Plan: | Raboes 19, Laren |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0417.LRNWPRaboes19-Va01 |
De eigenaar van het perceel Raboes 19 te Laren is voornemens de bestaande villa op het perceel te slopen en een nieuwe villa te realiseren. De nieuwe villa zal echter ten zuiden van de locatie van de huidige villa geplaatst worden. Om dit mogelijk te maken dient de ligging van het bouwvlak binnen de bestemming 'Wonen' gewijzigd te worden.
De ontwikkeling past niet binnen het vigerende bestemmingsplan 'Laren Noord' (vastgesteld op 24 april 2013) en aanvullend het bestemmingsplan '1e partiële herziening bestemmingsplan Laren-Noord' (vastgesteld op 24 juni 2015) en het bestemmingsplan ‘Correctieve herziening, Laren’ (vastgesteld op 26 september 2018).
In artikel 19.7 van het bestemmingsplan 'Laren Noord' is echter een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee het bouwvlak gewijzigd kan worden. Voorliggend wijzigingsplan voorziet in de uitwerking van deze wijzigingsbevoegdheid.
Het plangebied is gelegen aan de noordwestzijde van de kern Laren. Het plangebied ligt in een bosrijk gebied op enkele honderden meters afstand van de Blaricumer-Heide. Door de vele aanwezige begroeiing in en om het plangebied is het perceel lastig zichtbaar vanaf de weg. Dit geldt ook voor de omliggende percelen. Er is grote afstand tussen de villa en de dichtstbijzijnde woning.
Op onderstaande afbeeldingen zijn het plangebied en de ligging ten opzichte van de kern Laren weergegeven.
Plangebied ten opzichte van kern Laren. Plangebied rood omlijnd
Plangebied in de directe omgeving. Plangebied rood omlijnd
Ter plaatse van het initiatief geldt op het moment het bestemmingsplan 'Laren Noord', vastgesteld door de gemeenteraad op 24 april 2013. Aanvullend gelden het bestemmingsplan '1e partiële herziening bestemmingsplan Laren-Noord' (vastgesteld op 24 juni 2015) en het bestemmingsplan ‘Correctieve herziening, Laren’ (vastgesteld op 26 september 2018).
Ter plaatse van het perceel Raboes 19 gelden de enkelbestemmingen 'Wonen' en 'Tuin'. Ter plaatse van de huidige woning is in de bestemming 'Wonen' een bouwvlak opgenomen. De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor wonen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep- of bedrijf. Binnen de bestemming mogen als hoofdgebouwen ten dienste van deze bestemming uitsluitend woonhuizen worden gebouwd. Hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak gebouwd te worden. De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen en in- en uitritten. Binnen deze bestemming mogen slechts erkers en uitbouwen bij een op het bouwperceel aanwezig hoofdgebouw en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming 'Tuin' gebouwd worden.
Ter plaatse van de woning gelden de bouwaanduiding 'vrijstaand', en een maatvoering 'maximum bouwhoogte: 10 meter; maximum goothoogte: 3 meter'.
Verder gelden op het perceel de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie hoge verwachting', 'Waarde - Geomorfologie', 'Waarde - Landschap' en 'Waarde - Cultuurhistorie 1'. De voor 'Waarde - Archeologie hoge verwachting' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Voor een bodemingreep die dieper dan 0,30 m beneden maaiveld plaatsvindt en een oppervlakte groter dan 200 m² omvat dient archeologisch vooronderzoek uitgevoerd te worden. De voor 'Waarde - Geomorfologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en instandhouding van het aardkundige monument. De voor 'Waarde - Landschap' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding, versterking en herstel van de ter plaatse voorkomende landschappelijke waarden, welke met name bestaan uit de waardevolle bospercelen en -structuren. De voor 'Waarde - Cultuurhistorie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en herstel van de cultuurhistorische waardevolle open engen en de randzones rond deze engen.
Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van het bestemmingsplan weergegeven.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan. Plangebied rood omlijnd
De toelichting van dit wijzigingsplan is op de volgende wijze opgebouwd. In hoofdstuk 2 zijn de huidige en de toekomstige situatie op het plangebied weergegeven. Daarbij is ook het vigerende bestemmingsplan weergegeven. In hoofdstuk 3 is het plan getoetst aan de voorwaarden voor de wijzigingsbevoegdheid welke in het vigerende bestemmingsplan zijn opgenomen. Hoofdstuk 4 beschrijft de randvoorwaarden en de conclusies van de onderzoeken die rondom het voorliggende initiatief zijn uitgevoerd. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de regels van dit bestemmingsplan. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Op het moment is op het perceel Raboes 19 één villa aanwezig met daaromheen een tuin. De omgeving van het perceel wordt gekenmerkt door veel bomen en andere begroeiing. De woningen aan Raboes bevinden zich allemaal min of meer verstopt tussen deze begroeiing. Vanaf de Raboes is het plangebied nauwelijks te zien aangezien zich rondom het plangebied een haag bevindt.
Op onderstaande afbeeldingen zijn enkele impressies van het plangebied weergegeven.
Huidige villa gezien vanaf noordoostzijde
Voorgevel huidige villa
Achterzijde villa gezien vanuit tuin
De initiatiefnemer is voornemens de bestaande villa te slopen en vanaf de weg gezien achter de locatie van de bestaande villa een nieuwe villa terug te bouwen. De villa is van ongeveer gelijke grootte als de bestaande villa. In het ontwerp is sprake van verschillen in de goot- en noklijnen. De kappen zijn voorzien van eenduidige, spitse nokken.
Op onderstaande afbeeldingen zijn enkele impressies en de plattegrond van de nieuwe villa weergegeven.
Situering nieuwe villa
Verschillende gevelaanzichten van de villa
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. In deze structuurvisie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk enkel nog een 'ladder voor duurzame verstedelijking’ opgenomen. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
Planspecifiek
De aard en kleinschaligheid van de voorgenomen ontwikkeling maakt dat er, los van de ladder voor duurzame verstedelijking, geen raakvlak is met het Rijksbeleid. In paragraaf 3.1.3 wordt op de ladder voor duurzame verstedelijking ingegaan.
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014 en 1 juli 2016 op onderdelen aangevuld.
Planspecifiek
Onderhavig plan valt niet binnen een van de projecten aangewezen in het Barro. Vanuit het Barro vloeien dan ook geen specifieke randvoorwaarden voort voor onderhavig plan.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' die op 1 juli 2017 in werking is getreden.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt bij 12 woningen. Bij het voorliggende initiatief is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling, omdat er slechts één woning wordt verplaatst. Er wordt ten opzichte van de huidige planologische situatie, waarin één woning is toegestaan, geen extra woning mogelijk gemaakt.
Geconcludeerd wordt dat voorgenomen ontwikkeling niet nader getoetst hoeft te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
De Omgevingsvisie NH2050 is op 19 november 2018 vastgesteld door Provinciale Staten. Deze vervangt de Structuurvisie Noord-Holland 2040, het Provinciaal Verkeers- en Vervoerplan, het Provinciaal Milieubeleidsplan 2015-2018 en de Agenda Groen. De leidende hoofdambitie in de Omgevingsvisie NH2050 is de balans tussen economische groei en leefbaarheid. Een gezonde en veilige leefomgeving, die goed is voor mens, plant én dier, is een voorwaarde voor een goed economisch vestigingsklimaat. Tegelijkertijd is duurzame economische ontwikkeling een voorwaarde voor het kunnen investeren in een prettige leefomgeving.
De hoofdambitie is opgedeeld in de volgende aspecten met bijbehorende ambities:
Leefomgeving
Gebruik van de leefomgeving
Energietransitie
Daarnaast wordt er met de Omgevingsvisie NH2050 geprobeerd om een richting uit te zetten om houvast te bieden naar de onzekere toekomst. Daarvoor wordt een aantal bewegingen naar de toekomst toe benoemd:
Er wordt in de Omgevingsvisie NH2050 uitgegaan van het principe ‘lokaal wat kan, regionaal wat moet’. Hierbij wordt gelet op de diversiteit aan regio's en wordt ruimte geboden aan maatwerk en ruimte om vorm te kunnen geven aan een wendbare samenleving.
