direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Nibbixwoud - Dorpsstraat 12B - 12E
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0420.BPNIBDORPSSTRAAT12-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Ten zuidwesten van Nibbixwoud, aan de Dorpsstraat grenst het perceel van een voormalige bloembollenexportbedrijf. De bedrijfsbebouwing is na de brand in maart 2016 verwoest. De grondeigenaar wilde in eerste instantie de schuur herbouwen. In overleg met de gemeente is besloten dat - gezien de ligging van het plangebied tussen woningen - het niet wenselijk is de schuur te herbouwen. Daarom is in overleg met de gemeente besloten om het perceel te herontwikkelen met 3 woningen op het voorste gedeelte van de kavel. Op het achterste gedeelte van de kavel wordt ruimte geboden voor het houden van (hobby) dieren, zoals hobby schapen, alpaca's of hobby runderen, maar ook ten behoeve van paarden.

Op basis van het geldende bestemmingsplan is deze ontwikkeling niet mogelijk (zie ook paragraaf 1.3). In dit bestemmingsplan hebben de gronden namelijk een bedrijfsbestemming waarbinnen woningen, met uitzondering van een bedrijfswoning, niet zijn toegestaan.

De gemeente Medemblik wil in principe medewerking verlenen aan de ontwikkeling. Dit bestemmingsplan vormt het juridisch-planologisch kader.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt ten zuidwesten van het dorp Nibbixwoud aan de Dorpsstraat. De ligging en begrenzing van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPNIBDORPSSTRAAT12-VA01_0001.jpg"

Figuur 1.1 De ligging van het plangebied (bron: Google maps)

1.3 Planologische regeling

Het plangebied is opgenomen in het Bestemmingsplan “Dorpskernen IV”, dat is vastgesteld op 29 september 2016. De gronden hebben hierin de bestemming 'Bedrijf'. Binnen deze bestemming zijn alleen bedrijven met de milieucategorie 1 of 2 toegestaan. Een woning is op uitzondering van een bedrijfswoning niet toegestaan. Binnen het plangebied is één reguliere woning aanwezig. Deze woning is bestemd als 'Wonen', de overige gronden hebben een agrarische bestemming. Binnen deze bestemming is alleen agrarisch grondgebruik toegestaan.

Op het plangebied is verder de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2 en 3' van toepassing. Bij bouwwerken groter dan 100 m2 en/of dieper dan 0,35 m (onder maaiveld) moet aangetoond worden dat geen archeologische waarden aanwezig zijn en/of dat deze niet onevenredig worden geschaad of verstoord. Hiermee worden de potentieel aanwezige archeologische resten beschermd. Een uitsnede van het huidige bestemmingsplan " Dorpskernen IV” is weergeven in figuur 1.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPNIBDORPSSTRAAT12-VA01_0002.jpg"

Figuur 1.2 Uitsnede huidige bestemmingsplan "Buitengebied"

1.4 Leeswijzer

Na dit hoofdstuk wordt in Hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de gewenste ontwikkeling en op de ruimtelijke en functionele inpassing daarvan in de bestaande structuur. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het van belang zijnde beleidskader, waarna in Hoofdstuk 4 een toetsing aan de milieuaspecten volgt. Wanneer deze van toepassing zijn, worden daarbij de uitgangspunten voor het bestemmingsplan genoemd. In Hoofdstuk 5 volgt een toelichting op de werking van het bestemmingsplan en de daarin opgenomen juridische regeling. Het laatste Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, waarbij aandacht wordt besteed aan de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie en beschrijving ontwikkeling

In dit hoofdstuk staat een toelichting op de huidige situatie en de gewenste ontwikkeling. De huidige situatie vormt het ruimtelijk en functioneel kader waarbinnen de nieuwe situatie wordt ingepast.

2.1 Huidige situatie

2.1.1 Ontstaansgeschiedenis

Nibbixwoud is van oorsprong een agrarisch dorp, gelegen tussen Hoorn en Medemblik. Voor de gemeentelijke herindeling was Nibbixwoud een zelfstandige gemeente, bestaande uit de dorpen: Nibbixwoud, Hauwert en een deel van Zwaagdijk-west. In 1979 ging het op in de gemeente Wognum. In 2007 fuseerden de gemeenten Wognum, Noorder-Koggenland en Medemblik in de fusiegemeente Medemblik.

De Dorpsstraat is één van de hoofdwegen richting Nibbixwoud. De oorspronkelijke structuren van de kavels waren smal en diep. Door ruilverkaveling zijn de typische kavels minder goed zichtbaar. Deze verandering is goed te zien in onderstaand figuur 2.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPNIBDORPSSTRAAT12-VA01_0003.png"

Figuur 2.1 Topografische kaarten 1900 en 2017 (Bron: Toporeis.nl)

2.1.2 Ruimtelijk-functionele structuur

Het plangebied ligt aan het lint van de Dorpsstraat. De Dorpsstraat verbindt het dorp Nibbixwoud met de A7 (Hoorn – Den Oever). De Dorpsstraat is een typisch bebouwingslint, bestaande uit vrijstaande woningen met af en toe een (agrarisch) bedrijf. Deze bedrijven hebben de bedrijfswoning direct aan de weg met daarachter de bedrijfsbebouwing en/ of kassen. Tegenover het plangebied is een tankstation (zonder LPG) gevestigd. Met daarachter de voetbalvelden van de lokale voetbalvereniging. Ten oosten van het plangebied richting het dorp Nibbixwoud zijn enkele maatschappelijke functies gevestigd zoals een kerk en een school. Het lint aan de Dorpsstraat is functioneel gemengd, maar de functie wonen heeft de overhand.

De woningen langs de Dorpsstraat zijn overwegend vrijstaande woningen op smalle diepe kavels. De woningen staat voor op de kavel variërend tussen evenwijdig aan de weg en parallel op de sloten. De opbouw van de woningen bestaat uit één of twee bouwlagen met een kap. Schuren en bijgebouwen staan achter de voorgevelrooilijn.

Het achterliggende gebied is het buitengebied van Medemblik. Dit deel van uit buitengebied heeft voornamelijk een agrarische functie. De zuidoostzijde van het plangebied grenst het perceel aan het buitengebied. De directe omgeving rondom het plangebied is weergegeven in figuur 2.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPNIBDORPSSTRAAT12-VA01_0004.jpg"

Figuur 2.2 Luchtfoto plangebied

2.1.3 Huidige situatie plangebied

Het plangebied is het terrein van een voormalige bloembollenexportbedrijf. De laatste jaren is de opstal gebruikt als een opslagunitcomplex. Dit complex is door brand in maart 2016 volledig verwoest. Figuur 2.3 is een foto vanaf de Dorpsstraat van de situatie voor de brand in 2016.

