Plan: | Parapluplan Parkeren Oostzaan |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0431.BP10557-0401 |
Op 29 november 2014 is de Reparatiewet BZK in werking getreden. Een gevolg van deze wet is dat in nieuw vast te stellen bestemmingsplannen moet worden geregeld dat wordt voorzien in 'voldoende parkeergelegenheid'. Het bestemmingsplan vervangt daarmee het bepaalde in artikel 2.5.30 van de Bouwverordening. In de bestemmingsplannen die zijn vastgesteld na 29 november 2014 (en deels ook al in plannen die voor deze datum zijn vastgesteld) is al een parkeerregeling opgenomen. Voor plannen die voor deze datum zijn vastgesteld gold een overgangsregeling. Per 1 juli 2018 is een eind gekomen aan deze overgangsregeling en dient ook in deze bestemmingsplannen een parkeerregeling te zijn opgenomen. Onderhavig bestemmingsplan voegt voor digitale plannen waarin nog geen (volledige) parkeerregeling was opgenomen, een parkeerregeling aan deze plannen toe.
Het bestemmingsplan Parapluplan Parkeren is een zogenaamd 'parapluplan'. Een parapluplan is een overkoepelend bestemmingsplan waarmee in één plan aanpassingen in meerdere bestemmingsplannen kunnen worden doorgevoerd. Het is dus niet nodig om alle plannen afzonderlijk aan te passen. Via het onderhavige bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren' worden de in de laatste CROW-publicatie opgenomen voorwaarden met betrekking tot de parkeerbehoefte voor parkeren in de diverse geldende bestemmingsplannen opgenomen.
Het plangebied betreft de gehele gemeente Oostzaan. De plangrens van dit bestemmingsplan wordt gevormd door de gemeentegrens.
Zoals hiervoor aangegeven, is het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren' een zogenaamd 'parapluplan'. Binnen het plangebied van dit bestemmingsplan zijn dan ook een groot aantal bestemmingsplannen vigerend. Het parapluplan heeft betrekking op de volgende bestemmingsplannen:
IMRO-codering | Plannaam | Datum vaststelling |
NL.IMRO.0431.BP2012002007-0401 | Centrum Oostzaan | 16-12-2013 |
NL.IMRO.04310000Kom-0501 | Kom | 22-06-2011 |
NL.IMRO.0431.BP2012003001-0401 | Buitengebied Oostzaan | 24-06-2013 |
NL.IMRO.0431.BP2065720000-0301 | Noordeinde 65 | 26-09-2018 |
NL.IMRO.0431.BP2015002013-0401 | Klein Twiske 2015 | 21-03-2016 |
NL.IMRO.0431.BP2015002014-0401 | Klein Twiske fase 2 | 21-06-2016 |
NL.IMRO.0431.BP3005680000-0401 | Dokter Boomstraat | 25-03-2019 |
Bovengenoemde plannen bijven onverkort van kracht, ook als het parapluplan wordt vastgesteld en rechtskracht verkrijgt. De regels van het bestemmingsplan ''Parapluplan Parkeren'' zijn ofwel een aanvulling op de regels van de geldende bestemmingsplannen indien daarin geen regels met betrekking tot het parkeren waren opgenomen of een vervanging van de daarin opgenomen regels met betrekking tot parkeren.
Het wettelijk kader van een bestemmingsplan is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Hieronder worden de Wro en het Bro kort toegelicht. Ook wordt ingegaan op de digitalisering van dit bestemmingsplan.
Wet ruimtelijke ordening (Wro)
De Wro schrijft voor dat de gemeenteraad ''voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vaststelt, waarbij ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in dat plan begrepen grond wordt aangewezen en met het oog op die bestemming regels worden gegeven.''
Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
In het Bro is geregeld hoe een bestemmingsplan en andere ruimtelijke plannen er uit moeten zien, wat vastgelegd moet worden en wat meegewogen moet worden (artikelen 3.1.2 t/m 3.1.7 en artikelen 3.2.1 t/m 3.2.4 Bro). In artikel 3.1.6 van het Bro is bepaald dat elk bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. In de toelichting moet worden vermeld wat de uitkomsten zijn van onderzoeken over ecologie/flora/fauna, hoe het is gesteld met de waterhuishouding, of de Wet milieubeheer van toepassing is voor bijvoorbeeld een Milieu Effect Rapport (MER), of sprake is van archeologische/cultuurhistorische waarden, welke milieukwaliteitseisen voor wat betreft lucht, bodem, geluid bij het plan betrokken zijn en welk beleid van gemeente, provincie en Rijk en rol speelt.
Een bestemmingsplan is daarom een juridisch ruimtelijk beleidsdocument, waarin de bestemming van de gronden met inbegrip van de daarop van toepassing zijnde gebruiks- en bouwregels en de daarop aanwezige bebouwing worden vastgelegd, maar waarin ook ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden zijn opgenomen.
Digitalisering
Alle ruimtelijke plannen moeten voor iedereen digitaal beschikbaar en raadpleegbaar zijn. Daarvoor is een landelijke voorziening in het leven geroepen. Er wordt gewerkt via landelijk vastgestelde regels (artikel 1.2.1 en 1.2.2 Bro, nader uitgewerkt in de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening).
Terinzageligging ontwerpplan
In de Wro staat dat op de procedure van een bestemmingsplan de uniforme openbare voorbereidingsprocedure uit afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Dit betekent dat het ontwerp van een bestemmingsplan gedurende een periode van zes weken ter inzage moet worden gelegd. Deze terinzagelegging biedt iedereen de mogelijkheid om gedurende die periode zienswijzen naar voren te brengen bij de gemeenteraad. Die terinzagelegging wordt gepubliceerd in het Gemeenteblad (overheid.nl) en in Het Kompas.
Zienswijzen
Van de eventueel ingekomen zienswijzen en de gemeentelijke beantwoording daarvan wordt een verslag gemaakt dat als bijlage bij het vaststellingsbesluit van het bestemmingsplan wordt gevoegd.
Rechtsbescherming
Na vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad staat voor belanghebbenden nog de mogelijkheid open om bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State beroep in te stellen tegen het bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding, van voor dit bestemmingsplan het gehele grondgebied van de gemeente Oostzaan, een toelichting en de regels waarin de parkeerbepalingen voor de op de verbeelding vermelde gebieden zijn opgenomen.
Het eerste hoofdstuk van de toelichting betreft de inleiding. Hierin wordt ingegaan op de aanleiding van dit Parapluplan Parkeren. Ook wordt in dit eerste hoofdstuk de ligging van het plangebied, de geldende juridische regelingen, het wettelijk kader, en de procedure besproken. Deze leeswijzer sluit het eerste hoofdstuk af. Het tweede hoofdstuk gaat in op het Ruimtelijk beleidskader van dit Parapluplan Parkeren. In dit hoofdstuk wordt de relevante wetgeving besproken. Ook worden de uitgangspunten en het doel van dit bestemmingsplan behandeld. Het derde hoofdstuk gaat in op de planomschrijving van dit bestemmingsplan en de koppeling met de CROW-parkeernormen publicatie. Hoofdstuk vier gaat in op de omgevingsaspecten van dit bestemmingsplan. Het vijfde hoofdstuk bevat de juridische planbeschrijving. Dit hoofdstuk gaat in op de planregels en op de handhaving van dit Parapluplan Parkeren. Het laatste hoofdstuk, hoofdstuk zes, gaat in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan.
Reeds bij de invoering van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in 2008 heeft de wetgever bepaald, dat de mogelijkheid om op grond van artikel 8, lid 5 van de Woningwet stedenbouwkundige voorschriften in de gemeentelijke Bouwverordening op te nemen, kan vervallen. Reden hiervoor was dat de Wro voorschrijft dat een gemeente voor het gehele grondgebied een bestemmingsplan of beheersverordening moet vaststellen. Op basis van de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) gold deze verplichting alleen voor het buitengebied, waardoor het voor het overige gebied noodzakelijk was stedenbouwkundige bepalingen op te nemen in de bouwverordening. De gemeentelijke Bouwverordening dient mede als toetsingskader voor aanvragen omgevingsvergunning voor het aspect bouwen.
