direct naar inhoud van Regels
Plan: De Haal 98
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0431.BP2014003009-0301

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan "De Haal 98" met identificatienummer NL.IMRO.0431.BP2014003009-0301 van de gemeente Oostzaan;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 agrarisch loonbedrijf:

een bedrijf waarbinnen uitsluitend of overwegend arbeid wordt verricht ter productie of levering van goederen of diensten ten behoeve van agrarische bedrijven en dat volgens de uitgave “Bedrijven en milieuzonering” ten hoogste een milieucategorie 3.1 heeft;

1.6 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.7 bedrijfswoning:

een woning die gezien ligging en functie bedoeld is voor de huisvesting van personen

wier aanwezigheid gelet op de bestemming van een gebouw of terrein noodzakelijk is;

1.8 Bedrijven en milieuzonering:

uitgaven van de Vereniging van Nederlands Gemeenten (versie 2009) waarin richtlijnen worden gegeven voor een goede afstemming van milieuhinderlijke en milieugevoelige functies;

1.9 Besluit omgevingsrecht (Bor):

Besluit van 25 maart 2010, houdende regels ter uitvoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Besluit omgevingsrecht), Staatsblad 2010, 143;

1.10 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.11 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.12 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.13 bijgebouw:

bijbehorende bebouwing in de vorm van een vrijstaand gebouw, behorende bij en dienstbaar aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat in functioneel en architectonisch opzicht ondergeschikt is aan en ten dienste staat van het hoofdgebouw

1.14 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.15 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.16 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.17 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.18 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.19 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.20 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstallen ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.21 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.22 grondverzetbedrijf:

bedrijf dat (elders) werkzaamheden uitvoert waarbij zand of aarde wordt verplaatst, wordt aangevoerd of wordt afgevoerd, zoals baggeren, afgraven, ophogen en dergelijke;

1.23 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.24 horeca:

een bedrijf dat in zijn algemeenheid gericht is op het verstrekken van nachtverblijf en/of op het verstrekken en/of ter plaatse nuttigen van voedsel en/of dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie;

1.25 nutsvoorziening:

(bouwkundige) voorzieningen ten behoeve van (de aansluiting op) het openbare net van gas, water, elektriciteit, riolering, stadsverwarming en het telecommunicatieverkeer, of daaraan gelijk te stellen voorzieningen;

1.26 omgevingsvergunning:

een vergunning voor het uitvoeren van een project dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.27 opslag:

het bedrijfsmatig opslaan en verpakken van goederen, materialen en restproducten;

1.28 perceelontsluiting:

een entree van een (bouw)perceel vanaf de openbare weg, zoals een oprit of oprijlaan;

1.29 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.30 woning:

een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor huisvesting van niet meer dan één huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 onderlinge afstanden:

afstanden tussen bouwwerken onderling en ook afstanden van bouwwerken tot erfscheidingen worden daar gemeten, waar deze afstanden het kleinst zijn;

2.5 peil:
  • a. bij ligging op een afstand van minder dan 10 meter uit de as van de weg: de kruin van de weg;
  • b. bij ligging anderszins: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;
2.6 ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen voor balkons niet meer dan 1, 5 meter bedraagt en voor de overige ondergeschikte bouwdelen niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingen

Artikel 3 Bedrijf - Agrarisch loonbedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Bedrijf - Agrarisch loonbedrijf" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarisch loonbedrijf;

alsmede:

  • b. grondverzetbedrijf;
  • c. ondergeschikte detailhandel van de onder a en b. genoemde activiteiten;
  • d. parkeren;
  • e. perceelontsluiting.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemene bouwregels

Ten behoeve van de in 3.1 genoemde bestemmingsomschrijving mogen, met inachtneming van de in 3.2.2 en 3.2.3 genoemde regels, de daarbij behorende gebouwen en overige bouwwerken worden gerealiseerd.

3.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning” uitsluitend een woning ten dienste van de bedrijfsactiviteiten mag worden gebouwd;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding “bijgebouwen” uitsluitend bijgebouwen ten dienste van de bedrijfsactiviteiten mogen worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding "maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)" mag de aangegeven goot- en bouwhoogte niet worden overschreden;
  • c. de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 600 m3.
3.2.3 Bouwwerken geen gebouw zijnde

Voor het bouwen buiten het bouwvlak geldt dat dit uitsluitend is toegestaan in de vorm van overige bouwwerken, voor zover (en in het geval dat) deze zonder omgevingsvergunning zijn toegestaan conform de artikelen 2 en 3 van bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht.

3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik in strijd met de bestemming van de in dit artikel bedoelde gronden en bouwwerken, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik voor detailhandel, anders dan bedoeld in 3.1, onder c;
  • b. het gebruik voor de uitoefening van een seksinrichting;
  • c. het gebruik voor inrichtingen als bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer.
3.3.2 Bewoning bijgebouwen

Vrijstaande bijgebouwen mogen niet voor bewoning worden gebruikt.

3.4 Afwijken van de gebruiksregels
3.4.1 Opslag

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in 3.1 voor het toestaan dat gronden buiten het bouwvlak worden gebruikt voor opslag, mits:

  • a. dit om bedrijfseconomische noodzakelijk is;
  • b. de opslag direct aansluitend aan het bouwvlak plaatsvindt;
  • c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de gebruiksmogelijkheden en waarden van de aangrenzende gronden.
3.4.2 Toepasbaarheid

Burgemeester en wethouders passen de in 3.4.1 bedoelde bevoegdheid slechts toe indien de situering en afmetingen van de opslag in overeenstemming is met het waarborgen van de doorzichten naar het open gebied.

Artikel 4 Leiding - Water

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de watertransportleiding en daarbij behorende voorzieningen.