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPNIBDORPSSTRAAT12-VA01_0005.png"

Figuur 2.3 Situatie plangebied voor 2016 (Bron: Streetview)

De gemeente heeft aangegeven dat de herbouw van het opslagunitcomplex niet wenselijk is. Daarom is in overleg, ervoor gekozen het plangebied te herontwikkelen met woningbouw. De reguliere woning is met de brand gespaard gebleven. Figuur 2.4 is een weergave van de huidige situatie waarin goed te zien is dat het achterliggende terrein braak ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPNIBDORPSSTRAAT12-VA01_0006.png"

Figuur 2.4 Situatie plangebied na 2016 (Bron: Streetview)

2.2 Voorgenomen initiatief

2.2.1 Het plan

De initiatiefnemer is van plan op het voorste gedeelte van perceel (het plangebied) naast de bestaande woning Dorpsstraat 14, drie vrijstaande woningen toe te voegen. Met deze drie woningen wordt aangesloten op de bestaande lintstructuur van Nibbixwoud met smalle diepe kavels. Hiermee wordt de door ruilverkaveling verdwenen structuur teruggebracht in oude staat.

Op het achterste gedeelte van het plangebied, grenzend aan het open landschap wordt ruimte geboden voor twee weidenblokken (5.600 m2 en 5.900 m2) ten behoeve van het houden van (hobby) dieren, zoals hobby schapen, alpaca's of hobby runderen, maar ook ten behoeve van paarden. Daarnaast wordt het mogelijk om, tussen het weideblok / paardenrijbak en de woonpercelen, een (schuil-)stal te ontwikkelen. De rijbakken komen zo diep mogelijk op het perceel te liggen. Conform de regels uit het geldende bestemmingsplan (artikel 28.6.4.h) binnen de gestelde 100 meter. Op deze manier wordt het mogelijk de (schuil-)stallen op minimaal 30 meter uit de woningen te situeren. Hierdoor ontstaat er geen (milieu) hinder aan de stallen(artikel 28.6.4f).

Doordat het achterste gedeelte van de kavel voor het grootste gedeelte onbebouwd blijft en wordt voorzien van weide voor Hobbyvee ontstaat er een goede overgang met het achterliggende landschap. Figuur 2.5 is een weergave van de situatieschets.

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPNIBDORPSSTRAAT12-VA01_0007.png"

Figuur 2.5 Situatieschets plangebied

2.2.2 Verkeer en parkeren

Voor de brand in 2016 werd deze locatie gebruikt voor de verhuur van opslagruimte. De verhuur van opslagruimte veroorzaakte verkeersbewegingen van en naar het bedrijf. Met dit plan worden 3 woningen mogelijk gemaakt. Ten opzichte van de huidige situatie zijn de verkeersbewegingen ten behoeve van woningen minder dan dat van een bedrijf.

De voormalige inrit richting het bedrijf wordt gebruikt als inrit ten behoeve de meeste rechter woning. Voor woning, links van de bestaande woning, wordt een nieuwe inrit doormiddel van een brug gerealiseerd. De meest linker woning maakt gebruik van een bestaande inrit. Voor het parkeren is een parkeernorm van 2,3 parkeerplaatsen per woning. aangehouden. Deze parkeernorm komt voort de parkeernota van de gemeente. Ten behoeve van 3 woningen zijn (3*2,3=6,9) 7 parkeerplaatsen nodig. Per woning worden minimaal 2 parkeerplaatsen op eigenterrein mogelijk gemaakt. Daarnaast wordt het mogelijk gemaakt om een garage naast de woning te realiseren. Hiermee voldoet het plan aan de parkeernorm en oefenen de nieuwe woningen geen druk uit op de parkeerbehoefte van de omgeving.

De weides en of paardenbakken op het achterliggende gedeelte van de kavel worden bereikbaar via de kavels van de woningen. De paardenbak en of weides zijn uitsluitend ten behoeve voor het houden van hobbydieren. De verkeersaantrekkende werken zal dan ook minimaal zijn.

2.2.3 Stedenbouwkundige inpassing

Het plan, zoals hierboven beschreven, vormt op deze manier een passende aansluiting op het bestaande lint. Voor de beeldkwaliteit geldt voor de woningen een bijzonder welstandsniveau. De Dorpsstraat is onderdeel van "Landelijke linten - gebied 7" uit de welstandsnota van de gemeente Medemblik. Een passende beeldkwaliteit is gewaarborgd via de welstandsnota.

De bestaande lintbebouwing waarin de woningen worden gebouwd, staan in het stedenbouwkundigplan centraal. De structuur van de bestaande kavel langs de Dorpsstraat, smal en diep met de woningen voor op de kavel, is in dit bestemmingsplan vastgelegd.

Het plan is op 29 november 2018 besproken met de welstandscommisie. Na dit overleg is de positionering van de drie woningen op advies van de welstandscommisie veranderd. Door de herpositionering van de drie woningen wordt er aangesloten bij de structuur 'het landelijke lint'.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk is ingegaan op het beleid dat van toepassing is op het plangebied. Hierbij is eerst gekeken naar het rijksbeleid, vervolgens naar het provinciale beleid en tot slot het gemeentelijk beleid. Het beleid geeft mogelijk aanvullende uitgangspunten waarmee in dit bestemmingsplan rekening gehouden moet worden.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Duurzame verstedelijking

In het Bro (artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking. Deze regeling houdt in dat de toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling bevat. Wanneer het plan ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet daarnaast gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De ontwikkeling vindt plaats binnen het bestaand stedelijk gebied. Het plan om drie woningen te realiseren wordt, vanwege de kleinschaligheid, niet gezien als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1. van het Bro. Bovendien is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In het geldende bestemmingsplan is op deze locatie een bedrijf mogelijk. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet aan de orde.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt niet alleen regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen. Er worden geen rijksbelangen geraakt.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie en Provinciale Ruimtelijke Verordening

Het ruimtelijk beleid van de provincie Noord-Holland is vastgelegd in de Structuurvisie Noord-Holland 2040. In de structuurvisie geeft de provincie een toekomstbeeld, waaruit het provinciaal belang volgt. Het toekomstbeeld is als volgt gedefinieerd: 'De provincie Noord-Holland zorgt dat Noord-Holland een mooie, veelzijdige en internationaal concurrerende provincie blijft door in te zetten op klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik.'

