Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: BPWijzend13
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0420.BPWijzend13-VA01
Hoofdstuk 1 Inleiding
 
Paragraaf 1.1 Aanleiding
Op het adres Wijzend 13 te Nibbixwoud is een glastuinbouwbedrijf aanwezig waarvan de bedrijfsactiviteiten inmiddels zijn gestaakt. Het bedrijf bestaat uit een stolpboerderij, een verwerkingsruimte, glasopstanden, een ketelhuis, een waterbassin en omliggende onbebouwde gronden welke deels verhard zijn. De eigenaar is voornemens om de huidige bebouwing, behoudens de stolpboerderij, te verwijderen in ruil voor drie bouwkavels voor vrijstaande woningen. De voormalige agrarische bedrijfswoning (stolpboerderij) zal worden bestemd als burgerwoning en blijft in zijn geheel behouden.
 
In het kader van het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit zal gebruik worden gemaakt van de Ruimte voor Ruimte-regeling van de provincie Noord-Holland. Deze regeling geeft de mogelijkheid om, wanneer beeldverstorende of niet-passende bebouwing wordt gesloopt, hiervoor in de plaats ter compensatie nieuwe woningen te bouwen.
 
Voorts is één van de nieuwe woningen gesitueerd binnen de milieucontour van het grondgebonden agrarisch bedrijf aan de Wijzend 15. Met de eigenaar van de gronden behorend tot de Wijzend 15 is overeengekomen dat het betreffende bouwvlak zo wordt aangepast dat de bouw van de woning ter plaatse mogelijk kan worden gemaakt. Omdat beide ontwikkelingen met elkaar samenhangen wordt het perceel Wijzend 15 (deels) betrokken bij onderhavige procedure.
 
Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan, omdat het in strijd is met de bijbehorende regels. Tevens voldoet het initiatief niet aan de voorwaarden die gesteld worden in de van toepassing zijnde wijzigingsbevoegdheid. Om de realisatie van drie nieuwe vrijstaande woningen en het bestemmen van de voormalige bedrijfswoning als burgerwoning planologisch-juridisch mogelijk te maken, is een procedure tot vaststelling van een nieuw bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) noodzakelijk.
 
Bovengenoemd voorstel is middels een principeverzoek aan de gemeente Medemblik voorgelegd. Dit verzoek is op 5 maart 2014 door de gemeente Medemblik ontvangen en vervolgens beoordeeld. Op 28 april 2014 heeft de gemeente aangegeven bereid te zijn om medewerking te verlenen aan een procedure die strekt tot het verlenen van een omgevingsvergunning. Het Expertteam Ruimte voor Ruimte van de provincie Noord-Holland heeft op 5 april 2016 eveneens aangegeven akkoord te zijn met het plan. Met voorliggend bestemmingsplan wordt het ruimtelijk plan voorzien van een ruimtelijk juridisch kader.
 
Paragraaf 1.2 Ligging en begrenzing plangebied
Het plangebied is gelegen aan de rand van de kern Nibbixwoud, ten oosten van de A7 op het punt waar de A.C. de Graafweg middels een viaduct de A7 kruist. De planlocatie grenst aan de oost- en zuidzijde aan agrarisch gebied zonder bebouwing. Aan de voorzijde grenst het perceel aan de openbare weg, de Wijzend. Vanaf de Wijzend zijn de kassen gelegen achter de bedrijfswoning zichtbaar. De Wijzend betreft een bebouwingslint welke in noordoostelijke richting aansluit op de kern Nibbixwoud.
 
Het perceel Wijzend 13 waarop de drie nieuwe vrijstaande woningen en het bestemmen van de voormalige bedrijfswoning als burgerwoning mogelijk worden gemaakt, is kadastraal bekend als gemeente Medemblik, sectie N, nummer 412. Het deel van het plangebied welke behoort tot de locatie Wijzend 15 is kadastraal bekend als gemeente Medemblik, sectie N, nummers 151, 152, 326 en 882 (gedeeltelijk). In onderstaande figuren is de begrenzing van het plangebied globaal weergegeven.
 
[image]
 
Globale ligging plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
 
[image]
 
Uitsnede kadastrale kaart
  
Paragraaf 1.3 Vigerend bestemmingsplan
Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan ‘Dorpskernen lV’. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad van Medemblik vastgesteld op 4 juli 2013.
 
In het bestemmingsplan ‘Dorpskernen lV’ kent het plangebied in hoofdzaak de bestemming ‘Agrarisch’. Dit betreft de locaties Wijzend 13 en Wijzend 15. Op grond van deze bestemming zijn de gronden bestemd voor het agrarisch grondgebruik, met uitzondering van houtteelt en bosbouw. Zowel de locatie Wijzend 13 als de locatie Wijzend 15 kent de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – bedrijfskavel agrarisch grondgebonden bedrijf’ op grond waarvan de uitoefening van het agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering is toegestaan. Voorts zijn de gronden bestemd voor het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering en het behoud en het herstel van de bestaande hoofdvormen van de stolpen. De gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd op de gronden die ter plaatse zijn voorzien van een bouwperceel.
 
Tot slot geldt ter plaatse van de stolpboerderij (en de direct omliggende gronden) aan de Wijzend 13 de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 2’. De betreffende gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden. Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 0,40 m –Mv wordt geroerd, tenzij het bouwwerken betreft met een oppervlakte kleiner dan 100 m2 ten behoeve van andere daar voorkomende bestemming(en). Met een omgevingsvergunning kan van het bovenstaande worden afgeweken.
 
[image]
 
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan ‘Dorpskernen lV’
  
Ontwerpbestemmingsplan ‘Herziening Dorpskernen lV’
 
Het ontwerpbestemmingsplan ‘Herziening Dorpskernen lV’ heeft vanaf 11 maart 2016 zes weken ter inzage gelegen. Het betreft een herziening van het in 2013 vastgestelde bestemmingsplan ‘Dorpskernen lV’ en ziet niet enkel op vooruitgeschoven beleidsmatige onderwerpen, maar repareert ook geconstateerde omissies in de toelichting, de regels en de verbeelding. Omdat het bestemmingsplan zeer recent is vastgesteld en na uitvoerig overleg met de bevolking en organisaties op voldoende draagvlak kan rekenen, is besloten om het plan met inbegrip van de wijzigingen in zijn geheel integraal opnieuw vast te stellen.
 
In het ontwerpbestemmingsplan kent het plangebied exact dezelfde bestemmingen en begrenzingen. Wel is van belang dat nu ook het overige deel van het plangebied een dubbelbestemming archeologie kent. Dit betreft de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 3’ waarbij voor bouwwerken waarbij grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 500 m2 en dieper dan 0,40 m onder het maaiveld plaatsvinden, moet zijn aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel deze niet onevenredig worden geschaad dan wel niet kunnen worden verstoord.
 
Paragraaf 1.4 Opzet bestemmingsplan en toelichting
Het bestemmingsplan “Wijzend 13-15” bestaat uit de volgende stukken:
  • toelichting;
     
  • verbeelding, schaal 1:1000 (IDN nummer: NL.IMRO.0420.BPWijzend13-VA01);
     
  • planregels.
     
De toelichting is niet juridisch bindend, maar vormt een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot heeft de toelichting als doel om het bestemmingsplan te begrijpen en de regels op een correcte manier na te leven.
 
De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.
 
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.
 
De toelichting is als volgt opgebouwd:
  • hoofdstuk 2 staat stil bij de huidige en toekomstige situatie van het plangebied;
     
  • In hoofdstuk 3 is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsvisies van de verschillende overheden die relevant zijn voor het plangebied;
     
  • de gevolgen of effecten op de planologische- en milieutechnische aspecten worden in hoofdstuk 4 beschreven;
     
  • in hoofdstuk 5 worden de gehanteerde bestemmingen met bijbehorende regeling beschreven;
     
  • hoofdstuk 6 behandelt ten slotte de economische uitvoerbaarheid en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Hierin worden de resultaten beschreven van de gevolgde inspraakprocedure en het vooroverleg conform artikel 3.1.1 Bro.
     
 
Hoofdstuk 2 Beschrijving bestaande en toekomstige situatie
 
Paragraaf 2.1 Ontstaansgeschiedenis
Het dorp Nibbixwoud, en nagenoeg de gehele gemeente Medemblik, is onderdeel van het door de Westfriese omringdijk begrensde, Oude zeekleilandschap. De nederzettingen binnen dit landschap behoren, op enkele uitzonderingen na, tot het type lintdorp. De lintbebouwing is al zichtbaar op de topografische kaart van 1877. Deze kaart, onderstaand toegevoegd, laat het bebouwingslint van Benningbroek, Wijzend en Nibbixwoud van noord naar zuid zien.
 
[image]
 
Topografische kaart uit 1877 (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
  
Gedurende de jaren is de bebouwing in Nederland, als ook in Nibbixwoud verder ontwikkeld. De ontwikkeling van de lintbebouwing is zichtbaar als de topografische kaart van 1877 wordt vergeleken met de kaart van 2009. De ontwikkeling van het bebouwingslint komt duidelijk naar voren. Vastgesteld kan worden dat de ontwikkeling van Nibbixwoud heeft geleid tot een situatie waarin een flink deel van de lintbebouwing de oorspronkelijke setting heeft behouden en zelfs is uitgebreid. De topografische kaart is onderstaand weergegeven.
 
[image]
 
Topografische kaart (2009) met het bebouwingspatroon Nibbixwoud (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
 
De lintbebouwing is tot heden bewaard gebleven en is hierdoor een karakteristiek onderdeel van de omgeving. Daarnaast vormen de karakteristieke doorkijkjes vanuit het lint naar het open veld een belangrijke meerwaarde voor het landschap. De doorkijkjes wordt plaatselijk onderbroken door kassen en boomgaarden die de open ruimte versnipperen.
 
Paragraaf 2.2 Bestaande situatie (ruimtelijk en functioneel)
Planlocatie
 
De locatie Wijzend 15 betreft een bestaand agrarisch bedrijfsperceel met bedrijfswoning waarop grondgebonden agrarische bedrijfsvoering is toegestaan. Onderhavig initiatief ziet in hoofdzaak op de locatie Wijzend 13. Deze locatie beslaat het kadastrale perceel gemeente Wognum, sectie N, nummer 412. De totale oppervlakte van de locatie bedraagt circa 18.850 m2. De locatie is gelegen aan de doorgaande Wijzend. Dit betreft een bebouwingslint welke in noordoostelijke richting aansluit op de kern Nibbixwoud.
 
In de bestaande situatie is op de locatie Wijzend 13 een glastuinbouwbedrijf aanwezig waarvan de bedrijfsactiviteiten inmiddels zijn gestaakt. Het bedrijf bestaat uit een stolpboerderij, een verwerkingsruimte (circa 288 m2), glasopstanden (circa 10.955 m2), een ketelhuis (circa 60 m2), een waterbassin (circa 1.000 m2) en omliggende onbebouwde gronden. Deze onbebouwde gronden zijn deels verhard. Het gaat dan met name om de gronden nabij de stolpboerderij. Dit betreft de voormalige laad- en losplaats. Onderstaand is een luchtfoto van de bestaande situatie ter plaatse van de locatie Wijzend 13 opgenomen.
 
