Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Bestemmingsplan Gedeputeerde Laanweg, Andijk
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0420.BPgedeputlaanweg-VA01

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De initiatiefnemer is voornemens om ten oosten van verkooppunt voor motorbrandstoffen (Avia) aan de Gedeputeerde Laanweg te Andijk een bedrijf te vestigen. Binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' in het geldende bestemmingsplan zijn bedrijven tot en met milieucategorie 3.2 toegestaan, maar de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' verhindert dat een (beperkt) kwetsbaar object gebouwd of gebruikt mag worden ter plaatse van deze aanduiding. In het voorliggende bestemmingsplan is de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' verkleind, waarbij de nieuwe begrenzing is afgestemd op de huidige situatie. De eigenaar van het verkooppunt voor motorbrandstoffen stemt in met deze wijziging.
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is gelegen aan de Gedeputeerde Laanweg, ten zuiden van het bedrijventerrein van Andijk. De begrenzing van het plangebied is gelijk aan de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' uit het geldende bestemmingsplan, met uitzondering van de gronden die gelegen zijn binnen de plangrenzen van het ontwerpbestemmingsplan 'Buitengebied' (zie toelichting paragraaf 1.3). Het betreft de kadastrale percelen gemeente ADK00, sectie L, percelen 776 (deels), 2355 (deels), 2498, 2773 (deels), 2774,  met een totale oppervlakte van circa 19.000 m². De navolgende afbeeldingen tonen de ligging en de globale begrenzing van het plangebied:
 
Globale ligging plangebied (blauwe druppel) (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
   
Globale begrenzing plangebied (rood omkaderd) (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
1.3 Geldend bestemmingsplan
Het plangebied is gelegen binnen de plangrenzen van het geldende bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Bedrijventerreinen'. De raad van de gemeente Medemblik heeft dit bestemmingsplan op 4 juli 2013 vastgesteld. De navolgende afbeelding toont een fragment van het geldende bestemmingsplan:
 
      
Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Bedrijventerreinen' (plangebied is rood omkaderd)
 
In het geldende bestemmingsplan hebben de gronden in het plangebied de bestemmingen 'Bedrijventerrein', 'Groen', 'Water' en 'Verkeer'. Verder is de dubbelstemming 'Waarde - Archeologie 4' voor een deel van het plangebied van kracht.
Binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' zijn ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2' bedrijven in de categorieën 1 tot en met 3.2 toegestaan. In het noordwesten van het plangebied is ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' een verkooppunt voor motorbrandstoffen met lpg, met inbegrip van detailhandel ondergeschikt aan en ten dienste van een verkooppunt van motorbrandstoffen, toegestaan.
Het gehele plangebied is voorzien van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - lpg'. Op of in deze gronden mogen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd en mogen gronden en bouwwerken niet als kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object worden gebruikt.
  
Het voorgenomen plan om op de gronden in het plangebied een beperkt kwetsbaar object te bouwen en deze en de omliggende gronden te gebruiken als beperkt kwetsbaar object, is in strijd met het geldende bestemmingsplan. De wijzigingsbevoegdheid van artikel 20.1.3 onder b voor het verkleinen van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' is niet toepasbaar, omdat niet aan de voorwaarde wordt voldaan dat voor de risicovolle inrichting (lpg-station) een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer is verleend of gewijzigd. Om de ontwikkeling mogelijk te maken dient een partiële herziening van het bestemmingsplan opgesteld te worden. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 komen de verschillende omgevingsaspecten aan de orde. Hoofdstuk 5 bevat vervolgens een juridische toelichting. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
2 Projectbeschrijving
2.1 Huidige situatie
In de huidige situatie is in het plangebied een verkooppunt voor motorbrandstoffen (zonder lpg) gevestigd. De gronden rondom zijn in gebruik voor agrarische doeleinden. Het zuidelijke deel van het plangebied is onderdeel van een beoogd en vergund zonnepark.
 
Verkooppunt voor motorbrandstoffen
Hoewel er op basis van het geldende bestemmingsplan een verkooppunt voor motorbrandstoffen met lpg in het plangebied gevestigd mag zijn, vindt de verkoop daarvan niet plaats en is hiervoor geen vergunning in het kader van de Wet milieubeheer verleend. 
 