Om het geschetste toekomstbeeld ruimtelijk te realiseren heeft Noord-Holland provinciale belangen benoemd. De drie hoofdbelangen (klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik) vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de provincie. De hoofdbelangen zijn in de Structuurvisie uitgewerkt. In de Provinciale Ruimtelijke Verordening zijn regels verbonden aan deze hoofdbelangen.

De provincie Noord-Holland zet de komende dertig jaar in op compacte, hoogwaardige en bereikbare steden en dorpen omringd door aantrekkelijk recreatie en groen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid. De provincie wil steden en dorpen optimaal benutten, landschappen open houden en ruimte bieden aan economie en woningbouw.

Bebouwde gebieden of gebieden waar de ontwikkeling van stedelijk gebied is gepland zijn aangegeven als 'Bestaand Stedelijk Gebied'. Bij het maken van plannen in het bestaande bebouwde gebied hebben gemeenten een grote mate van beleidsvrijheid. Het plangebied ligt in het Bestaand Stedelijk Gebied.

Conclusie en randvoorwaarden

De ontwikkelingen binnen het plangebied passen binnen de beleidsruimte die de provincie Noord-Holland hiervoor biedt. Ten aanzien van klimaatbestendigheid worden de beoogde woningen niet aangesloten op het gas. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de aardkundige en archeologische waarden van de omgeving. Het project past binnen de voorwaarden uit de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie.

3.2.2 Leidraad Landschap en Cultuurhistorie

Als gevolg van ontwikkelingen wordt de inrichting en het gebruik van het stedelijk en landelijk gebied voortdurend aangepast. Nieuwe elementen en structuren worden aan het landschap toegevoegd terwijl oude verdwijnen. Soms gaan deze ontwikkelingen ten koste van landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten, het 'gebiedseigene'.

De Provincie Noord-Holland wil ruimte bieden aan nieuwe ontwikkelingen en tegelijkertijd verantwoord omgaan met het verleden. De provincie wil de Noord-Hollandse landschappen optimaal gebruiken door hun kenmerkende kwaliteiten te benutten bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Het basisuitgangspunt van het provinciale beleid is dan ook 'behoud door ontwikkeling'. Uitgangspunt hiervoor is de leidraad Landschap en Cultuurhistorie, waarin de visie op de ruimtelijke ontwikkeling is vastgelegd.

Het uitgangspunt van de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie is dat ontwikkelingen op basis van de kernkwaliteiten van de omgeving plaatsvinden. Hierbij wordt onderscheidt gemaakt tussen drie lagen: de ondergrond, het 'landschaps-DNA' en het 'dorps-DNA'. Bij de ondergrond gaat het om de aardkundige en archeologische waarden. Bij het landschaps-DNA zijn historische structuren en de maat en schaal van het landschap bepalend. Ook zijn de aardkundige waarden in de bodem onderdeel van de ruimtelijke kwaliteit. Bij het dorps-DNA gaat het om de karakteristieken van de historische dorpsstructuur, de verkaveling, de typering, schaal en samenhang van de gebouwen en openbare ruimte.

De ontwikkeling vindt plaats binnen de bestaande stedenbouwkundige structuur van Nibbixwoud. Zoals beschreven in paragraaf 2.2 wordt met dit plan de historische structuur (smalle diepe kavels), die door ruilverkaveling zijn verdwenen, hersteld. Daarnaast is voor dit plan een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Door dit beeldkwaliteitsplan is gewaarborgd dat toekomstige nieuwe ontwikkelingen geen afbreuk doen aan de kernkwaliteiten van de omgeving. In hoofdstuk 4.6 wordt ingegaan op de archeologische waarden van de omgeving

De ontwikkeling die dit plan mogelijk maakt, is conform de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie tot stand gekomen.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Structuurschets Westfriesland; een dijk van een regio

De zeven West-Friese gemeenten, waaronder de gemeente Medemblik, werken nauw samen in de regio West-Friesland. Op verschillende aspecten, waaronder ruimtelijke ordening, worden binnen de regio beleidsafspraken gemaakt. In dat kader is de structuurschets "West-Friesland, een dijk van een regio" opgesteld. De gemeenten willen ruimte bieden aan initiatieven die de regio versterken. Hiervoor zijn vijf arrangementen voor geschetst: ze bevatten een samenhangende serie kansen en potenties. Het uitgangspunt is 'ja, mits...': de gemeenten bieden ruimte aan goede initiatieven en gaan zich inzetten om deze initiatieven realiteit te laten worden.

Voor het plangebied en de daarin voorgestelde ontwikkeling is arrangement (3) 'Agribusiness- landschap' van toepassing. West-Friesland is onderdeel van de Greenport Noord-Holland Noord en wil daarom ruimte bieden aan de agrarische sector. Schaalvergroting, verbreding en innovatie worden daarom geaccommodeerd. Belangrijk daarbij is echter wel de balans met de leefbaarheid, de landschappelijke kwaliteit en het watersysteem. Daarnaast wordt ruimte geboden voor onderscheidende woonmilieus op diverse plekken in de regio. Bij de beoogde woningen wordt ruimte geboden voor het houden van hobbydieren zoals schapen, alpaca's, runderen en paarden. Hierdoor wordt een ander woonmilieu aangeboden dan de omliggende woningen. Daarnaast passen deze hobbydieren uitsteken binnen arrangement 3, waar de regio ruimte wil bieden door verbreding en innovaties.

3.3.2 Regionale Woonvisie West-Friesland 2017-2021

Regionaal Actie Programma Wonen (RAP) en Woonvisie West-Friesland 2017

In het Regionaal Actie Programma Wonen (RAP) en de Regionale Woonvisie West-Friesland 2017 wordt benoemd welke richting de zeven West-Friese gemeenten met de woningmarkt op willen en waar rekening mee gehouden moet worden. Relevante uitgangspunten met betrekking tot woningbouw zijn:

  • vooral inzetten op onderscheidende en complementaire producten. Hierbij gaat het om het inzetten op unieke product-marktcombinaties in de woningmarkt met een goede prijs-kwaliteitsverhouding op sterke locaties;
  • scheiden van wonen en zorg: langer zelfstandig wonen bevorderen;
  • ruimte bieden voor markt initiatieven. De vraag staat centraal;
  • Vraag gestuurd bouwen: ook voor de oudere doelgroep en kleinere huishoudens;
  • vrijkomend vastgoed binnen de kernen, waarvoor herbestemming nodig is, wordt gefaciliteerd;
  • Inbreiding voor uitbreiding.

