmingsplan maakt de bouw van meerdere woningen mogelijk. Dit is een ontwikkeling die mogelijk leidt tot nadelige gevolgen voor de waterhuishouding.
Het plangebied is in de huidige situatie voor 1.018 m² verhard. In de nieuwe situatie is er sprake van 1.150 m² aan verhard oppervlak. Dit betekent een toename van 132 m² aan verhard oppervlak. Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier hanteert de regel dat bij een toename van 800 m² of meer verhard oppervlak er compensatie door het realiseren van oppervlaktewater moet plaatsvinden. Bij voorliggend plan is de toename gering, waardoor geen watercompensatie nodig is.
In de legger bij de keur van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier zijn rond het plangebied geen wateren aangegeven die van belang zijn voor de waterhuishouding. Met betrekking tot de waterkwaliteit geldt dat geen uitlogende materialen mogen worden toegepast.
In het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6) is bepaald dat het college van burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer onderzoek moet verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op daarvoor geschikte gronden te worden gerealiseerd. De bescherming van de bodem en de handhaving of verbetering van de bodemkwaliteit is landelijk geregeld via de Wet bodembescherming en het Besluit bodemkwaliteit.
De Wet bodembescherming bevat de voorwaarden die (kunnen) worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en sanering in de wet aan bod. De Wet bodembescherming geeft aan wanneer er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en of er dan ook gesaneerd moet worden.
In het kader van de bouwwerkzaamheden die voorliggend bestemmingsplan mogelijk maken is door IDDS (2018) een verkennend en aanvullend bodemonderzoek verricht. De rapportage hiervan is opgenomen in bijlage 1 van de toelichting.
Uit het bodemonderzoek blijkt het volgende:
Op basis van de resultaten kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Voor gevallen van ernstige bodemverontreiniging geldt, vanuit de Wet bodembescherming, een saneringsnoodzaak. Handelingen in de verontreinigde bodem zijn alleen toegestaan nadat het bevoegd gezag heeft ingestemd met een saneringsplan hiervoor.
Voordat wordt gestart met de bouwwerkzaamheden wordt een saneringsplan opgesteld en zal de verontreinigde bodem worden gesaneerd.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de (mogelijke) natuurwaarden. Daartoe wordt onderscheid gemaakt in:
Ad 1: Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. Sinds 1 oktober 2005 zijn hierin ook de bepalingen vanuit de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn, aangevuld met de vroegere Beschermde- en Staatsnatuurmonumenten verwerkt. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
Naast deze drie soorten gebieden is er de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) die in het kader van de gebiedsbescherming van belang is. De EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
Ten aanzien van gebiedsbescherming is in juli 2015 het Programma Aanpak Stikstof (PAS) in werking getreden. Hierin is bepaald dat de stikstofdepositie, die wordt veroorzaakt door een nieuwe activiteit, dient te worden berekend. Zo kan worden bepaald of de voorwaarden voor vrijstelling van vergunning wordt overschreden. Indien dit inderdaad het geval is, dient overeenkomstig de vergunningplicht uit artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming (Wnb) beoordeeld te worden of de natuurlijke kenmerken van betrokken Natura 2000-gebieden dermate in het geding zijn dat gesproken kan worden van een significant negatief effect, dan wel dat de verslechtering niet significant is en de planontwikkeling aanspraak kan maken op benutting van de ontwikkelingsruimte. Met de invoering van het PAS geldt alleen nog een vergunningplicht voor activiteiten die meer dan 1 mol stikstofdepositie per hectare per jaar geven op een stikstofgevoelig Natura 2000-gebied.
Naar aanleiding van de voorgenomen ontwikkeling is met behulp van AERIUS berekend wat het effect is op nabijgelegen Natura 2000-gebieden (met name: Ilpervled, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske) als gevolg van de wijziging in stikstofdepositie. Voor de berekening van de stikstofdepositie zijn zowel de nieuwbouwappartementen zelf als de daarmee gepaard gaande verkeersaantrekkende werking relevant. De resulaten worden beschreven in Notitie Stikstofdepositie, kenmerk 18021521/JBR/rap1. Welke is terug te vinden in Bijlage 2 van de toelichting. De stikstofdepositie als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot meer dan 0,05 mol N/ha/j in het nabijgelegen Natura 2000-gebied Ilpervled, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske en is niet vergunningplichtig in het kader van de Wnb. Het project voldoet ook niet aan de voorwaarden voor meldingsplicht zoals genoemd in de Regeling natuurbescherming. Het aspect stikstofdepositie vormt derhalve geen belemmering voor het planvoornemen.