Planspecifiek
In de omgevingsvisie worden ambities gesteld voor het grondgebied van de gemeente. Onderstaand aspect uit de omgevingsvisie is van toepassing voor het plangebied.
Sterke kernen, sterkte regio’s
De beweging ‘Sterke kernen, sterke regio’s’ beoogt handvatten te geven om de werkgelegenheid, het voorzieningenniveau en de bereikbaarheid op peil te houden. En om dorpen, steden en regio’s de krachtige identiteit die ze zo kenmerkt te laten behouden of te ontwikkelen. In het regionale netwerk zijnde verschillende typen kernen complementair aan elkaar. Nieuwe ontwikkelingen van woningbouw en voorzieningen worden geconcentreerd in kernen, passend bij de rol van de kernen in het regionale netwerk. Geconcludeerd kan worden dat dit plan past binnen de omgevingsvisie NH2050.
Tegelijk met de Structuurvisie is op 21 juni 2010 de Provinciale Ruimtelijke Verordening vastgesteld door Provinciale Staten van Noord-Holland. Naar aanleiding van nieuwe wetgeving en/of provinciaal beleid wordt de PRV regelmatig aangepast. De laatste versie van de PRV is op 28 mei 2019 in werking getreden.
De Provinciale Ruimtelijke Verordening stelt regels en voorwaarden waaraan de inhoud van onder ander (gemeentelijke) bestemmingsplannen moet voldoen. Er zijn regels voor het gehele provinciale grondgebied, voor uitsluitend het bestaand bebouwd gebied en voor uitsluitend het landelijk gebied.
Planspecifiek
Het voorliggende plan is een kleinschalige ontwikkeling: nieuwe bebouwing voor stedelijke functies die gelet op de kleinschaligheid en beperkte ruimtelijke gevolgen niet wordt aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid onder i, van het Besluit ruimtelijke ordening. Bij een kleinschalige ontwikkeling is artikel 5c van de PRV van toepassing. Dit artikel regelt verstedelijking die zodanig beperkt van omvang is dat deze niet ladderplichtig is. De gedachte hierbij is dat er voor een kleinschalige ontwikkeling altijd ruimte te vinden is binnen het bestaand stedelijk gebied, terwijl er buiten bestaand stedelijk gebied wel beperkingen gelden. Uit paragraaf 3.1.3 blijkt dat het voorgenomen plan niet ladderplichtig is.
De definitie van bestaand stedelijk gebied is gelijk aan de definitie van artikel 1.1.1 eerste lid onder h, van het Besluit ruimtelijke ordening: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Het plangebied valt binnen bestaand stedelijk gebied, omdat er reeds een woning is toegestaan en het ligt aansluitend op het woongebied van Laren-West. Vanwege de ligging binnen bestaand stedelijk gebied zijn er geen beperkingen ten aanzien van het voorgenomen plan, dat een kleinschalige ontwikkeling betreft.
Het plangebied grenst aan natuurnetwerk Nederland. Op onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied ten opzichte van Natuurnetwerk Nederland waarneembaar. Geconcludeerd kan worden dat het plangebied niet valt binnen Natuurnetwerk Nederland. Bij het Natuurnetwerk Nederland is geen sprake van externe werking. In het Natuurnetwerk Nederland vinden geen werkzaamheden plaats; er worden geen bomen gekapt.
Globale ligging plangebied ten opzichte van natuurnetwerk Nederland (plangebied rood omcirkeld, bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Er dient geconcludeerd te worden dat het plan in overeenstemming is met het provinciale ruimtelijke beleid.
Op 27 september 2010 hebben Provinciale Staten van Noord-Holland de Provinciale Woonvisie 2010-2020 'Goed Wonen in Noord-Holland' vastgesteld. De woonvisie is een verdere uitwerking van de structuurvisie, waarin de kwaliteit van wonen centraal staat.