[image]
 
De bestaande glasopstanden (aanduiding 1), de verwerkingsruimte (aanduiding 2), ketelhuis (aanduiding 3) en waterbassin (aanduiding 4)
  
De ruimtelijke kwaliteit van de locatie laat te wensen over. De kassen zijn duidelijk aanwezig in het landschap en zijn zichtbaar vanaf de Wijzend. Er is sprake van een rommelige aanblik. De storendheid van de forse kassen is duidelijk. De schaal ervan past niet bij het kleinschalige karakter van het dorpslint. Het ruimtebeslag is fors en de kassen doen ernstig afbreuk aan het open karakter van het polderlandschap.
 
[image]
 
Uitzicht op de kassen vanaf de Wijzend (bron: Google Street view)
  
Omgeving
 
Het plangebied is gelegen in het bebouwingslint van de Wijzend. Structurerend voor het patroon van nederzettingen in dit deel van West-Friesland waren de oost-west lopende bebouwingslinten, lang geleden ontstaan op de hogere en drogere kreekruggen. De Wijzend is hier een voorbeeld van. Nibbixwoud heeft zich ontwikkeld tussen de Oosteinderweg/Dorpsstraat en de Wijzend, langs Ganker.
 
De belangrijkste ontsluitingsweg in de omgeving is de Westfrisia-/ Drechterlandseweg (N302), die bij Hoorn aansluit op de A7. Via de Wijzend is indirect de A.C. de Graafweg (N241, de provinciale weg westwaarts) te bereiken. Ook daar is een aansluiting op de A7. De bebouwing langs de Wijzend is uitermate karakteristiek als verdicht lint waar oorspronkelijke agrarische bebouwing wordt afgewisseld met woonbebouwing en andersoortige functies. De wegen worden begeleid door boombeplanting en wegsloten.
 
Paragraaf 2.3 Toekomstige situatie
Initiatiefnemer is voornemens om de bestaande bebouwing op het perceel Wijzend 13, behoudens de stolpboerderij, te verwijderen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de Ruimte voor Ruimte-regeling van de provincie Noord-Holland. In het onderhavige geval houdt dat in dat wanneer de bedrijfsgebouwen en kassen worden gesloopt ter compensatie drie nieuwe woningen mogen worden gebouwd. Hiervoor is een nadere uitwerking gemaakt. Deze uitwerking is opgenomen in het rapport ‘Beeldkwaliteitsplan Wijzend 13 Nibbixwoud’ (Kubiek Ruimtelijke Plannen). De hoofdpunten uit dit rapport zijn in het navolgende weergegeven. Onderstaand is het inrichtingsplan uit het beeldkwaliteitsplan opgenomen voor de locatie Wijzend 13.
 
[image]
 
Inrichtingsplan Wijzend 13-13a
  
Zoals aangegeven wordt uitgegaan van het slopen van alle bedrijfsbebouwing op het perceel Wijzend 13, met uitzondering van de bestaande stolpboerderij. Deze stolpboerderij geldt als waardevol object welke in zijn geheel blijft behouden en wordt bestemd als reguliere burgerwoning. De erfverharding nabij de stolpboerderij zal ook worden verwijderd, evenals het waterbassin.
 
Ter compensatie van de sloop van de bedrijfsbebouwing, zullen drie nieuwe woningen worden gebouwd. De beoogde woningen zijn vrijstaande woningen die zijn georiënteerd op de Wijzend en daarop ook ontsloten zullen worden. Het parkeren wordt per vrijstaande woning op eigen perceel opgelost.
 
Door de herinrichting van het perceel wordt een beeld gecreëerd dat aansluit bij het karakter van de omgeving en wordt voorkomen dat de bedrijfsbebouwing verder wordt verwaarloosd. De nieuwe woonkavels zijn zodanig gepositioneerd dat deze de structuur van het landschap en het bebouwingslint aan de Wijzend versterken. De hoofdgebouwen worden in het lint geplaatst. De afzonderlijke kavels kennen een breedte van circa 20-30 meter waardoor tussen de woningen door zicht ontstaat op het karakteristieke achterliggende polderlandschap.
 
De vier woonpercelen aan de Wijzend 13 omvatten in de nieuwe situatie maar een gedeelte van de gronden die in de huidige situatie voor het glastuinbouwbedrijf in gebruik zijn. De overige gronden, buiten de nieuwe woonpercelen, worden ingericht als agrarische grond. Dit versterkt de openheid van het landschap.
 
Eerder is aangegeven dat één van de nieuwe woningen is gesitueerd binnen de milieucontour van het grondgebonden agrarisch bedrijf aan de Wijzend 15. Met de eigenaar van de gronden behorend tot de Wijzend 15 is overeengekomen dat het betreffende bouwvlak zo wordt aangepast dat de bouw van de woning ter plaatse mogelijk kan worden gemaakt. Dit betreft een planologische aanpassing zonder feitelijke gevolgen in het landschap.
 
Voor de nieuwbouw van de drie vrijstaande woningen aan de Wijzend is in het beeldkwaliteitsplan een inspiratiekader ontwikkeld. Dit inspiratiekader is het bestaande karakteristieke lint met een diversiteit aan vrijstaande woningen. De karakteristiek wordt gevormd doordat er voldoende vrije ruimte is voor doorkijkjes naar het landschap en een grote diversiteit aan soorten woningen.
 
Typerende bouwkundige kenmerken zijn:
  • afwisseling van woningtypes en tegelijkertijd eenheid in streekeigen architectuur;
     
  • diversiteit aan gevelmaterialen en kleuren;
     
  • repeterende symmetrie in bepaalde geveldelen;
     
  • subtiel maar waarneembaar reliëf in de gevel door middel van neggen, kozijnhout, onderdorpels, gootlijst etc.;
     
  • het materiaal- en kleurgebruik van de gevels is afwisselend, van authentiek rode baksteen tot gepleisterd witte geveldelen passend in het landelijk karakter van de omgeving;
     
  • het materiaal- en kleurgebruik van de dakbedekking is afwisselend, van klassieke toepassingen met keramische dakpannen en rieten kappen tot moderne toepassing van zink passend in het landelijk karakter van de omgeving.
     
Voor de omvang van de woningen gelden de volgende criteria:
  • de afstand van een hoofdgebouw ten opzichte van de weg is gelijk aan de bestaande woningen aan het lint;
     
  • de dakhelling van een hoofdgebouw zal ten minste 45 graden en ten hoogste 60 graden bedragen;
     
  • de goothoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 6 meter bedragen;
     
  • de bouwhoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 10 meter bedragen;
     
  • de bijgebouwen liggen ten miste 3 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw;
     
  • de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw bedraagt 3 meter;
     
  • de footprint per woning is circa 150-200m2.
     
In afwijking van bovenstaande criteria zal ten aanzien van de maximale goot- en bouwhoogte in dit bestemmingsplan worden aangesloten bij de uniforme regeling voor de kern Nibbixwoud, welke uitgaat van een maximale goothoogte van 7 meter en een maximale bouwhoogte van 12 meter.
   
Hoofdstuk 3 Beleidskader
 
Paragraaf 3.1 Rijksbeleid
 
Subparagraaf 3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die op 13 maart 2012 door de minister is vastgesteld, vormt de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040.
 
Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Daarbij wordt ingezet op een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.
 
Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. In de SVIR zijn ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028 geformuleerd. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd:
  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur;
     
  • het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
     
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
     
Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’, zoveel mogelijk over aan provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen daarbij de ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. De sturing op verstedelijking, zoals afspraken over binnenstedelijk bouwen en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk voor een groot deel los.
 
In totaal zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. Het betreft onder meer het borgen van ruimte voor de hoofdnetwerken (weg, spoor, vaarwegen, energievoorziening, buisleidingen), het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid, ruimte voor klimaatbestendige stedelijke ontwikkeling, ruimte voor behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten en ruimte voor een nationaal netwerk voor natuur.
 
Verder is één van de nationale belangen die de SVIR benoemt, het belang van een ‘zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten’. Concreet betekent dit onder meer dat ruimte zorgvuldig moet worden benut en overprogrammering moet worden voorkomen. Om die doelstellingen te bereiken, is in 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Alle stedelijke ontwikkelingen dienen aan de Ladder voor duurzame verstedelijking getoetst te worden.
 
Conclusie
 
Het betreft een ontwikkeling van relatief beperkte omvang zonder strijdigheid met rijksbelangen. Het rijksbeleid is voor de realisatie van drie nieuwe vrijstaande woningen en het bestemmen van de voormalige bedrijfswoning als burgerwoning niet relevant. De ladder voor duurzame verstedelijking komt in paragraaf 3.1.3 aan de orde.
 
Subparagraaf 3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
 
In het Barro zijn vijftien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:
  • mainportontwikkeling Rotterdam;
     
  • kustfundament;
     
  • grote rivieren;
     
  • waddenzee en waddengebied;
     
  • defensie;
     
  • erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
     
  • rijksvaarwegen, hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
     
  • elektriciteitsvoorziening;
     
  • ecologische hoofdstructuur;
     
  • primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
     
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
     
  • veiligheid rond rijksvaarwegen;
     
  • verstedelijking in het IJsselmeer;
     
  • toekomstige rivierverruiming van de Maastakken;
     
  • buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen.
     
Conclusie
 
Het realiseren van drie nieuwe vrijstaande woningen en het bestemmen van de voormalige bedrijfswoning als burgerwoning, valt niet onder één van de projecten uit het Barro. Door het initiatief zal eveneens geen nationaal belang worden geschaad.
 
Subparagraaf 3.1.3 Ladder voor Duurzame Verstedelijking
Nationaal belang 13, zoals geformuleerd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Barro. Het Barro verwijst naar het Bro; geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. De toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking werkt volgens drie stappen:
  • beoordeling door betrokken overheden of beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale en gemeentelijke behoefte voor bedrijventerreinen, kantoren, woningbouwlocaties, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen;
     
  • indien er een vraag is aangetoond, beoordeling door betrokken overheden of deze binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten;
     
  • indien herstructurering of transformatie binnen bestaand stedelijk gebied onvoldoende mogelijkheden biedt, beoordelen betrokken overheden of de ontwikkeling zo kan worden gerealiseerd dat deze passend multimodaal ontsloten is of als zodanig wordt.
     
De ladder voor duurzame verstedelijking is alleen van toepassing wanneer sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Volgens artikel 1.1.1 lid 1, aanhef en onder i Bro is een stedelijke ontwikkeling een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Het begrip ‘woningbouwlocatie’, zoals opgenomen in de definitie is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Uit recente jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de bouw van negen woningen niet is te beschouwen als een stedelijke ontwikkeling in de zin van het Besluit ruimtelijke ordening (zie uitspraak AbRS, 8 juli 2015, zaaknummer 201410097/1/R4). Gelet op het voorgaande is er geen sprake van een ‘woningbouwlocatie’ als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1, aanhef en onder i Bro. Er worden immers drie nieuwe vrijstaande woningen mogelijk gemaakt met onderhavig bestemmingsplan. Daarmee kan de ontwikkeling aan de Wijzend 13-15 niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling en is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.
 
