Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Lid 1.1 het plan:
het bestemmingsplan Wijzend 13-15 met identificatienummer NL.IMRO.0420.BPWijzend13-VA01 van de gemeente Medemblik;
Lid 1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de
bijbehorende regels en bijlagen;
Lid 1.3 aanduiding:
een geometrisch
bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar
ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het
gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
Lid 1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak
betreft;
Lid 1.5 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen
van producten door middel van het telen van gewassen en/of het
houden van dieren;
Lid 1.6 agrarisch handelsbedrijf:
een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het
bewerken en verhandelen van landbouwproducten;
Lid 1.7 akkerbouw:
het al dan niet bedrijfsmatig voortbrengen van
producten door middel van het telen van gewassen;
Lid 1.8 ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw, geen bijbehorend
bouwwerk en geen overkapping zijnde;
Lid 1.9 archeologisch deskundige:
een door het bevoegd gezag aan te wijzen
deskundige op het gebied van archeologie;
Lid 1.10 Archeologisch monument:
een terrein dat op basis van de Monumentenwet
1988 door het Rijk is aangewezen als beschermd archeologisch
monument;
Lid 1.11 archeologisch onderzoek:
een onderzoek (bureauonderzoek en/of boren
en/of graven en/of begeleiden) verricht door een daartoe bevoegde
instantie;
Lid 1.12 archeologisch onderzoeksgebied:
een gebied met een daaraan toegekende hoge
archeologische verwachting vanwege de kennis en wetenschap van de
in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke
aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
Lid 1.13 archeologisch waardevol terrein:
een terrein waarin zich voorwerpen of
bewoningssporen van vroegere samenlevingen bevinden;
Lid 1.14 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of andere
bouwwerken
Lid 1.15 Bedrijfsgebouw:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van
een bedrijf;
Lid 1.16 bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale
vloeroppervlakte van de ruimte binnen een woonfunctie die wordt
gebruikt voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten,
inclusief opslag- en administratieruimten en
dergelijke;
Lid 1.17 Bedrijfswoning:
een woning in of bij
een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het
huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de
bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk
is;
Lid 1.18 Beperkt kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit
externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico
dan wel een risicoafstand is bepaald, die in acht genomen moet
worden;
Lid 1.19 bestaand:
ten aanzien van de aanwezige bouwwerken en de
werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, en het
overige gebruik:
Lid 1.20 bestaande ammoniakemissie:
ammoniakemissie als
gevolg van de feitelijk en legaal aanwezige veestapel op het
tijdstip van de vaststelling van het
bestemmingsplan;
Lid 1.21 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
Lid 1.22 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde
bestemming;
Lid 1.23 bijbehorend bouwwerk:
een uitbreiding van een
hoofdgebouw/bedrijfswoning dan wel functioneel met een zich op
hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan
niet tegenaan gebouwd gebouw, of overkapping;
Lid 1.24 boerderijpand:
het gebouw behorende
tot het voormalige agrarische bedrijf, waarin oorspronkelijk het
woongedeelte en de stal was ondergebracht en dat oorspronkelijk
als het hoofdgebouw van het agrarisch bedrijf is
gebouwd;
Lid 1.25 boog- en gaaskassen:
al dan niet
verplaatsbare constructies, geen gebouwen zijnde, overtrokken met
lichtdoorlatend materiaal anders dan glas, ten behoeve van de
teelt van tuinbouwgewassen, fruit of siergewassen, met een hoogte
van 3,00 meter of minder;
Lid 1.26 boogstal:
een kolomloze,
enkelvoudig boogvormige overspanning;
Lid 1.27 boomteeltbedrijf:
een grondgebonden
agrarische bedrijfsvoering die specifiek is gericht op het telen
van bomen, struiken, (tuin)planten en aanverwante gewassen,
waarbij geen gebruik wordt gemaakt van containerteelt en
glasopstanden;
Lid 1.28 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk
oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een
bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten,
vernieuwen of veranderen van een standplaats;
Lid 1.29 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
Lid 1.30 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door
op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of
balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en
met uitsluiting van onderbouw en zolder;
Lid 1.31 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge
de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is
toegelaten;
Lid 1.32 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
Lid 1.33 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden
zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en
bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
Lid 1.34 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout,
steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij
indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect
steun vindt in of op de grond;
Lid 1.35 chalet:
een demontabel
bouwwerk, bestaande uit hout of kunststof en zonder vaste
verankering in de grond, dat naar de aard en de inrichting is
bedoeld voor bewoning en/of verblijf, waarvan de gebruikers hun
hoofdverblijf elders hebben;
Lid 1.36 cultuurgrond:
grasland, akkerbouw-
en tuinbouwgronden, die hobbymatig in gebruik zijn en niet
worden gebruikt ten behoeve van een agrarische
bedrijfsvoering;
Lid 1.37 cultuurlandschappelijke waarden:
waarden ontstaan door het gebruik van de
gronden in de loop van de geschiedenis door de mens en die
behouden dienen te worden;
Lid 1.38 Dak:
iedere bovenbeëindiging van een
gebouw;
Lid 1.39 detailhandel:
het bedrijfsmatig te
koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop,
het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die
goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in
de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsmatige
activiteit;
Lid 1.40 ecologische waarden:
de abiotische en biotische waarden van een
gebied;
Lid 1.41 eerste bouwlaag:
de bouwlaag op de begane grond;
Lid 1.42 erfinpassingsplan:
een plan waarin
inzichtelijk wordt gemaakt op welke wijze een ontwikkeling wordt
ingepast op het betreffende perceel en in relatie tot de
omgeving;
Lid 1.43 Erotisch getinte vermaaksfunctie:
een vermaaksfunctie,
welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen
en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen
een seksbioscoop, een seksclub en een
seksautomatenhal;
Lid 1.44 extensief dagrecreatief medegebruik:
een extensief
dagrecreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de
functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is
toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, een
vissteiger, een picknickplaats of een naar de aard daarmee gelijk
te stellen medegebruik;
Lid 1.45 gebouw:
elk bouwwerk, dat een
voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met
wanden omsloten ruimte vormt;
Lid 1.46 gebruiksmogelijkheden:
ten aanzien van de
binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere
gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de
gebruiksmogelijkheden binnen andere bestemmingen, indien deze
daardoor kunnen worden beïnvloed;
Lid 1.47 geluidsbelasting:
de geluidsbelasting vanwege het weg- of
vliegverkeer, een industrieterrein en/of het
spoorwegverkeer;
Lid 1.48 geluidsgevoelig object:
gebouwen welke dienen ter bewoning of andere
geluidsgevoelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet
geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
Lid 1.49 glastuinbouwbedrijf:
een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak
niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in de vorm van het
telen van gewassen, waarbij de productie in kassen, schuurkassen,
kasschuren, bollentrekkassen en/of warenhuizen
plaatsvindt;
Lid 1.50 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering
een agrarische bedrijfsvoering, waarbij het
gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het
functioneren van het bedrijf, op de wijze van een
melkrundveehouderijbedrijf, een akkerbouwbedrijf, een vollegronds
tuinbouwbedrijf, een productiegerichte paardenhouderij, en naar
de aard daarmee gelijk te stellen agrarische
bedrijven;
Lid 1.51 hogere grenswaarde:
een bij een bestemmingsplan in acht te nemen
maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige
objecten, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een
concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet
geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
Lid 1.52 hoofdgebouw:
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het
belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden
aangemerkt;
Lid 1.53 horecabedrijf:
een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en
etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin
bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, al dan niet in combinatie
met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch
getinte vermaaksfunctie;
Lid 1.54 horecabedrijven categorie 1 'lichte horeca':
aan de detailhandelsfunctie
verwante horeca: automatiek, broodjeszaak, cafetaria,
croissanterie, koffiebar, lunchroom, snackbar, tearoom,
traiteur;
overige lichte horeca: bistro,