De doelstelling voor 2020 is dat de inwoners van Noord-Holland beschikken over voldoende woningen met een passende kwaliteit en in een aantrekkelijk woonmilieu. Om hiertoe te komen zijn de volgende drie speerpunten benoemd:
De provincie zet zich hierbij vooral in op de rol van procesleider, aanjager en expert. Vanuit deze rol stuurt de provincie aan op het maken van bestuurlijke afspraken in de Regionale Actie Programma's. In deze actieprogramma's worden de speerpunten en opgaven uit de woonvisie nader uitgewerkt.
Planspecifiek
Omdat het voorliggende wijzigingsplan slechts de verplaatsing van een bouwvlak mogelijk maakt en geen extra woning mogelijk gemaakt wordt, is het niet relevant de ontwikkeling te toetsen aan de Provinciale Woonvisie 2010-2020.
De Ruimtelijke Structuurvisie Gemeente Laren 2008-2023 (25 juni 2008) bevat de algemene gemeentelijke beleidsuitgangspunten op het gebied van de ruimtelijke ordening. Doel van de structuurvisie is om de geambieerde toekomst van het dorp Laren te kunnen vormgeven aan de hand van een integraal afgewogen richtinggevend beleidskader. De visie functioneert daarbij als beoogd instrument van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
In hoofdlijnen ziet de gemeente als gewenste ontwikkeling voor het brinkdorp Laren het ‘behouden en versterken van de beeldkwaliteit van Laren, van haar karakter en identiteit als fraai, groen en kleinschalig dorp’. Maatregelen en ingrepen moeten deze kernwaarden behouden en versterken. Concreet houdt dat in, dat al het beleid gericht moet zijn op een kwalitatieve verbetering van het dorp en geen kwantitatieve.
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling wordt de ruimtelijke kwaliteit van het perceel aan de Raboes 19 (beperkt) verbeterd ten opzichte van de huidige situatie. De wijziging is van een dermate kleine omvang dat er geconcludeerd kan worden de beoogde ontwikkeling in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid.
In de regels van het bestemmingsplan 'Laren Noord' is binnen de bestemming 'Wonen' een wijzigingsbevoegdheid (artikel 19.7) opgenomen die een verplaatsing van het bouwvlak mogelijk maakt, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de aanwezige natuurwaarden. Mochten hier geen belemmeringen uit naar voren komen, kan met inachtneming van de volgende regels het bouwvlak worden verplaatst:
Planspecifiek
Navolgend wordt toegelicht dat er wordt voldaan aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid. Met de beoogde ontwikkeling wordt het bouwvlak van de noordwestzijde verplaatst naar de zuidwestzijde binnen de bestemming 'Wonen'. Het aantal wooneenheden blijft gelijk, de beoogde ontwikkeling zal dan ook geen gevolgen hebben, of afbreuk doen aan, het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruikersmogelijkheden van de aangrenzende gronden. In Hoofdstuk 4 wordt de beoogde ontwikkeling getoetst aan de milieu- en omgevingsaspecten, waarbij wordt ingegaan op de milieusituatie en de aanwezige natuurwaarden.
Met de regels uit de wijzigingsbevoegdheid wordt op de volgende manier rekening gehouden:
Bouwvlakken mogen uitsluitend verplaatst worden binnen de bestemming ‘Wonen’, waarbij bij verplaatsing van
het bouwvlak de overige bestemmingen dienen te worden gehandhaafd.
Het bouwvlak wordt richting het zuiden binnen de bestemming 'Wonen' verplaatst. De bestemmingen 'Tuin' en 'Wonen' alsmede de dubbelbestemmingen zoals deze zijn opgenomen in het geldende bestemmingsplan (zie paragraaf 1.3) blijven gelijk aan het geldende bestemmingsplan.
De oppervlakte van het bouwvlak mag niet worden vergroot.
De omvang van het bouwvlak blijft in de toekomstige situatie gelijk aan de omvang van de huidige situatie, namelijk 330 m².
De voorkant van het bouwvlak dient gelijk te lopen met de voorgevellijn van de naastgelegen woningen of ten
hoogste 3 meter achter de huidige voorgevellijn te liggen.