Op grond van de Structuurvisie van de Provincie Noord-Holland moet de regio West-Friesland in de periode van 2016 tot 2030 in totaal 8.400 woningen bouwen. Voor de gemeente Medemblik is dit kwantitatief vertaald in 1.200 woningen tot 2030. Dit betreffen echter geen harde cijfers. De woonvisie wil namelijk per situatie ruimte bieden voor creativiteit en maatwerk. Er is daarom ook geen vast programma opgesteld, maar er wordt gewerkt met het zogenaamde flexibel strategisch programmeren. Daardoor blijft voldoende ruimte voor marktinitiatieven.

De ontwikkeling past binnen de ambitie van de Regionaal Actie Programma Wonen (RAP) en Woonvisie West-Friesland 2017. Met dit plan wordt de herontwikkeling van een vrijkomend bedrijfsperceel in bestaand stedelijk gebied naar een woonbestemming mogelijk gemaakt. Hiermee verdwijnt een bedrijfslocatie met een milieucategorie uit een woongebied. Het plan sluit dan ook aan bij de wens om vrijkomend vastgoed binnen een kern te herbestemmen. Daarnaast gaat het om een initiatief vanuit de markt binnen een inbreidingslocaties en een onderscheidend complementair product .

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie 2012-2022

In de op 28 februari 2013 vastgestelde Structuurvisie 2012-2022 van de gemeente Medemblik 'Sterke kust en sterk achterland' is het ruimtelijk beleid van de gemeente Medemblik vastgelegd. Medemblik wil de komende jaren het vestigen in de gemeente zo aantrekkelijk mogelijk maken.

Ondanks dat de visie niet verder kijkt dan 2018, past de ontwikkeling in de structuurvisie. Het plangebied is een voormalig bedrijfsperceel aan een belangrijke structuurlijn van de gemeente. Door de herontwikkeling van het perceel verdwijnt de achtergebleven bedrijfsvloer. In de huidige situatie zorgt dit voor een harde en niet passende overgang met het achterliggende landschap. Door het toevoegen van de drie woningen op smalle diepe kavel wordt het bebouwingslint aan de Dorpsstraat hersteld. Door dat op het achterste gedeelde van de kavel ruimte wordt geboden voor een functie die meer past in het buitengebied, namelijk het houden van hobby dieren, ontstaat een overgang op het achterliggende landschap die meer past in de omgeving en in het achterliggende buitengebied (zie ook paragraaf 2.2.3).

3.4.2 Programma Duurzaamheid

Het huidige beleid rondom duurzaamheid ligt vast in de notitie Duurzaamheid. Dit beleid loopt tot 2020. Deze beleidsnotitie zet vooral in op de elektriciteit transitie, energiebesparing en CO2 besparing. Afgelopen periode zijn op het gebied van duurzaamheid nieuwe afspraken gemaakt. Zo zijn er EU-richtlijnen vastgesteld in het klimaat verdrag. Het Rijk heeft de Nationale klimaatadaptiestrategie 2016 vastgesteld en drie regio's uit de provincie Noord-Holland waaronder West-Friesland hebben het ambitiedocument Holland boven Amsterdam 2040 opgesteld.

Deze nieuwe wetgeving en ambities heeft tot een het programma Duurzaamheid geleid. Met het programma Duurzaamheid zet Medemblik stappen op weg naar een duurzame gemeente. Met dit programma wordt het duurzaamheidsbeleid verbreed en de uitvoering versneld. Het programma bevat vijf pijlers: elektriciteit, warmte, water & groen, grondstoffen en mobiliteit. Per pijler zijn realistische ambities en concrete maatregelen omschreven.

Het uitgangspunt voor de nieuwe woningen is dat deze aardgasloos zijn, het bestemmingsplan beperkt dit niet. Daarnaast is met het erfinrichtingsplan rekening gehouden met de omgeving en wordt extra ruimte geboden voor groen en water. Dit komt ten goede aan de biodiversiteit en wateropvang van het gebied. Het plan past dan ook binnen de richtlijnen van het programma Duurzaamheid. De trafo binnen het plangebied blijft behouden en wordt verplaatst. De rede hiervoor is om het huidige netwerk sterker te maken en toename aan terug levering beter te kunnen faciliteren.

3.4.3 Programma Wonen 2018 t/m 2026

Op 22 februari 2018 heeft de gemeenteraad het Programma Wonen 2018 t/m 2026 vastgesteld. In dit programma wordt gesteld dat West-Friesland en goedkoper en rustiger alternatief is voor de woningvraag in metropoolregio Amsterdam. Gemeente Medemblik heeft daarom de ambitie om zich hard te maken voor het realiseren van meer bouwvolume. Extra woningbouw is goed voor onze economie en vergroot het draagvlak voor onze lokale en regionale voorzieningen. In Medemblik is contingent beschikbaar voor 1.200 woningen in de periode tot 2026. Nieuwbouw vindt plaats in alle kernen.

De gemeente maakt in het programma onderscheid tussen 'harde plannen', die niet meer beïnvloedbaar zijn en de 'zachte plannen', die veelal nog gemakkelijk aangepast kunnen worden. Daarnaast kent het programma woningen 'tussendoor'.

Woningen 'tussendoor'

Na het aftrekken van het aantal woningen binnen de harde en zachte plannen, is binnen de gemeente nog een marge voor 75 woningen 'tussendoor'. Voor de verdeling van de woningen 'tussendoor' zijn beleidsregels gemaakt. Deze woningen moeten de levensloopbestendig en aardgasloos zijn.

Ruimtelijke criteria zijn; het open houden van de doorkijkjes in de linten, het saneren van locaties met milieuproblematiek en het voor wonen geschikt maken van gebouwen die van oorsprong een andere functie hebben.

Met dit plan verdwijnt een bedrijfsbestemming binnen het bestaand stedelijke gebied. Gezien daarmee een verkeerbelastend bedrijf verdwijnt uit het woongebied heeft dit een positief effect op het woon- en leefklimaat van de omgeving. Dit past bij de ambitie die de gemeente beschrijft in haar programma. De gemeente wil saneren in locaties met een milieuproblematiek en het voor wonen geschikt maken door middel van het transformeren van locaties met een andere functie.

De conclusie is dat deze herontwikkeling past binnen de richtlijnen van het Programma Wonen en bijdraagt aan het versterken van de kwaliteit van het gebied.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk wordt de gewenste ontwikkeling getoetst aan de omgevingsaspecten. Daarbij worden, wanneer van toepassing, de uitgangspunten voor de juridisch-planologische regeling vanuit de aspecten gegeven.

