direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bestemmingsplan Sijbekarspel - Westerstraat 18
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0420.BPBUIWESTERSTR18-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op het perceel Westerstraat 18 in Sijbekarspel. Het gaat om een voormalig agrarisch bedrijfsperceel dat sinds enige tijd door het bedrijf Allure Boomverzorging B.V. in gebruik is genomen. Dit is geen agrarisch bedrijf en is daarom op basis van het geldende bestemmingsplan niet mogelijk. Voor het ontwikkelen van het bedrijf richting de toekomst is het gewenst om het perceel een bedrijfsbestemming te geven. Daarom is voor de locatie dit bestemmingsplan opgesteld. Dit bestemmingsplan vormt het juridisch-planologisch kader, waarbinnen de beschreven bedrijvigheid mogelijk is.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in het westen van het lintdorp Sijbekarspel, aan de zuidzijde van de Westerstraat. De begrenzing is afgestemd op de bestaande inrichting van het perceel en de kadastrale grenzen. De ligging en globale begrenzing van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPBUIWESTERSTR18-VA01_0001.png"

Figuur 1.1 De ligging van het plangebied

1.3 Planologische regeling

Het plangebied is opgenomen in het onlangs herziene bestemmingsplan Dorpskernen I, dat is vastgesteld op 29 september 2016. De locatie heeft hierin de bestemming 'Agrarisch', met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel agrarisch grondgebonden bedrijf'. De bebouwing is binnen deze bedrijfskavel vastgelegd door middel van een ruim bouwvlak. Binnen de bestemming is alleen grondgebonden agrarische bedrijfsvoering mogelijk. De bedrijfsactiviteiten van Allure Boomverzorging vallen hier niet onder.

In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming van een agrarische bedrijfskavel te wijzigen naar onder andere de bestemming 'Bedrijf'. De wijzigingsbevoegdheid beperkt zich tot bedrijven uit milieucategorie 1 en 2. Aangezien Allure Boomverzorging in milieucategorie 3.1 valt en de activiteiten gedeeltelijk buiten de huidige planologische bedrijfskavel vallen, kan voor de gewenste bedrijfsontwikkeling geen gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. Daarom is hiervoor dit nieuwe bestemmingsplan opgesteld, waarin op basis van maatwerkregels planologische mogelijkheden worden geboden voor Allure Boomverzorging.

Op het plangebied zijn verder gedeeltelijk de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3' van toepassing. Hier worden de potentieel aanwezige archeologische resten beschermd.

1.4 Leeswijzer

Na dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de gewenste ontwikkeling en op de ruimtelijke en functionele inpassing daarvan in de bestaande structuur. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het van belang zijnde beleidskader, waarna in Hoofdstuk 4 een toetsing aan de milieuaspecten volgt. Wanneer deze van toepassing zijn, worden daarbij de uitgangspunten voor het bestemmingsplan genoemd. In hoofdstuk 5 volgt een toelichting op de werking van het bestemmingsplan en de daarin opgenomen juridische regeling. Het laatste hoofdstuk gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, waarbij aandacht wordt besteed aan de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan

2.1 Uitgangssituatie

Het plangebied ligt in een divers bebouwingslint dat aan weerszijden van de Westerstraat ligt. Dit bebouwingslint vormt het dorp Sijbekarspel. Het lint bestaat overwegend uit woningen en agrarische en niet-agrarische bedrijven. Het plangebied betreft het bedrijfsperceel van een voormalige veehouderij dat tussen enkele woonpercelen aan de westzijde en een groothandel in landbouwmachines en onderdelen aan de oostzijde ligt. De achterzijde van het plangebied grenst verder aan de tuin bij een woon-zorgcentrum. Aan de overzijde van de Westerstraat zijn enkele woningen en een bedrijf aanwezig.

Binnen het plangebied staan verschillende opstallen die zijn gebouwd ten dienste van de eerder gevestigde veehouderij. Voorop het perceel staat een bedrijfswoning met een aangebouwde schuur. Los hiervan staat een grote ligboxenstal waar aan de zuidzijde enkele kleinere stallen zijn aangebouwd. Achterop het perceel, buiten de planologische bedrijfskavel, liggen verhardingen die werden gebruikt voor de opslag van mest, kuil en dergelijke.

Het perceel heeft twee ontsluitingen op de Westerstraat. De noordelijke ontsluiting is vooral voor privégebruik door de bewoners van de bedrijfswoning. Via de zuidelijk ontsluiting zijn de ingangen van de bedrijfsgebouwen en het achtererf bereikbaar.

Een luchtfoto van het plangebied en de directe omgeving is weergegeven in figuur 2.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPBUIWESTERSTR18-VA01_0002.png"

Figuur 2.1 Luchtfoto plangebied

Sinds 2017 is het bedrijf Allure Boomverzorging op het perceel gevestigd. De bedrijfsactiviteiten van dit bedrijf zijn gericht op het planten, verwijderen en onderhouden van hoofdzakelijk bomen. Het gros van de werkzaamheden vindt op locaties elders plaats. Op het bedrijfsperceel wordt materieel gestald en vrijkomend hout opgeslagen (achterop het terrein).