Ad 2: Soortenbescherming
Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Voor de soortenbescherming geldt dat deze voor elk plangebied geldt. In elk gebied kunnen bijzondere soorten voorkomen en / of elk plangebied kan geschikt zijn voor deze soorten. Voor iedereen in Nederland geldt altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
In het kader van de soortenbescherming dient beoordeeld te worden wat via het ruimtelijke project wordt toegelaten in aanvulling op wat al mogelijk is. Zo is sloop van bebouwing of het verrichten van werken (maaien, kappen etc.) vaak ook al mogelijk zonder een ruimtelijk besluit in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Daarmee wordt voorliggend plan echter niet ontslagen van een integrale blik op het totale project: dus inclusief ingrepen die ook zonder het beoogde Wro-besluit mogelijk zijn.
Verordening vrijstellingen soorten Noord-Holland
Ten aanzien van beschermde soorten acht de provincie het van belang om een aantal vrijstellingen te bepalen. Vastgelegd in de Verordening vrijstellingen soorten Noord - Holland. Op de lijst staan de volgende diersoorten: Aardmuis, Bosmuis, Dwergmuis, Dwergspitsmuis, Egel, Gewone bosspitsmuis, Haas, Huisspitsmuis, Konijn, Ondergrondse woelmuis, Ree, Rosse woelmuis, Tweekleurige bosspitsmuis, Veldmuis, Vos, Woelrat, Bruine kikker, Gewone pad, Kleine watersalamander, Meerkikker en Middelste groene kikker.
Bovenstaande soorten zijn derhalve niet beschermd bij de voorgenomen werkzaamheden, wel geldt de zorgplicht.
Er is een ecologisch onderzoek uitgevoerd naar aanleiding van voorgenomen ontwikkeling. Het volledige onderzoek, genaamd 'RAPPORT betreffende een flora- en faunaonderzoek Dokter Boomstraat 10-48' te Oostzaan, is terug te vinden in Bijlage 3 van deze toelichting. Tijdens dit onderzoek is gekeken naar de te verwachten aanwezigheid van vleermuizen, grondgebonden zoogdieren, vaatplanten, vogels, amfibieën en reptielen en overige soorten. De uitkomsten staan in onderstaande tabel.
Tabel 5.1 Overzichtstabel quickscan flora en fauna
Uit de quickscan flora en fauna zijn geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkelingen naar voren gekomen. Voor de waargenomen beschermde soort kan een ontheffing worden aangevraagd.
Sinds 1992 is het verdrag van Malta van kracht, welke in Nederland eerst werd vertaald in de monumentenwet, maar vanaf 1 juli 2016 in de Erfgoedwet. Voor bestemmingsplannen zijn een tweetal bepalingen uit deze wet van belang, enerzijds panden van monumentale waarde en anderzijds de archeologische verwachtigswaarde in de bodem. Het rijk stelt krachtens deze wet vast welke objecten worden aangewezen als rijksmonumenten. De gemeente behoudt zich de zorg voor vindplaatsen van archeologische waarden voor. Deze archeologiegebieden krijgen in het bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'.
De aaneengesloten bebouwing die moet worden gesloopt, ten faveure van het wooncomplex, is niet aangemerkt als monumentaal. Hiervoor is gebruik gemaakt van de informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie van de provincie Noord - Holland. Van onderstaande kaart valt af te lezen dat er geen cultuurhistorische waarde wordt toegekend aan de te slopen bebouwing. Daarnaast kan uit het vigerende bestemmingsplan de archeologische verwachtingswaarde in de bodem worden bepaald. Er ligt op dit moment geen dubbelbestemming over het plangebied.
Afbeelding 5.2 Informatiekaart landschap en cultuurhistorie
De bebouwing in het plangebied is niet aangemerkt als Cultuurhistorisch waardevol. Daarnaast ligt er geen dubbelbestemming 'Waarde - Archeolgie' over het plangebied. Er zijn geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot het omgevingsaspect Cultuurhistorie en archeologie.
De mate waarin het geluid, bijvoorbeeld veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh en Bgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige bestemmingen, worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving ten gevolge van wegverkeer, spoorweg en industrie. De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige bestemmingen:
Voor de realisatie van bovenstaande functies moet dus worden gekeken naar de geluidsbelasting van geluid afkomstig van wegverkeer, spoor, en industrie.
In de directe omgeving van het plangebied bevindt zich alleen een 30 km/u woonstraat. Vanuit de wet dient er geen akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. In de huidige situatie bevinden zich ook woningen in het plangebied, er kan daarom van worden uitgegaan dat er sprake is van een goed leefklimaat met betrekking tot geluidhinder uit wegverkeer. Daarnaast bevinden er zich geen spoorwegen in de omgeving van het plangebied, dan wel Oostzaan. Er valt daarnaast ook geen contour van een bedrijfsgeluidszone over het plangebied. Er is derhalve geen verder akoestisch onderzoek nodig.