De navolgende afbeelding toont een plattegrond van het verkooppunt voor motorbrandstoffen in de huidige situatie:
 
Plattegrond verkooppunt voor motorbrandstoffen huidige situatie
 
Hoewel er geen verkoop van lpg plaats vindt, zijn er wel voorzieningen voor de verkoop van lpg aanwezig. Het vulpunt voor lpg bevindt zich aan de zijde van de Gedeputeerde Laanweg (noordoostelijk op de plattegrond). Het westelijke pompeiland kan fungeren als afgiftepunt voor lpg. De opslagtank voor lpg is gesitueerd aan de noordwestzijde van het plangebied (tevens noordwestelijk op de plattegrond).
2.2 Toekomstige situatie
De initiatiefnemer is voornemens ten oosten van het verkooppunt voor motorbrandstoffen een bedrijf te vestigen. De beoogde locatie van dit bedrijf bevindt zich gedeeltelijk binnen het plangebied. Het geldende bestemmingsplan staat op de beoogde locatie bedrijven tot en met milieucategorie 3.2 toe. Aangezien dit bedrijf een beperkt kwetsbaar object (artikel 1 sub b Bevi) is, is de bouw en het gebruik hiervan in het plangebied volgens het geldende bestemmingsplan (zie toelichting paragraaf 1.3) niet toegestaan. De wijziging van het voorliggende bestemmingsplan ten opzichte van de bestaande planologische situatie is dat de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' wordt verkleind. De nieuwe begrenzing van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' wordt afgestemd op de huidige (nog niet vergunde) situatie (zie toelichting paragraaf 2.1), terwijl het bevoegd gezag de begrenzing van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' ten tijde van het opstellen van het geldende bestemmingsplan heeft bepaald aan de hand van de maximale planologische mogelijkheden. Daarbij dient vermeld te worden dat de eigenaar van het verkooppunt voor motorbrandstoffen akkoord gaat met het verkleinen van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg'.
 
Op de navolgende afbeelding is weergegeven welke zoneringen relevant zijn in relatie tot de omgeving (onder andere de beoogde bedrijfshal), uitgaande van de situatie waarin lpg in het plangebied aanwezig is en wordt verkocht met gebruik van de in huidige situatie reeds aanwezige voorzieningen (zie toelichting paragraaf 2.1).
 
Zoneringen verkooppunt voor motorbrandstoffen (zuidgericht)
 
De navolgende afbeelding toont de plattegronden van de begane grond en de eerste verdieping van de beoogde bedrijfshal. Het westelijke deel van het bedrijfshal (rechts op de tekening) zal als opslagruimte ingericht worden. In het oostelijke deel (links op de tekening) zullen zich de werkplaats en de kantoorruimten bevinden.
 
Plattegronden beoogde bedrijfshal (zuidgericht)
   
In toelichting hoofdstuk 4 wordt toegelicht waarom het verkleinen van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' vanuit milieuhygiënisch oogpunt uitvoerbaar is.
3 Beleidskader
Aangezien er ten opzichte van de bestaande planologische situatie geen wijzigingen plaatsvinden die een relatie hebben met het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid, is het niet relevant het beleid nader te beschouwen. De beschrijving van het ten tijde van het vaststellen van het geldende bestemmingsplan geldende beleid wordt in dit kader als afdoende beschouwd. Voor een beschrijving van het relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid wordt dan ook verwezen naar het geldende bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Bedrijventerreinen' (vastgesteld op 4 juli 2013). 
4 Omgevingsaspecten
 
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • Door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • Het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek  
Het voorgenomen plan bevat een verkooppunt voor motorbrandstoffen (categorie D 25.4  Besluit milieueffectrapportage) en bedrijvigheid in het algemeen (categorie D 11.2 Besluit milieueffectrapportage). Het besluit bevat daarmee een activiteit uit kolom 1, maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarden van 1 miljoen m³ of meer ondergrondse opslag van gasvormige brandstoffen of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer. Het voorliggende bestemmingsplan betreft immers geen verruiming ten opzichte van de bestaande planologische situatie. Daarom kan afgezien worden van een m.e.r.-beoordeling en kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r. beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
  1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht in toelichting hoofdstuk 4. Tezamen met de overige hoofdstukken vormen deze paragrafen de zogenaamde aanmeldingsnotitie in het kader van het Besluit m.e.r.. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit bestemmingsplan en een eventueel op te stellen m.e.r. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten.
 