2.2 Voorgenomen initiatief

Dit bestemmingsplan biedt een juridisch-planologische regeling voor het reeds gevestigde bedrijf. Tevens wordt enige ontwikkelingsruimte voor de toekomst geboden. Voor een uitgebreide beschrijving van de achtergronden, het bedrijf en de plannen wordt verwezen naar het landschapsinpassingsplan, dat is opgenomen in Bijlage 1 bij de toelichting. Omdat het gaat om een bedrijf uit een hogere categorie dan waarin in beginsel wordt voorzien (maximaal categorie 2), wordt hiervoor een maatwerkregeling geboden. Deze waarborgt de continuïteit van het bedrijf en een goed woon- en leefklimaat voor omwonenden. Tevens wordt voorzien in een verantwoorde landschappelijke inpassing van het bedrijfsperceel, met name voor de opslag achterop het terrein. De gewenste inrichting van het bedrijfsperceel is weergegeven in figuur 2.2 en in figuur 2.3 wordt weergegeven welke activiteiten waar plaatst vinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPBUIWESTERSTR18-VA01_0003.png"

Figuur 2.2 Gewenste inrichting bedrijfsperceel

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPBUIWESTERSTR18-VA01_0004.png"

Figuur 2.3 Activiteiten en functies opstal plangebied

2.3 Ruimtelijke kwaliteitseis

Allure Boomverzorging is een groeiend bedrijf. De voormalige locatie op het industrieterrein De Veken werd te klein, waarop het bedrijf is verplaatst naar de onderhavige locatie. Het bedrijf heeft voor de opslag van groot materieel en vrijkomend hout veel ruimte nodig. Binnen de provinciale beleidslijnen is ruimte voor het vestigen van bedrijven in vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen. Er wordt in eerste instantie uitgegaan van lichte vormen van bedrijvigheid (categorie 1 en 2), die niet is gericht op productie. Deze moet dan ook geheel binnen de bestaande bedrijfsgebouwen en binnen de agrarische bedrijfskavel plaatsvinden. Ook wordt niet voorzien in buitenopslag van niet-agrarische bedrijven.

De bedrijfsactiviteiten van Allure Boomverzorging zijn vergelijkbaar met hoveniersbedrijven. Deze vallen in milieucategorie 3.1. Voor wat betreft deze milieucategorie heeft akoestisch onderzoek aangetoond dat dit milieutechnisch aanvaardbaar is op de locatie (zie paragraaf 4.2 en Bijlage 2).

Verder vinden de bedrijfsactiviteiten gedeeltelijk buiten de planologische bedrijfskavel plaats. Er worden geen nieuwe bouwmogelijkheden geboden, maar de bedrijfsbestemming breidt wel uit ten opzichte van het huidige bouwvlak. De gewenste uitbreiding is noodzakelijk vanuit de bedrijfsvoering, namelijk voor de opslag van vrijkomend hout. Ruimtelijk gezien heeft de gewenste uitbreiding geen grote impact op de omgeving, aangezien het achterterrein, waar de planologische uitbreiding plaatsvindt, ten behoeve van het agrarisch bedrijf ook al voor opslag werd gebruikt.

Wel is op dit project de ruimtelijke kwaliteitseis van toepassing (zie paragraaf 3.2 en Bijlage 1). Dit houdt in dat een verantwoording wordt gegeven van de mate waarin rekening wordt gehouden met de ontwikkelingsgeschiedenis en de ordeningsprincipes van het landschap, de bebouwingskarakteristieken ter plaatse, de inpassing van de ontwikkeling in de wijdere omgeving en de kernkwaliteiten van het gebied. Hiertoe is een uitgebreid landschapsinpassingsplan opgesteld. Dit is opgenomen in Bijlage 1. Hierin is ingegaan op de aard van het bedrijf en de nut en noodzaak om op deze plek te vestigen, de kenmerken en kwaliteiten van de omgeving en het relevante landschapsbeleid. Dit heeft geleid tot een uitwerking die is weergegeven in figuur 2.2.

Uit het inpassingsplan volgt een aantal uitgangspunten voor de verdere bedrijfsontwikkeling en de inpassing van het bedrijf. Deze uitgangspunten zijn voor zover mogelijk in dit bestemmingsplan verwerkt. De landschappelijke inpassing is gewaarborgd door middel van een voorwaardelijke verplichting. De gewenste beeldkwaliteit is geregeld in de welstandsnota.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 14 belangen hebben de centrale overheden beleidsvrijheid.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Een algemeen belang in de SVIR is het proces van duurzame verstedelijking. Hiervoor is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze houdt in het kort in dat in geval van nieuwe verstedelijking eerst moet worden beoordeeld of hier regionale behoefte voor is en vervolgens of deze behoefte binnen stedelijk gebied opgevangen kan worden. Indien dit niet mogelijk is, moet een locatie worden gezocht die passend multimodaal ontsloten is.

In dit geval is er geen sprake van nieuwe verstedelijking. Dit bestemmingsplan biedt mogelijkheden voor het permanent vestigen van een bedrijf op een bestaand bedrijfsperceel. Het ruimtebeslag in het landelijk gebied en ook de bouwmogelijkheden nemen hierbij niet toe. Met de herontwikkeling van een bestaande bedrijfslocatie is overigens sprake van duurzame verstedelijking.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt niet alleen regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen. Er worden geen rijksbelangen geraakt.

3.2 Provinciaal beleid

Structuurvisie en Provinciale Ruimtelijke Verordening

Het ruimtelijk beleid van de provincie Noord-Holland is vastgelegd in de Omgevingsvisie NH2050 vastgesteld op 19 november 2018. Hierin staat de visie op de fysieke leefomgeving beschreven.De provincie wil balans tussen economische groei en leefbaarheid. Er zijn randvoorwaarden geformuleerd hoe om te gaan met klimaatverandering.

In de visie zijn 5 bewegingen met ontwikkelprincipes beschreven voor de ontwikkeling van de leefomgeving.

  • 1. Dynamisch schiereiland. Hierin is het benutten van de unieke ligging van Noord-Holland, te midden van water, leidend;
  • 2. Metropool in ontwikkeling. Hierin wordt beschreven hoe de Metropoolregio Amsterdam steeds meer als één stad functioneert;
  • 3. Sterke kernen, sterke regio’s, gaat over de ontwikkeling van centrumgemeenten die de gehele regio waarin ze liggen vitaal houden;
  • 4. Nieuwe energie, benut de economische kansen van de energietransitie;
  • 5. Natuurlijk en vitaal landelijke omgeving, staan het ontwikkelen van natuurwaarden en een economisch duurzame agrarische sector centraal.