De Eerste Kamer heeft op 9 oktober 2007 het wetsvoorstel voor de wijziging van de Wet milieubeheer goedgekeurd (Stb. 2007, 414) en vervolgens is de wijziging op 15 november 2007 in werking getreden. De wet vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005. Met name paragraaf 5.2 uit genoemde wet is veranderd. Omdat 5.2 handelt over luchtkwaliteit staat de nieuwe 5.2 bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekende mate' (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekende mate' precies inhoudt, staat in een Algemene Maatregel van Besluit (AMvB). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
Voorliggend bestemmingsplan regelt de juridisch planologische dekking voor de realisatie van 33 woningen. Dit valt onder de bepaling van niet in betekende mate. Er is geen aanvullend onderzoek benodigd. Daarnaast is de NSL - monitoringskaart geraadpleegd. Hierin vallen ook geen hoge mate van verontreiniging af te lezen. Er is gekeken naar de concentraties NO2 en PM10. Op onderstaande kaarten worden de resultaten weergegeven. Ook blijft de functie onveranderd wonen.
Afbeelding 5.3 Concentratie NO2
Afbeelding 5.4 Concentratie PM10
Doel van het externe veiligheidsbeleid is om de kans op overlijden van mensen in de omgeving van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen vrijkomen, binnen aanvaardbare grenzen te houden. Uit de aard der zaak is dit beleid ook gericht op het minimaliseren van de risico's. In het kader van de ruimtelijke ordening dienen bestaande risico's evenwel als een gegeven te worden beschouwd en worden de mogelijke effecten van een calamiteit in de afweging betrokken.
Deze benadering kent een tweetal begrippen om het risiconiveau weer te geven, het plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico is een maat voor het overlijdensrisico op een bepaalde plaats. Bij het plaatsgebonden risico gaat het om de kans per jaar dat een gemiddelde persoon op een bepaalde geografische plaats in de omgeving van een transportroute of industriële risicobron overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, er van uitgaande dat die persoon onbeschermd en permanent op die plaats aanwezig is. Voor het plaatsgebonden risico is door de rijksoverheid voor nieuwe situaties een grenswaarde vastgesteld van 10-6 per jaar.
Groepsrisico
Het groepsrisico drukt de kans uit per jaar dat een groep mensen van minimale omvang overlijdt als direct gevolg van één ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Hoe meer personen per hectare in het schadegebied van een hier bedoeld ongeval aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is. Het groepsrisico wordt in tegenstelling tot het plaatsgebonden risico als oriënterende waarde gehanteerd.
In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen wegen of leidingen waar gevaarlijke stoffen over worden getransporteerd. Er dient dus geen verantwoording jegens een toename van groepsrisico te worden afgelegd. Daarnaast wordt gekeken naar verschillende bedrijfsinrichtingen die risico met zich meebrengen. Dit zijn de tankstations van BP, Esso en AVIA (in afbeelding 5.5 groen omcirkeld) op respectievelijk rond de 1,3 km afstand. Dit is ruimschoots voldoende om binnen de gestelde normen voor plaatsgebonden en groepsrisico te blijven. Het onderdeel externe veiligheid vormt geen beperking ten opzichte van voorgenomen ontwikkeling.
Afbeelding 5.5 Overzichtskaart risicobronnen
Bij bestemmingsplannen moet een afweging gemaakt worden tussen de belangen van bedrijven en van bewoners. Die belangen kunnen tegenstrijdig zijn. Bedrijven hebben (milieuruimte) nodig om te kunnen functioneren. Bewoners hebben belang bij het voorkomen van hinder. Voor de afweging tussen deze belangen is milieuzonering een hulpmiddel. Milieuzonering zorgt voor voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen). Het doel hiervan is om milieuhinder bij woningen (en andere gevoelige functies) zoveel mogelijk te voorkomen. Tegelijkertijd geeft milieuzonering aan bedrijven zekerheid over de(milieu)ruimte die het bedrijf heeft. Voor milieuzonering wordt landelijk gebruik gemaakt van de VNG-handreiking “Bedrijven en Milieuzonering”. Voor bedrijven en milieuzonering is geen wettelijk kader vastgelegd door de overheid. Wel wordt de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG als richtlijn gebruikt.