restaurant (inclusief bezorg- en/of afhaalservice), hotel,
pension of logeerhuis;
Lid 1.55 horecabedrijven categorie 2 'middelzware horeca':
bedrijven die normaal gesproken ook delen van
de nacht geopend zijn en die daardoor aanzienlijke hinder voor
omwonenden kunnen veroorzaken: bar, bierhuis, biljartcentrum,
café, proeflokaal, shoarma/grillroom, zalenverhuur (zonder
grootschalige feesten en muziek/dansevenementen);
Lid 1.56 horecabedrijven categorie 3 'zware horeca':
bedrijven die voor een goed functioneren ook 's
nachts geopend zijn en/of die tevens een groot aantal bezoekers
aantrekken en daardoor grote hinder voor de omgeving met zich mee
kunnen brengen: (bar-)dancing, discotheek, nachtclub,
partycentrum (regulier gebruik ten behoeve van feesten en
muziek/dansevenementen);
Lid 1.57 intensief kwekerijbedrijf:
een agrarisch bedrijf in de vorm van het telen
of kweken van dieren en gewassen, waaronder een
paddenstoelenkwekerij, een wormen- en/of madenkwekerij, een
viskwekerij, een witlofkwekerij of een combinatie van deze
bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen
bedrijfsvormen met (nagenoeg) geen gebruik van
daglicht;
Lid 1.58 intensief veehouderijbedrijf:
een agrarisch bedrijf in de vorm van het houden
van dieren, waaronder een rundveemesterij (exclusief
vetweiderij), een varkens-, vleeskalver-, pluimvee- of
pelsdierhouderij, of een combinatie van deze bedrijfsvormen,
alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen,
met uitzondering van bedrijfsvoeringen waarin dieren worden
gehouden overeenkomstig de regels ten aanzien van de biologische
productiemethoden;
Lid 1.59 kampeermiddel:
een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een
camper, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee
vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is
bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor
recreatief nachtverblijf;
Lid 1.60 kampeerterrein:
een terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk
ingericht om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen dan wel
geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief
nachtverblijf;
Lid 1.61 Kap:
een dak dat voor minder dan 50% in het
horizontale vlak ligt;
Lid 1.62 kas:
een gebouw, niet zijnde een tunnelkas dan wel
een naar de aard daarmee vergelijkbaar bouwwerk, waarvan de
wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander
lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van groenten,
vruchten, bloemen of planten;
Lid 1.63 kleinschalige beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten:
de in Bijlage 2 genoemde beroepen en bedrijvigheid, dan wel
naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen
beroepen en bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of
bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden
uitgeoefend door de bewoner;
Lid 1.64 kleinschalige duurzame energiewinning:
winning op bouwpercelen van energie
uit kleinschalige perceelsgebonden bronnen, waarbij weinig tot
geen schadelijke milieueffecten optreden bij winning en omzetting
en waarvan de bronnen in onuitputtelijke hoeveelheden beschikbaar
zijn, zoals zon, wind, water, aard- en omgevingswarmte, niet
zijnde zonneweides/zonneparken;
Lid 1.65 Kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit
externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico
c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald,
die in acht genomen moet worden;
Lid 1.66 mansardekap:
een dakvorm met gebroken, naar buiten geknikte
vlakken, waarbij het onderste gedeelte van het schuine dak
steiler is dan het bovenste gedeelte;
Lid 1.67 landschappelijke waarden:
de cultuurlandschappelijke en de visuele
waarden van het landschap;
Lid 1.68 logies:
een mogelijkheid om te overnachten;
Lid 1.69 logiesverstrekking:
het tegen vergoeding
verstrekking van logies, waaronder
begrepen bed and breakfast. Onder logiesverstrekking wordt
niet verstaan overnachting noodzakelijk in verband met het
verrichten van tijdelijk of seizoensgebonden werkzaamheden en/of
arbeid of permanente kamperverhuur;
Lid 1.70 mansardekap:
een dakvorm met gebroken, naar buiten geknikte
vlakken, waarbij het onderste gedeelte van het schuine dak
steiler is dan het bovenste gedeelte;
Lid 1.71 milieusituatie:
ten aanzien van de binnen een bestemming
toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient
rekening te worden gehouden met de milieuaspecten, zoals hinder
voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking. In het
bijzonder dient bij de situering en omvang van milieubelastende
functies erop te worden gelet dat de mogelijke uitbreiding of
nieuwvestiging van milieugevoelige functies zo weinig mogelijk
wordt beperkt.
Omgekeerd dient er bij uitbreiding of
nieuwvestiging van milieugevoelige functies op te worden gelet
dat bestaande milieubelastende functies zo weinig mogelijk in hun
functioneren worden beperkt;
Lid 1.72 natuurlijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband
met de geologische, bodemkundige en biologische elementen
voorkomende in dat gebied. Onderdeel van de natuurlijke waarden
vormt steeds een beoordeling van de soortbescherming op basis van
de Flora- en faunawet;
Lid 1.73 niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:
een agrarische bedrijfsvoering op de wijze van
een intensief veehouderijbedrijf of een intensief
kwekerijbedrijf;
Lid 1.74 normaal agrarisch gebruik:
het gebruik dat, gelet op de bestemming,
regelmatig noodzakelijk is voor een goede grondgebonden
agrarische bedrijfsvoering en een goed grondgebonden agrarisch
gebruik van de gronden;
Lid 1.75 normaal natuurbeheer:
het onderhoud en beheer, dat gelet op de
bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goede
instandhouding van de natuurlijke, landschappelijke en
cultuurhistorische waarden van de natuurgebieden;
Lid 1.76 normaal onderhoud:
het onderhoud dat, gelet op de bestemming,
regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de
gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming
behoren;
Lid 1.77 normaal onderhoud (in het kader van archeologie):
onderhoudswerkzaamheden, als het vervangen van
bestrating en dergelijke, die niet leiden tot verstoring van de
ongeroerde bodem;
Lid 1.78 nutsvoorzieningen:
een voorziening ten behoeve van de
telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie,
alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in
ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations,
gemalen, telefooncellen en zendmasten;
Lid 1.79 Ondergeschikte detailhandel:
detailhandel, in ruimtelijk, functioneel en
inkomensverwervend ondergeschikt aan de op de ingevolge het
bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie. De
detailhandelsactiviteit is van zulke beperkte bedrijfsmatige
en/of ruimtelijke omvang dat de (niet-detailhandel) functie
waaraan zij wordt toegevoegd qua aard, omvang en
verschijningsvorm duidelijk herkenbaar blijft;
Lid 1.80 ondergeschikte horeca:
een niet-zelfstandige horecafunctie, welke
functioneel en ruimtelijk ondergeschikt is aan en ten dienste
staat van de hoofdfunctie/hoofdbestemming op een perceel. Dit
betekent dat de openingstijden van de activiteit is aangepast aan
de openingstijden van de hoofdactiviteit en de toegang van het
horecagedeelte is uitsluitend te bereiken via de toegang van de
hoofdfunctie, dus geen aparte ingang;
Lid 1.81 ondergeschikte tweede tak:
een ondergeschikt bestanddeel van de totale
bedrijfsomvang van een agrarisch bedrijf;
Lid 1.83 ondersteunend glas:
kassen waarbij het agrarisch product in
ondergeschikte mate een bijdrage levert aan de teelt(en) van het
betreffende vollegrondstuinbouwbedrijf en/of bollenteeltbedrijf
en waarbij de glasopstanden beperkt deel uitmaken van de
bedrijfsvoering van het betreffende vollegrondstuinbouwbedrijf
en/of bollenteeltbedrijf;
Lid 1.84 overkapping:
elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een
overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één
wand;
Lid 1.85 paardrijbak:
een buitenrijbaan ten behoeve van
paardrijdactiviteiten, voorzien van een zandbed of daarmee
vergelijkbaar materiaal, en al dan niet voorzien van een
omheining;
Lid 1.86 pension
het tegen betaling bieden van logies- en
ontbijtgelegenheid voor langere of kortere tijd, één en ander
zonder vermaaksfunctie;
Lid 1.87 peil:
indien op het land wordt
gebouwd:
voor een bouwwerk op een
perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg
grenst:
voor een bouwwerk op een
perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg
grenst:
indien in het water wordt
gebouwd:
de hoogte van het
gemiddelde waterpeil;
Lid 1.88 permanente bewoning:
bewoning als hoofdverblijf binnen een vaste
woon- of verblijfplaats;
Lid 1.89 plattelandswoning:
een woonhuis in de vorm van een voormalige
agrarische bedrijfswoning, die bewoond mag worden door een
persoon of diens huishouden die geen functionele binding heeft
met het nabijgelegen agrarisch bedrijf, waartoe het woonhuis in
het verleden als bedrijfswoning heeft behoord;
Lid 1.90 productiegerichte paardenhouderij:
een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering
die is gericht op het voortbrengen van producten door middel van
het houden van paarden, waarbij al dan niet in ondergeschikte
mate het africhten en de handel van paarden
plaatsvindt;
Lid 1.91 Prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten
van seksuele handelingen voor of met een ander tegen
vergoeding;
Lid 1.92 prostitutiebedrijf:
een voor het publiek toegankelijke besloten
ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij
bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht.