In het gebied is niet een éénduidige rooilijn aan te wijzen. Deze verspringt op veel plaatsen aangezien de woningen ook op een organische manier geplaatst zijn. De woning wordt echter op een dusdanige manier geplaatst dat er zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de voorgevelrooilijn van Raboes 17 en 23 en rekening gehouden wordt met de situering van Raboes 21. De welstandscommissie is tevens bevraagd over de plaatsing van de woning. De commissie geeft aan dat de huidige plaatsing van de woning zich op aanvaardbare wijze voegt in de bestaande stedenbouwkundige structuur.
De achterzijde van het bouwvlak mag maximaal gelijk lopen met de achterzijde van de hoofdbebouwing van
naastgelegen woningen.
In het gebied is niet een éénduidige achterzijde lijnstructuur aan te wijzen. Deze verspringt op veel plaatsen aangezien de woningen ook op een organische manier geplaatst zijn. De woning wordt echter op een dusdanige manier geplaatst dat er geen afbreuk plaatsvindt aan de ruimtelijke structuur van het gebied. De welstandscommissie is tevens bevraagd over de plaatsing van de woning. De commissie geeft aan dat de huidige plaatsing van de woning zich op aanvaardbare wijze voegt in de bestaande stedenbouwkundige structuur.
De afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen dient minimaal 3 meter te bedragen.
In de beoogde situatie wordt de afstand van 3 meter aan alle zijden van het perceel gewaarborgd.
Er kan geconcludeerd worden de beoogde ontwikkeling in overeenstemming is met de regels uit de wijzigingsbevoegdheid.
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
Planspecifiek
Uit een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2018:2414, 18 juli 2018) blijkt dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Daarbij mogen de bestaande planologische mogelijkheden worden meegewogen bij de vraag of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
De bebouwingsmogelijkheden nemen bij het voorgenomen plan vergeleken met de huidige situatie niet toe. De sloop van de bestaande woning en de realisatie van één nieuwe woning betreft een wijziging die naar aard en omvang zeer beperkt is. Bovendien nemen de gebruiksmogelijkheden niet toe, omdat de gronden reeds voor wonen en tuin zijn bestemd. Er is daarmee geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van voorliggend ruimtelijk plan valt onder mogelijkheid d. Dit betekent dat het Besluit milieueffectrapportage niet van toepassing is en dat er geen m.e.r.-(beoordelings)plicht geldt.
Desondanks zijn in het kader van dit ruimtelijk plan de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit ruimtelijke plan te nemen. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten. De kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zijn niet van dien aard dat er aanleiding bestaat tot het opstellen van een milieueffectrapportage.
Kader
Bij nieuwe ontwikkelingen moet de bodemgesteldheid in kaart worden gebracht. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe functie mag pas worden toegelaten als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is moet worden aangetoond dat het wijzigingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.
Dit wijzigingsplan maakt een verplaatsing van een woning mogelijk. In het kader van de aanvraag omgevingsvergunning is bodemonderzoek benodigd. Dit onderzoek is reeds in uitvoering.
Conclusie
Het aspect bodem is, rekening houdend met eventuele kosten van sanering, financieel uitvoerbaar en vormt geen belemmering voor het voorgenomen initiatief.
Kader
In het kader van de Wet geluidhinder is bij de vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai. Dit geldt alleen voor (geplande) geluidsgevoelige bestemmingen die binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein liggen.
Situatie plangebied
Het wijzigingsplan maakt de bouw van een woning mogelijk. Een woning is in het kader van de Wet geluidhinder aangemerkt als een gevoelig object. Ter plaatse van de woning zijn geen 50 km/h wegen aanwezig, enkel wegen waar maximaal 30 km/h is toegestaan. Bij wegen waar maximaal 30 km/h is toegestaan hoeft geen akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Tevens is in de bestaande situatie al een woning toegestaan. De nieuwe woning wordt verder van de weg gepositioneerd dan de bestaande woning. De afstand van de woning tot de weg is dusdanig dat er geen afbreuk gedaan wordt aan een goede ruimtelijke ordening.