Het plangebied is gelegen op in een woonwijk, waardoor het kan worden getypeerd als 'rustige woonwijk'. Als richtafstanden kan worden aangesloten bij de afstanden voor 'gemengd gebied'. In tabel 5.2 zijn de richtafstanden weergegeven. Deze afstanden zijn gebaseerd op de mate van verspreiding van geluid, stof, gevaar en geur.
Milieucategorie | Richtafstanden in 'rustige woonwijk' | Richtafstanden in 'gemengd gebied' |
1 | 10 meter | 0 meter |
2 | 30 meter | 10 meter |
3.1 | 50 meter | 30 meter |
3.2 | 100 meter | 50 meter |
4.1 | 200 meter | 100 meter |
4.2 | 300 meter | 200 meter |
5.1 | 500 meter | 300 meter |
5.2 | 700 meter | 500 meter |
5.3 | 1.000 meter | 700 meter |
6 | 1.500 meter | 1.000 meter |
Tabel 5.2 Richtafstanden milieuzonering bedrijven
Er zijn de volgende bedrijven met milieuzonering in het gebied aanwezig:
Uitgaande van het bovenstaande hoeft geen rekening te worden gehouden met de milieuzonering van bedrijven. De milieuzonering van bedrijven vormt geen belemmering ten opzichte van voorgenomen ontwikkeling.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.
Verkeersaantrekkende werking
Het plangebied bevindt zich in een woonwijk en is ontsloten via 30 km/u woonstraten, welke uiteindelijk uitkomen op de Kerkbuurt/Noord- en Zuideinde ontsluitingsweg. Vanuit deze weg loopt via de Kolkweg de ontsluiting naar de A8. Het toevoegen van 13 woningen zal ervoor zorgen dat er meer verkeersbewegingen per dag zullen plaatsvinden. Om de gevolgen voor verkeer en parkeren te kunnen bepalen kan gebruik worden gemaakt van landelijke kengetallen uit het ASVV 2012 (uitgave CROW).
In de huidige situatie zijn alle 20 adressen bewoond. Het kengetal voor verkeersbewegingen van sociale huurwoningen ligt op minimaal 5,2 en maximaal 6,0 verkeersbewegingen per dag. Dit maakt het totaal tussen de ongeveer 104 en 120 verkeersbewegingen per dag. In de toekomstige situatie worden er 13 extra woningen gerealiseerd. Dit leidt tot tussen de 68 en 78 verkeersbewegingen per dag extra. Dit leidt niet tot onevenredige verkeersproblemen.
Parkeren
In de huidige situatie wordt in de parkeerbehoefte voorzien door eenzijdig langsparkeren aan de Dokter Boomstraat en door een parkeerhaven in de directe nabijheid van het plangebied. Er is voldoende parkeergelegenheid in de omgeving aanwezig voor de adressen in de huidige situatie. Het aantal toe te voegen parkeerplaatsen sluit dus aan op de parkeernorm, vermenigvuldigd met het aantal toe te voegen woningen. Er worden in de toekomstige situatie 13 woningen toegevoegd. Er wordt een parkeernorm van 1,5 parkeerplaatsen per toe te voegen adres gehanteerd. Dit ligt te midden van de aan te houden parkeernorm range, voor de locatie van dit plangebied loopt deze van minimaal 1,4 tot maximaal 1,7. Er wordt dus voor gekozen om meer dan het minimale aan parkeerplekken te realiseren. In totaal dienen er 19,5 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd. Binnen het plangebied worden 20 parkeerplaatsen toegevoegd. Er wordt voldaan aan de parkeernorm.
Bij de beoordeling van een project dient te worden gekeken naar het Besluit milieueffectenrapportage (Besluit m.e.r.). In dit besluit zijn activiteiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Op 16 mei 2017 is de Implementatiewet 'herziening m.e.r.-richtlijn' in werking getreden. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud (dat wil zeggen: op basis van dezelfde criteria) aansluit bij m.e.r.-beoordeling, de diepgang kan echter anders zijn en er zijn geen vormvereisten.
In het voorgaande hoofdstuk is ingegaan op de verschillende milieuaspecten die van belang zijn. Het betreft milieuaspecten die ook binnen de MER een belangrijke rol spelen. Hieruit zijn geen significante nadelige gevolgen zijn ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling. De vormvrije MER beoordeling is hiermee uitgevoerd.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze van bestemmen. In de eerste 2 paragrafen wordt daarbij een toelichting gegeven op het instrument "bestemmingsplan" in het algemeen, voor die personen die niet dagelijks te maken hebben met bestemmingsplannen.