Onder een prostitutiebedrijf wordt in ieder
geval verstaan: een erotische-massagesalon, een sekstheater, een
bordeel of een parenclub, of een daarmee gelijk te stellen
bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;
Lid 1.93 recreatief verblijf:
het gebruik dat plaatsvindt in het kader van de
weekend- en/of verblijfsrecreatie door personen die elders hun
hoofdverblijf hebben;
Lid 1.94 recreatiewoning:
een gebouw, geen woonkeet en geen caravan of
ander bouwsel op wielen zijnde, dat naar de aard en inrichting is
bedoeld voor recreatief verblijf;
Lid 1.95 Risicovolle inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit
externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde
voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden
bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt
kwetsbare objecten;
Lid 1.96 schuurkas, kasschuur, bollentrekkas:
gebouwen met stenen of houten wanden en een dak
van lichtdoorlatend materiaal;
Lid 1.97 serrestal:
een lichtdoorlatend gebouw met rechte wanden en
een dakconstructie die is voorzien van kleine meervoudige
boogvormige overspanningen;
Lid 1.98 sierteelt:
de teelt van opgaande sierbeplanting als
heesters en struiken;
Lid 1.99 sociale veiligheid:
ten aanzien van de binnen een bestemming
toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient
voorkomen te worden dat een ruimtelijke situatie ontstaat die
onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet sociaal controleerbaar
is;
Lid 1.100 stacaravan:
een zelfstandig verrijdbaar bouwwerk, bestaande
uit een lichte constructie en uit lichte materialen met wielas,
dat naar de aard en de inrichting is bedoeld voor recreatief dag-
en/of nachtverblijf, die gedurende meerdere jaren op een
kampeerterrein op dezelfde plaats blijft staan en als
kampeermiddel valt aan te merken;
Lid 1.101 standplaats:
het vanaf een vaste plaats op een openbare en
in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen,
verstrekken of afleveren van goederen dan wel diensten aan te
bieden, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam,
wagen of tafel;
Lid 1.102 straat- en bebouwingsbeeld:
ten aanzien van de binnen een bestemming
toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient
gestreefd te worden naar het instandhouden c.q. tot-stand-brengen
van een, in stedenbouwkundig en landschappelijk opzicht,
samenhangend straat- en bebouwingsbeeld.
In het algemeen zal bij bebouwing worden
gestreefd naar:
een goede verhouding tussen
bouwmassa en open ruimte;
een goede
hoogte-/breedte-verhouding tussen de bebouwing
onderling;
een samenhang in
bouwvorm/architectonisch beeld tussen bebouwing die
ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;
Lid 1.103 theeschenkerij / theetuin:
een ondergeschikte horecavoorziening die
uitsluitend tot hoofddoel heeft het verstrekken van
niet-alcoholische dranken en versnaperingen, niet zijnde
maaltijden;
Lid 1.104 trekkershut:
een gebouw met een eenvoudige constructie
(zonder sanitaire voorzieningen) en beperkte omvang ten behoeve
van een kortstondig recreatief nachtverblijf voor
passanten;
Lid 1.105 torensilo:
een gebouw ten behoeve van
opslagdoeleinden;
Lid 1.106 tuinbouw:
het al
dan niet bedrijfsmatig telen van groenten, tuinvruchten en
tuinbouwzaden;
Lid 1.107 tunnelkas:
elke constructie van hout, metaal of ander
materiaal, welke met plastic of in gebruik daarmee
overeenstemmend materiaal is afgedekt en dient als
teeltondersteuning voor bedekte teelten;
Lid 1.108 veldschuur:
een vrij buiten een bedrijfskavel of
bestemmingsvlak in het open veld staande schuur, die wordt
gebruikt voor het bieden van schuilgelegenheid voor vee, de
opslag van agrarisch materieel of agrarische producten en/of
niet-agrarische opslag;
Lid 1.109 verkeersveiligheid:
ten aanzien van de binnen een bestemming
toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient
rekening te worden gehouden met het instandhouden c.q.
tot-stand-brengen van een verkeersveilige situatie;
Lid 1.110 voorkeursgrenswaarde:
de bij een bestemmingsplan in acht te nemen
maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige
objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet
geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
Lid 1.111 voorterrein:
het terrein dat is gelegen voor c.q. het
verlengde van de achtergevel van de bedrijfswoning;
Lid 1.112 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld
voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden. Bij een
afzonderlijk huishouden moet het gaan om personen of een groep
personen waarbij er sprake is van onderlinge verbondenheid en
continuïteit in de samenstelling zoals een traditioneel
gezin.
Lid 1.113 Woongebouw:
een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of
geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat
qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan
worden;
Lid 1.114 woonhuis:
een gebouw, dat één woning omvat en dat qua
uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan
worden;
Lid 1.115 woonsituatie:
ten aanzien van de binnen een bestemming
toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient
rekening te worden gehouden met het instandhouden c.q. garanderen
van een redelijke lichttoetreding en een redelijk uitzicht,
alsmede de aanwezigheid van voldoende privacy;
Lid 1.116 zelfstandige horeca:
horeca als hoofdactiviteit ter onderscheiding
van ondergeschikte horeca;
Lid 1.117 zorgboerderij:
een zorgfunctie als hoofdtak waarbij de
sociaal-medische opvang van personen, al dan niet in de vorm van
het ter plaatse woonachtig zijn, gecombineerd wordt met
agrarische activiteiten, in die zin dat de personen behulpzaam
zijn bij de agrarische of natuurbeherende
activiteiten;
Lid 1.118 zorgfunctie:
een zorgfunctie als neventak bij een agrarisch
bedrijf waarbij een directe relatie bestaat tussen de
sociaal-medische opvang van personen en de agrarische
bedrijfsactiviteiten, in die zin dat de personen behulpzaam zijn
bij de agrarische bedrijfsactiviteiten;
Lid 1.119 zorgwoning:
een woning of wooneenheid bestemd voor verzorgd
wonen, die niet via de reguliere woningdistributie
beschikbaar komt, maar waarvan minimaal een van de
bewoners vanwege de beperkte zelfredzaamheid vanaf aanvang
van bewoning - op basis van een ter zake van overheidswege
gehanteerd systeem - is geïndiceerd voor zorg, waarbij die
zorg beschikbaar is in de directe nabijheid van de woning en
welke zorg door minimaal een van de bewoners ook
daadwerkelijk wordt afgenomen.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
Lid 2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het
horizontale vlak;
Lid 2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de
goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te
stellen constructiedeel;
Lid 2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer,
de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de
scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en
dakkapellen;
Lid 2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een
gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering
van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes,
en naar de aard daarmee gelijk te stellen
bouwonderdelen;
Lid 2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het
hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het
gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van
het bouwwerk;
Lid 2.6 de afstand tot de zijdelingse perceelgrens:
de kortste afstand van enig punt van een gebouw
tot de zijdelingse perceelgrens.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Lid 3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
het agrarisch grondgebruik;
de uitoefening van het agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel agrarisch grondgebonden bedrijf';
het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering ter plaatse van een bouwperceel, al dan niet in combinatie met ruimte voor kleinschalige beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten;
cultuurgrond;
het behoud en het herstel van de bestaande hoofdvormen van de stolpen;
met daaraan ondergeschikt:
het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;
opgaande meerjarige teeltvormen, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – opgaande meerjarige teelvormen’;
nutsvoorzieningen;
extensief dagrecreatief medegebruik;
kleinschalige duurzame energiewinning;
wegen en paden;
sloten, vaarten, en daarmee gelijk te stellen waterlopen;
met de daarbijbehorende:
bedrijfsgebouwen en overkappingen;
kassen;
torensilo's;
bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor kleinschalige beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten;
gebouwen ten behoeve van het wonen met de daarbij behorende tuinen en erven;
andere bouwwerken.