Conclusie
Het aspect geluidhinder vormt geen belemmering voor het wijzigingsplan.
Kader
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht worden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diversie regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt.
Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 ug/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval is bij een woning, school of sportterrein.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming: Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan aan deconcentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden.
Situatie plangebied
Het voorgestelde bouwplan kan gezien worden als een 'nibm' project. Op basis van het geldende bestemmingsplan 'Laren Noord' is in het plangebied reeds een woning toegestaan. Daarom hoeft er niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Nader onderzoek op het gebied van luchtkwaliteit is daarom ook niet nodig.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het initiatief.
Kader
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6-contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5-contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisiebuisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Situatie plangebied
Hieronder is een uitsnede van de risicokaart (www.risicokaart.nl) opgenomen. In de nabijheid van het plangebied is een gasleiding aanwezig. De plaatsgebonden risicocontour reikt niet tot aan het plangebied. De (veiligheids)situatie in het plangebied in relatie tot de gasleiding wijzigt verder niet als gevolg van deze ontwikkeling. Een motivatie rondom het groepsrisico is dan ook niet noodzakelijk.
Uitsnede risicokaart. Plangebied rood omlijnd
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het initiatief.
Kader
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
Plangebied
Met de beoogde ontwikkeling wordt voorzien in de realisatie van een woning. Daarmee is sprake van een gevoelige bestemming. In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bedrijven of andere milieubelastende activiteiten. In de omgeving van het plangebied zijn geen agrarische bedrijven gevestigd. Bovendien is in het plangebied reeds een woning toegestaan.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het plan.
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes(drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016 - 2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Het plangebied valt binnen het beheersgebied van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Waternet zorgt namens het waterschap voor schoon oppervlaktewater, veilige dijken en het waterpeil in de sloten en vaarten. Het verzorgingsgebied van Waternet omvat de gemeente Amsterdam en een groot gebied in de provincie Utrecht en Noord-Holland. Het beleid van AGV is verwoord in het Waterbeheerplan en diverse beleidsnota’s. In de Keur van het waterschap zijn geboden en verboden opgenomen voor de bescherming van de functionaliteit van waterlopen en waterkeringen. Met de Keur wil het waterschap de waterkwaliteit verbeteren, de doorstroming in sloten veilig stellen en de dijken sterk houden. Bij de Keur horen Keurkaarten met informatie over wateren en waterkeringen.
In de legger van het waterschap worden gegevens vastgelegd over de locatie van wateren, dijken en kunstwerken, aan welke eisen deze moeten voldoen (diepte, hoogte, sterkte etc.) en de onderhoudsverplichtingen. De legger dient als basis voor de vergunningverlening door de waterbeheerder.
Het waterschap hanteert het beleid dat bij het aanbrengen van meer dan 1.000 m² verharding in stedelijk gebied of meer dan 5.000 m² in landelijk gebied 10 % daarvan gecompenseerd moet worden in de vorm van oppervlaktewater voor waterberging. Door compensatie wordt voorkomen dat ernstige peilstijging optreedt door afstromend regenwater met wateroverlast tot gevolg.
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. Om de randvoorwaarden en uitgangspunten voor de beoogde ontwikkeling vroegtijdig in het ruimtelijk planproces uit te kunnen werken, is de watertoets gebruikt om eventuele kansen of knelpunten reeds in dit stadium te signaleren. Om dit te bereiken, is in de watertoets een drietal (deel)vragen beantwoord:
Planspecifiek
Watercompensatie
Een ruimtelijke ontwikkeling moet voldoen aan de belangrijkste minimale voorwaarde: het 'standstill beginsel'. Dit beginsel houdt in dat, als gevolg van een ontwikkeling, geen verslechtering van de waterhuishouding mag ontstaan. Op grond van de Algemene regels bij de Keur geldt dat bij het aanbrengen van meer dan 1.000 m² verharding in stedelijk gebied of meer dan 5.000 m² in landelijk gebied 10 % daarvan gecompenseerd moet worden in de vorm van oppervlaktewater voor waterberging.