Met de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening werd aanvankelijk beoogd om de mogelijkheid om stedenbouwkundige bepalingen op te nemen in de bouwverordening te schrappen. Uiteindelijk is hiervan op dat moment afgezien omdat te veel vragen bestonden over de wijze waarop met name het onderdeel "parkeren" in de bestemmingsplannen zou kunnen worden geregeld. De betreffende bepaling is daarom nooit in werking getreden.
Eind 2014 werd de Woningwet alsnog aangepast. Op 29 november 2014 trad de Reparatiewet BZK 2014 (Stb. 2014, 458) in werking en daarmee zijn de stedenbouwkundige bepalingen uit de Bouwverordening komen te vervallen. Voor bestemmingsplannen die zijn vastgesteld vóór die datum was in de Woningwet een overgangsregeling opgenomen. Deze houdt in dat de betreffende artikelen van de Woningwet van toepassing blijven tot het tijdstip van wijziging van het bestemmingsplan voor een bepaald gebied, doch uiterlijk tot 1 juli 2018. Daarna moet een regeling zijn opgenomen in bestemmingsplannen om aanvragen voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen te kunnen toetsen aan onder andere parkeernormen.
Inmiddels is ook het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd in die zin dat omwille van de flexibiliteit het mogelijk is geworden om in de regels van een bestemmingsplan te verwijzen naar beleidsregels. Er is daarom nu in het artikel 3.1.2, tweede lid, aanhef en onder a, van het Bro een wettelijke grondslag opgenomen om ook voor wat betreft het parkeren in het bestemmingsplan direct te verwijzen naar beleidsregels die parkeernormen bevatten. Daarbij is het volgens jurisprudentie mogelijk om middels een zogenaamde dynamische verwijzing te bepalen dat indien de beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening gehouden dient te worden met het gewijzigde beleid.
Dit bestemmingsplan is een paraplubestemmingsplan. Dat is een bijzondere variant op een regulier bestemmingsplan. Een bestemmingsplan herziet of 'vervangt' normaal gesproken het voorheen geldende bestemmingsplan. Dit paraplubestemmingsplan heeft echter een ander doel en een andere werking. Het doel van dit bestemmingsplan is uitsluitend het vastleggen van het gemeentelijk parkeerbeleid voor het grondgebied van de gemeente Oostzaan.
De opzet van het paraplubestemmingsplan is daarom zodanig dat alle 'onderliggende' bestemmingsplannen van kracht blijven. De herziening betreft uitsluitend een uniforme regeling ten aanzien van het parkeren voor alle 'onderliggende' bestemmingsplannen.
Met betrekking tot parkeren is in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van Oostzaan geen regelgeving opgenomen ten aanzien van het parkeren van voertuigen, behalve voor het parkeren van voertuigen van een autobedrijf, van defecte voertuigen, voertuigwrakken, kampeermiddelen, en reclamevoertuigen, grote voertuigen, en uitzichtbelemmerende voertuigen. Regelgeving ten aanzien van parkeernormeringen ontbreken. Het bestemmingsplan ''Parapluplan Parkeren'' verwijst voor de te hanteren parkeernormen naar de meest recente versie van de CROW-publicatie Toekomstbestendig parkeren (of diens opvolger). Indien in de normering wordt uitgegaan van bandbreedtes, dient de gemiddelde parkeernorm voor de betreffende vorm van gebruik/functie te worden gehanteerd. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning kan hiervan door het bevoegd gezag gemotiveerd worden afgeweken.