Lid 3.2.1 Gebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
er zullen uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van de onder 3.1 genoemde bedrijvigheid worden gebouwd;
de gebouwen en overkappingen zullen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd op de gronden die ter plaatse zijn voorzien van een bouwperceel;
per gebied, dat ter plaatse is voorzien van een bouwperceel, mogen uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van het ter plaatse gevestigde (grondgebonden agrarisch) bedrijf en/of het ter plaatse gevestigde agrarisch handelsbedrijf worden gebouwd;
het aantal bedrijfswoningen zal ten hoogste één per bouwperceel bedragen, tenzij het gronden betreft:
ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – tweede bedrijfswoning’, in welk geval een tweede bedrijfswoning is toegestaan;
ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning uitgesloten’, in welk geval geen bedrijfswoning is toegestaan;
bedrijfsgebouwen en overkappingen zullen ten opzichte van de weg terugliggend van de bedrijfswoning worden gebouwd;
bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning zullen tenminste 2,00 m achter de naar de weg(en) gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd;
de maatvoering van een gebouw of een overkapping zal voorts voldoen aan de eisen die in het volgende bouwschema zijn gesteld:
Functie van een gebouw | Maximale oppervlakte | Goothoog- te in m | Dakhelling in ° | Bouwhoogte in m |
| per gebouw | gezamenlijk | max. | min. | max. | max. |
Bedrijfsgebouw of overkapping | - | - | 8,00 | 15 | 60 | 14,00 |
Kassen | - | 2.000 m² | - | - | - | 8,00 |
Torensilo | 85 m² | - | - | - | - | 20,00 |
Veldschuur | bestaand | - | 3,00 | 15 | 60 | - |
Loods | bestaand | - | 3,00 | 15 | 60 | - |
Bijbehorend bouwwerk | bestaand | - | 4,00 | - | 60 | 8,00 |
Bedrijfswoning | 150 m² | - | 7,00 | 30# | 60# | 12,00 |
Bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning | - | 75 m² | 4,00 | - | 60 | 8,00 |
Tunnelkassen, boogkassen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen kassen ten behoeve van de teeltondersteuning op het land* | - | - | - | - | - | 3,00 |
Chalets | 50 m² | - | 5,00 | - | 60 | 8,00 |
* Tevens buiten de bouwpercelen toegestaan
# dan wel een kap in de vorm van een mansardekap
Lid 3.2.2 Andere bouwwerken
Voor het bouwen van overige andere bouwwerken gelden de volgende regels:
mest-, voeder- en sleufsilo's, platen en mestbassins zullen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd op de gronden die ter plaatse zijn voorzien van een bouwperceel;
de bouwhoogte van een mestsilo of een mestbassin bedraagt ten hoogste 5,00 m, exclusief afdekking;
de bouwhoogte van sleufsilo's zal ten hoogste 4,00 m bedragen;
er zullen geen bouwwerken ten behoeve van de opwekking van windenergie of paardrijdbakken worden gebouwd;
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen binnen de bouwpercelen achter de voorgevel van de bedrijfswoning(en) of de bedrijfsgebouw(en) ten hoogste 2,00 m zal bedragen;
de bouwhoogte van overige andere bouwwerken zal binnen het bouwperceel ten hoogste 15,00 m bedragen;
de bouwhoogte van overige andere bouwwerken zal buiten het bouwperceel ten hoogste 5,00 m bedragen.
Lid 3.3 Nadere eisen
Burgemeester en
Wethouders kunnen, ten behoeve van een goede woonsituatie, een
goede milieusituatie, de sociale veiligheid, de
verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de
afmetingen van de bebouwing.
Lid 3.4 Afwijken van de bouwregels
Lid 3.4.1 Mestvergisting
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.1 en toestaan dat bouwwerken ten behoeve van het vergisten van mest en het verhandelen van de daarbij vrijkomende energie als ondergeschikte tak bij een agrarisch bedrijf worden gerealiseerd mits:
de gronden zijn voorzien van een bouwperceel;
er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
de gezamenlijke inhoud van de bouwwerken ten behoeve van de (bedrijfseigen) mest- en/of organische (bij)productvergisting ten hoogste 25.000 m³ zal bedragen;
de capaciteit van de vergisting ten hoogste 100 ton per dag bedraagt;
de bouwhoogte van een mest- en/of organische (bij)productvergistingsinstallatie ten hoogste 10,00 m zal bedragen;
er sprake is van een bouwperceel, gelegen aan een weg die berekend is op zwaar verkeer;
met een erfinrichtingsplan, indien nodig, wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast;
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
tevens de in artikel 3.6.1 genoemde afwijking wordt verleend.
Lid 3.4.2 Nieuwbouw huisvesting werknemers
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder a in die zin dat gebouwen en/of chalets ten behoeve van de huisvesting van buitenlandse werknemers worden geplaatst, mits:
de gebouwen en/of chalets noodzakelijk zijn voor de huisvesting van werknemers die werkzaam zijn op het ter plaatse gevestigde agrarische bedrijf of agrarische handelsbedrijf, waarbij voor ten hoogste drie maanden per jaar de huisvesting ook mag worden aangewend voor werknemers die werkzaam zijn op een ander agrarisch bedrijf of agrarisch handelsbedrijf;
het aantal werknemers dat in de gebouwen en/of chalets wordt gehuisvest per agrarische bedrijfskavel respectievelijk ten hoogste 30 en/of 20 zal bedragen, waarbij per agrarische bedrijfskavel ten hoogste 30 werknemers gehuisvest mogen worden;
de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen en/of chalets ten behoeve van de huisvesting per agrarische bedrijfskavel ten hoogste 300 m² zal bedragen;
de bouwhoogte van een gebouw ten hoogste 8,00 m en van een chalet ten hoogste 5,00 m zal bedragen;
de onderlinge afstand tussen de gebouwen en/of chalets ten minste 5,00 m bedraagt;
de toegang van een gebouw en/of een chalet dient tot op 40,00 m te naderen zijn voor een brandweervoertuig;
er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
de huisvesting plaatsvindt op een afstand van ten minste 50 m ten opzichte van nabijgelegen woningen;
met een erfinpassingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast, tenzij bestaande afschermende beplanting hier voldoende in voorziet;
er voldoende parkeergelegenheid binnen de agrarische bedrijfskavel aanwezig is, waarbij wordt uitgegaan van 0,5 parkeerplaats per slaapplaats;
bij beëindiging van het agrarisch bedrijf of het agrarisch handelsbedrijf de huisvesting van de werknemers wordt beëindigd;
de geluidsbelasting niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere waarde;
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Lid 3.4.3 Trekkershutten
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.1 sub a in die zin dat trekkershutten mogen worden gebouwd, mits:
deze afwijkingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast indien een omgevingsvergunning is verleend waarbij het gebruik van trekkershutten ten behoeve van kleinschalige verblijfsrecreatie wordt toegestaan;
het aantal trekkershutten ten hoogste 25 bedraagt.
Lid 3.4.4 Afwijkende bouwvormen
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.1 sub i in die zin dat bedrijfsgebouwen worden gebouwd in de vorm van serrestallen of naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsgebouwen, mits:
met een erfinrichtingsplan, indien nodig, wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast;
de dakhellingsregeling niet van toepassing is;
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Lid 3.4.5 Afwijkende maatvoering bedrijfsgebouwen
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.1 sub i in die zin dat de goothoogte van bedrijfsgebouwen wordt vergroot tot ten hoogste 10,00 m.
Lid 3.4.6 Opslag buiten bouwvlak
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.2 sub a in die zin dat mest-, voeder- en sleufsilo's, platen en mestbassins buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits:
de mest-, voeder- en sleufsilo's, platen en mestbassins direct aansluitend op het bouwvlak worden gesitueerd;
de oppervlakte van een mest-, voeder- of sleufsilo, een plaat of een mestbassin ten hoogste 750 m² zal bedragen;
de bouwhoogte van een mest-, voeder- of sleufsilo ten hoogste 5,00 m respectievelijk 3,00 m zal bedragen;
de bouwhoogte van afschermende bouwwerken dan wel de randen van een mestplaat of een mestbassin ten hoogste 2,00 m zal bedragen;
met een erfinrichtingsplan, indien nodig, wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast;
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Lid 3.4.7 Paardrijbakken
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.2. sub d in die zin dat paardrijbakken worden toegestaan, mits:
Lid 3.5 Specifieke gebruiksregels
Lid 3.5.1 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van de plaatsing van een mestvergistingsinstallatie of een daarmee gelijk te stellen bouwwerk;
het gebruik van de gronden en bouwwerken voor niet-agrarische bedrijvigheid, anders dan omschreven in lid 3.1;
het opslaan van mest en/of overige landbouwproducten buiten het bouwvlak, met uitzondering van tijdelijke opslag (oogstperiode) van akkerbouwproducten;
het opslaan van agrarische producten buiten het bouwvlak;
het gebruik van de gronden ten behoeve van de permanente teelt van bloembollen;
het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden en horecadoeleinden, anders dan omschreven in lid 3.1;
het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan omschreven in lid 3.1;
het splitsen van een bedrijfswoning zódanig dat er meer dan één woning ontstaat;
het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
het gebruik van bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen voor de huisvesting van buitenlandse werknemers;
het gebruik van de gronden ten behoeve van een paardrijbak;
het gebruik van de chalets anders dan voor de huisvesting van werknemers die werkzaam zijn op het ter plaatse gevestigde agrarische bedrijf;
het gebruik van bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken voor kleinschalige beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten, zodanig dat:
- de omvang van de activiteit meer dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing (bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken) met een maximum van 50 m² bedraagt
er afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefklimaat in de omgeving;
het gebruik nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
er niet wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
er detailhandel plaatsvindt, met uitzondering van kleinschalige verkoop in verband met de beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten;
de activiteit niet wordt uitgeoefend door de bewoner;
opslag van goederen in het kader van de bedrijfsvoering plaatsvindt;
het gebruik van de gronden en bouwwerken voor bewoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten'.
het gebruik van kassen ten behoeve van caravanstalling;
het gebruik van gronden ten behoeve van sierteelt, fruitteelt, bosbouw, houtteelt of overige opgaande meerjarige teeltvormen, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - opgaande meerjarige teeltvormen'.