4.1 Milieueffectrapportage

In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het wijzigingsplan planmer-plichtig (bijlage C en D), projectmer-plichtig (bijlage C) of m/e.r.-beoordelingsplichtig (bijlage D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Wanneer niet voldaan wordt aan de drempelwaarden moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten nagaan of mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Daarbij lettend op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

In bijlage D van het Besluit m.e.r. (D11.2) is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. Ten aanzien van woningen ligt de drempelwaarde op een aaneengesloten gebied met 2.000 of meer woningen. Dit wijzigingsplan maakt slechts 3 woningen mogelijk en is daarmee niet rechtstreeks planmer-, projectmer of mer-beoordelingsplichtig.

In het besluit is geregeld dat ook voor projecten die zijn opgenomen in bijlage D, maar beneden de drempelwaarden vallen, een besluit moet worden genomen of een M.E.R. nodig is. In dat kader wordt afgewogen of het plan mogelijk toch belangrijke negatieve milieueffecten heeft, op basis van de eerder genoemde omstandigheden. Dit is een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Kenmerken van het project

Het plan omvat de bouw van 3 woningen binnen de bestaande stedelijke structuur van Nibbixwoud. Daarmee samenhangend wordt de achtergeblevene fundering van het bedrijf gesloopt en verdwijnt een bedrijfsbestemming. Hiermee verdwijnt er een bedrijf met milieucontouren uit een bebouwingslint.

Kenmerken potentiële effecten

Een woningbouwlocatie heeft geen belangrijke uitstraling van milieueffecten naar de omgeving. Te verwachten effecten hangen samen met de verkeersaantrekkende werking en mogelijk veranderingen in de waterhuishouding. Gezien de ligging aan de hoofdinfrastructuur van Nibbixwoud, zijn er geen effecten aan de orde die een volledige m.e.r. rechtvaardigen. De navolgende paragrafen gaan nader in op de effecten van de ontwikkelingen op de omgeving.

Conclusie

Door de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten treden geen belangrijke negatieve milieugevolgen op. Dit blijkt ook uit de beoordeling van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen.

4.2 Milieuzonering

Tussen bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies (waaronder wonen) is een goede afstemming nodig. Het doel daarbij is het voorkomen van onacceptabele hinder ter plaatse van woningen, maar ook om te zorgen dat bedrijven niet worden beperkt in de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden. Bij de afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder redelijkerwijs is uitgesloten. Bedrijfsactiviteiten zijn daarvoor ingedeeld in een aantal milieucategorieën.

Voor het beoordelen van de mate van hinder die aanvaardbaar is ter plaatse van hindergevoelige functies wordt onderscheid gemaakt tussen een 'rustige woonomgeving' en een 'gemengd gebied'. De omgeving van het plangebied kenmerkt zich als een woongebied. Hier overheerst de woonfunctie en binnen het plangebied worden uitsluitend woningen met bijbehorende openbare ruimte voorgesteld.

Tegenover het plangebied staat een tankstation (zonder LPG). Op basis van de VNG brochure valt dit bedrijf in een milieucategorie 2 bedrijf met een maximale richtafstand van 30 meter. In het stedenbouwkundigplan is rekening gehouden met deze richtafstand en voldoet daarmee aan de richtafstand. Ten oosten van het plangebied ligt op ruim 80 meter een agrarisch bedrijf met kassen dit valt ook in een milieucategorie 2 bedrijf met een maximale richtafstand van 30 meter en voldoet daarmee aan de richtafstand.

Gewasbeschermingsmiddelen

Er gelden in Nederland geen wettelijke bepalingen over minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen in de open lucht worden geteeld en nabij gelegen, voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige objecten, zoals woningen met tuinen. Ook de richtafstanden uit de VNG-brochure zijn niet van toepassing op open teelten.

Vanwege mogelijk vrijkomende drift (verwaaiing van spuitvloeistof) bij het bespuiten van appel- en perenbomen in een professionele boomgaard wordt in de praktijk een vuistregel gehanteerd om een afstand van 50 meter aan te houden tussen een fruitboomgaard en een gevoelige bestemming. Dit is een in de praktijk gegroeide vuistregel. De 50 meter afstand is echter een willekeurige en indicatieve afstand en hangt onder meer af van het soort teelt ter plaatse, de daarbij te gebruiken gewasbeschermingsmiddelen (toxiciteit) de spuitfrequentie en de plaatselijke omstandigheden. Drift in de appel- en perenteelt is door de aard van de bespuitingen, met name opwaarts gericht spuiten en spuitfrequentie intensiever dan bespuitingen in de lage bomenteelt. Ook in de bollenteelt is de spuitfrequentie intensief, hoewel daar neerwaarts wordt gespoten.

Voor het betrokken bestuursorgaan bestaat zowel bij toepassing als afwijking van voornoemde afstand een onderzoeksplicht bij ruimtelijke besluiten. Een kortere afstand is in beginsel mogelijk, mits voorzien van een deugdelijke motivering. Bij het bepalen van een verantwoorde afstand tussen een woonperceel en agrarische percelen dient te worden gekeken naar wat het geldende bestemmingsplan in juridische zin toelaat. Hierbij wordt uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden van de betreffende percelen. Indien het bestemmingsplan de teelt tot aan de perceelsgrens toelaat, dan dient te worden gemeten vanaf de perceelsgrens (in dit geval de grens van het bestemmingsvlak).

Op de agrarische percelen die binnen de 50 meter afstand liggen vanaf de uiterste grens van het bestemmingsvlak 'Wonen' is het bestemmingsplan "Dorpskernen IV" van toepassing. Deze percelen hebben de bestemming 'Agrarisch' en de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie-3'. Ingevolge artikel 3.1 van het geldende bestemmingsplan zijn deze gronden onder meer bestemd voor agrarisch gebruik. In artikel 3.5.1 is een specifieke gebruiksbepaling opgenomen die in sub p bepaalt dat het gebruik van de gronden ten behoeve van sierteelt, fruitteelt, bosbouw, houtteelt of overige opgaande meerjarige teeltvormen niet is toegestaan. Een uitzondering wordt gemaakt voor gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch-opgaande meerjarige teeltvormen'. Binnen een afstand van 50 meter van de beoogde woningen met tuinen komt deze aanduiding niet voor. Daarnaast is in sub e van voornoemd artikel bepaald dat het gebruik van de gronden ten behoeve van de permanente teelt van bloembollen niet is toegestaan.

