Plan: | Verlengde Houtweg 10 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0417.BpVerlengdeHoutweg-Va01 |
De eigenaar van het perceel Verlengde Houtweg 10 is voornemens een nieuwe vrijstaande woning te realiseren op zijn perceel, ten zuiden van de huidige woning. De voetprint van de nieuw te bouwen woning wijkt hierdoor af van het bouwvlak, zoals dat gesitueerd is in het vigerende bestemmingsplan 'Laren-West', welke is vastgesteld op 26 juni 2013 door de gemeenteraad. De huidige woning wordt gesloopt.
Het college van de gemeente Laren staat positief tegenover deze ontwikkeling en ook de BEL Commissie voor de Ruimtelijke Kwaliteit heeft zich grotendeels positief uitgesproken. Onderhavig bestemmingsplan maakt de voorgenomen ontwikkeling mogelijk door de ligging van het bouwvlak te wijzigen.
Onderhavig bestemmingsplan maakt de bouw van de nieuwe vrijstaande woning mogelijk aan de Verlengde Houtweg 10. Deze nieuwe situatie wordt gedetailleerd bestemd.
Het bestemmingsplan bestaat uit drie onderdelen: de verbeelding, de regels en de toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting is meer het beschrijvende deel van het bestemmingsplan en bevat de verantwoording van de keuzes die in het bestemmingsplan zijn gemaakt. Daarnaast zijn in de toelichting onder andere het vigerende beleid en diverse milieuaspecten beschreven.
Afbeelding 1.1 - Locatie plangebied (bron: Google Maps)
Het plangebied ligt aan de Verlengde Houtweg 10 in de gemeente Laren. De locatie betreft een woonperceel en wordt in het noorden en oosten begrensd door andere woonpercelen. Ten zuiden van het perceel loopt de Verlengde Houtweg, een doodlopende weg richting de hei, waar tevens het perceel op ontsluit. De westzijde van het perceel grenst aan de hei van 't Gooi, waar bomen zorgen voor een waarneembare grens tussen de hei en het woonperceel.
Op de gronden gelegen binnen het plangebied is momenteel het volgende bestemmingsplan van kracht:
De toelichting bij dit bestemmingsplan bestaat uit 7 hoofdstukken. In deze toelichting wordt in hoofdstuk 2 de historische, huidige en voorgestane situatie van het plangebied beschreven. Het vigerende beleid wordt beschreven in hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 bevat de omgevingsaspecten waar onder andere de resultaten van uitgevoerde onderzoeken worden besproken. In hoofdstuk 5 wordt de juridische regeleng behandelt en in hoofdstuk 6 komt de economische uitvoerbaarheid aan bod. Ten slotte wordt in hoofdstuk 7 de procedure van onderhavig bestemmingsplan beschreven.
Laren ligt op de overgang van een stuwwal naar veenweidegebied. De stuwwallen zijn ongeveer 300.000 jaar geleden ontstaan en zorgen voor een reliëfrijk gebied.
De oudste sporen van bewoning stammen uit het begin van de Nieuwe Steentijd (5300 v. Chr.) toen het Gooi geheel met bos, voornamelijk loofhoutbos, was bedekt. Door menselijke activiteiten heeft het landschap grote veranderingen ondergaan. Met de komst van de landbouw werd het bos ontgonnen waardoor omvangrijke akkercomplexen ontstonden. In de 19e eeuw vond op grote schaal herbebossing plaats als gevolg van het beëindigen van het landbouwkundig gebruik. Aan het eind van de 19e eeuw en het begin van de 20e eeuw zijn er uitgestrekte villagebieden ontwikkeld.
In 1940 is de huidige woning gebouwd op het perceel van de Verlengde Houtweg 10. Voor deze periode was het perceel in gebruik als bosperceel.
Het betreffende perceel ligt aan de westrand van Laren, op de scheiding van villawijk en natuurgebied. Het plangebied grenst aan de EHS, de "Bussumer-/Westerheide". De Westerheide is een heidegebied op het grondgebied van Hilversum en Laren, en vormt een geheel met de Bussumerheide.