Paragraaf 3.2 Provinciaal beleid
 
Subparagraaf 3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040 – Kwaliteit door veelzijdigheid
Op 22 juni 2010 is door Provinciale Staten van Noord-Holland de structuurvisie Noord-Holland 2040 ‘Kwaliteit door veelzijdigheid’ vastgesteld. Op 3 november 2010 is deze in werking getreden. In de structuurvisie geeft de provincie aan welke provinciale belangen een rol spelen bij de ruimtelijke ordening in Noord-Holland. Daarmee is het een leidraad voor de manier waarop de ruimte in Noord-Holland de komende dertig jaar moet worden ontwikkeld. In het bijbehorende uitvoeringsprogramma is dit uitgewerkt in concrete activiteiten om de visie te realiseren en via de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie is de doorwerking naar gemeentelijke bestemmingsplannen geregeld.
 
Uitgangspunt voor 2040 is ‘kwaliteit door veelzijdigheid’. Noord-Holland moet aantrekkelijk blijven in wat het is: een diverse, internationaal concurrerende regio, in contact met het water en uitgaande van de kracht van het landschap.
 
Gelet op voorgaande doelstelling heeft de provincie een aantal provinciale belangen aangewezen. De drie hoofdbelangen vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de Provincie.
 
[image]
 
Hoofddoelstelling ruimtelijk beleid (bron: Provincie Noord-Holland)
 
De structuurvisie is uitsluitend bindend voor de provincie zelf en niet voor gemeenten en burgers. Om de provinciale belangen, die in de structuurvisie zijn gedefinieerd, door te laten werken, heeft de provincie Noord-Holland de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie opgesteld. Hierin wordt een aantal algemene regels vastgesteld omtrent de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijk als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is.
 
Conclusie
 
Onderhavig initiatief betreft het verwijderen van glasopstanden en bedrijfsgebouwen in ruil voor drie bouwkavels voor vrijstaande woningen. Als gevolg hiervan treedt een grote kwaliteitsverbetering op voor de omgeving. Het initiatief is daarmee passend binnen de structuurvisie nu ‘ruimtelijke kwaliteit’ één van de hoofdbelangen is.
 
Subparagraaf 3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening
In de Provinciale Ruimtelijke Verordening is de doorwerking van de Structuurvisie Noord-Holland 2040 in bestemmingsplannen nader uitgewerkt. Deze verordening is gelijktijdig met de structuurvisie vastgesteld en in werking getreden. In de verordening zijn verschillende regels opgenomen. Er zijn regels voor het zowel het bestaand bebouwd gebied als het landelijk gebied, regels voor uitsluitend het bestaand bebouwd gebied en regels voor uitsluitend het landelijk gebied. Op verschillende regels die van belang zijn voor het plangebied wordt in het navolgende ingegaan.
 
Aardkundige waarden
 
In de provincie Noord-Holland komen verschillende aardkundige monumenten en aardkundig waardevolle gebieden voor. Binnen de begrenzing van het plangebied ligt geen aardkundig waardevol gebied. Ook aardkundige monumenten zijn niet aanwezig in het plangebied of in de directe omgeving hiervan.
 
[image]
 
Aardkundig waardevolle gebieden (bron: Provincie Noord-Holland)
  
Bestaand bebouwd gebied
 
Binnen de provinciale verordening wordt onderscheid gemaakt in de ontwikkelingsmogelijkheden binnen het bestaand bebouwd gebied (BBG) en het landelijk gebied. Nieuwe functies als wonen, bedrijven en kantoren mogen alleen worden gerealiseerd binnen het BBG. In het landelijk gebied zijn deze niet toegestaan om onnodige verstedelijking te voorkomen. Wanneer er wel sprake is van verstedelijking in het landelijk gebied moet rekening gehouden worden met de volgende aspecten met het oog op de ruimtelijke kwaliteit:
 
  • de kernkwaliteiten van de landschapstypen en aardkundige waarden;
 
  • de kernkwaliteiten van de bestaande dorpsstructuur waaraan wordt gebouwd;
 
  • de openheid van het landschap;
 
  • de historische structuurlijnen;
 
  • cultuurhistorische objecten.
 
[image]
 
Bestaand bebouwd gebied (bron: Provincie Noord-Holland)
 
De bestaande burgerwoning ter plaatse van de Wijzend 13 is opgenomen binnen het bestaand bebouwd gebied. De nieuwe woningen liggen niet binnen het bestaand bebouwd gebied.
 
Op basis van artikel 15 lid 2 moet een toelichting van een bestemmingsplan tenminste een verantwoording geven van de mate waarin de nieuwe functies rekening houden met:
 
  • de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap;
 
  • de ordeningsprincipes van het landschap;
 
  • de bebouwingskarakteristieken;
 
  • de inpassing van de nieuwe functies in de wijdere omgeving;
 
  • de bestaande kwaliteiten van het gebied en de maatregelen die nodig zijn om negatieve effecten op deze kwaliteiten op te heffen in relatie tot de nieuwe functies.
 
Voor het plangebied zijn deze aspecten uitgewerkt in het beeldkwaliteitsplan dat als bijlage 1 is opgenomen bij dit bestemmingsplan. Het voorliggende bestemmingsplan sluit aan bij de hierin gestelde eisen ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteit. De belangrijkste punten uit het beeldkwaliteitsplan zijn beschreven in paragraaf 2.3 van deze toelichting.
 
In de verordening wordt ook ingegaan op de Ruimte voor Ruimte-regeling (zie paragraaf 3.2.3) en verbreding en functiewijziging van agrarische bouwpercelen. De provincie acht onder voorwaarden kleinschalige vormen van (bijzondere) huisvesting, werken, recreatie en zorgfuncties mogelijk als nevenfunctie bij agrarische bebouwing of als invulling van voormalige agrarische bebouwing. Kassen zijn hiervoor echter niet geschikt. Gezien het feit dat het grootste deel van de bebouwing in het plangebied bestaat uit kassen, is een andere invulling voor het grootste deel van de bedrijfsgebouwen niet mogelijk.
 
Conclusie
 
Onderhavig initiatief vindt in hoofdzaak plaats buiten bestaand bebouwd gebied. Er is sprake van verstedelijking in landelijk gebied, maar met een grote ruimtelijke kwaliteitswinst. De historische structuurlijnen worden verstrekt, het cultuurhistorisch object (stolpboerderij) blijft behouden en de openheid van het landschap neemt toe. Voorts is middels een beeldkwaliteitsplan een verantwoording gegeven van de mate waarin de nieuwe functie rekening houdt met het landschap en de kwaliteiten van het gebied. Er wordt voldaan aan de regels die van belang zijn voor het plangebied op grond van de Provinciale Ruimtelijke Verordening.
 
Subparagraaf 3.2.3 Uitvoeringsregeling Ruimte voor Ruimte
In de Provinciale Ruimtelijke Verordening is de Ruimte voor Ruimte-regeling opgenomen. Op 16 december 2014 heeft Gedeputeerde Staten van Noord-Holland de ‘Uitvoeringsregeling Ruimte voor Ruimte 2015’ vastgesteld. Ruimte voor ruimte houdt in dat nieuwe woningen gebouwd mogen worden ter compensatie van de sloop van beeldverstorende bebouwing of functies die onwenselijk zijn buiten het bestaand bebouwd gebied. Het doel hiervan is het verhogen van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied. Verval van (agrarische) bebouwing veroorzaakt verrommeling in het landelijk gebied die ten koste gaat van de ruimtelijke kwaliteit. Het gaat hierbij vaak om bebouwing van voormalige agrarische bedrijven, kassencomplexen, leegstaande stallen of schuren. Als tegenprestatie voor de sloop, biedt de Ruimte voor Ruimte-regeling de mogelijkheid om te bouwen in het landelijk gebied, passend in de omgeving.
 
Daarbij moet voldaan worden aan onder meer de volgende voorwaarden:
  • Er mogen niet meer woningen mogelijk worden gemaakt dan dat noodzakelijk is om de kosten voor het verwijderen van de storende bebouwing te compenseren;
     
  • Onverminderd voorgaande voorwaarde kan een bestemmingsplan niet meer compensatiewoningen mogelijk maken dan dat passend is binnen de ruimtelijke kwaliteitseisen bedoeld in artikel 15 van de verordening.
     
  • De opbrengsten uit de compensatiewoningen, grondverkoop en de waardestijging van de bestaande opstallen leveren niet meer dan 5% winst op ten opzichte van de totale investeringen.
     
  • Het bestemmingsplan kan uitsluitend voorzien in compensatiewoningen indien een verbetering in ruimtelijke kwaliteit bereikt wordt door de verwijdering van de bebouwing in samenhang met de bouw van de compensatiewoningen.
     
  • Het bestemmingsplan neemt bij het mogelijk maken van compensatiewoningen de ruimtelijke kwaliteitseisen als bedoeld in artikel 15 van de verordening in acht.
     
  • Het bestemmingsplan voorziet niet in compensatiewoningen, indien hierdoor de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omringende agrarische bedrijven wordt beperkt.
     
Artikel 13 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening stelt dat bestemmingsplannen niet voorzien in de ontwikkeling van nieuwe woningbouw in het landelijk gebied. Gedeputeerde Staten kunnen hiervoor echter ontheffing verlenen. In afwijking van dit algemene uitgangspunt is wat betreft Ruimte voor Ruimte sprake van de mogelijkheid tot compenserende woningbouw in het landelijk gebied zonder de noodzaak tot verlening van ontheffing door Gedeputeerde Staten.
 
Conclusie
 
Onderhavig bestemmingsplan, in combinatie met het beeldkwaliteitsplan, toont aan dat wordt voldaan aan de ruimtelijke kwaliteitseisen. Voorts heeft het Expertteam Ruimte voor Ruimte van de provincie Noord-Holland op 5 april 2016 aangegeven akkoord te zijn met het plan.
 
Paragraaf 3.3 Gemeentelijk beleid
 
Subparagraaf 3.3.1 Structuurvisie 2012-2022 ‘Sterke kust en sterk achterland’
Op 28 februari 2013 is de gemeentelijke Structuurvisie 2012-2022 ‘Sterke kust en sterk achterland’ vastgesteld. De structuurvisie betreft een actualisatie en harmonisering van het beleid van de voormalige gemeenten Andijk, Medemblik en Wervershoof en bevat een beschrijving op hoofdlijnen van de te verwachten ruimtelijke ontwikkelingen voor de komende jaren. Daarbij worden de opgaven en ambities voor de komende tien jaar in beeld gebracht op het gebied van: regionale samenwerking, landschap en cultuurhistorie, wonen, voorzieningen en leefbaarheid, economie en bedrijvigheid, bereikbaarheid en ontsluiting, natuur en water en duurzaamheid.
 
Nibbixwoud is in de structuurvisie aangemerkt als centrumdorp. Het lint langs de Wijzend is op de structuurvisiekaart aangewezen als bestaande lintbebouwing. Daarnaast ligt het plangebied in een omgeving welke is getypeerd als ‘karakteristieke lintdorpen, woon- en werkgebieden achter het lint, open agrarisch gebied tussen de linten’.
 
De structuurvisie geeft aan dat de historische linten belangrijke structuurdragers zijn voor het gebied en fungeren als dragers voor nieuwe ontwikkelingen. Uitgangspunt is het in stand houden en versterken van de laanbeplanting in de linten. Functieverandering van bestaande panden en herstructurering van locaties is mogelijk, verdichting is niet gewenst (behoud doorzichten naar achterland).
 