Met het voorgenomen plan wordt de bestaande woning gesloopt en binnen het perceel een nieuwe woning gebouwd welk niet groter is dan de huidige woning. Hierbij treedt er niet of nauwelijks een verhardingstoename op. In dit geval is watercompensatie niet vereist.
Waterafvoer
De bebouwing dient te voldoen aan het beleid van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht over de afvoer van hemelwater en vuilwater. Dit houdt in dat het hemelwater wordt afgekoppeld en het vuilwater via het riool afgevoerd wordt. De voordelen van het afkoppelen van hemelwater zijn:
Het hemelwater wordt afgekoppeld en afgevoerd door het te laten infiltreren in de bodem. De afvoer van afvalwater vindt plaats via het gemeentelijk rioolstelsel.
Kader
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ter bescherming van de natuurwaarden is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingsweg 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
Gebiedsbescherming
Wat betreft de gebiedsbescherming richt de Wet natuurbescherming zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken.
Naast de bescherming vanuit de Wet natuurbescherming is in hat kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Het NNN vormt een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvatten bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming is gericht op het bereiken of herstellen van een gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Op basis van de wet zijn activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten verboden. Waar de voormalige Flora- en faunawet echter uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen:
Ten opzichte van de Flora- en faunawet zijn circa 200 soorten (vooral vaatplanten en vissen) niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten (met name bepaalde vlinders en vaatplannen) toegevoegd
Onderzoek
Voor het plan is er een beknopte natuurtoets uitgevoerd. De volledige toets is opgenomen in bijlage Bijlage
1. Uit de inventarisatie blijkt dat nader onderzoek naar verdere aanwezige natuurwaarden aanbevolen wordt. Dit nader onderzoek heeft enkel betrekking op de sloop van de villa. De bestemmingswijziging waarin dit plan voorziet ondervindt geen belemmering door de mogelijke aanwezige natuurwaarden.
Tevens wordt er aanbevolen om rekening te houden met het broedseizoen van vogels.
Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de bestemmingswijziging.
In deze paragraaf wordt getoetst of het plan de verkeer- en parkeersituatie niet nadelig beïnvloed.
Situatie plangebied
Dit plan maakt de realisatie van een woning aan Raboes 19 mogelijk. De huidige woning op het perceel wordt hierbij gesloopt. Netto worden er geen extra woningen in het plangebied toegevoegd. Er wordt geen ander typologie woning gebouwd welke voorziet in een extra verkeersgeneratie ten opzichte van de huidige woning. De realisatie van de woning leidt zodoende niet tot extra verkeersbewegingen. Aanpassing van de huidige infrastructuur is dan ook niet nodig.
Parkeren wordt op eigen terrein opgelost. Bij de nieuw te bouwen woning worden voldoende parkeerplaatsen gecreëerd.
Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor het plan.
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
Planspecifiek
De gronden in het plangebied zijn voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoge verwachting'. Voor deze gronden dient een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd te worden indien een bodemingreep dieper dan 0,3 m beneden maaiveld plaatsvindt en een oppervlakte groter dan 200 m² omvat. Met het voorgenomen plan zal er sprake zijn van een bodemingreep met een groter oppervlak dan 200 m². Derhalve is een archeologisch vooronderzoek noodzakelijk in het kader van de omgevingsvergunning. Dit onderzoek is reeds in uitvoering.
In het voorliggende wijzigingsplan is op basis van de ‘Correctieve herziening, Laren’ de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 3’ opgenomen ter bescherming van eventueel voorkomende archeologische waarden. Het aspect archeologie is, rekening houdend met eventuele kosten van vervolgonderzoek en het nemen van maatregelen in de uitvoering, financieel uitvoerbaar en vormt verder geen belemmering voor het voorgenomen initiatief.
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Planspecifiek
In of nabij het plangebied zijn geen gemeentelijke of rijksmonumenten aanwezig.