Parkeernormen worden gehanteerd om bij bouwplannen of wijzigingen in het gebruik van bestaande gebouwen en/of gronden de behoefte van het benodigde aantal parkeerplaatsen te bepalen. Het uitgangspunt is dat bij de ontwikkeling van een plan het aantal benodigde parkeerplaatsen binnen het plangebied wordt gerealiseerd. Hiermee wordt geregeld dat een ontwikkeling niet kan leiden tot een verhoogde parkeerdruk in de openbare ruimte.
Indien sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling / omgevingsvergunning, dient ook sprake te zijn van voldoende parkeerplaatsen. Voor het bepalen van het aantal benodigde parkeerplaatsen hanteert de gemeente Oostzaan de meest actuele versie van de CROW-normen. De Bouwverordening maakte het voorheen mogelijk om omgevingsvergunningen te toetsen aan parkeren. Via dit artikel werd een parkeereis opgelegd. Op 29 november 2014 zijn de Woningwet en het Besluit ruimtelijke ordening echter gewijzigd. In bestemmingsplannen die na die betreffende datum zijn vastgesteld, kan niet meer worden verwezen naar de stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening, maar wordt het parkeren voortaan in die bestemmingsplannen zelf geregeld. Voor bestemmingsplannen die eerder dan 29 november 2014 zijn vastgesteld geldt een overgangstermijn, deze plannen moeten uiterlijk 1 juli 2018 zijn aangepast. Met dit bestemmingsplan wordt hieraan invulling gegeven. Daarbij is gekozen voor de vorm van een parapluplan, waarmee een extra 'laag' en dus toetsingskader over de geldende bestemmingsplannen wordt aangebracht. De 'daaronder' gelegen bestemmingsplannen/bestemmingen blijven van toepassing. Door in de toekomst nog vast te stellen bestemmingsplannen dit parapluplan mede van toepassing te verklaren, blijft dit plan ook voor die bestemmingsplannen van toepassing. Hiermee wordt op eenduidige en heldere wijze het gemeentelijke parkeernormenbeleid planologisch-juridisch verankerd. De vorm van parapluplan biedt tevens de mogelijkheid om dit aspect te zijner tijd als 'laag' op te nemen in het Omgevingsplan van de gemeente.
Voor het parkeren is een aantal uitgangspunten vast te stellen:
Parkeernormen niet van toepassing op de bestaande omgeving
Op parkeervraagstukken (zoals bijvoorbeeld een bestaande parkeerdruk) in een bestaande (woon)omgeving zijn de met dit parapluplan vastgelegde parkeernormen niet van toepassing. De reden hiervoor is dat bestaande (woon)omgevingen ontwikkeld en gerealiseerd zijn op basis van oudere normen. Oplossingen voor deze parkeervraagstukken is maatwerk en in veel gevallen alleen te realiseren met een integrale aanpak, bijvoorbeeld om bij een reconstructie te kijken naar de aanleg van extra parkeerplaatsen.
Parkeernormen wel van toepassing op nieuwe ontwikkelingen
Als uitgangspunt geldt dat nieuwe ontwikkelingen een toename van parkeerdruk kunnen genereren. De normen in dit parapluplan zijn dan ook van toepassing op nieuwe ontwikkelingen:
Nieuwbouwontwikkeling: Een nieuwbouwontwikkeling betreft het bouwen van één of meer gebouwen op een perceel (al dan niet na sloop van bestaande bebouwing), waarbij geen sprake is van een inbreidingsproject. Voor deze ontwikkelingen wordt een parkeereis/parkeerbehoefte volgens de opgenomen normen gehanteerd.