Ten aanzien van wonen wordt in de structuurvisie aangegeven dat de basis voor nieuwe ontwikkelingen ‘woningbouw passend bij de aard en schaal van de kern’ is:
  • Kwaliteit in plaats van kwantiteit (in alle kernen is woningbouw mogelijk);
     
  • Duurzaamheid (mensen moeten kunnen blijven meedoen aan de maatschappij);
     
  • De landschappelijke en cultuurhistorische identiteit van de locatie (het open landschap moet in stand blijven, nieuwe bebouwing sluit aan op het DNA van het dorp waar gebouwd wordt).
     
Het voorzieningenniveau en de leefbaarheid in de dorpen, de landschappelijke kwaliteit en de bereikbaarheid van de Randstad zijn pluspunten om zich in een Medemblikker dorp te vestigen.
 
[image]
 
Uitsnede visiekaart Structuurvisie 2012-2022
  
Conclusie
 
Onderhavig initiatief voorziet in het realiseren van drie nieuwe vrijstaande woningen in het bestaande bebouwingslint de Wijzend, in ruil voor het verwijderen van de bestaande glasopstanden en overige bedrijfsgebouwen. De verdichting van het lint kan in dit geval plaatsvinden omdat er sprake is van een locatie die eerder vrijwel geheel was volgebouwd met agrarische bedrijfsbebouwing. Van doorzichten naar het achterland was geen sprake. Als gevolg van onderhavige ontwikkeling ontstaat juist weer, tussen de woningen door, zicht op het achterliggende karakteristieke polderlandschap. Hiermee wordt tevens tegemoet gekomen aan het principe van woningbouw passend bij de aard en schaal van de kern. De beoogde ontwikkeling is derhalve in overeenstemming met de uitgangspunten zoals geformuleerd in de Structuurvisie 2012-2022.
 
Subparagraaf 3.3.2 Woonvisie Medemblik 2012-2020
Op 22 november 2012 is door de gemeenteraad van Medemblik de Woonvisie Medemblik 2012-2020 ‘beleidsnota volkshuisvesting’ vastgesteld. De woonvisie loopt tot 2020 en loopt daarmee gelijk op aan de regionale woonvisie.
 
Met deze woonvisie speelt de gemeente in op de demografische ontwikkelingen, waarbij onder andere de vraag naar woningen de komende jaren zal veranderen. Vanaf 2010 is reeds sprake van een minder snelle bevolkingsgroei en vanaf 2030 wordt een krimp van de bevolking mogelijk geacht. Andere trends daarbij zijn: toename van het aantal ouderen, meer alleenstaanden en meer éénpersoonshuishoudens.
 
Tegen deze achtergrond is een raadsprogramma opgesteld waarin voor het wonen concrete doelen zijn benoemd. Het meest relevant voor onderhavig project – het realiseren van drie vrijstaande woningen – is de aandacht voor het ‘aanbod van vrije kavels’.
 
Het beleid in de woonvisie gaat uit van prioriteit voor mensen die kwetsbaar zijn: veel aandacht gaat uit naar onder andere starters, senioren en mensen met een zorgbehoefte. Met betrekking tot het duurdere segment worden geen concrete uitspraken gedaan, maar wordt wel aangegeven dat het woonbeleid zich uitstrekt tot alle inwoners en gestreefd wordt naar woningen voor alle doelgroepen, gesitueerd op de juiste plaats.
 
Voorts is in de woonvisie aangegeven dat de nieuwbouwopgave voor de gemeente Medemblik vanaf 2015 bestaat uit 95 nieuwbouwwoningen per jaar. Conform de kernenhiërarchie is het wenselijk dat 5% hiervan in de kern Nibbixwoud wordt gerealiseerd. Gelet op het voorgaande lijkt er dan ook geen belemmering te bestaan om op de onderhavige locatie 3 nieuwe vrijstaande woningen te realiseren.
 
Subparagraaf 3.3.3 Stolpenbeleid gemeente Medemblik
Op het ogenblik zijn er in Noord-Holland ongeveer 5500 stolpen en elk jaar verdwijnen er naar schatting ongeveer 20 van deze stolpen. Van die 5500 stolpen staan er ongeveer 584 (bron: Boerderijenstichting 'Vrienden van de Stolp' december 2012) in de gemeente Medemblik. In december 2012 zijn hiervan 54 stolpen of stolphoeves (en 2 stolpschuren) aangewezen als rijksmonument en 10 stolpboerderijen aangewezen als provinciaal monument. De stolp is een karakteristieke en beeldbepalende bouwvorm in het Noord-Hollandse polderlandschap. De boerderijenstichting omschrijft het op haar website als volgt:
 
“De stolpboerderij is de trots en het visitekaartje van Noord-Holland. Stolpen markeren met hun piramidevormige daken de Noord-Hollandse horizon van Texel tot in de Haarlemmermeer. In vele varianten tref je de stolpen aan; van klein tot groot, van sober tot rijkversierd en soms zelfs met een 'stadse' voorgevel. De daken zijn bedekt met duizenden dakpannen of met riet waarin kunstig uitgesneden patronen.
 
Vaak zie je een fraai gemetselde, ronde schoorsteen. Bijna vierhonderd jaar lang was de stolpboerderij een uitermate doelmatig agrarisch bedrijfsgebouw. Alles onder één dak: het vee en de boerenfamilie, het hooi, de akkerbouwproducten en de wagenberging.”
 
Per 1 februari 2011 is het Stolpenbeleid gemeente Medemblik vastgesteld. Het doel van dit beleid is zowel de bestaande Noord-Hollandse en de West-Friese stolpen in de gemeente Medemblik te behouden, als ook de karakteristieke stolpvormen als basisvorm voor nieuwbouwplannen te stimuleren. In het stolpenbeleid zijn regels opgenomen voor splitsing van bestaande stolpen en de nieuwbouw van stolpen op percelen waar op dit moment een andere woning staat. Voor beide ontwikkelingen worden randvoorwaarden gegeven. Uit het beleidsstuk blijkt dat het wenselijk is de regels in bestemmingsplannen te vertalen en vast te leggen, bijvoorbeeld door een wijzigingsbevoegdheid of ontheffingsbevoegdheid voor het splitsen, nieuw bouwen of anders gebruiken van een stolp te noemen.
 
Conclusie
 
De voormalige agrarische bedrijfswoning aan de Wijzend 13 betreft een stolpboerderij. De betreffende stolpboerderij blijft bij onderhavige ontwikkeling behouden. Daarmee is het initiatief in overeenstemming met het stolpenbeleid van de gemeente Medemblik.
 
Hoofdstuk 4 Planologische en milieutechnische randvoorwaarden
In dit hoofdstuk zullen de relevante uitvoeringsaspecten bij het plan worden besproken. Achtereenvolgens komen de aspecten ten aanzien van flora en fauna, cultuurhistorie en archeologie, verkeer en parkeren, de milieuaspecten en water aan bod.
 
Paragraaf 4.1 Flora en fauna
 
Subparagraaf 4.1.1 Wettelijk kader
Natuurbeschermingswet
 
Op 1 oktober 2005 is de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) in werking getreden. De Nbw 1998 biedt de grondslag voor de aanwijzing van de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden. Deze gebieden worden tezamen Natura2000-gebieden genoemd. Ter bescherming van deze Natura2000-gebieden voorziet de Nbw 1998 in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura2000-gebied kunnen aantasten.
 
Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied is het ‘IJsselmeer’. Dit gebied ligt op circa 10 kilometer afstand van de planlocatie.
 
EHS
 
Het plangebied is geen onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur. Het plangebied ligt wel binnen de invloedsfeer van de Ecologische Hoofdstructuur, zoals bepaald door het ministerie van Economische Zaken.
 
Flora- en faunawet
 
Per 1 april 2002 is de Flora- en faunawet van kracht geworden. Deze wet voorziet in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt van de wet is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor o.a. reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen, zoals de bouw van woningen, geldt de volgende vrijstellingsregeling:
  • een algemene vrijstelling voor algemene soorten;
     
  • een vrijstelling voor beschermde soorten en vogels op voorwaarden, dat gehandeld wordt volgens een door het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie goedgekeurde gedragscode.
     
Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd bij het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.
 
Subparagraaf 4.1.2 Effect te vergunnen activiteiten
Onderhavig initiatief voorziet onder meer in het planologisch mogelijk maken van drie nieuwe vrijstaande woningen. Hiertoe zal een groot deel van de bestaande bebouwing worden gesloopt. Deze activiteiten kunnen schadelijke effecten hebben op beschermde soorten. De Flora- en faunawet kan hierdoor worden overtreden.
 
Om de effecten van de voorgenomen wijziging op de aanwezige flora en fauna te bepalen is een verkennend ecologisch onderzoek uitgevoerd door Elsken Ecologie (bijlage 2). Dit verkennend onderzoek zoomt in op de (mogelijke) schadelijke effecten door de activiteiten en op welke wijze in het kader van de wet gehandeld kan worden.
 
Gebiedsbescherming
 
De planlocatie ligt op circa 10 kilometer afstand van het Natura 2000-gebied ‘IJsselmeer’. Het plangebied is niet in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) gelegen. Het plangebied ligt wel binnen de invloedsfeer van de Ecologische Hoofdstructuur, zoals bepaald door het ministerie van Economische Zaken. Voorts is het plangebied niet in, of in de nabijheid van, een belangrijk weidevogelgebied gelegen.
 
Gelet op het voorgaande ligt het plangebied niet in de buurt van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt hemelsbreed op circa 10 kilometer afstand van het plangebied en daarmee ruim buiten de invloedsfeer van drie kilometer van een Natura 2000-gebied. Er is geen bezwaar vanuit de Natuurbeschermingswet op de geplande ingrepen. Het perceel ligt wel, zij het op geruime afstand, binnen de invloedsfeer van de EHS. De ruimtelijke ingrepen hebben echter geen effect op de vier hoofdaspecten van de EHS. Daarmee is er vanuit het perspectief van de EHS geen bezwaar op de geplande ruimtelijke ingrepen.
 
Soortenbescherming
 
Het veldbezoek is op 4 mei 2016 door ecoloog Ing. D. van der Elsken van Elsken Ecologie uitgevoerd. Tijdens het bezoek zijn de aanwezige structuren, ecotopen en de flora en fauna geïnventariseerd. Aan de hand van het vooraf uitgevoerde literatuuronderzoek is middels een zogenaamde “expert judgement” een inschatting gemaakt van de (potentieel) aanwezige beschermde flora en fauna. Tijdens de quickscan is gekeken naar het mogelijk voorkomen van flora en fauna mede op basis van de fysieke eigenschappen van het plangebied. Naar aanleiding van het literatuuronderzoek en het veldbezoek kunnen de volgende conclusies getrokken worden:
 
Planten
 
Er werden in het plangebied geen door de flora- en faunawet beschermde planten aangetroffen. Het gaat om een gecultiveerde tuin. In de sloot aangrenzend groeien geen bijzondere planten. Het plangebied biedt geen geschikt habitat voor beschermde soorten planten en er is derhalve geen overtreding van de flora- en faunawet.
 
Vissen
 
De aangrenzende sloot blijft tijdens de werkzaamheden ongemoeid. Er is hier geen overtreding van de flora- en faunawet.
 
Reptielen & Amfibieën
 
Deze zijn niet aangetroffen tijdens het veldbezoek noch biedt het gebied voor reptielen een geschikt leefgebied. Er is ook hier geen conflict met de flora- en faunawet.
  