Het voornoemde geldt eveneens voor de agrarische gronden in het plangebied zelf. In artikel 3.5.1 onder sub e en p is bepaald dat het gebruik van deze gronden voor sierteelt, fruitteelt, bosbouw, houtteelt of overige opgaande meerjarige teeltvormen en bloembollenteelt niet is toegestaan. Deze bepalingen - evenals die in het geldende bestemmingsplan - zijn specifiek opgenomen om het woon- en leefklimaat van de aanwezige woningen en tuinen in het lint te beschermen tegen het intensieve gebruik van gewasbeschermingsmiddelen dat behoort bij voornoemde teelten. Omdat deze teelten niet zijn toegestaan, wordt dan ook geconcludeerd dat er ter sprake van de beoogde woningen met tuinen in het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Met dit bestemmingsplan wordt wel het houden van hobby dieren mogelijk gemaakt. Het hobbymatig houden van dieren, zoals paarden, heeft in het kader van de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering een milieucategorie 2 met een maximale richtafstand van 30 meter. Met het stedenbouwkundigplan is rekening gehouden met de richtafstand van 30 meter (zie ook paragraaf 2.2). Daarnaast is in de verbeelding een functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – paardenbak' opgenomen. Het hobbymatig houden van dieren is alleen toegestaan binnen deze functieaanduidingen. Daarmee is de afstand tussen de woningen en de dieren minimaal 30 meter gewaarborgd. Er zal dus geen sprake zijn van onaanvaardbare hinder.

4.3 Geluid

Het aspect 'geluid' gaat over geluidhinder op geluidsgevoelige objecten als gevolg van verkeer en industrie. De Wet geluidhinder (Wgh) is hiervoor het toetsingskader. Rondom wegen met een maximumsnelheid van meer dan 30 km/uur, spoorwegen en aangewezen bedrijven(terreinen) zijn geluidszones van toepassing. Als er geluidsgevoelige objecten, zoals woningen, binnen deze zones worden toegevoegd, dan moet geluidsbelasting op de gevels hiervan worden bepaald en getoetst aan de normen. Er zijn er geen spoorwegen of geluidszoneringsplichtige industrie aanwezig, dus alleen het aspect 'wegverkeerslawaai' is aan de orde.

De Dorpsstraat grenst aan de noordzijde van het plangebied. Deze weg is bepalend voor de geluidbelasting op het plan. De voorgevels van de woningen liggen namelijk op 10 tot 20 meter van de Dorpsstraat. Daarom is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit akoestisch onderzoek is als Bijlage 1 toegevoegd aan dit plan.

Voor nieuwe woningen geldt een voorkeurswaarde van 48 dB voor het wegverkeer. De maximaal toegestane waarde voor wegverkeer bij buitenstedelijke situatie is 53 dB en voor binnenstedelijke situaties 63 dB. Voor dit plan is sprake van een binnenstedelijke situatie. Voor het bepalen van de geluidsbelasting hebben wij op basis van art. 110g Wgh een aftrek van 5 dB toegepast op de berekende geluidsbelasting.

Uit het onderzoek en onderstaand figuur 4.1 blijkt de geluidbelasting op de gevels niet voldoen aan de voorkeurswaarde van 48 dB. De geluidsbelasting is maximaal 55 dB. Voor alle woningen voldoet de geluidsbelasting aan de maximale grenswaarde van 63 dB voor binnenstedelijke situaties. De geluidsbelasting voldoet op de zuid- en achtergevel van alle woningen aan de voorkeurswaarde. Alle woningen hebben daardoor een geluidsluwe gevel. De geluidluwe gevel wordt geregeld via de omgevingsvergunning. Tevens wordt in het akoestisch onderzoek, los van de geluidluwe gevels, geadviseerd om een hogere grenswaarde vast te stellen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPNIBDORPSSTRAAT12-VA01_0008.png"

Figuur 4.1 Geluidbelasting op de woningen peiljaar 2030

Conclusie

De geluidsbelasting vanwege de Dorpsstraat is maximaal 55 dB na aftrek volgens artikel 110g Wet geluidhinder. Voor alle woningen wordt de voorkeurswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder overschreden. De berekende geluidsbelasting voldoet wel aan de maximale grenswaarde van 63 dB. Alle woningen hebben een geluidsluwe zijde. Daarnaast wordt geadviseerd om voor alle woningen een hogere grenswaarde vast te stellen.

4.4 Water

Deze 'waterparagraaf' gaat in op de watertoets. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het bestemmingsplan op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. De belangrijkste thema's zijn waterveiligheid, de afvoer van schoon hemelwater en afvalwater en de waterkwaliteit.

Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (kenmerk: 20180626-12-18195). In Bijlage 2 is de Watertoets toegevoegd. De uitkomst is dat de korte procedure moet worden gevolgd. Het plan heeft een beperkte invloed op de wateraspecten die van belang kunnen zijn bij ruimtelijke plannen. Dit betekent dat de beperkte invloed van het plan kan worden opgevangen met standaard maatregelen. Deze zijn opgenomen in de leidraad watertoets. Bij de uitvoering van de bouwmogelijkheden die dit wijzigingsplan mogelijk maakt wordt rekening gehouden met deze uitgangspunten.

Verharding en compenserende maatregelen

De oppervlakteverharding op het perceel neemt in de toekomstige situatie niet toe. Watercompensatie is dan ook niet aan de orde.

Waterkwaliteit en riolering

Het uitgangspunt is om regenwater en rioolwater zoveel mogelijk gescheiden af te voeren. In dit geval wordt rioolwater via een nieuw rioleringsstelsel aangesloten op het gemeentelijk riool. Uitgangspunt is dat dit voldoende capaciteit heeft voor de extra woningen. Schoonhemelwater wordt separaat afgekoppeld op het oppervlaktewater.

De bouwwijze en onderhoudstechniek moeten emissievrij zijn om verontreiniging van het water te voorkomen. In dit geval zal gebruik worden gemaakt van milieuvriendelijke (bouw)materialen.

Vergunningen en ontheffingen

Voor werkzaamheden in, onder, langs, op, bij of aan oppervlaktewater, waterkeringen en wegen in het beheer van het hoogheemraadschap en het aanleggen van meer dan 800 m² verharding is een watervergunning of ontheffing van het hoogheemraadschap nodig.

Proces watertoets

Dit plan wordt aan het hoogheemraadschap voorgelegd. Bij de uitvoering van het plan wordt rekening gehouden met de uitgangspunten uit het wateradvies.