Het bevoegd gezag kan op basis van deze plantoelichting een besluit nemen over de uitkomst van de m.e.r.-beoordeling, of er al dan niet een m.e.r. nodig is en publiceert dit in een m.e.r.- beoordelingsbesluit. Het besluit dat geen m.e.r. uitgevoerd hoeft te worden, hoeft niet gepubliceerd te worden in de Staatscourant. De onderbouwing waarom geen m.e.r. is opgesteld wordt als bijlage bij het ontwerp uitwerkingsplan gevoegd. Er is geen sprake van een aparte bezwaar- en beroepsprocedure bij de beslissing over de m.e.r.-plicht. Bezwaar en beroep is alleen mogelijk tegelijkertijd met de procedure voor het bestemmingsplan.
 
Milieuaspecten 
De enige wijziging die het voorliggende bestemmingsplan mogelijk maakt is het verkleinen van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg'. De milieuaspecten die bij deze wijziging het meest relevant zijn, zijn 'bedrijven en milieuzonering' (zie toelichting paragraaf 4.2) en 'externe veiligheid' (zie toelichting paragraaf 4.3). De overige omgevingsaspecten worden navolgend kort toegelicht.
 
Bodem
In het kader van het voorliggende bestemmingsplan is het niet vereist een verkennend bodemonderzoek uit te voeren, omdat geen ander bodemgebruik mogelijk wordt maakt. Bovendien behoort de planlocatie volgens de bodemkwaliteitskaart 2016 tot de kwaliteitsklasse 'landbouw en natuur'. Deze kwaliteitsklasse is geschikt voor het beoogde gebruik. In het historisch bodembestand zijn op en in de directe omgeving van de locatie geen vermeldingen van verontreinigingen aangetroffen. Daarmee zijn er geen belemmeringen vanuit het aspect bodem.
 
Geluid
Het voorliggende bestemmingsplan bevat geen geluidsgevoelig object. Bovendien betreft het plan geen wijzigingen ten aanzien van wegen, spoorwegen en gezoneerde industrieterreinen. Daarmee zijn er geen belemmeringen vanuit het aspect geluid.  
 
Luchtkwaliteit
Aangezien de bebouwings- en gebruiksmogelijkheden ten opzichte van de bestaande planologische situatie niet worden verruimd neemt de verkeersaantrekkende werking niet toe. Het plan draagt daarmee 'niet in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit en zijn er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid.
 
Water
Het voorliggende bestemmingsplan heeft geen betrekking op wijzigingen van de bebouwings- en gebruiksmogelijkheden. Daarmee is sprake van het 'stand still beginsel' en is het voorgenomen plan uitvoerbaar.
 
Ecologie
De gronden in het plangebied zijn reeds bestemd voor bedrijven en dit wordt niet verruimd. Bovendien wordt de planlocatie intensief gebruikt als agrarische grond en voor het verkooppunt voor motorbrandstoffen. De locatie wordt niet geschikt geacht voor beschermde flora en fauna. Verder behoort het plangebied niet een beschermd natuurgebied en ontbreken deze in de directe omgeving. Daarmee is het voorgenomen plan uitvoerbaar. De algemene zorgplicht blijft onverminderd van kracht.
 
Archeologie en cultuurhistorie
Eventuele archeologische waarden in het plangebied worden beschermd middels de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Ten opzichte van het geldende bestemmingplan is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' komen te vervallen en zijn de gronden met deze dubbelbestemming voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Dit betreft een wijziging naar een strenger archeologisch regime dat meer recht doet aan de archeologische verwachtingswaarde. Bij bodemingrepen die de vrijstellingsgrens overschrijden dient archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden. 
In het plangebied of in de directe omgeving zijn geen monumenten of cultuurhistorische waardevolle elementen aanwezig. Ook ligt het plangebied niet in een cultuurhistorisch waardevol gebied. Daarmee is uitgesloten dat de ontwikkeling eventuele monumentale/cultuurhistorische waarden aantast.
 