Het perceel valt in gebied vijf 'Natuurlijk en vitaal landelijke omgeving' De regels voor dit gebied zijn uitgewerkt in de provinciale ruimtelijke verordening.

Provinciale Ruimtelijke Verordening

Bij de omgevingsvisie hoort een Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). In de PRV staan de regels waaraan ruimtelijke plannen in Noord-Holland moeten voldoen. Naar aanleiding van nieuwe wetgeving en/of provinciaal beleid wordt de PRV regelmatig aangepast. De laatste aanpassing dateert van 19 januari 2019.

Voormalige agrarische bouwpercelen

De PRV biedt mogelijkheden voor wijziging van een agrarisch bouwperceel bij beëindiging van het agrarisch bedrijf (artikel 17). De nieuwe bestemming mag de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omringende agrarische bedrijven en de woonfunctie van omliggende woningen niet beperken. In dit geval is geen sprake van verstedelijking, maar van een functiewijziging. De ontwikkeling voldoet echter niet geheel aan de voorwaarden die hiervoor gelden. Het gaat om de bestemmingswijziging buiten het huidige bouwvlak, de milieucategorie en de buitenopslag.

Uitbreiding bestemming buiten huidige bouwvlak: De mogelijkheden voor hergebruik beperken zich tot het bouwperceel van het voormalig agrarisch bedrijf. Dit is het deel van het bedrijfsperceel waar bouwwerken ten behoeve van het bedrijf gebouwd kunnen worden, dus het bouwvlak. In dit geval is het nodig om de bedrijfsbestemming aan de achterzijde uit te breiden ten opzichte van het huidige bouwvlak. Een dergelijke uitbreiding wordt gezien als verstedelijking, namelijk de ontwikkeling van functies die verband houden met onder andere bedrijvigheid. Echter, de uitbreiding vindt plaats op een locatie waar feitelijk al bebouwing van het agrarisch bedrijf aanwezig is, namelijk enkele sleufsilo's. Daarom is het uit te breiden deel feitelijk al deel van het bouwperceel en kan hieraan de bedrijfsbestemming worden toegekend. Op dit deel worden geen gebouwen toegestaan.

Milieucategorie: Voor werkfuncties wordt uitgegaan van kleinschalige bedrijven, die in de regel maximaal in milieucategorie 2 vallen. In dit geval is sprake van een naar de aard en schaal passend bedrijf. Akoestisch onderzoek heeft aangetoond dat de hogere milieucategorie niet leidt tot onaanvaardbare hinder voor omwonenden.

Buitenopslag: Buitenopslag voor niet-agrarische bedrijvigheid is niet toegestaan. In dit geval wordt een ruimte voor tijdelijke buitenopslag voorgesteld. Er is daarbij geen sprake van een toevoeging van ruimtebeslag van een stedelijke functie op het landelijk gebied. Het gehele terrein is al ingericht voor bedrijfsvoering. De opslag vindt plaats op dezelfde plek als dat bij het voormalig agrarisch bedrijf al het geval was. Deze is bovendien vergelijkbaar met die van een agrarische functie (een bosbouwbedrijf zou dezelfde opslag kunnen hebben). Deze opslag wordt tot slot op een verantwoorde manier ingepast in het landschap. Op basis van het voorgaande kan in dit specifieke geval wel worden meegewerkt aan de wijziging.

Ruimtelijke kwaliteitseis

Een toetsing aan de ruimtelijke kwaliteitseis (artikel 15 PRV) is nodig, wanneer meegewerkt wordt aan de wijziging. Dit houdt in dat de kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen, aardkundige waarden en (dorps)structuur worden gerespecteerd. Verder wordt in de toelichting een verantwoording gegeven van de mate waarin rekening wordt gehouden met de ontwikkelingsgeschiedenis en de ordeningsprincipes van het landschap, de bebouwingskarakteristieken ter plaatse, de inpassing van de ontwikkeling in de wijdere omgeving en de eerder genoemde kernkwaliteiten van het gebied. De toetsing aan de ruimtelijke kwaliteitseis staat in paragraaf 2.3 en in Bijlage 1.

Weidevogelleefgebied

In de PRV zijn, naast bestaand stedelijk gebied en landelijk gebied, meerdere bijzondere gebieden benoemd, zoals ecologisch waardevolle gebieden, nationale en metropolitane landschappen, landbouwgebieden, landbouwclusters, blauwe ruimte, duurzame energie en gebieden met bijzondere aardkundige waarden. Het plangebied en de omgeving is aangewezen als weidevogelleefgebied. Hier mogen (buiten bestaande bouwvlakken) geen gebouwen worden gebouwd of verstorende activiteiten worden mogelijk gemaakt die de weidevogelleefgebieden verstoren. Hiervan kan worden afgeweken als er netto geen verstoring is. Volgens de toelichting op dit artikel wordt beschreven wat met de term 'netto geen verstoring' wordt bedoeld.

Weidevogels houden van een rustig en open landschap. Hoge elementen of infrastructuur, zoals wegen, fietspaden, wandelpaden, bebouwing, bosschages of bomenrijen zorgen voor verstoring voor weidevogels. In de directe omgeving van dergelijke elementen zullen weinig tot geen weidevogels gaan broeden. Met ‘netto verstoring’ wordt de extra verstoring bedoeld, die een ingreep heeft op een weidevogelleefgebied, bovenop de al bestaande verstoring in het gebied door gebouwen, wegen en dergelijke. Als een ingreep geen netto verstorend effect heeft op het weidevogelleefgebied dan kan de ingreep doorgaan. Geeft een ingreep netto wel extra verstoring, dan zal de afweging gemaakt moeten worden of de ingreep van groot maatschappelijk belang is. Indien de afweging het doorgaan van de ingreep als gevolg heeft, moet het verstorende effect gecompenseerd worden.