Zoogdieren
 
Het plangebied is niet geschikt voor beschermde grondgebonden zoogdieren. De kassen zijn niet geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen. Ook maakt het geen onderdeel uit van een mogelijke vliegroute. Er is vanuit deze optiek geen bezwaar op de voorgenomen ruimtelijke ingrepen.
 
Vogels
 
Er zijn geen beschermde nesten van vogels aangetroffen. Er zijn geen huismussen en/of zwaluwen aanwezig. Er zijn geen bomen voor roofvogels of coniferen die kunnen dienen als rustplaats voor uilen. Er is vanuit deze optiek geen bezwaar op de voorgenomen ruimtelijke ingrepen.
 
Subparagraaf 4.1.3 Aanbevelingen
Zorgplicht
 
Voor alle planten- en diersoorten geldt de algemene zorgplicht die is opgenomen in artikel 2 van de Flora- en faunawet. Deze bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora en/of fauna kan hebben, verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken.
 
Subparagraaf 4.1.4 Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit de Flora- en faunaregelgeving geen beperkingen worden opgelegd aan deze nieuwbouwontwikkeling wanneer de hiervoor genoemde zorgplicht in acht worden genomen. Deze zorgplicht wordt in acht genomen.
 
Paragraaf 4.2 Cultuurhistorie en archeologie
 
Subparagraaf 4.2.1 Cultuurhistorie
In het plangebied zelf en in de directe omgeving daarvan zijn cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. In het plangebied is de stolpboerderij gelegen welke diende als agrarische bedrijfswoning. Voorts geldt het bebouwingslint de Wijzend, waar het plangebied onderdeel van uitmaakt, als cultuurhistorisch element nu in de gemeentelijke Structuurvisie staat aangegeven dat de historische linten belangrijke structuurdragers zijn voor het gebied.
 
De herontwikkeling van de locatie Wijzend 13 doet geen afbreuk aan de cultuurhistorische waarden in het gebied. De bebouwing welke wordt gesloopt ten behoeve van de herontwikkeling betreft geen karakteristieke bebouwing. De nieuwe woningen aan de Wijzend worden gebouwd in het bestaande lint waardoor het historische bebouwingslint blijft gehandhaafd en zelfs wordt versterkt. De stolpboerderij blijft bij onderhavig initiatief volledig behouden.
 
Subparagraaf 4.2.2 Archeologie
Wettelijk kader
 
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
 
In het verdrag van Malta wordt gesteld dat de archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:
  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
     
  • in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
     
  • de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.
     
Het verdrag is geïmplementeerd door inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg per 1 september 2007. Door artikel 38a van de gewijzigde Monumentenwet 1988 worden gemeenten thans verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten.
 
Onderzoek / beoordeling
 
Ten aanzien van archeologie worden archeologische monumenten en vijf categorieën met archeologische verwachtingswaarden onderscheiden. Deze categorieën zijn weergegeven op een beleidskaart. Deze beleidskaart is opgesteld op basis van de kennis die de afgelopen jaren is verkregen bij diverse archeologische onderzoeken en op basis van de kennis over de ontstaansgeschiedenis van het gebied.
 
De categorieën worden in het vigerende bestemmingsplan als dubbelbestemmingen op de verbeelding weergegeven. Binnen deze dubbelbestemmingen is geregeld dat bij ingrepen vanaf de genoemde oppervlakte en diepte een omgevingsvergunning vereist is. Zoals in paragraaf 1.3 reeds aangegeven geldt ter plaatse van de stolpboerderij (en de direct omliggende gronden) aan de Wijzend 13 zowel in het vigerende bestemmingsplan ‘Dorpskernen lV’ als in het ontwerpbestemmingsplan ‘Herziening Dorpskernen lV’ de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 2’. De overige gronden kennen enkel in het ontwerpbestemmingsplan ‘Herziening Dorpskernen lV’ een dubbelbestemming archeologie, namelijk ‘Waarde – Archeologie 3’.
 
Bij ontwikkelingen in een archeologisch waardevol (verwachtings)gebied moet van te voren een quickscan worden uitgevoerd door Archeologie West-Friesland. De ruimtelijke ontwikkelingen worden dan afgezet tegen de aanwezige of te verwachten archeologische waarden. De op de archeologische beleidskaart aangegeven vlakken zijn gebaseerd op bureauonderzoek en kaartanalyse, die niet tot uitdrukking komen op de concept-Beleidskaart Archeologie. Op deze wijze wordt onnodig onderzoek voorkomen. Op basis van de Quickscan wordt bepaald of nader archeologisch onderzoek in het kader van de Archeologische Monumentenzorg noodzakelijk is. Dit archeologisch onderzoek dient te worden uitgevoerd door een archeologisch bedrijf met een opgravingsvergunning.
 
Archeologische quickscan
 
In verband met het voorgaande is een archeologische quickscan uitgevoerd door Archeologie West-Friesland (bijlage 3). In deze quickscan is informatie verworven over bekende of verwachte archeologische waarden binnen het plangebied aan de hand van bestaande bronnen. Uit de quickscan komt het volgende naar voren.
 
Het plangebied valt binnen bestemmingsplan ‘Dorpskernen IV’. Ten behoeve van het bestemmingsplan ‘Dorpskernen IV’ zijn de verschillende waarden binnen de dorpskern van Nibbixwoud weergegeven. Het perceel met de stolp betreft een terrein van hoge archeologische waarde. Het overige deel van het plangebied ligt in een zone met hoge of middelhoge archeologische verwachting.
 
Voor het vervaardigen van onderhavig advies zijn de in de concept-beleidskaart archeologie gehanteerde vrijstellingsgrenzen gebruikt. Op deze concept-beleidskaart geldt voor een deel van het plangebied een vrijstellingsgrens van 100 m2 (perceel met de stolp). Voor het overige deel van het plangebied geldt een vrijstellingsgrens van 1.000 m2. De geplande ingrepen (vooral de sloop van de huidige opstallen) overschrijden de minimumwaarden van de concept-beleidskaart.
 
In de quickscan komt Archeologie West-Friesland tot de conclusie dat het perceel waarop de stolpboerderij aan de Wijzend 13 staat, een hoge archeologische waarde heeft. De stolp blijft in het nieuwe plan integraal behouden. Het is niet geheel duidelijk wat er op en rond het stolpterrein gaat gebeuren. Het is van belang om inzicht te verkrijgen in de wijze van sloop van de opstallen binnen de zone waar een vrijstellingsgrens van 100 m2 geldt. Door behoedzaam te slopen worden aanwezige archeologische waarden niet verder aangetast. Graag wil Archeologie West-Friesland nader geïnformeerd worden over de sloop- en graafwerkzaamheden op het stolpterrein.
 
Buiten dit stolpterrein geldt een hoge archeologische verwachting voor vindplaatsen uit de Bronstijd. Voor vindplaatsen uit het Neolithicum en de Middeleeuwen geldt een lage archeologische verwachting. De bewoning in de middeleeuwen bevond zich langs de Dorpsstraat van Nibbixwoud. De te slopen opstallen (vooral het waterbassin en het ketelhuis) zullen bij de bouw destijds de eventueel aanwezige archeologische resten grotendeels hebben verstoord. Op basis van het beeldkwaliteitsplan is te zien dat de nieuwbouwkavels allen onder de vrijstellingsgrens van 1.000 m2 blijven.
 
Indien de sloop- en graafwerkzaamheden binnen de zone met hoge archeologische waarde met beleid worden uitgevoerd (om de aanwezige archeologische waarden zoveel mogelijk te behouden), is nader archeologisch onderzoek in het kader van de Archeologische Monumentenzorg niet noodzakelijk. De stolpboerderij en het omliggende gebied moeten worden behouden dan wel zoveel mogelijk worden ontzien van bodemingrepen. Archeologie West-Friesland verzoekt om spoedig overleg te plegen met de ontwikkelaar om duidelijkheid met betrekking tot de bodemroerende activiteiten te verkrijgen. Zodra hier zekerheid over verkregen is adviseert Archeologie West-Friesland de voorgenomen sloop en nieuwbouw vrij te geven met betrekking tot het aspect archeologie.
 
Het overige deel van het plangebied is vrijgesteld van archeologisch onderzoek. Ten behoeve van het doen van waarnemingen dient wel in de omgevingsvergunning te worden opgenomen dat Archeologie West-Friesland de sloop van de opstallen en eventueel de graafwerkzaamheden wil monitoren.
 
Tot slot geldt dat Indien tijdens werkzaamheden in het plangebied archeologische vondsten worden gedaan de wettelijke meldingsplicht geldt (Monumentenwet 1988 art. 53):
 
“Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is, meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij Onze minister.”
 
Afstemming Archeologie West-Friesland
 
Naar aanleiding van bovengenoemde quickscan is er namens initiatiefnemer afstemming geweest met Archeologie West-Friesland in de persoon van de heer M.H. Bartels. Er is uitleg gegeven omtrent de bodemroerende activiteiten. Verder is nogmaals aangegeven dat de stolpboerderij in zijn geheel behouden blijft. De ondergrond in de nabijheid van de stolpboerderij is dermate verstoord dat dit geen archeologische waarde (meer) heeft.
 
Conclusie
 
Gelet op het voorgaande vormen de aspecten cultuurhistorie en archeologie geen belemmering voor de onderhavige planontwikkeling. De sloop- en graafwerkzaamheden binnen de zone met hoge archeologische waarde worden met beleid uitgevoerd. Nader archeologisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk. De sloop van de opstallen en eventuele graafwerkzaamheden worden gemonitord door Archeologie West-Friesland.
 
Paragraaf 4.3 Verkeer en parkeren
 
Subparagraaf 4.3.1 Verkeer
De locatie aan de Wijzend 13-15 is te bereiken vanaf de Wijzend. In noordoostelijke richting kan de kern Nibbixwoud worden bereikt. In zuidwestelijke richting kan via de Wijzend uiteindelijk de A7 worden bereikt.
 
De extra verkeersbewegingen als gevolg van de nieuwbouw zullen het plangebied eveneens op bovengenoemde manier bereiken en verlaten. De verkeersaantrekkende werking van de toe te voegen 3 vrijstaande woningen, is te bepalen aan de hand van kencijfers van CROW in publicatie 317: Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie. Hierbij is rekening gehouden met de kencijfers behorende bij ‘niet stedelijk’ en ‘buitengebied’. Op basis van de planopzet is de volgende inschatting te maken:
 

Omschrijving
 
Min.
 
Max.
 
Aantal (st)
 
Tot. min.
 
Tot. max.
 
Koopwoningen (vrijstaand)
 
7,8
 
8,6
 
3
 
23,4
 
25,8
 
Totaal verkeersbewegingen/etmaal
 
   
23,4
 
25,8
 
Tabel verkeersgeneratie per dag nieuwbouw
 
Op basis van bovenstaande berekening resulteert de toename van het aantal verkeersbewegingen per dag als gevolg van de nieuwbouw in circa 23 tot 26. Gezien deze relatief beperkte toename en het doorgaande karakter van de Wijzend, mag er vanuit worden gegaan dat voorliggend initiatief niet zal leiden tot problemen met de verkeersafwikkeling in de directe omgeving van het plangebied. De toename van het aantal verkeersbewegingen heeft voor aangrenzende woningen ten opzichte van de huidige functie een gering en verantwoord effect. Daarbij is tevens belang dat ook het glastuinbouwbedrijf in de huidige situatie een aantal verkeersbewegingen tot gevolg heeft die door onderhavig initiatief zullen verdwijnen.
 