Ter plaatse van de nieuwe woning gelden in het geldende bestemmingsplan de dubbelbestemmingen 'Waarde - Geomorfologie', ‘Waarde - Cultuurhistorie 1’ en 'Waarde - Landschap'. De voor 'Waarde - Cultuurhistorie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en herstel van de cultuurhistorische waardevolle open engen en de randzones rond deze engen. De voor 'Waarde - Landschap' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding, versterking en herstel van de ter plaatse voorkomende landschappelijke waarden, welke met name bestaan uit waardevolle bospercelen en -structuren.
Een eng, ook wel een es genoemd, is een hooggelegen akker die te vinden is op zandgronden. De akkercomplexen zelf zijn open akkers en hebben geen beplanting. Ze hebben een bolle ligging en soms steilranden aan de rand van de es. Het plangebied voldoet niet aan de cultuurhistorische en landschappelijke waarden van het engenlandschap, omdat relatief veel opgaande beplanting aanwezig is en van open akkers geen sprake is. Het engenlandschap is waarneembaar ten zuiden van het plangebied, waarbij de strook met opgaande beplanting direct ten zuiden van het plangebied een buffer met het engenlandschap vormt. In het voorgenomen plan worden geen bomen gekapt, waardoor de waardevolle bosstructuur behouden blijft.
Gezien het voorgaande zal de beoogde ontwikkeling geen invloed hebben op deze landschapswaarden. Desondanks zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Geomorfologie', ‘Waarde - Cultuurhistorie 1’ en 'Waarde - Landschap' overgenomen uit het geldende bestemmingsplan.
Voor het wijzigingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit wijzigingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het wijzigingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het wijzigingsplan.
Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het wijzigingsplan.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het voorliggende wijzigingsplan zijn afgestemd op de regels van het vigerende bestemmingsplan 'Laren Noord' (vastgesteld op 24 april 2013) en aanvullend het bestemmingsplan '1e partiële herziening bestemmingsplan Laren-Noord' (vastgesteld op 24 juni 2015) en het bestemmingsplan ‘Correctieve herziening, Laren’ (vastgesteld op 26 september 2018).
De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat het bevoegd gezag een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen heeft verleend. Een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt verleend indien zij voldoet aan onder meer de regels van het bestemmingsplan en het Bouwbesluit.
Hieronder volgt per toegepaste bestemming een korte toelichting:
Tuin
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen en in- en uitritten met daarbij behorende parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en terreinen. Bij het bepalen van de grens tussen de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin' wordt aangesloten op de begrenzingen op de aangrenzende percelen.
Wonen
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, al dan niet in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep of -bedrijf met de daarbij behorende voorzieningen, zoal erven, tuinen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen. Het bouwvlak heeft dezelfde omvang als het bouwvlak in het geldende bestemmingsplan. Ook de maximale goot- en bouwhoogten (resp. 6 en 8 meter) zijn uit het geldende bestemmingsplan overgenomen.
Waarde - Archeologie 3
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
Waarde - Cultuurhistorie 1
De voor 'Waarde - Cultuurhistorie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en herstel van de cultuurhistorische waardevolle open engen en de randzones rond deze engen.
Waarde - Geomorfologie
De voor 'Waarde - Geomorfologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en instandhouding van het aardkundige monument.
Waarde - Landschap
De voor 'Waarde - Landschap' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding, versterking en herstel van de ter plaatse voorkomende landschappelijke waarden, welke met name bestaan uit waardevolle bospercelen en -structuren.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van een ruimtelijk plan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
Dit wijzigingsplan heeft gelet op artikel 6.2.1 Bro geen betrekking op een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan. De beoogde woning is reeds toegestaan in het geldende bestemmingsplan. Het voorliggende wijzigingsplan maakt geen extra woning mogelijk en wordt om die reden niet aangemerkt als een bouwplan. Er hoeft daarmee geen exploitatieplan vastgesteld te worden of voorzien te worden in het anderszins verhalen van kosten van de grondexploitatie. De gemeentelijke kosten kunnen via leges op de initiatiefnemer verhaald worden.
Het ontwerp wijzigingsplan wordt voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode heeft een ieder de mogelijkheid een zienswijze in te dienen.