4.5 Bodem

Bij het aspect 'bodem' staat de vraag centraal of de bodemkwaliteit toereikend is voor het nieuwe gebruik. De bodem kan door eerdere (bedrijfs)activiteiten verontreinigd zijn. Voor de ruimtelijke procedure is het van het belang dat verdachte locaties worden gesignaleerd.

In het kader van de voorgenomen ontwikkelingen en de aanvraag van de omgevingsvergunning is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Bijlage 3). Uit het verkennend bodemonderzoek blijkt In het grondwater en grond lichte verontreinig is geconstateerd .

Uit het verkennend bodemonderzoek blijkt In het grondwater en grond licht verontreinigingen aanwezig zijn. Voorts is er in het grondwater een matige verontreiniging met arseen aangetroffen. De aangetroffen verontreinigingen geven geen risico's voor de volksgezondheid of de ecologie bij het beoogde gebruik. Een vervolg onderzoek is niet noodzakelijk.

Het bodemonderzoek is ter beoordeling ook voorgelegd aan de RUD. Uit deze beoordeling blijkt dat er geen (historisch) onderzoek is verricht naar een voormalige ondergrondse tank en dat aanvullend onderzoek noodzakelijk is. Op 11 oktober 2018 heeft dit aanvullende onderzoek plaatst gevonden (bijlage 4). Het aanvullende onderzoek is op 17 april 2019, op verzoek van de RUD, aangevuld(Bijlage 5). Uit deze twee onderzoeken blijkt dat ter plaatse van de ondergrondse tank zijn in de mengmonsters van de grond geen verhoogde gehalten aan minerale olie geconstateerd.

Voor de gronden onder de betonvloer word geconcludeerd dat er in dit stadium vanwege de aanwezige verhardingen met beton (vloervoormalige schuur) en stelconplaten geen representatief onderzoek naar asbest in het granulaat mogelijk is. Er is op dit ogenblik geen mogelijkheid om voldoende monstermateriaal te nemen om een analyse volgens de NEN 5898 te laten uitvoeren. Geadviseerd wordt om het onderzoek naar de aanwezigheid van asbest in het puingranulaat te laten uitvoeren, nadat de betonvloer en de stelconplaten zijn verwijderd.

In het grondwater zijn geen verhogingen van de onderzochte stoffen, minerale olie en vluchtige

aromaten, aangetroffen. Vervolg onderzoek is niet noodzakelijk.

4.6 Archeologie

Wettelijk kader

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, ruimtelijke plannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

Archeologisch beleidskader

De gemeente acht dit (op grond van wet- en regelgeving) wenselijk en noodzakelijk om de verschillende archeologische waarden te beschermen en te behouden. In het geldende bestemmingsplan is een beschermende regeling ten aanzien van archeologische resten opgenomen. Het grootste gedeelte van het plangebied heeft op grond hiervan de bestemming 'Waarde - Archeologie 3', waarbinnen bij ingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 0,4 meter Voor een klein gedeelte van het plangebied geldt een 'Waarde - Archeologie 2' moet bij ingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 0,35 meter aangetoond moet worden dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of dan wel dat archeologische waarden niet worden geschaad.

Daarom is advies ingewonnen bij de dienst Archeologie West-Friesland. Dit advies is opgenomen als Bijlage 7. Uit dit onderzoek blijkt dat, indien de plannen ongewijzigd blijven, geen nader onderzoek nodig is. Ook adviseert Archeologie West-Friesland de voorgenomen ingrepen vrij te geven met betrekking tot het aspect archeologie.

De voorgenomen ingreep is vrijgesteld van archeologisch onderzoek. Ten behoeve van het doen van waarnemingen dient wel in de omgevingsvergunning te worden opgenomen dat Archeologie West-Friesland de graafwerkzaamheden wil monitoren.

4.7 Cultuurhistorie

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.

Binnen het plangebied zijn geen specifieke cultuurhistorische waarden aanwezig. Wel kunnen de structuren en kenmerken van het landschap als van cultuurhistorische betekenis worden aangemerkt. Zoals beschreven in paragraaf 2.2 is het stedenbouwkundig plan met respect voor de omgeving tot stand gekomen. Daarnaast wordt voor dit plan de door ruilverkaveling verdwenen(smalle diepe kavel) kavelingsstructuur terug gebracht. De hoofdstructuur is op de verbeelding van dit bestemmingsplan vastgelegd en de welstandstoetsing en het beeldkwaliteitsplan waarborgen een passende beeldkwaliteit. Het is niet noodzakelijk om nadere regels ter bescherming van cultuurhistorische waarden op te nemen.

4.8 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van natuurgebieden. Dit gaat om op Europees niveau aangewezen Natura 2000-gebieden. In de provinciale verordening worden gebieden die van belang zijn voor het Natuurnetwerk Nederland (NNN) beschermd. De bescherming van soorten en hun verblijfplaatsen is eveneens geregeld in de Wet natuurbescherming.

4.8.1 Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt in de stedelijke structuur van Nibbixwoud en maakt geen deel uit van een beschermd natuurgebied. Ook is er geen sprake van weidevogelleefgebied of van NNN-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op 5 kilometer van het plangebied. Het betreft het gebied IJsselmeer. Voor dit gebied geldt dat directe significante effecten, zoals verstoring en verontreiniging, zijn uitgesloten het gelet op de afstand in combinatie met de ligging achter de bestaande kern. Het IJsselmeer kent geen stikstofgevoelige natuurwaarden, waardoor er geen toetsing nodig is naar de effecten van bijvoorbeeld de toename van verkeer in het gebied.

4.8.2 Soortbescherming

Voor de ruimtelijke ontwikkeling die dit plan mogelijk maakt is een quickscan ecologie uitgevoerd (Bijlage 8). Tijdens deze quickscan is geconcludeerd dat het voor de voormalige bedrijfswoning het niet uit te sluiten is dat vleermuizen aanwezig zijn. De voormalige bedrijfswoning blijft echter behouden. Als er geen ingrijpende verbouwingen nodig zijn, zal er geen effect optreden. Als die wel nodig zijn is een aanvullend onderzoek nodig. Door te zorgen dat er geen verstoring optreedt, ontstaat geen negatief effect.

Er is een kleine kans op broedende vogels in de sloot of op het grasland. Door buiten de broedtijd te starten wordt een effect voorkomen. Er is geen ontheffing van de Wet natuurbescherming nodig. Er worden geen effecten verwacht op beschermde natuurgebieden. Er is geen vergunning van de Wet natuurbescherming nodig.