Lid 3.6 Afwijken van de gebruiksregels
Lid 3.6.1 Mestvergisting
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.5.1 sub a in die zin dat de uitoefening van een agrarisch bedrijf wordt gecombineerd met het vergisten van mest en het verhandelen van de daarbij vrijkomende energie, indien er sprake is van de volgende wijze van mestvergisting:
mits:
de gronden zijn voorzien van een bouwperceel;
er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
de gezamenlijke inhoud van de bouwwerken ten behoeve van de (bedrijfseigen) mest- en/of organische (bij)productvergisting ten hoogste 25.000 m³ zal bedragen;
de capaciteit van de vergisting ten hoogste 100 ton per dag bedraagt;
de bouwhoogte van een mest- en/of organische (bij)productvergistingsinstallatie ten hoogste 10,00 m zal bedragen;
er sprake is van een bouwperceel, gelegen aan een weg die berekend is op zwaar verkeer;
met een erfinrichtingsplan, indien nodig, wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast;
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Lid 3.6.2 Ondergeschikte tak of deeltijdfunctie
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.5.1 sub b in die zin dat de uitoefening van een agrarisch bedrijf wordt gecombineerd met een ondergeschikte tweede tak of een deeltijdfunctie in de vorm van de in Bijlage 3 opgenomen bedrijvigheid, mits:
de gronden ter plaatse zijn voorzien van een bouwperceel;
er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
niet meer dan 25% van de bedrijfsgebouwen wordt gebruikt ten behoeve van de ondergeschikte tweede tak of de deeltijdfunctie;
er sprake is van een ligging aan een weg die geschikt is voor een eventuele toename van (zwaar) verkeer;
er voldoende parkeergelegenheid op het eigen perceel aanwezig is;
alle activiteiten ten behoeve van de uitoefening van de toegelaten bedrijvigheid binnen de bebouwing wordt ondergebracht. Bij boerengolf en kleinschalig kamperen mogen eveneens de bijbehorende gronden worden gebruikt;
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Lid 3.6.3 Mestopslag buiten bouwvlak
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.5.1 sub c in die zin dat gronden en bouwwerken buiten het bouwvlak worden gebruikt voor het opslaan van mest, mits;
dit om bedrijfseconomische, ontsluitings- of milieuredenen, bijvoorbeeld vanwege de nabijheid van woningen, noodzakelijk is;
de opslag van de mest direct aansluitend aan het bouwvlak plaatsvindt;
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de landschappelijk, natuurlijke en cultuurhistorische waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Lid 3.6.4 Huisvesting buitenlandse werknemers in bedrijfsgebouwen en/of bedrijfswoning
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.5.1 onder j in die zin dat bedrijfsgebouwen en/of bedrijfswoningen al dan niet in combinatie met interne bouwactiviteiten worden gebruikt voor de huisvesting van buitenlandse werknemers, mits:
per agrarische bedrijfskavel ten hoogste 30 buitenlandse werknemers worden gehuisvest;
de huisvesting uitsluitend wordt aangewend voor de huisvesting van werknemers die werkzaam zijn op het ter plaatse gevestigde agrarische bedrijf of agrarisch handelsbedrijf, waarbij voor ten hoogste drie maanden per jaar de huisvesting ook mag worden aangewend voor werknemers die werkzaam zijn op een ander agrarisch bedrijf of agrarisch handelsbedrijf;
voor huisvesting in een bedrijfswoning gelden de volgende aanvullende criteria:
per slaapkamer worden ten hoogste 2 werknemers gehuisvest;
per bedrijfswoning worden ten hoogste 8 werknemers gehuisvest;
er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
de huisvesting plaatsvindt op een afstand van ten minste 50 m ten opzichte van nabijgelegen woningen;
er voldoende parkeergelegenheid binnen de agrarische bedrijfskavel aanwezig is, waarbij wordt uitgegaan van 0,5 parkeerplaats per slaapplaats;
bij beëindiging van het agrarisch bedrijf of het agrarisch handelsbedrijf de huisvesting van de werknemers wordt beëindigd;
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Lid 3.6.5 Paardrijbakken
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.5.1 onder k in die zin dat gronden worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijbak, mits:
de paardrijbak zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg wordt gesitueerd en goed landschappelijk wordt ingepast;
de afstand van een paardrijbak tot de perceelgrens ten minste 5,00 m bedraagt;
de oppervlakte van een paardrijbak ten hoogste 800 m² bedraagt;
de verlichting objectgericht is, dit dient te worden aangetoond met een verlichtingsrapport;
de bouwhoogte van een hek rondom een paardenbak ten hoogste 1,50 m bedraagt;
er vanwege de paardrijbak geen hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden;
de afstand van de paardrijbak ten minste 30 m tot de dichtstbijzijnde woning bedraagt;
de paardrijbak binnen een afstand van ten hoogste 100 m tot de eigen woning wordt aangelegd.
Lid 3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Lid 3.7.1 Vergunningplicht
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:
het kappen en/of rooien van houtgewas, niet zijnde houtgewas deel uitmakend van een grondgebonden agrarische teelt, waaronder windsingels;
het verharden van agrarische perceels- en/of kavelontsluitingswegen buiten het bouwperceel, met een grotere breedte dan 4,00 m;
het aanbrengen van oppervlakteverhardingen ten behoeve van het agrarisch gebruik buiten het bouwperceel, niet zijnde perceel- en/of kavelontsluitingswegen, met een oppervlakte van meer dan 100 m²;
het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het extensief dagrecreatief medegebruik;
het graven en/of dempen, verdiepen en/of verbreden van sloten, vaarten, en daarmee gelijk te stellen waterlopen.
Lid 3.7.2 Uitzondering
Het in lid 3.7.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
het normale onderhoud en/of het normaal agrarisch gebruik betreffen;
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
Lid 3.7.3 Toetsingscriteria
De in lid 3.7.1 genoemde vergunningen kunnen slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden van het open landschap.
Lid 3.8 Wijzigingsbevoegdheid
Lid 3.8.1 Vergroten bouwperceel
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan een bouwperceel grenzende gronden worden voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel agrarisch grondgebonden bedrijf' met inbegrip van een wijziging van het daarbinnen gelegen bouwvlak, mits:
de oppervlakte van het bouwvlak wordt vergroot tot ten hoogste 2,0 hectare;
met een erfinrichtingsplan, indien nodig, wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast;
er zicht is op een langdurige vergroting van de productieomvang als gevolg van schaalvergroting of extensivering / verbreding van de bedrijfsactiviteiten en de noodzakelijkheid van de bedrijfsuitbreiding is aangetoond;
er binnen het bestaande bouwvlak geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding;
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie en de maximaal te hanteren afvoernorm.
Lid 3.8.2 Wijziging situering bouwperceel
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat een ter plaatse aangegeven bouwperceel, bij gelijkblijvende oppervlakte, qua situering wordt gewijzigd, met inbegrip van een wijziging van het daarbinnen gelegen bouwvlak, mits:
er een bedrijfstechnische noodzaak is om ten behoeve van de bouw van bedrijfsgebouwen, bedrijfswoningen, logiesgebouwen voor buitenlandse werknemers of het opslaan van mest, hooibalen en/of andere agrarische producten, de situering van het bouwperceel/-vlak te wijzigen;
met een erfinrichtingsplan, indien nodig, wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast;
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Lid 3.8.3 Vergroting oppervlakte ondersteunend glas 1
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte aan ondersteunend glas ten behoeve van het ter plaatse gevestigde agrarische bedrijf wordt vergroot tot ten hoogste 4.000 m², mits:
de gronden ter plaatse zijn voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel agrarisch grondgebonden bedrijf';
de bouwhoogte van de kassen ten hoogste 8,00 m zal bedragen;
met een erfinrichtingsplan, indien nodig, wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast;
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
over de waterhuishouding vooraf advies wordt ingewonnen bij de waterbeheerder.