De villawijk wordt gekenmerkt door grote vrijstaande woningen op ruime percelen met veel groen. De wegen in de villawijk kennen een informeel karakter met hoog opgaande beplanting aan weerszijde. De woningen zijn te bereiken door een eigen oprijlaan.
Afbeelding 2.1 - Huidige situatie Verlengde Houtweg 10 (bron: google.maps)
In het vigerende bestemmingsplan 'Laren-West' is het perceel Verlengde Houtweg 10 bestemd voor 'Wonen' en 'Tuin'. Op het perceel ligt een bouwvlak met een maximum bouwhoogte van 9 meter, een maximum goothoogte van 6 meter en een bouwaanduiding vrijstaand.
Daarnaast kent het perceel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoge verwachting', ter bescherming en veiligstelling van archeologische waarden, en de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap, ter instandhouding, versterking en herstel van de ter plaatste voorkomende landschappelijke waarden.
Ook ligt er over een deel van het perceel een gebiedsaanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied', op deze gronden mogen enkel bouwwerken worden gebouwd indien de bescherming van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening gewaarborgd blijft en de regels van de Provinciale Milieuverordening Noord-Holland in acht worden genomen. En ligt er over het andere deel van het perceel een gebiedsaanduiding 'milieuzone - waterwingebied', op deze gronden mogen enkel bouwwerken worden gebouwd indien de bescherming van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening gewaarborgd blijft en de regels van de Provinciale Milieuverordening Noord-Holland in acht worden genomen.
Afbeelding 2.2 - Uitsnede vigerende bestemmingsplan 'Laren-West' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het voorgenomen bouwplan op de locatie Verlengde Houtweg 10 voorziet in een (onderkelderde) vrijstaande woning. Het pand kenmerkt zich als een L-vormige bouwvolume onder een rondgaande rietgedekte schildkap. Deze heeft een overwegend lage druiplijn welke richting de hei, in verband met het gewenste uitzicht, hoger oploopt.
De bouwhoogte is 7 meter en loopt op tot 9 meter voor een goed uitzicht op de hei. De goothoogte bedraagt respectievelijk 1 meter en loopt op tot 6 meter. Afbeelding 2.6 laat de hoogtes zien in een tekening.
Afbeelding 2.3 - Aanzichten vrijstaande woning (bron: Designa architecten)
Afbeelding 2.4 - Schetsontwerp van de vrijstaande woning (bron: Designa architecten)
Afbeelding 2.5 - Hoogte maten vrijstaande woning (bron: Designa architecten)
De vrijstaande woning wordt naar het zuidwesten verplaatst ten opzichte van de huidige woning. De afstand tot de noordelijke perceelgrens wordt vergroot waardoor de woning meer in lijn komt te liggen met de andere woningen aan de Verlengde Houtweg. Ten westen van de woning, aansluitend op het gebouw, wordt er een zwembad gerealiseerd. Bij de herinrichting van de tuin is er sprake van het doorzetten van het heidelandschap.
Afbeelding 2.6 - Contour nieuwbouw in bestaande situatie (bron: Designa architecten)
Er is sprake van vervangende nieuwbouw. Ten aanzien van bijvoorbeeld verkeer en parkeren is derhalve geen sprake van een weiziging ter plaatse. Op eigen erf wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
De commissie voor ruimtelijke kwaliteit van Laren heeft een reactie gegeven op het schetsontwerp van de beoogde ontwikkeling. De commissie ziet vanuit stedenbouwkundig en/of landschappelijk oogpunt geen direct bezwaar tegen het aanpassen van het bouwvlak. De commissie heeft waardering voor de hoofdopzet qua massaopbouw en vormgevingskarakteristiek van de woning zoals voorgesteld.
Het is belangrijk dat de peilmaat van de begane grond van de nieuwe woning gelijk gelegd wordt met die van het de huidige woning, zodat het pand niet, bij de herinrichting van het perceel, hoger komt te liggen.
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Aangezien een structuurvisie geen bindende werking heeft voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld, zijn de nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen geborgd in de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) ruimte. Deze AMvB wordt aangeduid als het Besluit algeme regels ruimtelijke ordening (Barro) en richt zich op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Daarnaast zorgt de AMvB voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.