Functiewijzigingen: Een functiewijziging betreft het geheel of deels wijzigen van de functie van gronden en/of van een bestaand gebouw, waarbij het bestaande gebouw niet wordt gesloopt (maar mogelijk wel deels wordt verbouwd) en het nieuwe gebruik / de nieuwe functie een meer verkeersaantrekkend karakter heeft. De functiewijziging kan plaatsvinden middels een bestemmingswijziging of -afwijking. Maar ook bij (nieuwe) functiewijzigingen die passen binnen de geldende bestemmingsplanbepalingen, wordt getoetst aan dit parapluplan. Dit parapluplan kan dan ook als beheersinstrument worden gehanteerd. Voorbeelden van een functiewijziging zijn het wijzigen van het gebruik van een woning naar een kinderdagverblijf of het splitsen van een woning in meerdere woningen c.q. wooneenheden. Bij een wijziging van de functie wordt de parkeerbehoefte berekend op basis van de in dit plan opgenomen parkeernormen, maar hoeft in deze gevallen uitsluitend rekening te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het te realiseren bouwplan.
Vergroten van een bestaand gebouw: Dit betreft de uitbreiding van een bestaand gebouw. Bijvoorbeeld een uitbreiding van een bedrijfsgebouw of van een winkel. Het bestaande gebouw wordt hierbij niet of gedeeltelijk gesloopt. De parkeerbehoefte wordt uitsluitend berekend over de uitbreiding van het bestaande gebouw. De in het verleden opgelegde parkeereis voor het bestaande gebouw blijft gehandhaafd. Bij een aanbouw van een bestaande woning, waarbij het aantal woningen dus niet toeneemt, worden uiteraard geen extra parkeerplaatsen gevraagd.
Tekort parkeerplaatsen niet compenseren
Bij uitbreiding van bebouwing en/of bij een functieverandering is het voor de ontwikkelaar niet vereist het eventueel bestaande tekort aan parkeerplaatsen te compenseren bij de nieuwe benodigde parkeervoorzieningen. Compensatie is uiteraard wel gewenst en toegestaan.
Huur bestaande parkeervoorzieningen geen optie
Het huren van bestaande parkeerplaatsen in de omgeving als middel om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor een nieuwe ontwikkeling is geen optie.
Voorzien in voldoende mindervalidenparkeerplaatsen
Bij maatschappelijke voorzieningen (zoals een gemeentehuis, bibliotheek, zwembad e.d.) dienen ook openbare mindervalidenparkeerplaatsen aangewezen te worden. Met het aanwijzen van deze parkeerplaatsen wordt de bereikbaarheid van deze voorzieningen voor mindervaliden gegarandeerd.
Vanwege de verandering in de zorg, waardoor ouderen langer thuis wonen, is het daarnaast ook wenselijk om in nieuwe woonomgevingen voor te sorteren door te voorzien in mindervalidenparkeerplaatsen. Dit kan bijvoorbeeld door ook bredere parkeervakken aan te leggen of daar in ieder geval in de inrichting rekening mee te houden. Het aantal mindervalideparkeerplaatsen zal per plan nader worden bepaald.
Verplichting parkeren eigen terrein
Een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik kan pas worden verleend als is verzekerd dat op eigen terrein wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen. Hiervoor gelden de normen uit de CROW-publicatie ASVV 2021. Op het moment dat de CROW een opvolger van de hiervoor genoemde publicatie publiceert, wordt deze 'opvolger' gehanteerd voor het bepalen of sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
Zone "parkeren vergunninghouders"
In straten waar regelmatig parkeeroverlast ontstaat door bezoekers van bijvoorbeeld een evenement, kan een zone "parkeren vergunninghouders" worden ingesteld. Dit heeft als doel om parkeeroverlast te voorkomen, en om evenementenorganisaties te stimuleren voldoende parkeergelegenheid te realiseren voor hun klanten.
Ruimte voor elektrische laadpalen
De gemeentes hebben afgesproken om de groei van de mobiliteit af te remmen en in ieder geval duurzamer te maken. Om het elektrisch rijden te faciliteren kan een laadpaal vergunningsvrij worden neergezet, alleen het onttrekken van 2 openbare parkeerplaatsen ten gunste van een laadpaal moet met een verkeersbesluit van de wegbeheerder. Dit biedt belanghebbenden de kans op bezwaar te maken. Echter de Raad van State heeft in haar uitspraak 201705501/1/A2 van 14 februari 2018 bepaalt dat het faciliteren en stimuleren van elektrisch rijden, ten koste mag gaan van bestaande openbare parkeervakken.