Subparagraaf 4.3.2 Parkeren
Op 6 maart 2014 heeft de gemeenteraad van Medemblik de Nota parkeernormen vastgesteld. Op basis van deze nota kan eveneens inzicht worden verkregen in de parkeersituatie. Conform de Nota parkeernormen geldt voor vrijstaande woningen in het buitengebied een norm van 2,4 parkeerplaatsen per woning (inclusief bezoekers). Het parkeren zal per woning volledig op eigen terrein worden opgelost. Hier is op de kavels in voldoende mate ruimte voor beschikbaar. Voorts wordt een en ander in de regels geborgd door op te nemen dat in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien aan de hand van de Nota parkeernormen en dat de parkeervoorzieningen in stand dienen te worden gehouden.
 
Subparagraaf 4.3.3 Conclusie
Voorgenomen initiatief zal niet leiden tot verkeerskundige en/of parkeertechnische problemen.
 
Paragraaf 4.4 Luchtkwaliteit
AMvB en Regeling niet in betekenende mate (NIBM)
 
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van NIBM, zijn vastgelegd in de AMvB-NIBM. In de AMvB-NIBM is vastgelegd dat een verslechtering van 3% van de luchtkwaliteit (c.q. een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als ‘niet in betekenende mate’ kan worden beschouwd.
 
Initiatief is NIBM
 
Zoals reeds is vastgesteld zal het aantal voertuigbewegingen met voorliggend plan, als gevolg van de realisatie van drie vrijstaande woningen, met maximaal 26 motorvoertuigen per etmaal toenemen. Om voor kleine projecten te kunnen bepalen of het project als 'niet in betekenende mate' beschouwd mag worden, heeft het toenmalige ministerie van VROM in de NIBM-tool (en handleiding) gepubliceerd op de website van InfoMil (www.infomil.nl). De invoer van de maximaal te verwachten toename van verkeersbewegingen in de NIBM-tool leidt tot de conclusie dat het project kan worden beschouwd als een NIBM-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven.
 
[image]
 
Rekenresultaat NIBM-tool (bron:http://www.infomil.nl)
  
Conclusie
 
Uit het vorenstaande blijkt dat onderhavig project valt binnen de begrenzing van ‘niet in betekende mate’ (NIBM). Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven.
 
Paragraaf 4.5 Bodemkwaliteit
In de Woningwet (Ww) is bepaald dat door de gemeenteraad in de bouwverordening regels moeten worden opgenomen om het bouwen op verontreinigde bodem te voorkomen. Deze regels hebben onder andere betrekking op het uitvoeren van een (bodem)onderzoek naar de aard en schaal van de verontreiniging van de bodem.
 
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan inzicht moet worden verkregen over de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat er onder andere inzicht moet worden verkregen in de noodzakelijke financiële investering van een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is een onderdeel van de onderzoeksverplichting van het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad bij de voorbereiding van een bestemmingsplan.
 
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening moet voorkomen worden dat gronden waarvan bekend is dat de milieuhygiënische kwaliteit onvoldoende is, worden bestemd met een bestemming die daarvoor gevoelig is.
 
Om na te gaan hoe de kwaliteit van de bodem ter plaatse is, is het bodemloket van de RUD Noord-Holland Noord geraadpleegd. Hierbij bleek dat binnen het plangebied in het verleden een tweetal bodemonderzoek zijn uitgevoerd namelijk:
 
Bodemonderzoek Wijzend 13 Nibbixwoud
 
Dit bodemonderzoek betreft een onderzoek uit het jaar 1999 bij 7 verdachte locaties (tanks, bestrijdingsmiddelenkast e.d.). Doel van dit onderzoek was het vastleggen van de nulsituatie zodat bij bedrijfsbeëindiging via een eindonderzoek kan worden vastgesteld of de bodem is verontreinigd. Tijdens het bodemonderzoek zijn lichte verontreinigingen met zware metalen aangetroffen.
 
Grondwateronderzoek Wijzend 15 Nibbixwoud
 
Dit grondwateronderzoek is in 2010 uitgevoerd bij het spoelbassin. Ook hierbij was het doel het vastleggen van de nulsituatie zodat bij bedrijfsbeëindiging via een eindonderzoek kan worden vastgesteld of de bodem is verontreinigd. Tijdens het onderzoek zijn ook hier lichte verontreinigingen met zware metalen aangetroffen.
 
Volgens het bodemloket bij de RUD heeft met betrekking tot de voornoemde onderzoeken geen eindonderzoek plaatsgevonden. Om te kunnen vaststellen of de bodem door voornoemde activiteiten is verontreinigd dienen deze onderzoeken alsnog uitgevoerd te worden. Tevens dient voorafgaande aan het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen van de woningen een verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
 
Conclusie
 
Door voornoemde bodembedreigende activiteiten die in het in verleden binnen het plangebied hebben plaatsgevonden, kunnen er belemmeringen aanwezig zijn voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Om te kunnen aantonen of deze activiteiten daadwerkelijk verontreiniging hebben veroorzaakt dient een bodemonderzoek naar de eindsituatie te worden uitgevoerd. De (bodem)onderzoeken kunnen pas plaatsvinden wanneer de op het perceel aanwezige bebouwing is gesloopt en vinden derhalve plaats voorafgaande aan het verlenen van de omgevingsvergunning.
 
Paragraaf 4.6 Geluidhinder
 
Subparagraaf 4.6.1 Verkeerslawaai
Voorliggend bestemmingsplan biedt op de locatie Wijzend 13 de mogelijkheid tot het realiseren van drie vrijstaande woningen. De Wet geluidhinder (Wgh) beschouwd een woning als een zogenaamd geluidsgevoelig object. Onderzocht dient te worden of toetsing aan de wet geluidhinder dient plaats te vinden.
 
In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones. Bij woningbouw binnen deze zones dient akoestisch onderzoek plaats te vinden. Een uitzondering hierop zijn de wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een snelheidregiem van maximaal 30 km/h geldt.
 
Normstelling
 
Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan. Voor de locatie Wijzend 13 geldt, als stedelijk gebied, een voorkeursgrenswaarde van 48dB en een uiterste grenswaarde van 63 dB. De geluidswaarde binnen de geluidsgevoelige bestemming (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB.
 
Beleidsregels gemeente Medemblik
 
De gemeente Medemblik heeft geen vastgesteld geluidbeleid. Daarom is getoetst aan de Wet geluidhinder.
 
Onderzoek / beoordeling
 
Het plangebied ligt binnen de onderzoekszone van de Wijzend (50 km/u), en met voorgenomen ontwikkeling worden planologisch gezien nieuwe geluidsgevoelige functies in het kader van de wet geluidhinder mogelijk gemaakt. Een akoestisch onderzoek is in dat kader dan ook noodzakelijk. Om de exacte geluidsbelasting, na aftrek artikel 110g Wet geluidhinder, op de nieuwe gevels te berekenen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door SPAingenieurs (bijlage 4).
 
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting ten gevolge van de Wijzend op de nieuwe woningen maximaal 52 dB bedraagt bij twee woningen en maximaal 51 dB bij één woning. De geluidbelasting is bij alle drie de woningen hoger dan de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder, maar lager dan de maximale ontheffing van 63 dB. Uit het onderzoek is verder gebleken dat toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de te verwachten geluidsbelasting tot 48 dB, onvoldoende doeltreffend zijn dan wel, overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijk of financiële aard.
 
Om de woningen te kunnen realiseren moet voor twee woningen een hogere waarde van 52 dB worden vastgesteld en voor één woning een hogere waarde van 51 dB ten gevolge van het wegverkeerslawaai van de Wijzend.
 
Cumulatie geluid en Bouwbesluit
 
Om te voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit 2012, moet een voldoende karakteristieke geluidwering van de gevels worden bereikt. Daarmee moet bij het ontwerp van de woningen rekening worden gehouden. Ten behoeve van de bepaling van eventuele geluidwerende voorzieningen, dient gerekend te worden met de gecumuleerde geluidsbelasting exclusief aftrek ex artikel 110g Wet geluidhinder. Extra geluidwerende voorzieningen kunnen noodzakelijk zijn om het maximale binnenniveau niet te overschrijden. Het maximaal toelaatbare binnenniveau ter plaatse van woningen bedraagt 33 dB. Conform het Bouwbesluit wordt als uitgangspunt genomen dat een gevel van een gebouw een minimale gevelwering heeft van 20 dB. Derhalve dient bij een geluidsbelasting vanaf 53 dB geluidwerende voorzieningen bepaald te worden.
 
Volgens het Bouwbesluit 2012 hoeft bij de bepaling van de geluidwering van de gevels alleen rekening gehouden te worden met de vastgestelde hogere grenswaarde. Er moet worden uitgegaan van de totale gecumuleerde geluidsbelasting vanwege alle geluidbronnen waarvoor een hogere waarde vastgesteld moet worden. Vanuit een goed woon- en leefklimaat is het aan te bevelen om uit te gaan van de totale gecumuleerde geluidsbelasting vanwege alle relevante wegen (inclusief 30 km/uur wegen). Voor onderhavige ontwikkeling is er sprake van een maximale gecumuleerde geluidsbelasting van 57 dB. De grenswaarde van 53 dB wordt overschreden ter plaatse van de voorgevels en deels de zijgevels van de nieuwe woningen. Derhalve zijn er aanvullende geluidwerende voorzieningen noodzakelijk bij de nieuwe woningen aan de Wijzend om aan het maximaal toelaatbare binnenniveau van 33 dB te kunnen voldoen.
 
Conclusie
 
Vanuit de Wet geluidhinder bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling, nadat er een procedure hogere grenswaarde is doorlopen voor de drie nieuw te bouwen woningen. Verder wordt gewezen op het feit dat er bij de aanvraag rekening moet worden gehouden met extra gevelmaatregelen in het kader van het maximaal toelaatbare binnenniveau.
 
Subparagraaf 4.6.2 Spoorwegverkeerslawaai
Gebleken is dat onderhavige planontwikkeling niet gelegen is binnen de wettelijke zone van een spoorweg.
 
Subparagraaf 4.6.3 Industrielawaai
Gebleken is dat onderhavige planontwikkeling niet gelegen is binnen de wettelijke zone van een industrieterrein.
 
Subparagraaf 4.6.4 Conclusie
Geconcludeerd kan dan ook worden dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor voorgenomen initiatief.
 
Paragraaf 4.7 Bedrijven en milieuzonering
 
Subparagraaf 4.7.1 Wettelijk kader
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
     
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
     
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden.
 
De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
 
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de onderstaande richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' dan wel 'gemengd gebied’. De omgeving van het plangebied kan, gelet op de afwisseling van woonfuncties, bedrijfsfuncties en agrarische functies in het bestaande bebouwingslint en het feit dat de Wijzend een belangrijke ontsluitingsweg is, worden gekarakteriseerd als gemengd gebied.
 
Milieucategorie
 
Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied
 
Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied
 
1
 
10 m
 
0 m
 
2
 
30 m
 
10 m
 
3.1
 
50 m
 
30 m
 
3.2
 
100 m
 
50 m
 
4.1
 
200 m
 
100 m
 
4.2
 
300 m
 
200 m
 
5.1
 
500 m
 
300 m
 
5.2
 
700 m
 
500 m
 
5.3
 
1.000 m
 
700 m
 
6
 
1.500 m
 
1.000 m
 
Richtafstanden en omgevingstype
 
Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.
 