De ontwikkeling die in onderhavig bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt heeft geen directe relevantie op rijksniveau. Het plan past binnen de uitgangspunten van de Structuurvisie Infrastructuurvisie en Ruimte en binnen de bepalingen van het Barro.
De Structuurvisie Noord-Holland 2040 is vastgesteld op 21 juni 2014 en geactualiseerd op 28 september 2015. De provincie Noord-Holland zet in op klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik.
De regels in de Verordening ruimte zijn bindend en werken door in bestemmingsplannen. Het plangebied valt binnen de contouren van 'Bestaand bebouwd gebied' en 'Gebied voor gecombineerde landbouw'. De verordening stelt geen regels die van invloed zijn op onderhavig bestemmingsplan.
De Provinciale Milieuverordening (PMV) is gebaseerd op de Wet milieubeheer (Wm) en de Wet bodembescherming. De eerste tranche trad in 1994 in werking. Daarna is de verordening via een aantal "tranches" (wijzigingen) verder aangevuld, gewijzigd en geactualiseerd. Op 14 december 2015 is tranche 9 vastgesteld.
Het plangebied ligt op de grens van 'Grondwaterbeschermingsgebied I' en het 'Waterwingebied'. In de PMV zijn regels met betrekking tot grondwater opgenomen.
Het bouwvlak komt geheel te liggen in het 'Grondwaterbeschermingsgebied I'. In dit gebied is het verboden om grond- of funderingswerken uit te voeren of te hebben op een diepte van drie meter of meer onder het maaiveld. Dit verbod geldt niet voor graafwerkzaamheden indien grond wordt verwijderd en het bodemprofiel wordt aangevuld tot tenminste drie meter onder het maaiveld zoals dat aanwezig was voorafgaand aan de graafwerkzaamheden, en aansluitend op eventueel aangelegde kunstwerken.
Ten aanzien van de voorgenomen werkzaamheden binnen onderhavig plangebied geldt een meldingsplicht, conform artikel 5.4.3 van de PMV; voorafgaand aan de werkzaamheden dient een melding gemaakt te worden bij het bevoegd gezag.
Binnen onderhavig bestemmingsplan is geen sprake van strijdigheid met de doelen en uitgangspunten zoals beschreven in het provinciale beleid. Ten aanzien van de voorgenomen graafwerkzaamheden binnen het grondwaterbeschermingsgebied geldt een meldingsplicht als gevolg van de PMV.
De Ruimtelijke Structuurvisie Gemeente Laren 2008-2023 is vastgesteld op 24 april 2008 en bevat de algemene gemeentelijke beleidsuitgangspunten op het gebied van de ruimtelijke ordening.
In hoofdlijnen ziet de gemeente als gewenste ontwikkeling voor het brinkdorp Laren het ‘behouden en versterken van de beeldkwaliteit van Laren, van haar karakter en identiteit als fraai, groen en kleinschalig dorp’. Maatregelen en ingrepen moeten deze kernwaarden behouden en versterken. Concreet houdt dat in, dat al het beleid gericht moet zijn op een kwalitatieve verbetering van het dorp en geen kwantitatieve.
De gemeente Laren beschikt met het vaststellen van de welstandsnota over een bestuurlijk vastgelegd toetsingsinstrument voor welstandsbeleid zoals bedoeld in art. 12a van de Woningwet en art. 9.1 lid 2 van de bouwverordening.
De welstandsnota onderscheid Laren in vijf deelgebieden waarbij per gebied aangegeven is welk welstandsregiem van toepassing is. Het plangebied ligt in deelgebied 3 'Villa gebieden'.
Dit gebied kenmerkt zich vooral door vrijstaande villa's op ruime percelen met veel groen. Er is sprake van een grote diversiteit aan architectuurstromingen, de wegen zijn informeel van karakter en aan de westzijde is een duidelijke relatie met het natuurgebied aanwezig.