4.2 Bouwregels

Op en in de gronden als bedoeld in 4.1, mogen, in afwijking van het bepaalde ten aanzien van de andere bestemmingen, uitsluitend worden gebouwd, bouwwerken ten behoeve van de betreffende leiding, waaronder begrepen gebouwtjes met elk een oppervlakte van ten hoogste 30 m² en een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.

4.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in 4.2 ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de betreffende andere bestemming van deze gronden, mits:

  • a. hierdoor geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van en
  • b. de veiligheidssituatie rond de betreffende leiding, en
  • c. ter zake daarvan vooraf advies van de leidingbeheerder is ingewonnen.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Bevoegdheid

Behouders het bepaalde in 4.4.2, is het verboden zonder een omgevingsvergunning

van burgemeester en wethouders de hierna aangegeven werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren op en in de gronden als bedoeld in 4.1:

  • a. aanleggen en verharden van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van
  • b. andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het uitvoeren van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  • d. verlagen van de bodem en afgraven, ophogen en egaliseren van de gronden;
  • e. het aanbrengen van hoogopgaande en/of diepwortelende beplantingen;
  • f. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • g. aanleggen, vergraven en dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen;
  • h. het permanent opslaan van goederen.
4.4.2 Uitzonderingen

Het in 4.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. waarmee op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan:
    • 1. is begonnen, voor zover daarvoor tot dat tijdstip geen vergunning was vereist;
    • 2. is of mag worden begonnen krachtens een verleende vergunning.
4.4.3 Toelaatbaarheid

Werken en werkzaamheden als bedoeld in 4.4.1, zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen:

  • a. de integriteit en werking van en de veiligheid met betrekking tot de leiding niet worden geschaad en geen kwetsbaar object wordt toegelaten, en
  • b. ter zake daarvan vooraf advies van de leidingexploitant is ingewonnen.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 1

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Bouwen ten behoeve van de bestemming

Op en in de gronden als bedoeld in 5.1, mogen bouwwerken ten behoeve van de bestemming worden gebouwd.

5.2.2 Bouwen ten behoeve van de andere bestemmingen

Op en in de gronden als bedoeld in 5.1, mag ten behoeve van de andere bestemmingen, met inachtneming van de daarvoor geldende regels, uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betreft:

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing op de bestaande plaats, waarbij de oppervlakte op of onder peil niet wordt vergroot;
  • b. een bouwwerk dat wordt gebouwd zonder graaf- of heiwerkzaamheden die dieper gaan dan 0,5 m onder peil;
  • c. een bouwwerk, anders dan onder a en b bedoeld, met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
  • d. een bouwwerk, anders dan onder a en b bedoeld, met een oppervlakte van meer dan 100 m² en graaf- of heiwerkzaamheden die dieper gaan dan 0,5 m onder peil, mits:
    • 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld, en
    • 2. de aanwezige archeologische waarden, gelet op het onder 1 bedoelde rapport, door het bouwen niet wezenlijk worden geschaad, met dien verstande dat ter voorkoming van mogelijke schade, aan de vergunning de volgende verplichtingen kunnen worden verbonden:
      • de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de aanwezige archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
      • de verplichting tot het doen van opgravingen; of
      • de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.3.1 Verbod

Behoudens het bepaalde in 5.3.2, is het verboden zonder een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op en in de in 5.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, over een oppervlakte van 100 m² of meer:

  • a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,5 m onder peil;
  • b. het verlagen van de bodem en afgraven van gronden, dieper dan 0,5 m onder peil;
  • c. het graven of anderszins aanbrengen van watergangen en waterpartijen, dieper dan 0,5 m onder peil;
  • d. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 0,5 m;
  • e. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  • f. het ophogen en egaliseren van gronden.
5.3.2 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht

Het in 5.3.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. in het kader van het uitvoeren van een bouwplan voor een bouwwerk als bedoeld in 5.2.2;
  • c. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • d. werken en werkzaamheden waarmee op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan:
    • 1. is begonnen, voor zover daarvoor tot dat tijdstip geen omgevingsvergunning was vereist;
    • 2. is of mag worden begonnen krachtens een verleende omgevingsvergunning.
5.3.3 Toelaatbaarheid van werken en werkzaamheden

De werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden als bedoeld in 5.3.1, zijn slechts toelaatbaar, indien:

  • a. door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, en
  • b. door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport is overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

5.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene aanduidingsregels

7.1 Zone lint a

Ter plaatse van de aanduiding “overige zone - zone lint a” zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het instandhouden van:

  • a. cultuurhistorische bebouwing,
  • b. behoud van zichtlijnen naar het open gebied,
  • c. behoud van de wegsloot aan de zijde van het Oostzanerveld.

7.2 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van de aanduiding 'zone lint a' nadere eisen stellen omtrent de situering en afmetingen van bouwwerken in verband met het waarborgen van de doorzichten naar het open gebied en het behoud cultuurhistorische bebouwing en wegsloot.

Een beslissing omtrent het stellen van nadere eisen wordt niet genomen dan nadat belanghebbenden schriftelijk in kennis zijn gesteld van het voornemen tot het stellen van nadere eisen en in de gelegenheid zijn gesteld zienswijzen tegen die voorgenomen nadere eisen bij burgemeester en wethouders in te dienen.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

8.1 10% regeling

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de regels van het plan, ten behoeve van een vermeerdering van de voorgeschreven maten en percentages, alsmede de inhoud en de oppervlakte van de bouwwerken, mits de vermeerdering niet meer dan 10% bedraagt.

8.2 Vereisten omgevingsvergunning

De in 8.1 bedoelde omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Bouwen
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het bestemmingsplan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

9.2 Gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als "Regels van het bestemmingsplan De Haal 98"