direct naar inhoud van Bijlage 3 Ecologisch bureauonderzoek
Plan: Lambertus Hortensiuslaan 25
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0425.BP2010N002008-va01

Bijlage 3 Ecologisch bureauonderzoek

In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.

Huidige situatie

Het plangebied is gelegen aan de Lambertus Hortensiuslaan 25 te Naarden. Het plangebied bestaat uit een gebouw, verhard terrein en opgaande begroeiing (bomen en struiken).

Beoogde ontwikkelingen

Het project voorziet in de bouw van een nieuw pand. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:

  • verwijderen opgaande beplanting;
  • sloop van gebouw;
  • grondwerkzaamheden;
  • bouw van nieuw gebouw.

Toetsingskader

Beleid

De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS).

Normstelling

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Flora- en faunawet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Flora- en faunawet voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert LNV de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Flora- en faunawet het gehele seizoen:

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Flora- en faunawet is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van LNV aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van LNV aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van gedeputeerde staten of de minister van LNV). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op habitatsoorten en habitattypen.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied maakt geen deel uit van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura-2000, een beschermd natuurmonument of een beschermd landschapsgezicht en maakt ook geen deel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). Het plangebied is wel op 700 m afstand (zie figuur 1) van het Natura 2000-gebied 'Naardermeer' gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0425.BP2010N002008-va01_0003.png"

Figuur B.1.1 Ligging plangebied ten opzichtte van het Natura 2000-gebied 'Naardermeer'

Het Naardermeer is een natuurlijk meer dat op de overgang van de hoge zandgronden van het Gooi naar het (veen-)poldergebied van West-Nederland ligt. Het stond via de Vecht in open verbinding met de Zuiderzee en werd samen met zijn omgeving geteisterd door storm en vloed. Aan het eind van de 14de eeuw werd daarom het Naardermeer afgedamd en de verbinding met de Zuiderzee verbroken. Sindsdien heeft men twee maal geprobeerd het meer droog te leggen, maar na korte tijd heeft men het toch weer laten onderlopen. De waterhuishouding van het meer wordt gevoed door neerslag en kwelwater uit het Gooi. Het is het oudste Nederlandse natuurreservaat, waarin, naast watervegetaties en verlandingszones, ook zich natuurlijk en vrijwel ongestoord ontwikkelende broekbossen voorkomen. Sinds 1984 worden maatregelen genomen om het inlaatwater te zuiveren. Mede als gevolg hiervan hebben kranswiervegetaties zich hersteld. Recentelijk zijn vernattingsmaatregelen in de graslanden rondom het Naardermeer genomen, waardoor de waterhuishouding verbeterd is. In de wateren met weinig golfslag groeien drijvende waterplanten al dan niet verankerd in de waterbodem. Deze begroeiingen bestaan in het gebied grotendeels uit grote fonteinkruiden. In de kleinere watergangen komen met kleine oppervlakte krabbescheerbegroeiingen voor. Bij verdergaande successie gaan de veenmosrietlanden en trilvenen over in drogere en zuurdere vegetatietypen die behoren tot moerasheide of veenbos. Een aanzienlijk deel van het gebied bestaat uit deze vegetatietypen. In het Laegieskampje, aan de zuidrand van het gebied, komt blauwgrasland voor.

Het Habitatrichtlijngebied Naardermeer kwalificeert zich vanwege de volgende kenmerken.

Belangrijkst gebied voor:

Habitattypen  
H3140 - Kranswierwateren  
H3150 - Meren met krabbenscheer  
H4010B - Vochtige heiden (laagveengebied)  
H6410 - Blauwgraslanden  
H7140A - Overgangs- en trilvenen (trilvenen)  
H91D0 - *Hoogveenbossen  

* prioritair habitat

Verder aangemeld voor:

Habitatsoorten  
H1042 - Gevlekte witsnuitlibel  
H1082 - Gestreepte waterroofkever  
H1134 - Bittervoorn  
H1149 - Kleine modderkruiper  
H1318 - Meervleermuis  
H1903 - Groenknolorchis  
H4056 - Platte schijfhoren  

broedvogelsoorten  
A017 - Aalscholver  
A029 - Purperreiger  
A197 - Zwarte Stern  
A292 - Snor  
A298 - Grote karekiet  

niet-broedvogelsoorten  
A041 - Kolgans  
A043 - Grauwe Gans  

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (Broekhuizen, 1992; Limpens, 1997; www.ravon.nl; FLORON, 2002; en www.waarneming.nl) waarin de waarnemingen zijn aangegeven.