In dit geval vinden alle activiteiten plaats op een terrein dat al voor bedrijfsvoering (maar dan agrarisch) is ingericht. De opslag van takken op een locatie die eerder werd gebruikt voor de opslag van mest en kuil resulteert niet in extra verstoring van het weidevogelleefgebied. In het weidevogelleefgebied vindt in dit geval geen netto verstoring plaats.

Leidraad Landschap en Cultuurhistorie

De provincie wil de Noord-Hollandse landschappen optimaal gebruiken door hun kenmerkende kwaliteiten te benutten bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Hiertoe is de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie opgesteld. Deze leidraad wordt met name toegepast indien op grond van de PRV een aanvullende ruimtelijke kwaliteitseis wordt gevraagd.

Het plangebied ligt volgens de leidraad in het Oude zeekleilandschap. Voor dit gebied is een aantal kernkwaliteiten van het landschaps-DNA benoemd, waaronder het kleine reliëf van het voormalig getijdengebied, historische structuurlijnen, cultuurhistorische objecten en de mate van openheid (halfopen karakter).

Voor dit plan is vooral de mate van openheid en de ligging aan een historische structuurlijn van belang. Het ligt niet in een aardkundig waardevol gebied of monument. Ook zijn er geen cultuurhistorisch waardevolle objecten in het geding. Zoals beschreven in paragraaf 2.3 en in Bijlage 1 wordt geen afbreuk gedaan aan de kernkwaliteiten van het oude zeekleilandschap.

3.3 Regionaal beleid

Structuurschets Westfriesland; een dijk van een regio

De zeven West-Friese gemeenten, waaronder de gemeente Medemblik, werken nauw samen in de regio West-Friesland. Op verschillende aspecten, waaronder ruimtelijke ordening, worden binnen de regio beleidsafspraken gemaakt. In dat kader is de structuurschets "West-Friesland, een dijk van een regio" opgesteld. De gemeenten willen ruimte bieden aan initiatieven die de regio versterken. Hiervoor zijn vijf arrangementen voor geschetst: ze bevatten een samenhangende serie kansen en potenties. Het uitgangspunt is ‘ja, mits...’: de gemeenten bieden ruimte aan goede initiatieven en gaan zich inzetten om deze initiatieven realiteit te laten worden.

Voor het plangebied en de daarin voorgestelde ontwikkeling is arrangement (3) 'Agribusiness- landschap' van toepassing. West-Friesland is onderdeel van de Greenport Noord-Holland Noord en wil daarom ruimte bieden aan de agrarische sector. Schaalvergroting, verbreding en innovatie worden daarom geaccommodeerd. Belangrijk daarbij is echter wel de balans met de leefbaarheid, de landschappelijke kwaliteit en het watersysteem. Concreet gaan de gemeenten aan de slag met de ontwikkeling van Grootslag, waar het plangebied deel van uitmaakt. De functiewijziging van een agrarische bestemming naar een bedrijfsbestemming ten behoeve van een bedrijfsactiviteiten die qua aard en uitstraling veel overeenkomsten hebben met agrarische bedrijfsvoering past dan ook binnen de beleidsuitgangspunten van de regionale structuurschets.

3.4 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie 2012-2022

In de op 28 februari 2013 vastgestelde Structuurvisie 2012-2022 van de gemeente Medemblik 'Sterke kust en sterk achterland' is het ruimtelijk beleid van de gemeente Medemblik vastgelegd. Medemblik wil de komende jaren het vestigen in de gemeente zo aantrekkelijk mogelijk maken.

Het plangebied ligt in het deel van de gemeente dat wordt gekarakteriseerd als een plattelandsgemeente dat een groen en rustig deel van Westfriesland vormt. De land– en tuinbouw is gevarieerd met accentverschillen in verschillende delen van de gemeente. Speerpunten zijn de schaalvergroting van de bedrijven en het recreatief medegebruik van het platteland in combinatie met de instandhouding/herbestemming van vrij-komende agrarische gebouwen.

Op de visiekaart ligt het plangebied in een (gesloten) bebouwingslint. Hier wordt ruimte geboden voor kleinschalige bedrijvigheid. Hierdoor blijft de karakteristieke functiemenging in de linten in stand en nemen de mogelijkheden voor het werken dicht bij huis toe. Met deze mogelijkheden wordt in het landelijk gebied een groene, kleinschalige economie versterkt.

Kleinschalige bedrijvigheid wordt veelal vertaald als bedrijven uit maximaal milieucategorie 2. In dit geval gaat het om bedrijfsactiviteiten die qua uitstraling veel overeenkomsten hebben met agrarische bedrijfsvoering. Akoestisch onderzoek heeft uitgewezen dat ook qua hinder voor omwonenden het bedrijf passend is op deze locatie. De voorgenomen functiewijziging van het vrijgekomen agrarisch bedrijfsperceel sluit in die zin goed aan op de ambities van de gemeente.

Programma Duurzaamheid

Het huidige beleid rondom duurzaamheid ligt vast in de notitie Duurzaamheid. Dit beleid loopt tot 2020. Deze beleidsnotitie zet vooral in op de elektriciteit transitie, energiebesparing en CO2 besparing. Afgelopen periode zijn op het gebied van duurzaamheid nieuwe afspraken gemaakt. Zo zijn er EU-richtlijnen vastgesteld in het klimaat verdrag. Het Rijk heeft de Nationale klimaatadaptiestrategie 2016 vastgesteld en drie regio's uit de provincie Noord-Holland waaronder West-Friesland hebben het ambitiedocument Holland boven Amsterdam 2040 opgesteld.