Conclusie
Op basis van deze plantoelichting welke gezien kan worden als aanmeldingsnotitie kan geconcludeerd worden dat een m.e.r.-beoordeling niet vereist is. Volstaan wordt met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
4.2 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Het voorgenomen heeft geen betrekking op wijzigingen ten aanzien van milieugevoelige functies of milieubelastende functies. Wel wordt het verkooppunt van motorbrandstoffen in zijn mogelijkheden beperkt, omdat er op een kleinere afstand van deze inrichting kwetsbare objecten zijn toegestaan (zie toelichting paragraaf 2.2 en toelichting paragraaf 4.3). In de bestaande planologische situatie is deze beperking er niet vanwege de aanduiding 'veiligheidszone - lpg'. Aangezien de eigenaar van het verkooppunt voor motorbrandstoffen geen gebruik wenst te maken van de maximale planologische mogelijkheden en akkoord gaat met het verkleinen van de aanduiding overeenkomend met de reeds aanwezige voorzieningen voor de verkoop van lpg, zijn er geen belemmeringen voor het aspect bedrijven en milieuzonering.
4.3 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
 
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
Planspecifiek
De navolgende afbeelding toont een fragment van de risicokaart externe veiligheid:
 
Fragment risicokaart externe veiligheid (plangebied is zwart omcirkeld)
 
Uit de risicokaart blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied (<750 m afstand) geen risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen aanwezig zijn. Aangezien het juridisch-planologisch toegestane verkooppunt voor motorbrandstoffen met lpg niet beschikt voor een vergunning in het kader van de Wet milieubeheer is dit niet weergegeven op de risicokaart.
 
De aanleiding voor het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan is het verkleinen van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg'. De nieuwe aanduiding is gebaseerd op de aanwezige voorzieningen voor de verkoop van lpg (vulpunt, afgiftepunt, opslagtank en leidingen). Omdat deze voorzieningen reeds zijn aangelegd is vrijwel uitgesloten dat deze situatie zal veranderen. Navolgend wordt aan de hand van de situering van de relevante voorzieningen voor de verkoop van lpg (zie toelichting paragraaf 2.2) toegelicht waarom de nieuwe begrenzing van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' volstaat in relatie tot het plaatsgebonden risico, de effectafstand en het groepsrisico.
 
Plaatsgebonden risico
Het lpg-tankstation heeft een plaatsgebonden risicocontour PR 10-6 gemeten vanaf het vulpunt, het ondergrondse reservoir en de afleverzuil. Bij een maximale doorzet van 500 m³ lpg per jaar, die de eigenaar bevestigd heeft, bedragen deze risicoafstanden respectievelijk 25 m, 25 m en 15 m. De 'veiligheidszone - lpg' kan daarmee verkleind worden naar deze van toepassing zijnde risicoafstanden.
 
Groepsrisico
Het plangebied is deels gelegen binnen het invloedsgebied van 150 m van het lpg-tankstation. In de huidige planologische situatie zijn reeds bedrijven in het plangebied toegestaan. Het voorliggende bestemmingsplan brengt hier geen verandering in, waardoor er geen aanleiding is om aan te nemen dat de personendichtheid binnen het invloedsgebied toeneemt. Daarmee treedt er geen verslechtering op en zijn er geen belemmeringen in het kader van het groepsrisico.
 