Een laadpaal is in principe bedoeld voor 2 oplaadplekken en daar mag men maar een beperkt aantal uren staan, wat een negatief effect heeft op de parkeerbalans in de betreffende straat. Om toename van de parkeerdruk te voorkomen kan de gemeente ervoor kiezen om oplaadplekken in het openbaar groen te realiseren, tenzij het strijdig is met de Hoofd Groenstructuur.
De parkeernormen conform de ASVV 2021 bestaan uit een uitgebreide reeks van parkeerkencijfers, met een minimum en een maximum parkeernorm. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in:
stedelijkheidsgraad: uiteenlopend van 'zeer sterk stedelijk' tot 'niet stedelijk';
stedelijke zone: 'centrum', 'schil centrum' (overloopgebied), 'rest bebouwde kom' en 'buitengebied';
type voorziening: wonen, werken, winkelen / boodschappen, sport / cultuur / ontspanning, horeca / (verblijfs)recreatie, gezondheidszorg / (sociale) voorzieningen en onderwijs.
De stedelijkheidsgraad wordt bepaald op basis van de adressendichtheid. Op basis van de omgevingsadressendichtheid worden gemeenten door het CBS ingedeeld in vijf klassen van stedelijkheid. De omgevingsadressendichtheid is de gemiddelde waarde van de adressendichtheid van een gemeente. De adressendichtheid is steeds gebaseerd op een gebied met een straal van 1 kilometer rondom een adres. De (gehele) gemeente Oostzaan wordt op basis van de omgevingsadressendichtheid van het CBS beschouwd als een 'matig stedelijk'.
In alle woonkernen in de gemeente Oostzaan wordt 'matig stedelijk' gebruikt ter beoordeling van de parkeernormen.
Voor het bepalen van de parkeernorm is ook de ligging van de locatie van belang. Uit landelijke parkeerstudies is gebleken dat een functie in een centrum een lagere parkeervraag heeft dan dezelfde functie buiten een centrum. In een gebied met een hogere adressendichtheid is namelijk het aanbod en de kwaliteit van andere vervoerswijzen (zoals openbaar vervoer) over het algemeen hoger dan in een gebied met een lage dichtheid. Het CROW maakt voor de parkeernormen dan ook onderscheid in ‘centrum’, ‘schil centrum' (overloopgebied), ‘rest bebouwde kom’ en ‘buitengebied’.
Alle woonkernen binnen de bebouwde kom vallen onder de categorie 'schil centrum'. In de gemeente bestaan geen autoluwe- of voetgangersgebieden. Anderzijds hebben de lintbebouwing en de diverse hofjes het karakter van van een 'schil centrum'. Daarom zijn de categorieën 'centrum' en 'rest bebouwde kom' niet van toepassing in de gemeente Oostzaan. Alles wat buiten de bebouwde kom is gelegen, valt onder de categorie 'buitengebied'.
Figuur 2: begrenzing zones stedelijkheid
In Nederland worden parkeernormen bepaald aan de hand van de meest recente (landelijke) parkeercijfers conform de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren'. Deze publicatie is tevens overgenomen in de CROW-publicatie ASVV 2021. In de CROW-publicatie zijn de volgende functiegroepen opgenomen:
wonen
werken
winkelen en boodschappen
sport, cultuur en ontspanning
horeca en (verblijfs)recreatie
gezondheidszorg en (sociale) voorzieningen
onderwijs
Als de functie van een ruimtelijke ontwikkeling niet is opgenomen in de parkeernormen, dan wordt bekeken welke functie hierbij het beste aansluit. Mochten de opgenomen functies en parkeernormen niet toereikend zijn bij het bepalen van de parkeerbehoefte, dan kan met nader onderzoek worden bekeken of een beter aansluitende norm kan worden gevonden.