Deze nieuwe wetgeving en ambities heeft tot een het programma Duurzaamheid geleid. Met het programma Duurzaamheid zet Medemblik stappen op weg naar een duurzame gemeente. Met dit programma wordt het duurzaamheidbeleid verbreed en willen ze het versnellen. Het programma bevat vijf pijlers: elektriciteit, warmte, water & groen, grondstoffen en mobiliteit. Per pijler zijn realistische ambities en concrete maatregelen omschreven.

Binnen dit bestemmingplan wordt ruimte geboden voor kleine energieopwekking. Daarnaast is met de erfinrichtingsplan rekening gehouden moet de omgeving en wordt er extra ruimte geboden voor groen en water. Dit komt ten goede aan de biodiversiteit en wateropvang van het gebied.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Mer-beoordeling

In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig (bijlage C en D), projectmer-plichtig (bijlage C) of mer-beoordelingsplichtig (bijlage D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. In bijlagen D van het Besluit m.e.r. (D11) is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject genoemd. Als drempelwaarden gelden een oppervlakte van 100 hectare of meer, 2.000 of meer woningen of een bedrijfsvloeroppervlak van meer dan 200.000m2.

Het Hoverniersbedrijf betreft een functiewijziging van een bestaande panden en valt onder de aangegeven drempelwaarde van 200.000m2. Het bedrijf is daarom niet planmer-plichtig. Wel is een vormvrije m.e.r-beoordeling van belang. Door middel van de toetsing aan de verschillende milieuaspecten in de hierna volgende paragrafen wordt voorzien in deze vormvrije m.e.r.-beoordeling. Daaruit blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Mitigerende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk.

Op 3 juni 2019 is bij besluit van college vastgesteld dat geen MER nodig. Dit besluit wordt appart vermeld in de omgevingsvergunning afwijkend gebruik.

4.2 Milieuzonering

Tussen bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies (waaronder wonen) is een goede afstemming nodig. Het doel daarbij is het voorkomen van onacceptabele hinder ter plaatse van woningen, maar ook om te zorgen dat bedrijven niet worden beperkt in de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden. Bij de afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder redelijkerwijs is uitgesloten. Deze afstand wordt gemeten tussen de bestemmingen van bedrijven en de gevels van geluidsgevoelige objecten. Bedrijfsactiviteiten zijn daarvoor ingedeeld in een aantal milieucategorieën.

Het plangebied ligt in een bebouwingslint met functiemenging. Rondom het plangebied zijn verschillende bedrijven en woningen aanwezig. Woningen van derden staan vrijwel direct naast het plangebied. Ook op een afstand van ruim 15 meter afstand, aan de overzijde van de Westerstraat, staan enkele woningen. Binnen het plangebied is nu een veehouderij mogelijk. Een veehouderij valt in milieucategorie 3.2, waarbij in een gemengde omgeving een richtafstand van 50 meter tot woningen geldt. De bedrijfsactiviteiten van Allure Boomverzorging zijn gelijk te stellen aan die van een plantsoendienst/hoveniersbedrijf met een bedrijfsoppervlak van meer dan 500 m2. Dergelijke bedrijven vallen in milieucategorie 3.1, waarbij een richtafstand van 30 meter tot woningen in een gemengde omgeving geldt. Hoewel deze bestemmingswijziging in beginsel een verbetering van de milieusituatie inhoudt, wordt nog steeds niet voldaan aan de richtafstanden. Maatgevend voor een bedrijf als Allure is hinder door geluid. Voor geurhinder geldt een richtafstand van 10 meter. Binnen 10 meter vanaf woningen zijn geen geurrelevante activiteiten aan de orde binnen het plangebied. Overige hinderaspecten, zoals stof en gevaar, zijn verwaarloosbaar.

Omdat niet aan de richtafstand voor geluidhinder wordt voldaan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De rapportage hiervan is opgenomen in Bijlage 2. In het onderzoek zijn de geluidseffecten vanwege de bedrijfsactiviteiten inzichtelijk te maken. Deze geluidseffecten beïnvloeden het woon- en leefklimaat van de omliggende woningen. Naast de toetsing aan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is ook een toetsing uitgevoerd aan de geluidsvoorschriften uit het Activiteitenbesluit. Uit het onderzoek blijkt dat voor de langetijdgemiddelde geluidsbelasting wordt voldaan aan de geluidsnormen. In de reguliere situatie wordt ook voldaan aan de maximale geluidsbelasting (piekniveau's). Bij laden en lossen vindt tijdens de dagperiode een overschrijding van deze pieken plaats. In de dagperiode kan afgeweken worden van de norm voor de maximale geluidsbelasting. Gelet op het gemengde functiegebruik in de omgeving en de aard van de overschrijding wordt dit aanvaardbaar geacht.

Geconcludeerd is dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de tijdstippen van deze piekniveau's, het beperkte aantal verkeersbewegingen die dit veroorzaakt en het feit dat er voor de woning, waar de overschrijding aan de orde is, naar verwachting wordt voldaan aan de binnenwaarden. De ontwikkeling leidt dus tot een verantwoorde milieusituatie.

4.3 Geluid

Het aspect 'geluid' gaat over geluidhinder op geluidsgevoelige objecten als gevolg van verkeer en industrie. De Wet geluidhinder (Wgh) is hiervoor het toetsingskader. Rondom wegen met een maximumsnelheid van meer dan 30 km/uur, spoorwegen en aangewezen bedrijven(terreinen) zijn geluidszones van toepassing. Als er geluidsgevoelige objecten, zoals woningen, binnen deze zones worden toegevoegd, dan moet geluidsbelasting op de gevels hiervan worden bepaald en getoetst aan de normen. Er zijn er geen spoorwegen of geluidszoneringsplichtige industrie aanwezig, dus alleen het aspect 'wegverkeerslawaai' is aan de orde.

Binnen het plangebied worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. Het is daarom niet nodig om de ontwikkeling te toetsen aan de geluidszones van de nabijgelegen wegen.