4.9 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Het toetsingskader wordt gevormd door verschillende besluiten en documenten (Bevi, Bevb, Bevt). Risico's zijn inzichtelijk gemaakt op de risicokaart die per provincie wordt bijgehouden.

In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart van de provincie geraadpleegd. Figuur 4.2 geeft een uitsnede weer van de risicokaart. Hieruit blijkt dat rondom het plangebied (groen ster) twee risico objecten aanwezig zijn. Ten oosten van het plangebied is een zwembad en een camping aanwezig. Voor deze objecten geldt een risicoafstand (PR 10-6) van 0 meter. Voor deze objecten geldt geen groepsrisico. Aanvullend onderzoek naar het aspect externe veiligheid kan dan ook achterwege blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPNIBDORPSSTRAAT12-VA01_0009.png"

Figuur 4.2 Uitsneden Risicokaart

4.10 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.

Overschrijdingen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit zijn veelal het gevolg van het aantal verkeersbewegingen in een gebied. Op grond van de algemene maatregel van bestuur “Nibm” vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmeringen voor projecten als deze niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Kleine woningbouwlocaties (tot 1.500 woningen) vallen hier ook onder.

Dit bestemmingsplan maakt het ontwikkelen van 3 woningen en het hobbymatig houden van dieren mogelijk. De ontwikkeling draagt zodoende niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Bovendien ligt Nibbixwoud in een landelijke omgeving, waar de luchtkwaliteit naar verwachting goed is. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.

4.11 Kabels, leidingen en zoneringen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

In of nabij het plangebied lopen geen hoofdleidingen of -kabels die voorzien moeten worden van een planologische regeling

Hoofdstuk 5 Juridische regeling

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het voldoet aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

De regels van dit bestemmingsplan zijn qua systematiek afgestemd op het bestemmingsplan "dorpskernen IV " van de gemeente Medemblik.

Agrarisch

De bestemming ‘Agrarisch’ staat toe dat de gronden gebruikt mogen worden ten behoeve van agrarisch grondgebruik. Het houden van hobbydieren en /of een paardrijbak is ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardrijbak' toegestaan.

Water

De bestemming ‘Water’ is gelegd op de bestaande hoofdwatergangen. Op deze gronden mogen geen bouwwerken en overkappingen worden gebouwd

Wonen

De gronden met de bestemming ‘Wonen’ zijn bestemd voor woonhuizen en bijbehorende bouwwerken bij woonhuizen, al dan niet in combinatie met en in ondergeschikte mate ruimte voor kleinschalige beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten. Als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd welke binnen het bouwvlak opgericht dienen te worden

Waarde Archeologie 2 en 3

Middels deze dubbelbestemmingen zijn de gronden behorende tot het plangebied mede bestemd voor het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden. Ten aanzien van de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 2’ geldt dat voor bouwwerken waarbij grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 100 m2 en dieper dan 0,35 m onder het maaiveld plaatsvinden, alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, moet zijn aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, dan wel de archeologische waarden door bouwactiviteiten niet kunnen worden verstoord. Ten aanzien van de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 3’ geldt dit voor bouwwerken waarbij grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 500 m2 en dieper dan 0,40 m onder het maaiveld plaatsvinden.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1.1 Overleg

Gezien de aard en omvang van het plan vindt geen afzonderlijke inspraak plaats over het voorontwerp. Bij de ontwerp fase heeft een ieder de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen.

Conform artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dienen burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. In dit kader is het voorontwerpbestemmingsplan voor advies toegezonden aan de overlegpartners.

Van de Regionale Uitvoeringsdienst Noord – Holland Noord is een overlegreactie ontvangen (Bijlage 6). De reactie geeft aanleiding voor een nader bodemonderzoek, zie Bijlage 4. Dit naderonderzoek heeft op 11 oktober 2018 plaatst gevonden. Verder zijn er geen aanleidingen tot het bijstellen van het bestemmingsplan.

6.1.2 Ontwerpbestemmingsplan

Het bestemmingsplan doorloopt verder de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen bestemmingsplanprocedure. Het ontwerpbestemmingsplan is gedurende zes weken ter inzage gelegd. Van die mogelijkheid is gebruik gemaakt. Er zijn twee zienswijzen ingediend. Waarvan één zienswijze is ondertekend door vijf belanghebbende. Verder is een advies ontvangen van de Regionale uitvoeringsdienst Noord-Holland Noord.

De ingekomen zienswijze zijn in bijlage 9 samengevat en beantwoord. De ingekomen zienswijzen hebben niet tot een aanpassing van het bestemmingsplan geleid. Op basis van de overlegreactie van de RUDNHN zijn paragraaf 4.2 en 4.5 van de toelichting aangepast

6.1.3 Vaststelling

De gemeenteraad van de gemeente Medemblik heeft op 11 juli 2019 het bestemmingsplan ongewijzigd vastgesteld. Indieners van zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld. Tegen dit besluit is beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

De economische uitvoerbaarheid van een plan wordt in eerste instantie bepaald door de financiële haalbaarheid ervan. Daarnaast is de grondexploitatieregeling uit de Wro van belang voor de economische uitvoerbaarheid. Deze regeling bepaalt dat de gemeente de door haar gemaakte kosten kan verhalen. Het kostenverhaal heeft dus ook invloed op de haalbaarheid van het plan.

6.2.1 Financiële haalbaarheid

De ontwikkeling is een particulier initiatief. De gemeente Medemblik heeft hiermee geen directe financiële bemoeienis. De kosten voor de procedure worden verhaald via leges. De investeringen zijn nodig om het bedrijf ontwikkelingsmogelijkheden te bieden. De kosten en baten van deze investering zijn in beeld gebracht. Hieruit blijkt dat het plan financieel haalbaar is.

6.2.2 Grondexploitatie

De grondexploitatieregeling uit de Wro is van toepassing op dit bestemmingsplan, omdat het bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro mogelijk maakt. De grondexploitatieregeling bepaalt dat de gemeente in beginsel samen met dit bestemmingsplan een exploitatieplan moet vaststellen. Hiervan kan worden afgezien als de kosten 'anderszins verzekerd' zijn, bijvoorbeeld door overeenkomsten. Daarbij moet het stellen van eisen en een fasering niet noodzakelijk zijn.

Met de initiatiefnemer wordt een anterieure overeenkomst gesloten. Hierin worden naast het kostenverhaal (waaronder planschade) vastgelegd. De gemeenteraad besluit dan ook bij de vaststelling van dit bestemmingsplan geen exploitatieplan vast te stellen.