De CROW-parkeerkencijfers gaan uit van een minimum- en maximumparkeernorm. In Oostzaan wordt daarbij uitgegaan van het gemiddelde tussen deze normen. In sommige gevallen komen functies/voorzieningen op een plek niet of nauwelijks voor. Bijvoorbeeld een manege in een centrumgebied. In die gevallen wordt geen kencijfer weergegeven, maar staat er 'n.v.t.' weergegeven.
De parkeernormen worden berekend voor een bepaalde eenheid per functie. Voorbeelden zijn een parkeernorm per woning of per 100 m2 brutovloeroppervlak (bvo) kantoorruimte. In de laatste situatie worden ruimten zoals opslag, toiletten, gangen e.d. toebedeeld aan het vloeroppervlak. Dit betekent dus dat dergelijke voorzieningen onderdeel uitmaken van de oppervlakte van de functie waarover de parkeerbehoefte wordt bepaald. Het parkeren ten behoeve van bezoekers is al onderdeel van de parkeernormen.
Het kan zijn dat de door CROW gehanteerde eenheid waarover de parkeerbehoefte wordt berekend, niet passend of toereikend is bij een specifieke ontwikkeling. Bijvoorbeeld bij de realisering van een school, waarbij het aantal leerlingen nog niet bekend is. De CROW heeft hiervoor in publicatie 317 alternatieve eenheden opgenomen. Indien ook deze ontoereikend zijn, is nader onderzoek noodzakelijk.
Het benodigde aantal parkeerplaatsen wordt berekend op 1 decimaal achter de komma, net zoals de norm wordt uitgedrukt in 1 decimaal achter de komma. Het totaal aantal parkeerplaatsen wordt, in tegenstelling tot de gebruikelijke afrondingsregels, naar boven afgerond (vanaf x,2). Zou de gebruikelijke afrondingsregel toegepast worden (pas naar boven afronden vanaf bijvoorbeeld 4,5) dan kan naar verloop van tijd een tekort aan parkeerplaatsen ontstaan. Indien sprake is van een project met meerdere functies, worden de onafgeronde aantallen benodigde parkeerplaatsen per functie eerst bij elkaar opgeteld. Afronding vindt vervolgens plaats van het totaal verkregen benodigde parkeerplaatsen.
Een bouwplan dient in beginsel op eigen terrein aan de parkeerbehoefte te voldoen. Met het begrip “parkeren op eigen terrein” wordt bedoeld: ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw hoort (bouwperceel), op gronden waar conform het bestemmingsplan parkeren is toegestaan.
In de praktijk wordt echter niet alle (theoretisch) beschikbare parkeergelegenheid op eigen terrein als zodanig benut. Het blijkt dat bijvoorbeeld een garage bij een woning vaak niet wordt gebruikt voor het stallen van de auto, maar als bergruimte of bijkeuken. Voor het parkeren op eigen terrein is daarom per voorziening een berekeningsaantal bepaald. Parkeerplaatsen op eigen terrein moeten bovendien voldoen aan minimale fysieke maatvoeringseisen om ook als zodanig gebruikt te kunnen worden. In onderstaande tabel is voorgaande gecombineerd weergegeven. De tabel is afkomstig uit de CROW-publicatie, met dien verstande dat in onderstaande tabel bij de lange opritten een minimale maat is opgenomen (in de CROW-publicatie wordt hierbij geen maat weergegeven).
Tabel 1: Berekeningsaantallen en minimale maatvoeringsvereisten (CROW)
Voor maatvoeringen van grotere parkeergarages en parkeerterreinen toetst de gemeente aan de geldende CROW-richtlijnen.