Subparagraaf 4.7.2 Onderzoek / beoordeling
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de situatie ter plaatse van het plangebied. Bij de toetsing is de planologische situatie maatgevend. De bedrijvigheid die zich volgens het planologische regime mag vestigen komt aan de orde. Er wordt derhalve uitgegaan van de maximale planologische invulling van de toegekende bestemming.
 
De situatie ter plaatse van het plangebied betreft de toevoeging van in totaal drie nieuwe vrijstaande woningen. Gebleken is dat burgerwoningen milieugevoelige objecten zijn. In de nabije omgeving van het plangebied bevindt zich één bedrijfsbestemming, te weten:
  • Wijzend 28 (transportbedrijf), bestemming ‘Bedrijf’
     
Ter plaatse van de Wijzend 28 vigeert de bestemming ‘Bedrijf’ op grond waarvan bedrijven onder de categorieën 1 en 2 zijn toegestaan zoals genoemd in bijlage 1 van het vigerende bestemmingsplan. Voor dergelijke bedrijven geldt een maximale richtafstand van 30 meter tot een rustige woonwijk. Deze afstand kan worden verkleind naar 10 meter voor onderhavig gemengd gebied, zoals uiteengezet in paragraaf 4.7.1. Deze afstand dient gemeten te worden vanaf de rand van het bestemmingsvlak zoals opgenomen in het daarvoor geldende bestemmingsplan.
 
Met onderhavige ontwikkeling wordt voldaan aan de richtlijnen uit de VNG-uitgave ‘Bedrijven en Milieuzonering’. Het dichtstbijzijnde bouwvlak van de nieuwe vrijstaande woningen is gelegen op circa 15 meter. Daarmee wordt voldaan aan de richtafstand en is een goed woon- en leefklimaat ter plaatse gewaarborgd wanneer het gaat om het bedrijf aan de Wijzend 28. Andersom geldt dat er reeds bestaande woningen nabij het bedrijf zijn gesitueerd die voor een beperking in geluidemissie van het bedrijf zorgen. Ter plaatse van deze bestaande woningen dient op dit moment aan de geluidvoorschriften te worden voldaan. De nieuwe woningen komen niet dermate dichterbij dat het bedrijf relevant meer beperkt zal worden in zijn akoestische bedrijfsvoering.
 
Wet geurhinder en veehouderij
 
Van belang is dat door ontwikkelingen in het voorliggende plan geen belemmeringen ontstaan voor de omliggende (agrarische) bedrijven en de bedrijfsontwikkeling van deze bedrijven. Ter plaatse van de locatie Wijzend 15 is de uitoefening van een agrarisch bedrijf toegestaan met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering. Conform de begripsbepaling van het vigerende bestemmingsplan gaat het om een melkrundveehouderijbedrijf, een akkerbouwbedrijf, een vollegronds tuinbouwbedrijf, een productiegerichte paardenhouderij en naar aard daarmee gelijk te stellen agrarische bedrijven. De locatie Wijzend 15 maakt onderdeel uit van het plangebied.
 
Gelet op voorgaande planologische mogelijkheden ter plaatse van de locatie Wijzend 15, betreft een gebruik ten behoeve van een grondgebonden veehouderijbedrijf de maximale invulling. Hiervoor is de Wet geurhinder en veehouderij van toepassing. In artikel 4 van de Wet geurhinder en veehouderij is bepaald dat de afstand tussen een veehouderij (een grondgebonden bedrijf) waar dieren worden gehouden, waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, en een geurgevoelig object tenminste bedraagt:
  1. ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
     
  2. ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
     
De Wet geurhinder en veehouderij geeft echter de mogelijkheid aan gemeenten om per gebied een eigen geurbeleid vast te stellen. De gemeente Medemblik heeft op 11 september 2014 de Gebiedsvisie en Verordening geurhinder en veehouderij vastgesteld.
 
Gebiedsvisie en Verordening geurhinder en veehouderij
 
Conform de Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Medemblik 2014 is het plangebied gelegen in deelgebied A2 (landelijk karakter). In artikel 4 van de Verordening staat aangegeven dat in afwijking van artikel 4, eerste lid, van de wet de afstand tussen een veehouderij en een geurgevoelig object bedraagt:
  1. in het deelgebied A2 ten minste 50 meter, mits:
     
  1. het rundvee ten minste 120 dagen en minimaal zes uur per dag weidegang krijgt, of het rundvee wordt gehuisvest in een emissiearm dierenverblijf, dat voldoet aan de maximale emissiewaarde als bedoeld in het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij;
     
  2. niet meer dan 200 stuks rundvee, exclusief bijbehorend jongvee, of 50 overige landbouwhuisdieren worden gehouden.
     
Gelet op het voorgaande dient de afstand tussen een geurgevoelig object in deelgebied A2 en een grondgebonden bedrijf minimaal 50 meter moet bedragen. De meest westelijk gelegen nieuwe vrijstaande woning bevindt zich binnen de 50 meter contour van het huidige agrarisch bouwvlak op de locatie Wijzend 15. Met de eigenaar van de gronden behorend tot de Wijzend 15 is overeengekomen dat het betreffende bouwvlak zo wordt aangepast dat de bouw van de woning ter plaatse mogelijk kan worden gemaakt. Derhalve is de locatie Wijzend 15 onderdeel van het plangebied en zal het betreffende bouwvlak met dit bestemmingsplan aan de noordoostzijde worden ingeperkt zodat een afstand van ten minste 50 meter ontstaat tot het geurgevoelig object.
 
Voorts geldt dat op circa 300 meter van Wijzend 15 zich objecten in het dorp Nibbixwoud bevinden in deelgebied A1. De drie extra woningen aan de Wijzend gaan zorgen voor een bepaalde verdichting van woningen in het betreffende deelgebied A2. Er is door de relatief geringe toename van woningen geen sprake van een zodanige verdere verdichting dat het verspreid liggende karakter van objecten in deelgebied A2 wordt aangetast. Door de geringe toename van drie ontstaat dan ook geen noodzaak tot aanpassing van de Verordening. Volgens de Verordening mag de geursituatie in het bebouwingscluster die is gelegen aan de Wijzend niet verslechteren. Door vast te houden aan het huidige wettelijke beschermingsniveau tegen geurhinder zal de geursituatie in dit bebouwingscluster niet verslechteren. Het initiatief is daarmee in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening.
 
Naast het milieuaspect geur is ten aanzien van het bedrijf aan de Wijzend 15 het milieuaspect geluid van belang. In de feitelijke situatie is er ter plaatse van het perceel Wijzend 15 sprake van een bedrijf die gewassen in de open lucht teelt. Voor ‘akkerbouw en fruitteelt (bedrijfsgebouwen)’ en ‘akker- en/of tuinbouw in combinatie met het fokken en houden van dieren (niet intensief)’ geldt voor wat betreft geluid een maximale richtafstand van 30 meter tot een rustige woonwijk. Deze afstand kan worden verkleind naar 10 meter voor onderhavig gemengd gebied. Het dichtstbijzijnde bouwvlak van de nieuwe vrijstaande woningen is gelegen op meer dan 10 meter. Daarmee wordt voldaan aan de richtafstand en is een goed woon- en leefklimaat ter plaatse gewaarborgd wanneer het gaat om het bedrijf aan de Wijzend 15.
 
Andersom geldt dat het bedrijf aan de Wijzend 15 in zijn bedrijfsvoering wordt beperkt door het bouwvlak in te perken. Hierover is echter overeenstemming bereikt met de eigenaar van Wijzend 15. Voor wat betreft geluid geldt dat er aan de noord- en westzijde reeds bestaande woningen op vergelijkbare en kortere afstand zijn gelegen die zorgen voor een beperking in geluidemissie van het bedrijf. De nieuwe woningen komen niet dermate dichterbij dat het bedrijf relevant meer beperkt zal worden in zijn akoestische bedrijfsvoering. Daarnaast geldt dat de mogelijkheden buiten het agrarische bouwvlak zeer beperkt zijn.
 
Subparagraaf 4.7.3 Conclusie
Vanuit het oogpunt van milieuzonering bestaat er geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling als het agrarisch bouwvlak op de locatie Wijzend 15 wordt aangepast. Geconcludeerd kan worden dat het initiatief in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
 
Paragraaf 4.8 Externe veiligheid
 
Subparagraaf 4.8.1 Wettelijk kader
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
     
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
     
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
     
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
 
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
 
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
 
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
 
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Structuurvisie buisleidingen van belang. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
 
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
 
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
Subparagraaf 4.8.2 Onderzoek / beoordeling
Een woning betreft een kwetsbaar object, zodat de nieuwbouw getoetst dient te worden aan de wetgeving omtrent externe veiligheid. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van deze kaart.
 
[image]
 
Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied (bron: www.risicokaart.nl)
  
Transport gevaarlijke stoffen
  • Transport over water
     
Er ligt in de directe omgeving van het plangebied geen hoofdvaarweg, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.
  • Transport over spoor
     
Er ligt in de directe omgeving van het plangebied geen spoorbaan, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.
  • Wegtransport
     
Er ligt in de directe omgeving van het plangebied (binnen 200 meter) geen rijksweg of provinciale weg met een route gevaarlijke stoffen, zodat de onderhavige bouwplanontwikkeling geen belemmering vormt.
 

  • Transport per buisleiding
     
Er liggen in de nabijheid van het plangebied geen buistransportleidingen. Er is geen sprake van een beperking voor het plangebied.
 
Inrichtingen
 
In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat er geen sprake is van een belemmering. Anderzijds is de voorgenomen planontwikkeling geen risicovolle inrichting in het kader van de BEVI.
 
Subparagraaf 4.8.3 Conclusie
Er bestaat vanuit het thema externe veiligheid geen belemmering voor het realiseren van drie nieuwe vrijstaande woningen ter plaatse van de locatie Wijzend 13.
 
Paragraaf 4.9 Kabels en leidingen
Uit de toelichting en verbeelding van het bestemmingsplan “Dorpskernen lV” is op te maken dat er geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.
 
Paragraaf 4.10 Water
 
Subparagraaf 4.10.1 Inleiding
Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
 
Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.
 
Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder.
 
Subparagraaf 4.10.2 Beleidskader
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor onderhavige ontwikkeling relevante nota's.
 
Europa
 
Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KWR) van kracht geworden. In het kader van de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld, gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichting per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewateren binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een 'goede ecologische' toestand (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een 'goed ecologisch potentieel' (GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.
 
Rijk
 
Waterwet
 
De Waterwet inwerking getreden 22 december 2009, regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Op grond van deze wet moeten de provincies één of meer regionale waterplannen vaststellen die wat betreft de ruimtelijke aspecten de status van provinciale structuurvisie hebben. De Waterwet vervangt de bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland, met uitzondering van de Waterschapswet.
 
Nationaal Waterplan 2016-2021
 
De Waterwet schrijft voor dat elke zes jaar een nieuw Nationaal Waterplan uitgebracht wordt. Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is opgesteld vanuit het perspectief om een nationale Omgevingsvisie te ontwikkelen richting 2018 conform de Omgevingswet in wording. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het beleid en de maatregelen in het nieuwe Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.
 