Lid 3.8.4 Vergroting oppervlakte ondersteunend glas 2
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte aan ondersteunend glas ten behoeve van het ter plaatse gevestigde agrarische bedrijf wordt vergroot tot ten hoogste 200 m² per hectare landbouwgrond, mits:
de gronden ter plaatse zijn voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel agrarisch grondgebonden bedrijf';
deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast bij agrarische bedrijven met een minimaal grondareaal van 20 hectare landbouwgrond gelegen in de directe nabijheid van het agrarische bedrijf;
de bouwhoogte van de kassen ten hoogste 8,00 m zal bedragen;
met een erfinrichtingsplan, indien nodig, wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast;
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
over de waterhuishouding vooraf advies wordt ingewonnen bij de waterbeheerder.
Lid 3.8.5 Wijziging tweede bedrijfswoning
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat daar waar ten hoogste één bedrijfswoning aanwezig is, ter plaatse de aanduiding "specifieke vorm van wonen - tweede bedrijfswoning" wordt aangebracht, mits:
sprake is van een bedrijfsomvang van ten minste 100 NGE aanwezig en de bedrijfswoning noodzakelijk is in verband met permanent toezicht en de continuïteit en duurzaamheid van het bedrijf als volwaardig meermansbedrijf;
ter plaatse niet al sprake is van inwoning door een tweede huishouden;
met een erfinrichtingsplan, indien nodig, wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast;
de tweede bedrijfswoning aan de wegzijde binnen het bouwvlak in de directe omgeving van de bedrijfsgebouwen wordt gesitueerd;
geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
nog niet eerder bij het agrarisch bedrijf een tweede bedrijfswoning is gebouwd;
de geluidsbelasting niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere waarde;
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Lid 3.8.6 Waterberging
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de aanduiding "waterberging" wordt aangebracht, mits:
ter plaatse de gronden ten behoeve van de waterberging worden ingericht;
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Lid 3.8.7 Nieuwe meerjarige opgaande teeltvormen
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat ter plaatse de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - opgaande meerjarige teeltvormen" wordt aangebracht ten behoeve het gebruik van gronden voor sierteelt, fruitteelt, bosbouw, houtteelt of overige opgaande meerjarige teeltvormen, mits:
zoveel mogelijk aansluiting wordt gevonden bij bestaande opgaande elementen, zoals bosgebieden, dorpskernen, bebouwingslinten, bestaande gronden met opgaande meerjarige teeltvormen en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebieden;
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
Lid 3.8.8 Wijziging naar wonen ten behoeve van compensatie
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming ‘Agrarisch’, uitsluitend ter plaatse van een bouwperceel, wordt gewijzigd in de bestemming ‘Wonen’ ten behoeve van compensatie, mits:
na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de bepalingen van artikel 4 van overeenkomstige toepassing zijn;
de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel agrarisch grondgebonden bedrijf' wordt verwijderd;
de voormalige agrarische bedrijfswoning wordt voorzien van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - plattelandswoning " indien en voorzover dat nodig mocht blijken;
er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
voldaan wordt aan de criteria van de 'Uitvoeringsregeling Ruimte voor Ruimte 2015', zoals opgenomen in bijlage 4;
er middels een beeldkwaliteitsplan sprake is van een verbetering van de ruimtelijke, landschappelijke en milieukwaliteit;
het nieuwe woonhuis aan de wegzijde wordt gesitueerd;
de geluidsbelasting niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere waarde;
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische, cultuurhistorische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Lid 3.8.9 Wijziging naar wonen ten behoeve van functieverandering
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Agrarisch', uitsluitend voorzover ter plaatse voorzien van een bouwperceel, wordt gewijzigd in de bestemming ‘Wonen’ ten behoeve van een functieverandering van een bouwperceel, mits:
na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 4 van overeenkomstige toepassing zijn;
de voormalige agrarische bedrijfswoning wordt voorzien van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - plattelandswoning" indien en voorzover dat nodig mocht blijken;
het bouwperceel ter plaatse wordt verwijderd;
er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
de woonfunctie ondergebracht wordt in de voormalige bedrijfswoning;
het voormalige boerderijpand of andere beeldbepalende bouwvormen als landschappelijk waardevolle verschijningsvorm worden gehandhaafd;
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Lid 3.8.10 Verwijderen functieaanduidingen
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:
de functieaanduidingen worden verwijderd, mits:
de betreffende functie ter plaatse is beëindigd.
Lid 4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
woonhuizen en bijbehorende bouwwerken bij woonhuizen, al dan niet in combinatie met en in ondergeschikte mate ruimte voor:
kleinschalige beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten;
het behoud en het herstel van de bestaande hoofdvormen van de stolpen;
met daaraan ondergeschikt:
wegen en straten;
paden;
parkeervoorzieningen;
groenvoorzieningen;
speelvoorzieningen;
nutsvoorzieningen;
waterlopen en waterpartijen;
met de daarbijbehorende:
tuinen, erven en terreinen;
andere bouwwerken.
Lid 4.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
een hoofdgebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;
het aantal woningen per bouwvlak bedraagt maximaal 1
de afstand van een hoofdgebouw of een blok van aaneengebouwde hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelgrens zal ten minste 1,00 m bedragen;
de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste respectievelijk 7,00 m en 12,00 m bedragen;
een hoofdgebouw zal worden afgedekt met een kap;
de dakhelling van een hoofdgebouw zal ten minste 30° en ten hoogste 60° bedragen dan wel zal een kap in de vorm van een mansardekap worden gebouwd.
Lid 4.2.2 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
bijbehorende bouwwerken zullen ten minste 2,00 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw c.q. het verlengde daarvan worden gebouwd, tenzij de bestaande afstand minder is, dan wel de bestaande bijbehorende bouwwerken voor de voorgevel zijn gebouwd, in welk geval de bestaande afstand de maximale afstand is;
de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken zal ten hoogste 60 m² per hoofdgebouw bedragen, tenzij de bestaande oppervlakte groter is, in welk geval die oppervlakte als maximum geldt;
de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken zal ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover gelegen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, en minus de oppervlakte van het hoofdgebouw, bedragen, tenzij het bestaande percentage groter is, in welk geval dat percentage als maximum geldt;
de goothoogte van een aan- of uitgebouwd bijbehorend bouwwerk mag niet hoger zijn de goothoogte van het hoofdgebouw waartegen wordt gebouwd, met een maximum van 3,50 m;
de bouwhoogte van een aan- of uitgebouwd bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 6,50 m bedragen;
de goot- en bouwhoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 3,00 m respectievelijk 6,00 m bedragen;
de goot- en bouwhoogte van een overkapping zal ten hoogste 3,00 m respectievelijk 6,00 m bedragen;
bij vrijstaande hoofdgebouwen worden bijbehorende bouwwerken op ten minste 1,00 m afstand van de erfgrens gebouwd;
voor een uitgebouwd bijbehorend bouwwerk aan de voorzijde van het hoofdgebouw geldt een maximale bouwhoogte van 3,25 m, een diepte van maximaal 1,50 m en een breedte van maximaal 2/3 van de oorspronkelijke voorgevel;
bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend binnen 50 meter van de voorgevel of voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw worden gebouwd.
Lid 4.2.3 Andere bouwwerken
Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw c.q. het verlengde daarvan ten hoogste 1,00 m zal bedragen;
de bouwhoogte van de overige andere bouwwerken zal ten hoogste 5,00 m bedragen;
er zullen geen paardrijbakken worden gebouwd.
Lid 4.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen ten behoeve van een goede woonsituatie, een goede milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Lid 4.4 Afwijken van de bouwregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met omgevingsvergunning worden afgeweken van:
het bepaalde in lid 4.2.1 voor het mogelijk maken van de bouw van een nieuw stolpwoning in geval van herbouw van een bestaande woning of ter plaatse van een bestaande bouwmogelijkheid voor een woning, mits;
- de woning wordt uitgevoerd in de vorm van een karakteristieke West-Friese of een Noordhollandse stolp;
- het grondoppervlak van de stolp minimaal 12 x 12 m en maximaal 20 x 20 m bedraagt;
- de dakhelling minimaal 45° en maximaal 52° bedraagt;
- de goothoogte maximaal 3 m bedraagt;
- de bouwhoogte maximaal 15 m bedraagt;
- de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen minimaal 8 m bedraagt;
- de diepte van het bouwperceel minimaal 50 m bedraagt;
- parkeren ruim voldoende op eigen perceel kan plaatsvinden, uitgaande van een parkeernorm van 2 parkeerplaatsen voor auto's per woning;
- er een milieuhygiënische belemmeringen aanwezig zijn;
- de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
het bepaalde in lid 4.2.1 sub b in die zin dat een hoofdgebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak tot een oppervlakte van ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bouwvlak wordt gebouwd, mits:
- de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen buiten het bouwvlak ten hoogste 100 m² zal bedragen
- de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een vastgestelde hogere grenswaarde;
- het bepaalde in lid 4.2.1 sub c voor het splitsen van stolpen, mits:
- het aantal woningen niet meer bedraagt dan 2
- de (agrarische) functie ter plaatse is gestaakt en/of wordt omgezet naar een volwaardige woonfunctie
- op het bouwperceel voldoende leefruimte overblijft voor twee woningen, wat inhoud dat:
- op beide bouwpercelen, na het volledig benutten van de oppervlakte aan toegestane bijbehorende bouwwerken, het bouwperceel voor minder dan 50% bebouwd zal zijn;
- parkeren ruim voldoende op eigen perceel kan plaatsvinden, uitgaande van een parkeernorm van 2 parkeerplaatsen voor auto's per woning.