Effectafstand
Op 28 juni 2016 is de 'Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations voor besluiten met gevolgen voor de externe veiligheid' gepubliceerd. De circulaire vraagt gemeenten uitdrukkelijk naast een risicobenadering in het kader van het Bevi (zie plaatsgebonden risico en groepsrisico) ook een effectbenadering toe te passen bij besluiten rondom lpg-tankstations, zoals een nieuw bestemmingsplan op grond waarvan kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten nabij een lpg-tankstation gerealiseerd worden.
De circulaire hangt samen met de wijziging 'verkleining afstanden voor lpg-tankstations'. Deze wijziging verkleint de vaste veiligheidsafstanden voor het plaatsgebonden risico in het Revi. De circulaire hangt ook samen met een Safety Deal tussen het ministerie van Infrastructuur en Milieu en de lpg-sector over hittewerkende bekleding op lpg-tankwagens.
In de circulaire wordt als nieuw criterium een effectafstand van 60 m vanaf het vulpunt tot beperkt kwetsbare objecten genoemd. Het bevoegd gezag wordt verzocht rekening te houden met deze effectafstand. In beginsel is men gebonden aan deze regel, maar het is mogelijk om hier gemotiveerd van af te wijken. Bij het plan om nabij het lpg-tankstation een bedrijf te vestigen bevindt zich een deel van het nieuwe bedrijfsgebouwen binnen de effectafstand van 60 m (zie toelichting paragraaf 2.2). Dit deel van het gebouw betreft een opslagruimte voor materieel (graafmachines, baggerboten, etc.) en materiaal (houten palen, schotten, beschoeiingen, etc.). Circa 2 – 4 keer per week worden hier goederen geladen en/of gelost. Het verblijf van personen blijft dan beperkt tot maximaal een half uur per keer. Alle andere werkzaamheden vinden op andere locaties of in de aangrenzende werkplaats plaats. Deze aangrenzende ruimte, een geïsoleerde werkplaats waar maximaal 4 personen blijven, bevindt zich buiten de effectafstand van 60 m. Het deel van het bedrijfsgebouw waar de meeste personen (5 - 10 personen) verblijven bevindt zich op circa 75 m afstand van het vulpunt. Verder is er binnen het bedrijfsgebouw de mogelijkheid om in oostelijke richting te vluchten en wordt de ruimte waar de meeste personen verblijven met een brandwerende muur gescheiden van de rest van het bedrijfsgebouw. Daarnaast zullen de gebruikers van het bedrijfsgebouw middels risicocommunicatie over gevaarsaspecten en handelingsperspectieven (goede ontvluchtingsroutes, ontruimingsoefeningen, etc.) goed voorbereid worden op eventuele incidenten.
Gezien het voorgaande, waaruit blijkt dat bij de inrichting van het nieuwe bedrijfsgebouw rekening is gehouden met de nabijheid van het lpg-tankstation, kan het bevoegd gezag afwijken van de effectafstand van 60 m en wordt er voldaan aan de circulaire.
5 Juridische toelichting
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
 
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten weer die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
5.2 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
5.3 Planregels
Voor het opstellen van de planregels is uitgegaan van de gemeentelijke standaard. Op deze wijze beschikt de gemeente over zoveel als mogelijk uniforme plannen.
 
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen.
 
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde. Ook dit hoofdstuk kent een standaardopbouw:
  • bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
5.4 Wijze van bestemmen
Voorliggend bestemmingsplan bevat de bestemming 'Bedrijventerrein', 'Groen', 'Verkeer' en 'Water' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Binnen deze bestemmingen kan de voorgenomen ontwikkeling gerealiseerd worden.
 
De planregels komen overeen met het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Bedrijventerreinen'. Een nadere toelichting op de planregels is dan ook niet noodzakelijk.
6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het project wordt op particulier initiatief gerealiseerd. De kosten in verband met de realisatie van de ontwikkeling van de locatie zijn dan ook voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten voor het volgen van de bestemmingsplanprocedure zullen via de gemeentelijke legesverordening en de anterieure exploitatieovereenkomst aan de initiatiefnemer worden doorberekend.
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
6.2.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
 
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
 
6.2.2 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg
Het ontwerpbestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro voorgelegd worden aan de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord (VRNHN). In zijn advies geeft de VRNHN aan dat met één of meerdere maatregelen het gevaar van een ramp of zeer ernstig ongeval beperkt kan worden. Deze maatregelen zijn:
  • het verplaatsen van het vulpunt naar een locatie op grotere afstand;
  • in de bouwkundige uitvoering van het nieuwe plan rekening te houden met omgevingsveiligheid wordt het geschikt als schuillocatie.
  • het toepassen van de ‘Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid van brandweer Nederland’ uitgave november 2012.
Het verplaatsen van het vulpunt naar een locatie op grotere afstand wordt niet haalbaar geacht. De overige maatregelen worden voor kennisgeving aangenomen en zullen meegenomen worden bij de aanvraag van de omgevingsvergunning.
 
6.2.3 Verslag zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 3 september 2018 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. In deze perioden zijn er geen zienswijzen ingediend.