4.4 Water

Deze 'waterparagraaf' gaat in op de watertoets. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het bestemmingsplan op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. De belangrijkste thema's zijn waterveiligheid, de afvoer van schoon hemelwater en afvalwater en de waterkwaliteit.

Digitale watertoets

Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het hoogheemraadschap. Op het plan is de korte watertoetsprocedure van toepassing. De invloed van het plan op de waterhuishouding is beperkt. Volstaan wordt met het opnemen van een standaard wateradvies. Dit wateradvies wordt opgenomen bij dit bestemmingsplan.

Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

Met ingang van 22 december 2009 is het Waterbeheerplan 2010-2015 'Van veilige dijken tot schoon water' bepalend voor het waterbeleid binnen het beheersgebied van het HHNK. Dit plan beschrijft het waterbeheer en vormt de basis voor de watertaken die het hoogheemraadschap heeft: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen. Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2009. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn.

Waterkwantiteit

Het plangebied ligt niet nabij belangrijke watergangen. Ook worden er geen ingrepen in watergangen verricht. Er is ten opzichte van de huidige situatie geen sprake van een significante (meer dan 2.000 m2) toename aan verharding. Daarom hoeven op basis van de Keur geen compenserende maatregelen uitgevoerd te worden.

Waterkwaliteit

Afvalwater vanuit het plangebied wordt afgevoerd op de bestaande voorzieningen. Er is geen sprake van een toename van afvalwater als gevolg van de functiewijziging. Schoon hemelwater wordt afgekoppeld van de riolering en afgevoerd naar omliggende watergangen. Dit komt overeen met de basisdoelstelling van het hoogheemraadschap om het hemelwater van nieuwe oppervlakken zoveel mogelijk te scheiden van het afvalwater. Hemelwater afkomstig van de verhardingen kan als schoon worden beschouwd en kan worden afgevoerd op de watergang langs het plangebied. Voor eventueel verontreinigd hemelwater gelden de normen uit het Activiteitenbesluit.

Het HHNK adviseert met het oog op de waterkwaliteit het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink zoveel mogelijk te voorkomen. Van het gebruik van deze materialen is geen sprake.

Vervolg

Waterwet

Voor alle ingrepen in de waterhuishouding moet tijdig een vergunning worden aangevraagd of een melding worden gedaan in het kader van de Waterwet.

Procedure

Bij de uitvoering van de plannen wordt rekening gehouden met de in het wateradvies opgenomen uitgangspunten. De watertoetsprocedure is hiermee afgerond.

4.5 Bodem

Bij het aspect 'bodem' staat de vraag centraal of de bodemkwaliteit toereikend is voor het nieuwe gebruik. De bodem kan door eerdere (bedrijfs)activiteiten verontreinigd zijn. Voor de ruimtelijke procedure is het van het belang dat verdachte locaties worden gesignaleerd.

Het plangebied was in gebruik als agrarisch gebied. Het is niet geheel uitgesloten dat als gevolg hiervan plaatselijke verontreiniging in de bodem zijn ontstaan, bijvoorbeeld als gevolg van een lekkende brandstoftank of voertuig. Omdat er geen bouwactiviteiten zijn voorzien of nieuwe verblijfsruimten voor mensen worden gecreëerd, heeft dit geen gevolgen voor de uitvoerbaarheid van dit plan. Gelet op het voormalige en huidige/toekomstige gebruik zijn er ook geen risico's voor de volksgezondheid aan de orde. De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de ontwikkelingen binnen het plangebied.

4.6 Archeologie

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De gemeente Medemblik heeft archeologische beleidskaarten opgesteld. Volgens deze kaarten moet in het achterste deel van het plangebied bij ingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 40 cm een advies worden opgevraagd bij de dienst Archeologie West-Friesland. Op het voorste deel geldt dit bij ingrepen groter dan 100 m2. Voor de uitvoering van dit plan zijn geen relevante bodemingrepen aan de orde. Het gaat alleen om het aanplanten van enkele bomen in het achterste deel. Het is daarvoor niet nodig om een archeologisch advies te vragen.

De waardering op basis van de gemeentelijke archeologische beleidskaarten is in het geldende bestemmingsplan vertaald naar een beschermende regeling in de vorm van enkele dubbelbestemmingen. Deze regeling is in dit bestemmingsplan één-op-één overgenomen. Daarmee zijn eventueel aanwezige archeologische resten op een adequate wijze beschermd. Indien bij ingrepen archeologische resten worden aangetroffen, dan geldt een meldingsplicht.

4.7 Cultuurhistorie

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.

Binnen het plangebied zijn geen specifieke cultuurhistorische waarden aanwezig. Wel kunnen de structuren en kenmerken van het landschap als van cultuurhistorische betekenis worden aangemerkt. Zoals beschreven in paragraaf 2.3 worden deze structuren en kenmerken gerespecteerd. Het is niet noodzakelijk om nadere eisen ten aanzien van de bescherming van cultuurhistorische waarden te stellen.

4.8 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op de natuurbescherming, rekening worden gehouden met de

Wet natuurbescherming. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet in een beschermd natuurgebied. Ook maakt het plangebied geen deel uit van de EHS/NNN. De dichtstbijzijnde beschermde gebieden liggen op circa 10 kilometer afstand. Het gaat om het IJsselmeer en het Markermeer & IJmeer. Gelet op het huidige en voormalige gebruik van het plangebied, de ligging in een bebouwingslint, de aard omvang van de ontwikkeling en de afstand tot beschermde gebieden kunnen directe effecten, zoals verstoring of verontreiniging, op de Natura 2000-gebieden worden uitgesloten.