- de karakteristieken van de stolpboerderij niet verloren gaan en het aanblik van één stolp behouden blijft, één en ander te bepalen door de gemeentelijke welstandscommissie
het bepaalde in lid 4.2.1 sub d in die zin dat de afstand van een hoofdgebouw of een blok van aaneengebouwde hoofdgebouwen tot de zijdelingse bouwperceelgrens wordt verkleind;
het bepaalde in lid 4.2.1 sub f in die zin dat de dakhelling van een hoofdgebouw wordt verlaagd c.q. dat een hoofdgebouw (gedeeltelijk) wordt voorzien van een plat dak;
het bepaalde in lid 4.2.1 sub g in die zin dat de dakhelling van een hoofdgebouw wordt verhoogd tot ten hoogste 80°;
het bepaalde in lid 4.2.2 sub a in die zin dat bijbehorende bouwwerken minder dan 2,00 m achter, c.q. vóór de naar de weg gekeerde gevel(s) van een hoofdgebouw c.q. het verlengde daarvan worden gebouwd;
het bepaalde in lid 4.2.2 sub b in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken per hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 100 m², mits:
er een aantoonbare behoefte vanuit de in de bestemming toegelaten doeleinden aanwezig is;
bij een vergroting ten behoeve van de woonfunctie aantoonbaar is dat het gebruik van de uitbreiding voor langere termijn gekoppeld blijft aan de woonfunctie;
er sprake is van een situatie waarin de gewenste uitbreiding van een hoofdgebouw afgewezen moet worden gelet op het straat- en bebouwingsbeeld;
het bepaalde in lid 4.2.2 sub b in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken per hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 300 m², mits:
het bouwperceel groter is dan 750 m²;
er een aantoonbare behoefte vanuit de in de bestemming toegelaten doeleinden aanwezig is;
bij een vergroting ten behoeve van de woonfunctie aantoonbaar is dat het gebruik van de uitbreiding voor langere termijn gekoppeld blijft aan de woonfunctie;
er sprake is van een situatie waarin de gewenste uitbreiding van een hoofdgebouw afgewezen moet worden gelet op het straat- en bebouwingsbeeld;
het bepaalde in lid 4.2.3 sub c in die zin dat paardrijbakken worden toegestaan, mits:
tevens de in lid 4.6.4 bedoelde omgevingsvergunning is verleend.
Lid 4.5 Specifieke gebruiksregels
Lid 4.5.1 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
het gebruik van een woonhuis voor meer dan één woning;
het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
het gebruik van gronden en bouwwerken voor horeca;
het gebruik van de gronden ten behoeve van een paardrijbak;
het gebruik van de gronden en bouwwerken voor verblijfsrecreatieve doeleinden, anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
het gebruik van een woonhuis voor de huisvesting van buitenlandse werknemers;
het gebruik van woonhuizen en bijbehorende bouwwerken voor kleinschalige beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten, zodanig dat:
de omvang van de activiteit meer dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing (woonhuis en bijbehorende bouwwerken) met een maximum van 50 m² bedraagt;
er afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefklimaat in de omgeving;
het gebruik nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
er niet wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
er detailhandel plaatsvindt, met uitzondering van kleinschalige verkoop in verband met de beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten;
de activiteit niet wordt uitgeoefend door de bewoner;
opslag van goederen in het kader van de bedrijfsvoering plaatsvindt;
het gebruik van de gronden ten behoeve van een paardrijbak.
Lid 4.5.2 Voorwaardelijke verplichting sloop
overtollige bebouwing dient te zijn gesaneerd voordat de woningen zoals bedoeld in lid 4.2.1 in gebruik worden genomen;
het bepaalde onder sub a is niet van toepassing voor de bestaande stolpboerderij Wijzend 13 te Nibbixwoud;
overtollige bebouwing als bedoeld in sub a betreft de bestaande glasopstanden, de verwerkingsruimte, het ketelhuis en het waterbassin ter plaatse van Wijzend 13 te Nibbixwoud.
Lid 4.6 Afwijken van de gebruiksregels
Lid 4.6.1 Logiesverstrekking
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, een goede milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.5 sub b en e in die zin dat de gronden en bouwwerken in combinatie met het wonen worden gebruikt voor logiesverstrekking tenbehoeve van recreatief verblijf, mits:
de oppervlakte niet meer bedraagt dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken op het bouwperceel;
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeersontsluiting- en parkeersituaties (de eventuele extra benodigde parkeerplaatsen worden op eigen terrein gerealiseerd);
de logiesverstrekking gekoppeld is aan het gebruik van een hoofdgebouw en daaraan ondergeschikt is.
Lid 4.6.2 Huisvesting buitenlandse werknemers
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.5 onder f in die zin dat woonhuizen, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - plattelandswoning", al dan niet in combinatie met interne bouwactiviteiten worden gebruikt voor de huisvesting van buitenlandse werknemers, mits:
per woonperceel ten hoogste 30 buitenlandse werknemers worden gehuisvest;
de huisvesting uitsluitend wordt aangewend voor de huisvesting van werknemers die werkzaam zijn op het agrarische bedrijf of agrarisch handelsbedrijf waarvan de woning eerder als bedrijfswoning deel heeft uitgemaakt, waarbij voor ten hoogste drie maanden per jaar de huisvesting ook mag worden aangewend voor werknemers die werkzaam zijn op een ander agrarisch bedrijf of agrarisch handelsbedrijf;
voor huisvesting in een woonhuis gelden de volgende aanvullende criteria:
per slaapkamer worden ten hoogste 2 werknemers gehuisvest;
per woonhuis worden ten hoogste 8 werknemers gehuisvest;
er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
de huisvesting plaatsvindt op een afstand van ten minste 50 m ten opzichte van nabijgelegen woningen;
er voldoende parkeergelegenheid binnen het woonperceel aanwezig is, waarbij wordt uitgegaan van 0,5 parkeerplaats per slaapplaats;
bij beëindiging van het onder b genoemde agrarisch bedrijf of het agrarisch handelsbedrijf de huisvesting van de werknemers wordt beëindigd;
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Lid 4.6.3 Theetuin
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.5 sub c in die zin dat bij een woonhuis een theetuin wordt gevestigd, mits:
de schenkerij binnen de bestaande bebouwing wordt gevestigd;
een klein buitenterras ten behoeve van de theetuin mag worden aangelegd;
de bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van de theetuin maximaal 50 m² mag bedragen;
parkeren op eigen erf plaatsvindt;
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Lid 4.6.4 Paardrijbakken
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.5 sub h in die zin dat gronden, voorzover gelegen binnen het bestemmingsvlak, worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijbak, mits:
de paardrijbak zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg wordt gesitueerd en goed landschappelijk wordt ingepast;
de afstand van een paardrijbak tot de perceelgrens ten minste 5,00 m bedraagt;
de oppervlakte van een paardrijbak ten hoogste 800 m² bedraagt;
de verlichting objectgericht is, dit dient te worden aangetoond met een verlichtingsrapport;
de bouwhoogte van een hek rondom een paardenbak ten hoogste 1,50 m bedraagt;
er vanwege de paardrijbak geen hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden;
de afstand van de paardrijbak ten minste 30 m tot de dichtstbijzijnde woning bedraagt;
de paardrijbak binnen een afstand van ten hoogste 100 m tot de eigen woning wordt aangelegd.
Lid 4.7 Wijzigingsbevoegdheid
Lid 4.7.1 Functieaanduiding verwijderen
Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, het plan wijzigen in die zin dat:
de functieaanduidingen worden verwijderd, mits:
de betreffende functie ter plaatse is beëindigd.