Planten

Volgens het Natuurloket zijn vaatplanten slecht onderzocht binnen het betreffende kilometerhok. Er zijn geen zwaar beschermde vaatplanten aangetroffen binnen het betreffende kilometerhok. De verwachting is ook, gezien de voorkomende biotopen, dat binnen het plangebied geen beschermde vaatplanten voorkomen.

Vogels

Het Natuurloket geeft aan dat broedvogels niet onderzocht zijn. Binnen het plangebied bevinden zich bomen en een gebouw waarin vogels kunnen broeden. Mogelijk dat soorten als gierzwaluw en huismus hun nestplaatsen in de gebouwen hebben. De bomen kunnen geschikt zijn voor algemene soorten als merel, spreeuw, koolmees en pimpelmees.

Zoogdieren

Het Natuurloket meldt dat zoogdieren (inclusief vleermuizen) binnen het plangebied slecht onderzocht zijn. Op basis van de atlas van Nederlandse zoogdieren (Broekhuizen, 1992) en de aanwezige biotopen worden de volgende soorten in het plangebied verwacht: huisspitsmuis en veldmuis.

Gezien de aanwezigheid van bomen en bebouwing zijn vaste verblijfplaatsen van vleermuizen binnen het plangebied te verwachten. Vleermuissoorten als de gewone dwergvleermuis en laatvlieger kunnen mogelijk vaste verblijfplaatsen op de planlocatie hebben. Het opgaande groen is mogelijk ook onderdeel van het foerageergebied en de vliegroute van de genoemde vleermuizen. Bomen met een diameter groter dan 30 cm kunnen geschikt zijn als vaste verblijfplaats voor vleermuizen.

Amfibieën

Volgens het Natuurloket is het kilometerhok redelijk onderzocht op amfibieën. Vooral de meer algemeen voorkomende amfibieën als gewone pad en bruine kikker zullen met name vaste verblijfplaatsen hebben binnen het plangebied in kelders en struiken.

Overige soorten

Het plangebied is ongeschikt als biotoop voor beschermde reptielen en insecten (vlinders, sprinkhanen en libellen). De genoemde beschermde soortengroepen stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.

In tabel B2.1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel B2.1 Beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime

vrijstellingsregeling   tabel 1     huisspitsmuis en veldmuis

bruine kikker en gewone pad  
ontheffingsregeling Ffw   tabel 2      
  tabel 3   bijlage 1 AMvB    
    bijlage IV HR   alle vleermuizen
 
  vogels   cat. 1 t/m 4   huismus en gierzwaluw  
    cat. 5   koolmees, pimpelmees, spreeuw  

Toetsing en conclusie

Gebiedsbescherming

Het plangebied maakt geen deel uit van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura-2000, een beschermd natuurmonument of een beschermd landschapsgezicht en maakt ook geen deel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). Het plangebied is wel op 700 m afstand van het Natura 2000-gebied 'Naardermeer' gelegen. Gezien de tussenliggende buffers (wegen, bomen en water), aard van de ontwikkeling en de afstand is de verwachting dat de planontwikkeling binnen het plangebied geen negatieve effecten op het nabijgelegen Natura 2000-gebied heeft. De natuurbeschermingswet vormt daarmee geen beletsel voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Flora- en faunawet niet optreden. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.

Er zal geen ontheffing nodig zijn voor de tabel 1-soorten van de Flora- en faunawet waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet geldt. De aantasting en verstoring van vogels dient te worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (broedseizoen is globaal van 15 maart tot en met 15 juli) te laten starten.

Mogelijk zijn zwaar beschermde vleermuizen (tabel 3, bijlage IV HR), dan wel vogels met een vaste nestplaats binnen het plangebied aanwezig. Indien vaste rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen van deze soorten aanwezig blijken (hetgeen aan de hand van veldonderzoek in het voorjaar, zomer en najaar moet worden vastgesteld) en aangetast worden door toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, dan dient overtreding van de Flora- en faunawet voorkomen te worden door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen. Indien de vereiste maatregelen worden genomen zal de Flora- en faunawet de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan. Indien de vereiste maatregelen niet mogelijk zijn, dient in nader overleg met de Dienst Regelingen van het Ministerie van LNV bepaald te worden of het plan in zijn huidige vorm uitvoerbaar is.