Het bestemmingsplan 'Dokter Boomstraat, complex 17' is een postzegelbestemmingsplan, waarin het realiseren van een nieuw te bouwen wooncomplex wordt mogelijk gemaakt. Het nieuwe complex zal de functie "Wonen - Gestapeld" dragen. Het nieuw te bouwen wooncomplex wordt mogelijk gemaakt door bouwvlakken opnieuw in te tekenen en bouwregels passend op te stellen. Het vigerende bestemmingsplan 'Kom' is, waar mogelijk, als leidraad gebruikt.
De regels en de verbeelding sluiten aan bij de systematiek van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012.
De hieronder beschreven bestemmingen zijn in het bestemmingsplan opgenomen:
Wonen - Gestapeld
De tot 'Wonen - Gestapeld' bestemde gronden zijn bestemd voor wonen en de daaraan onderhevige functies, zoals een tuin. Om aan te geven waar het hoofgebouw gebouwd mag worden, is er een bouwvlak aangegeven. De rest van de gronden kunnen worden ingevuld met tuinen, voetpaden en bijbehorende bouwwerken, zoals bergingen. De bestemming 'Wonen - Gestapeld' is alleen te bebouwen met een woningtype gestapelde meergezinswoning. In de regels worden ook bouw- en goothoogte bepaald.
Tuin
De bestemming "Tuin" is opgenomen voor het deel van de buitenruimte wat gericht is naar de openbare weg. Binnen deze bestemming zijn alleen vergunningsvrije bouwwerken toegestaan. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen of andere bouwwerken worden gebouwd. Er zijn geen mogelijkheden voor uit- of aanbouwen opgenomen. Het open karakter van de voortuin en de afstand tot de weg blijven hierdoor behouden.
Verkeer en verblijf
De nieuw te realiseren parkeervoorzieningen binnen het plangebied hebben de bestemming "Verkeer -
Verblijfsgebied" gekregen. Met deze bestemming wordt aangesloten bij het huidig vigerende bestemmingsplan Kom. Binnen deze bestemming zal ruimte zijn voor verkeers- en verblijfsactiviteiten, nutsvoorzieningen en groenvoorzieningen. De nieuwe parkeerplaatsen zullen in de vorm van langsparkeren worden gerealiseerd, daarnaast blijven de bestaande haaksparkeerplaatsen op de kop van het gebouw gehandhaafd.
De algemene regels zijn overgenomen uit het bestemmingsplan 'Kom'. In hoofdstuk 3 Algemene regels zijn regels opgenomen die gelden voor alle bestemmingen. In Artikel 8 staan de algemene gebruiksregels. Hierin is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming en daarmee onder het gebruiksverbod van artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening vallen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient inzicht te worden gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Met de inwerkingtreding van de Wro per 1 juli 2008 is tevens de Grondexploitatiewet in werking getreden. De Grondexploitatiewet is van toepassing als een bestemmingsplan voorziet in het juridisch-planologisch faciliteren van bouwplannen, zoals bepaald in het Bro. De gemeente is verplicht om de gemaakte kosten ten behoeve van een ontwikkeling te verhalen op diegene die de ontwikkeling tot stand brengt. In dit geval is er sprake van een bouwplan, zoals bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening. Dat betekent dat er een exploitatieplan opgesteld moet worden, tenzij het kostenverhaal anderszins verzekerd is.
Met de ontwikkelende partij wordt een anterieure overeenkomst gesloten. Daarmee is het kostenverhaal anderszins verzekerd.
Op dit bestemmingsplan is de Wet ruimtelijk ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) van toepassing. De maatschappelijke uitvoerbaarheid wordt zoveel mogelijk ondervangen met Wettelijk vooroverleg de Uniforme openbare voorbereidingsprocedure.
Krachtens artikel 3.1.1 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient de gemeente in overleg te gaan met andere overheidsorganen die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening. Omdat het hier gaat om een geringe ontwikkeling, zijn er geen ruimtelijke belangen in het geding. Andere overheden, zoals naburige gemeenten, provincie of rijk kunnen reageren gedurende de zienswijzeprocedure.
De uniforme openbare voorbereidingsprocedure wordt voorafgaand aan het vaststellen van een bestemmingsplan doorlopen. Binnen deze procedure ligt het plan zes weken ter inzage en staat het voor een ieder open om zienswijze in te dienen. Dit kunnen particulieren doen, maar ook andere overheidsorganen. De gemeente dient binnen 12 weken na het termijn van terinzagelegging een besluit te nemen over de vaststelling van het bestemmingsplan. Waarna het college van B&W het plan ter kennisgeving plaatst in de Staatscourant. De zes weken na bekendmaking van het bestemmingsplan staat voor elke partij die ook een zienswijze heeft ingediend, beroep open bij de ABRvS.