Artikel 5 Waarde – Archeologie 2
Lid 5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
Lid 5.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor bouwwerken waarbij grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 100 m² endieper dan 0,35 m onder het maaiveld plaatsvinden moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, zijn aangetoond dat:
geen archeologische waarden aanwezig zijn; dan wel
de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; dan wel
de archeologische waarden door bouwactiviteiten niet kunnen worden verstoord.
Lid 5.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen
Indien blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen kunnen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
de verplichting tot het doen van opgravingen;
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg.
Lid 5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Lid 5.3.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:
het aanbrengen van diepwortelende beplanting of bomen over een groter oppervlak dan 100 m²;
het rooien of vellen van houtopstanden over een groter oppervlak dan 100 m²;
de aanleg van verhardingen met een groter oppervlak dan 100 m² en op een grotere diepte dan 0,35 m;
het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden met een groter oppervlak dan 100 m² en op een grotere diepte dan 0,35 m;
het graven, verbreden of dempen van sloten alsmede het aanleggen en intensiveren van drainage over of met een groter oppervlak dan 100 m² en op een grotere diepte dan 0,35 m;
het in de grond brengen van voorwerpen over een groter oppervlak dan 100 m² op een grotere diepte dan 0,35 m;
het verrichten van graafwerkzaamheden over een groter oppervlak dan 100 m² en dieper dan 0,35 m;
het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur over een groter oppervlak dan 100 m² en op een grotere diepte dan 0,35 m.
Lid 5.3.2 Uitzondering
Het bepaalde in 5.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, waaronder begrepen het vervangen van drainagewerken en het sleufloos draineren;
reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie.
Lid 5.3.3 Toetsingscriteria
De in 5.3.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend, mits:
is aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden kunnen worden verstoord.
Lid 5.3.4 Voorwaarden omgevingsvergunning
Indien blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden kunnen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
de verplichting tot het doen van opgravingen;
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg.
Artikel 6 Waarde – Archeologie 3
Lid 6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
Lid 6.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor bouwwerken waarbij grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 500 m² en dieper dan 0,40 m onder het maaiveld plaatsvinden moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, zijn aangetoond dat:
geen archeologische waarden aanwezig zijn; dan wel
de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; dan wel
de archeologische waarden door bouwactiviteiten niet kunnen worden verstoord.
Lid 6.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen
Indien blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen kunnen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
de verplichting tot het doen van opgravingen;
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg.
Lid 6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Lid 6.3.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:
het aanbrengen van diepwortelende beplanting of bomen over een groter oppervlak dan 500 m²;
het rooien of vellen van houtopstanden over een groter oppervlak dan 500 m²;
de aanleg van verhardingen met een groter oppervlak dan 500 m² en op een grotere diepte dan 0,40 m;
het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden met een groter oppervlak dan 500 m² en op een grotere diepte dan 0,40 m;
het graven, verbreden of dempen van sloten alsmede het aanleggen en intensiveren van drainage over of met een groter oppervlak dan 500 m² en op een grotere diepte dan 0,40 m;
het in de grond brengen van voorwerpen over een groter oppervlak dan 500 m² op een grotere diepte dan 0,40 m;
het verrichten van graafwerkzaamheden over een groter oppervlak dan 500 m² en dieper dan 0,40 m;
het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur over een groter oppervlak dan 500 m² en op een grotere diepte dan 0,40 m.
Lid 6.3.2 Uitzondering
Het bepaalde in 6.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, waaronder begrepen het vervangen van drainagewerken en het sleufloos draineren;
reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie.
Lid 6.3.3 Toetsingscriteria
De in 6.3.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend, mits:
is aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden kunnen worden verstoord.
Lid 6.3.4 Voorwaarden omgevingsvergunning
Indien blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden kunnen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
de verplichting tot het doen van opgravingen;
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
Lid 8.1 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
het gebruiken, in gebruik geven of laten gebruiken van gronden en bouwwerken op een wijze of tot doel strijdig met de bestemming;
het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
het gebruik van de gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf;
het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
het gebruik van leegstaande gebouwen voor de huisvesting van buitenlandse werknemers;
het gebruik van gronden en bouwwerken voor gasboringen, gaswinning en winning van schaliegas;
het gebruik van gronden, gebouwen en/of overkappingen waarbij een toename plaatsvindt van de ammoniakemissie als gevolg van een wijziging van dieraantallen, diersoorten en/of andere stalsystemen vanaf het betreffende agrarische bedrijf of de betreffende gronden;
het gebruik van gronden en bouwwerken voor zonnepanelen anders dan op daken van gebouwen of overkappingen.
Lid 8.2 Afwijken van de gebruiksregels
Lid 8.2.1 Toename ammoniakemissie
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 8.1 onder i in die zin dat een toename van de bestaande ammoniakemissie wordt toegestaan, mits:
deze afwijking uitsluitend wordt toegepast om, in geval op vergunningenniveau toename van de bestaande ammoniakemissie is toegestaan, de strijdigheid tussen de vergunning en de planregels op te heffen;
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de landschappelijke en natuurlijke waarden van de gronden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Lid 8.2.2 Afwijking zonnepanelen anders dan op daken
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 8.1 onder j in die zin dat zonnepanelen anders dan op daken van gebouwen of overkappingen worden geplaatst, mits:
de zonnepanelen uitsluitend op bouwpercelen binnen de daarvoor op de verbeelding opgenomen bestemmingsvlakken of binnen de bouwvlakken binnen de op de verbeelding aangeduide agrarische bedrijfskavels worden toegelaten;
de zonnepanelen uitsluitend ten behoeve van het eigen gebruik worden opgericht;
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de milieusituatie, de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
Lid 8.3 Ondergeschikte functie
Een ondergeschikte functie mag een omvang hebben van niet meer dan 30% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met omgevingsvergunning worden afgeweken van:
de bij recht in het plan gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
de bestemmingsregels in die zin dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van andere bouwwerken in die zin dat de bouwhoogte van andere bouwwerken wordt vergroot tot ten hoogste 10,00 m;
de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van andere bouwwerken in die zin dat de bouwhoogte van andere bouwwerken ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvangst- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot ten hoogste 40,00 m;
het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen in die zin dat de bouwhoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen wordt vergroot, mits:
de maximale oppervlakte van de vergroting ten hoogste 10% van het betreffende bestemmingsvlak zal bedragen;
de bouwhoogte leidt tot een bouwhoogte welke ten hoogste 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw zal bedragen;
het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen binnen het bouw- c.q. bestemmingsvlak in die zin dat de grenzen van het bouw- c.q. bestemmingsvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
één erker per (hoofd)gebouw over maximaal de halve gevelbreedte;
ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen;
mits de bouwgrens met niet meer dan 1,50 m wordt overschreden;
het bepaalde in artikel 8, lid 1 onder g in die zin dat leegstaande gebouwen al dan niet in combinatie met interne bouwactiviteiten worden gebruikt voor de huisvesting van buitenlandse werknemers, mits:
het leegstaande gebouwen betreft die zich in of aansluitend aan de kern of op bedrijventerreinen bevinden;
de leegstaande gebouwen na aanpassing voldoen aan de Woningwet;
per perceel ten hoogste 50 buitenlandse werknemers worden gehuisvest;
er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
er voldoende parkeergelegenheid binnen het perceel aanwezig is, waarbij wordt uitgegaan van 0,5 parkeerplaats per slaapplaats;
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 10 Algemene wijzigingsregels
Lid 10.1 Algemeen
Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, het plan wijzigen in die zin dat:
het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft, mits over de waterhuishouding vooraf advies wordt ingewonnen bij de waterbeheerder;
bouwvlakken worden verschoven, mits de oppervlakte van het bouwvlak niet wordt vergroot.
Lid 10.2 Archeologie
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin, dat:
de begrenzing van één of meerdere bestemmingsvlakken met een dubbelbestemming voor de archeologische waarden wordt veranderd;
een bestemmingsvlak met een dubbelbestemming voor de archeologische waarden wordt toegevoegd of wordt verwijderd;
een bestemmingsvlak een andere archeologiecategorie wordt toegekend;
mits archeologische bevindingen daar aanleiding toe geven.
Artikel 11 Overige regels
Lid 11.1 Voldoende parkeergelegenheid
Een nieuw bouwwerk, verandering van een bouwwerk, verandering van gebruik van een bouwwerk of van gronden - al dan niet gecombineerd - , waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, is niet toegestaan wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden;
bij een omgevingsvergunning, dan wel bij de beoordeling of het gebruik in overeenstemming is met het bestemmingsplan wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels (die zijn neergelegd in de Nota Parkeernormen van 6 maart 2014, dan wel de opvolger dan die regel) bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid;
bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Lid 12.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10%.
Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Lid 12.2 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan ‘Wijzend 13-15’ van de gemeente Medemblik