Natura 2000-gebieden: impact stikstofdepositie

In Nederland staan veel Natura 2000-gebieden onder druk door een overbelasting van stikstofdepositie. In het Programma Aanpak Stikstof (PAS) zijn alle Natura 2000-gebieden opgenomen waar ten minste één stikstofgevoelig habitat voorkomt dat te maken heeft met overbelasting door stikstof. Ook kleinschalige initiatieven kunnen leiden tot een toename van de stikstofdepositie en moeten om die reden daarop worden beoordeeld. Voor kleine plannen waarvan op voorhand (en goed gemotiveerd) kan worden onderbouwd dat deze - vanwege bijvoorbeeld de grote afstand tot Natura 2000-gebieden - geen negatieve gevolgen kunnen hebben voor de relevante Natura 2000-gebieden, kan een passende beoordeling van de stikstofdepositie achterwege blijven. Hiermee geeft het ministerie ruimte voor een kwalitatieve onderbouwing voor kleine projecten, waarvan op voorhand met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid geen (significant) negatief effect is op de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.

Bij kleine stedelijke ontwikkelingsprojecten, zoals woningbouwplannen, gemengde stedelijke functies of solitaire bedrijven met een beperkte milieubelasting geldt dat er in de gebruiksfase alleen vanuit verkeer enige stikstofemissie te verwachten, aangezien er vanaf nu gasloos gebouwd moet worden. Effecten van stikstof vanwege wegverkeer hebben een beperkt bereik. Dergelijke bronnen zijn namelijk dicht bij de grond geplaatst, waardoor de stikstof snel neerslaat. Onder de PAS werd een effectafstand voor hoofdwegen of hoofdvaarwegen van respectievelijk 3 of 5 kilometer ten opzichte van het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige habitat gerekend.

De potentiële effecten van onderhavig plan zijn hoofdzakelijk het gevolg van verkeer en tijdelijke werkzaamheden in de aanlegfase. Vanwege de aard van de emissie hiervan (beperkt in hoeveelheid en laag bij de grond) en op basis van honderden uitgevoerde AERIUS-berekeningen wordt ingeschat dat een toename van de stikstofdepositie niet zal optreden op een afstand meer dan 5 kilometer. Er hoeft in die gevallen geen vergunning op grond van de Wnb aangevraagd te worden.

Aangezien het gaat om de voortzetting van een bestaand bedrijf, dat is gevestigd op een locatie die is bestemd voor agrarische bedrijvigheid zijn significante gevolgen voor beschermde natuurwaarden als gevolg van een toename in stikstofdepositie ook uitgesloten. De voorgenoemde natuurgebieden zijn ook niet (bijzonder) stikstofgevoelig. De dichtstbijzijnde stikstofgevoelige natuurwaarden zijn de duingebieden langs de Noordzee, die op 20 kilometer afstand liggen. Gelet op deze afstand kan geconcludeerd worden dat het plan niet zal leiden tot een toename van de stikstofdepositie in de kritische gebieden en dat het daarom op voorhand duidelijk is dat deze in redelijkheid, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor een Natura 2000-gebied de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied niet kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen. Daarop hoeft voor deze projecten geen vergunning op grond van de Wnb te worden aangevraagd. De uitvoerbaarheid binnen de kaders van de wet is daarmee op dit punt in voldoende mate aangetoond.

Soortenbescherming

Het bedrijfsperceel wordt al intensief gebruikt en is zodoende aan te merken als een verstoord gebied. De groenstroken rondom het bedrijfsterrein worden gehandhaafd en versterkt. Eventuele aanwezig soorten hierin worden door de functiewijziging niet verstoord. De ontwikkeling heeft geen potentiële effecten op (verblijfplaatsen van) beschermde soorten. Voor de uitvoering van het plan wordt wel de sloop van een deel van een gebouw voorgesteld. In de omgeving van het plangebied komen mogelijk gebouwbewonende soorten voor. Op basis van verspreidingsgegevens gaat het met name om vogels en algemeen voorkomende vleermuizen. Verblijfplaatsen komen vooral voor onder dakpannen, dakranden en in stenige holtes. De potentieel voorkomende soorten vleermuizen kiezen als onderkomen bij voorkeur spouwmuren van gebruikte (verwarmde) gebouwen. Verblijfplaatsen van deze soorten komen ook voor onder dakpannen en gesloten dakgootconstructies.

De te slopen bebouwing voldoet niet aan deze voorwaarden. Het gaat om een eenvoudig bouwwerk, waarvan de gevels enkelvoudig zijn opgebouwd de dakbedekking bestaat uit enkele golfplaten. Van spouwen en dakgootconstructies is geen sprake. De schuur is niet geschikt voor verblijfplaatsen van vleermuizen en vogels. Het plan is dus uitvoerbaar binnen de kaders van de Flora- en faunawet. In het kader van de sloopmelding kan nog worden gevraagd om een ecologische verkenning.

4.9 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Risico's zijn inzichtelijk gemaakt op een risicokaart die per provincie wordt bijgehouden. Uit de risicokaart blijkt dat er in de omgeving van het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn (figuur 4.1). Het plangebied ligt ook niet in het invloedsgebied van risicobronnen die op grotere afstand liggen. Ook worden er geen risicobronnen, zoals opslag van gevaarlijke stoffen, mogelijk gemaakt. Als gevolg van dit plan ontstaan dus geen externe risico's.

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPBUIWESTERSTR18-VA01_0005.png"

Figuur 4.1 Uitsnede Risicokaart

4.10 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.

In de omgeving van Sijbekarspel zijn geen knelpunten op het gebied van luchtkwaliteit. Op basis van de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten blijkt dat in de omgeving sprake is van een zeer goede luchtkwaliteit. Voor bepaalde initiatieven is bepaald dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een plan komt hiervoor in aanmerking als het voor minder dan 3% van de grenswaarden voor NO2 en PM10 bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Het plan valt binnen de Nibm-regeling. Er is sprake van een kleinschalige ontwikkeling, waarvan de verkeersgeneratie niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit (o.b.v. Nibm-rekentool). Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan. Dit aspect heeft geen gevolgen voor het bestemmingsplan.