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
 
In het Waterprogramma 2016 – 2021 wordt antwoord gegeven op de vragen:
  • Hoe wordt in de toekomst gezorgd voor veilige dijken, droge voeten en voldoende schoon en gezond water in Hollands Noorderkwartier?
     
  • Welke benadering wordt daarvoor gekozen?
     
  • En welke kosten en inzet gaan daarmee gepaard?
     
Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) presenteert in het Waterprogramma het beleid, de maatregelen, de programma's en de projecten die ze in de periode 2016 – 2021 gaan uitvoeren. Het Hoogheemraadschap bouwt voort op de regionale Deltavisie en verankert de landelijke Deltabeslissingen. Met dit Waterprogramma wordt richting gegeven aan het waterbeheer tussen 2016 en 2021. Dat is nodig, want de klimaatverandering en de veranderende maatschappij dwingen tot aanscherping en heroverweging van onze keuzes. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Veranderende patronen in communicatie en participatie in de maatschappij vragen grotere betrokkenheid en intensievere dialoog met de partners en belanghebbenden. Bovendien zijn er steeds meer partijen betrokken bij het waterbeheer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk.
 
Subparagraaf 4.10.3 Beoordeling
Voor onderhavig plan is de watertoets uitgevoerd via de Digitale Watertoets. Aan de hand van de ingevoerde gegevens is bepaald dat het plan een beperkte invloed heeft op de waterhuishouding. Hierdoor kan de korte procedure worden gevolgd voor de watertoets en kan de beperkte invloed worden ondervangen met standaard maatregelen. Deze maatregelen staan in het wateradvies van het Hoogheemraadschap genoemd en zijn in het onderstaande verwerkt. De rapportage digitale watertoets is als bijlage 5 opgenomen bij deze toelichting.
 
Met de voorgenomen ontwikkeling zal de waterhuishouding in het plangebied veranderen ten opzichte van de bestaande situatie. Op de locatie met voorheen bebouwing ten behoeve van een glastuinbouwbedrijf worden 3 nieuwe vrijstaande woningen gerealiseerd. In de huidige situatie is een groot deel van de locatie Wijzend 13 bebouwd en verhard door de glasopstanden en de verharding nabij de stolpboerderij. Door de planontwikkeling zal het verhard oppervlak sterk afnemen. Onder meer de bestaande glasopstanden (circa 10.955 m2) en de verharding nabij de stolpboerderij worden immers geheel verwijderd. Door de afname van het verhard oppervlak wordt een verbetering bereikt voor de waterhuishouding, omdat meer hemelwater in de bodem geïnfiltreerd kan worden en niet afgevoerd hoeft te worden op het rioolstelsel. Er zijn geen nadere maatregelen noodzakelijk ten aanzien van watercompensatie, zoals ook wordt bevestigd in de rapportage digitale watertoets.
 
Bij nieuwbouwprojecten dient de regenwaterriolering te worden aangelegd met inachtneming van de uitgangspunten van het duurzaam omgaan met regenwater. De vuil- en regenwaterriolering worden volgens dit principe gescheiden. Het Hoogheemraadschap heeft in haar wateradvies geadviseerd om voor onderhavige ontwikkeling een gescheiden stelsel aan te leggen. Bij de bouw van de woningen wordt derhalve een gescheiden stelsel aangelegd. Er zal worden gezocht naar mogelijkheden om het hemelwater af te voeren naar oppervlaktewater aan de voor- of achterzijde van het plangebied. Een andere mogelijkheid is om het hemelwater te infiltreren in de achtertuinen behorende bij de nieuwe woningen. Voorts zal bij de bouw van de woningen geen gebruik worden gemaakt van uitloogbare materialen.
 
Subparagraaf 4.10.4 Conclusie
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen de in dit bestemmingsplan opgenomen planontwikkeling.
 
Paragraaf 4.11 Duurzaamheid
De gemeente Medemblik streeft naar een duurzaam (gebouwde) omgeving. De klimaatveranderingen, de eindigheid van de fossiele brandstof en het daarop anticiperende beleid van het Rijk, provincies en gemeenten vragen er om dat actief gekeken wordt naar duurzaamheid in nieuwbouwplannen. Het betreft thema’s zoals CO2- en energiebesparing, duurzame energie en duurzaam bouwen.
 
Bij de realisering van de nieuwe woningen wordt aandacht besteed aan het duurzaamheidsaspect. Hierbij kan gedacht worden aan energiezuinigheid en het gebruik van duurzame bouwmaterialen. In het kader van de aanvraag van de omgevingsvergunning worden de duurzaamheidsaspecten nader uitgewerkt.
 
Voorts geldt dat alle inwoners uit Noord-Holland-Noord voor vragen en onafhankelijk advies over duurzaam (ver)bouwen, energiebesparing of energie opwekken terecht kunnen bij het Duurzaam Bouwloket.
  
Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving
 
Paragraaf 5.1 Inleiding
In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door de gronden te beleggen met een bestemming. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In dit hoofdstuk wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.
 
De regels en verbeelding zijn opgesteld conform de RO-standaarden 2012, waarbij in het bijzonder het IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) van belang zijn.
 
Het bestemmingsplan ‘Wijzend 13-15’ bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de verbeelding heeft geen juridisch betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/GBKN ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding.
 
De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan ‘Wijzend 13-15’ zijn opgebouwd conform de door de SVBP 2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels, en ten slotte de overgangs- en slotregels.
 
Paragraaf 5.2 Inleidende regels
 
Subparagraaf 5.2.1 Begrippen
In de begripsregels worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsregels worden opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
 
Subparagraaf 5.2.2 Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de ‘wijze van meten’ uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de ‘wijze van meten’ worden in de SVBP 2012 richtlijnen gegeven.
 
Paragraaf 5.3 Bestemmingsregels
 
Subparagraaf 5.3.1 Opbouw bestemmingen
De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat het gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend, welke dient te voldoen aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:
  • Bestemmingsomschrijving;
     
  • Bouwregels;
     
  • Nadere eisen;
     
  • Afwijken van de bouwregels;
     
  • Specifieke gebruiksregels;
     
  • Afwijken van de gebruiksregels;
     
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden;
     
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
     
  • Wijzigingsbevoegdheid.
     
Subparagraaf 5.3.2 Bestemmingen
Agrarisch
 
De bestemming ‘Agrarisch’ staat toe dat de gronden gebruikt mogen worden ten behoeve van agrarisch grondgebruik. Middels een aanduiding is aangegeven dat de uitoefening van een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering is toegestaan. Gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Per bouwperceel is één bedrijfswoning toegestaan, tenzij een andere aanduiding is opgenomen.
 
Wonen
 
De gronden met de bestemming ‘Wonen’ zijn bestemd voor woonhuizen en bijbehorende bouwwerken bij woonhuizen, al dan niet in combinatie met en in ondergeschikte mate ruimte voor kleinschalige beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten. Als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd welke binnen het bouwvlak opgericht dienen te worden. Bijbehorende bouwwerken zullen ten minste 2 meter achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw worden gebouwd. De gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 60 m2 per hoofdgebouw. Voorts is een voorwaardelijke verplichting opgenomen die bepaald dat de overtollige bebouwing op het perceel Wijzend 13 eerst dient te zijn gesaneerd voordat de nieuwe vrijstaande woningen in gebruik mogen worden genomen.
 
Waarde – Archeologie 2 en 3
 
Middels deze dubbelbestemmingen zijn de gronden behorende tot het plangebied mede bestemd voor het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden. Ten aanzien van de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 2’ geldt dat voor bouwwerken waarbij grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 100 m2 en dieper dan 0,35 m onder het maaiveld plaatsvinden, alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, moet zijn aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, dan wel de archeologische waarden door bouwactiviteiten niet kunnen worden verstoord. Ten aanzien van de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 3’ geldt dit voor bouwwerken waarbij grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 500 m2 en dieper dan 0,40 m onder het maaiveld plaatsvinden.
 
Paragraaf 5.4 Algemene regels
 
Subparagraaf 5.4.1 Anti-dubbeltelregel
Een anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De opgenomen anti-dubbeltelregel is gelijkluidend aan de in het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven formulering.
 
Subparagraaf 5.4.2 Overige algemene regels
Voor het hele plangebied geldt een aantal algemene regels. Het gaat hier om algemene bouw- en gebruiksregels, mogelijkheden om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen, en procedureregels worden behandeld.
 
Paragraaf 5.5 Overgangs- en slotregels
 
Subparagraaf 5.5.1 Overgangsrecht
In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening en de Wabo, overgenomen.
 
Subparagraaf 5.5.2 Slotregel
Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.
  
Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid
 
Paragraaf 6.1 Economische uitvoerbaarheid
De planontwikkeling komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De ontwikkeling zal geschieden conform hetgeen bepaald is in de Wet Ruimtelijke ordening. De verwezenlijking van het plan is dan ook niet afhankelijk van gemeentelijke investeringen. De kosten voor de ambtelijke afhandeling van de procedure worden verrekend op basis van de daarvoor geldende leges. Voor wat betreft planschade zal de gemeente met initiatiefnemer een planschadeverhaalsovereenkomst afsluiten. Het plan wordt dan ook economisch haalbaar geacht.
 
Paragraaf 6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Voor onderhavig bestemmingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening.
 
Subparagraaf 6.2.1 Inspraak en vooroverleg
Het bestemmingsplan dient maatschappelijk draagvlak te hebben onder de inwoners van Nibbixwoud en andere belanghebbenden. Het voorontwerpbestemmingsplan Wijzend 13-15 heeft gedurende zes weken, van 8 juli 2016 tot en met 19 augustus 2016, voor een ieder ter visie gelegen. Gedurende de periode van ter inzage legging zijn geen inspraakreacties ingediend.
 
Voorts dient een bestemmingsplan in het kader van de overlegverplichting ex artikel 3.1.1 Bro te worden voorgelegd aan betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke mogelijk in het plan in het geding zijn. Van de formele instanties is één inhoudelijke reactie binnen gekomen (Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland Noord). Van de andere aangeschreven overleginstanties is binnen de termijn geen inhoudelijke reactie ontvangen.
 
Voor een samenvatting van de reactie van de Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland Noord en beantwoording wordt verwezen naar de reactienota overleg en inspraak die als bijlage 6 deel uitmaakt van deze toelichting.
 
Voor een samenvatting van de reacties van de vooroverlegpartners en beantwoording wordt verwezen naar de nota van beantwoording die als bijlage 19 deel uitmaakt van deze toelichting.
 
Subparagraaf 6.2.2 Zienswijzen
 
Het ontwerpbestemmingsplan ‘Wijzend 13-15’, heeft ter inzage gelegen van 9 september 2016 tot en met 21 oktober 2016. Digitaal was het plan in te zien via www.ruimtelijkeplannen.nl (NL.IMRO.0420.BPWijzend13-ON01).
Een analoog exemplaar lag in dezelfde periode ter visie op het gemeentehuis van Medemblik. Het plan is gepubliceerd in de Staatscourant en op de gemeentelijke website.
 
Er is 1 zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan ingediend, binnen de termijn van ter visielegging. In de reactienota zienswijzen is de zienswijze samengevat en voorzien van een gemeentelijke reactie (bijlage 7). De zienswijze heeft geen aanleiding gegeven tot aanpassing van het bestemmingsplan.