Voor woningen hanteert het CROW een indeling in koop / huur, bebouwingstypologie en het prijssegment. De volgende typen worden onderscheiden:
Grondgebonden koopwoningen:
koop, vrijstaand
koop, twee-onder-een-kap
koop, tussen/hoek
Koopappartementen:
koop, etage, duur
koop, etage, midden
koop, etage goedkoop
Grondgebonden huurwoningen:
huurhuis, vrije sector
huurhuis, sociale huur
Huurappartementen:
huur, etage, vrije sector
huur, etage, sociale huur
Overige woontypen:
kamerverhuur, zelfstandig (niet-studenten)
kamerverhuur, studenten, niet-zelfstandig
aanleunwoning/serviceflat (zelfstandige woning met beperkte zorgvoorziening)
Een aanleunwoning/serviceflat moet behoren bij een woonzorgorganisatie. Voor overige vormen van wonen met zorg (al dan niet zelfstandig) geldt een eigen parkeernorm die mede afhankelijk is van de doelgroep en woonvorm.
Zoals gezegd worden de CROW-normen landelijk gehanteerd. Het kan zijn dat in Oostzaan een bepaalde functie in een bepaald gebied een lagere dan wel hogere parkeerbehoefte kent. Door het uitvoeren van een parkeeronderzoek naar de werkelijke parkeerbehoefte van een ontwikkeling is het leveren van maatwerk door middel van het afwijken van de parkeernormeringen mogelijk. Een initiatiefnemer draagt zorg voor de motivatie danwel nader onderzoek dat aantoont dat de afwijking voorstelbaar is.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro wordt in het kader van de voorbereiding van een bestemmingsplan nagegaan of dat plan uitvoerbaar is. In dat kader moet elk bestemmingsplan worden getoetst aan een aantal omgevingsaspecten. Het vaststellen van een bestemmingsplan kan namelijk gevolgen hebben voor de belangen van natuur en bijvoorbeeld milieu en voor de waterhuishouding.
Aangezien via dit bestemmingsplan "Parapluplan Parkeren" alleen een regeling met betrekking tot parkeernormen voor autoverkeer en fietsverkeer wordt opgenomen behoeft niet te worden ingegaan op de toetsing aan de belangen van milieu, natuur en waterhuishouding.
In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Inleidende regels;
Bestemmingsregels;
Algemene regels;
Overgangs- en slotregels.
Omdat onderhavig bestemmingsplan niet voorziet in bestemmingsregels, is dit hoofdstuk achterwege gelaten.
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
• Begrippen (Artikel 1)
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Ook zijn in dit artikel de geldende begrippen uit onderliggende van kracht zijnde bestemmingsplannen onverminderd van toepassing verklaard.
Reikwijdte (Artikel 2)
In dit artikel is bepaald dat de regels van dit bestemmingsplan gelden in aanvulling op dan wel in afwijking van de onderliggende bestemmingsplannen.
Hoofdstuk 2 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
Anti-dubbeltelregel (Artikel 3)
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.
Algemene gebruiksregels (Artikel 4)
In dit artikel zijn de regels omtrent parkeren opgenomen. Hierin is geregeld dat een omgevingsvergunning alleen verleend kan worden indien voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd.
In hoofdstuk 3 van de regels staan de overgangs- en sltoregels. Het overgangsrecht bepaalt dat bestaande legale situaties in strijd met dit bestemmingsplan voortgezet mogen worden. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
Dit paraplubestemmingsplan maakt geen bouwplannen mogelijk als bedoeld in artikel 6.12 Wro. Voor dit plan hoeft daarom geen afzonderlijk exploitatieplan vastgesteld te worden.
Omdat het voorliggende bestemmingsplan een wettelijke verplichting betreft, en er geen nieuw beleid of nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, is het niet nodig om het bestemmingsplan in het kader van het vooroveleg ex artikel 3.1.1 Bro te bespreken met de relevante vooroverlegpartners van de gemeente Oostzaan.
Er is gekozen om geen gebruik te maken van de inspraakprocedure zoals bedoeld in de gemeentelijke inspraakverordening. Belangrijk argument hiervoor is dat de complexiteit van dit plan gering is.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 15 feburari 2022 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Het ontwerpbestemmingsplan was inclusief bijbehorende bijlagen tevens te raadplegen via www.ruimtelijkeplannen.nl.