4.11 Kabels, leidingen en zoneringen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

In of nabij het plangebied lopen geen hoofdleidingen of -kabels. Ook ligt het plangebied niet binnen een beperkingszone.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het voldoet aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

De regels van dit bestemmingsplan zijn qua systematiek afgestemd op bestemmingsplan Dorpskernen I in de gemeente Medemblik. Voor Allure Boomverzorging is aanvullend op deze 'standaardregeling' een maatwerkregeling van toepassing.

Bedrijf

Gebruiksmogelijkheden

Het bedrijf is geregeld in de bestemming 'Bedrijf'. Binnen deze bestemming wordt voorzien in lichte bedrijvigheid, tot en met milieucategorie 2 alsmede de feitelijke bedrijfsactiviteiten van Allure Boomverzorging. Hiervoor is de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - boomverzorgingsbedrijf' opgenomen.

Bouwmogelijkheden

De bestaande gebouwen zijn vastgelegd in een bouwvlak. Dit bouwvlak heeft een oppervlakte van 1750 m2. De huidige bebouwing heeft een oppervlakte van 1400 m2. Omdat volgens het provinciaal beleid de oppervlakte bebouwing ten behoeve van een niet-agrarisch bedrijf niet mag toenemen is een bebouwingspercentage van 80% opgenomen (80% van 1750 is 1400 m2). Voor de gebouwen (uitgezonderd de bijbehorende gebouwen bij de bedrijfswoning) geldt een maximale goot- en bouwhoogte van 7, respectievelijk 12 meter.

Buitenopslag

Het uitgangspunt vanuit provinciaal beleid is het voorkomen van opslag van goederen en producten op het terrein. Daarom is hiervoor een specifieke regeling opgenomen, waarmee buitenopslag van houtsnippers en stamhout uitsluitend achterop het terrein, ter plaatse van de aanduiding 'opslag' mogelijk is.

Landschappelijke inpassing

De landschappelijke inpassing, zoals beschreven in hoofdstuk 2 en in Bijlage 1 is een voorwaarde voor de gemeente om medewerking te verlenen aan het initiatief. Daarom is hiervoor een voorwaardelijk verplichting opgenomen. Het gebruik is alleen toegestaan wanneer het inpassingsvoorstel, zoals opgenomen in Bijlage 3 van de regels, is aangelegd en in stand wordt gehouden.

Groen

De landschappelijke inpassing is onder de bestemming 'Groen' gebracht. Binnen deze bestemming wordt voorzien in beplanting, waaronder de landschappelijke inpassing van het bedrijf. Gebouwen en het gebruik ten behoeve van het bedrijf is hier niet toegestaan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

Gezien de aard en omvang van het plan vindt geen afzonderlijke inspraak plaats over het voorontwerp.

Bij de ontwerp fase heeft een ieder de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen. Conform artikel 3.1.1.
van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dienen burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of
belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. In dit kader wordt het
ontwerpbestemmingsplan voor advies toegezonden aan de overlegpartners.

Voor het overleg artikel 3.1.1. Bro is het ontwerpbestemmingsplan voor advies toegezonden aan de overlegpartners. Er zijn overlegreacties ontvangen van de Gasunie Transport Services B.V. en de gemeente Opmeer:

  • De Gasunie Transport Services B.V. heeft het plan getoetst aan het huidige externe veiligheidsbeleid van het Ministerie van I&M voor hun aardgastransportleidingen, zoals bepaald in het per 1 januari 2011 in werking getreden Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Op grond van hun toetsing komen zij tot de conclusie dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van hun dichtst bij gelegen leiding valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.
  • De gemeente Opmeer liet weten dat er geen aanleiding is tot het maken van opmerkingen.

De overlegreacties geven geen aanleiding om het bestemmingsplan aan te passen.

Ontwerpbestemmingsplan
Het bestemmingsplan doorloopt verder de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen bestemmingsplanprocedure. Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode is er voor een ieder de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen (artikel 3.8 Wro). De zienswijzen worden door de gemeente beantwoord en betrokken bij de vaststelling van het bestemmingsplan.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 14 juni tot 26 juli 2019 ter inzage gelegen. In deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.

Vaststelling
De gemeenteraad van de gemeente Medemblik besluit over de vaststelling van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit is uiteindelijk beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

De economische uitvoerbaarheid van een plan wordt in eerste instantie bepaald door de financiële haalbaarheid ervan. Daarnaast is de grondexploitatieregeling uit de Wro van belang voor de economische uitvoerbaarheid. Deze regeling bepaalt dat de gemeente de door haar gemaakte kosten kan verhalen. Het kostenverhaal heeft dus ook invloed op de haalbaarheid van het plan.

Financiële haalbaarheid

De ontwikkeling is een particulier initiatief. De gemeente Medemblik heeft hiermee geen directe financiële bemoeienis. De kosten voor de procedure worden verhaald via leges. De investeringen zijn nodig om het bedrijf ontwikkelingsmogelijkheden te bieden. De kosten en baten van deze investering zijn in beeld gebracht. Het plan is daarmee financieel haalbaar.

Grondexploitatie

De grondexploitatieregeling uit de Wro is van toepassing op dit bestemmingsplan, omdat het bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro mogelijk maakt. De grondexploitatieregeling bepaalt dat de gemeente in beginsel samen met dit bestemmingsplan een exploitatieplan moet vaststellen. Hiervan kan worden afgezien als de kosten 'anderszins verzekerd' zijn, bijvoorbeeld door overeenkomsten. Daarbij moet het stellen van eisen en een fasering niet noodzakelijk zijn.

Kostenverhaal vindt plaats via de Legesverordening. Daarnaast is met de initiatiefnemer een planschadeovereenkomst gesloten. Eventuele verzoeken om planschade komen daarmee voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeenteraad besluit dan ook bij de vaststelling van dit bestemmingsplan geen exploitatieplan vast te stellen.