Onderhavig bestemmingsplan past binnen de structuurvisie van de gemeente Laren. Er dient bij het ontwerp van de vrijstaande woning rekening gehouden te worden met de welstandsnota welke is opgesteld door de gemeente Laren. De commissie voor ruimtelijke kwaliteit van Laren heeft in deze positief geadviseerd.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient te worden nagegaan of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik. Het belangrijkste uitgangspunt hierbij is dat aanwezige bodemverontreinigingen geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet.
Bodemonderzoek
Ter plaatse van de beoogde ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Tritium Advies, (Verkennend bodemonderzoek Verlengde Houtweg 10 Laren, documentkenmerk: 1603/091/TM-01, d.d. 02 mei 2016) zie Bijlage 1.
Op basis van het vooronderzoek is de te onderzoeken locatie als niet-verdacht beschouwd. Op grond hiervan is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd conform de NEN 5740. Uit de analyseresultaten blijkt de bovengrond (0,0 - 0,8 m-mv) licht verontreinigd te zijn met cadmium. De ondergrond (0,7 - 2,0 m-mv) blijkt niet verontreinigd te zijn met de onderzochte stoffen. Tijdens de veldwerkzaamheden bleek dat het grondwater dieper was gelegen dan 5,0 m-mv. Derhalve is conform de NEN 5740 geen peilbuis geplaatst.
De lichte verontreiniging met cadmium in de bovengrond is in tegenspraak met de gestelde hypothese. Het aangetroffen gehalte is echter dermate laag, dat nader onderzoek hiernaar niet noodzakelijk wordt geacht.
Conclusie
De onderzoeksresultaten leveren geen beperkingen op ten aanzien van het voorgenomen gebruik van de locatie en vormen derhalve geen belemmering voor de voorgenomen bestemmingswijziging en de afgifte van een omgevingsvergunning voor bouwen.
Indien grond wordt afgegraven (bijvoorbeeld bij bouwwerkzaamheden) en van de locatie wordt afgevoerd dient er rekening mee te worden gehouden dat deze grond elders niet zonder meer toepasbaar is. Met betrekking tot het elders hergebruiken van grond zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit van toepassing, die doorgaans een grotere onderzoeksinspanning vereisen.
In de Wet geluidhinder (Wgh) is geregeld in welke mate het geluid het woonmilieu mag belasten. Geluidsgevoelige objecten dienen beschermd te worden tegen geluidhinder uit de omgeving.
Akoestisch onderzoek
Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is dDoor Tritium Advies een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd(Verlengde Houtweg 10 Laren, documentkenmerk:1603/083/RV-01, d.d. 25 mei 2016). Zie Bijlage 2.
Voor wegverkeerslawaai is het plan gelegen binnen de geluidzone van de Rijksweg A1. Het plan is tevens gelegen in de nabijheid van diverse 30 km/uur wegen, namelijk de Verlengde houtweg, Hooipaadje, Grintbank en Rijksweg West.
Voor alle gemodelleerde wegen geldt dat de geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze wegen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe woning overschrijdt. Derhalve is een hogere waarde procedure niet aan de orde.
Conclusie
Aangezien in onderhavige situatie geen sprake is van een hogere waarde procedure, is voor de woningen een aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels niet nodig. Bij toepassing van standaard geluidwerende materialen en maatregelen is een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd en is er te allen tijde sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Het voorgenomen bouwplan is dan ook planologisch aanvaardbaar voor het aspect luchtkwaliteit.
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Kleine projecten dragen minder dan 3 procent bij aan het jaargemiddelde norm voor fijnstof en stikstofdioxide en kunnen daarom doorgaan zonder toetsing.
Plangebied
Aangezien het in onderhavig plan gaat om vervangende nieuwbouw van één woning kan worden geconcludeerd dat het project niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Het voorgenomen bouwplan is dan ook planologisch aanvaardbaar voor het aspect luchtkwaliteit.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met eventuele milieuhinder door bedrijven. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van de milieugevoelige functies zoals 'wonen' sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt milieuzonering toegepast. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de VNG publicatie "Bedrijven en Milieuzonering". Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Plangebied
Binnen het plangebied of in de omgeving van het plangebied zijn geen milieubelastende functies aanwezig. Gelet hierop kan vanuit milieuoogpunt binnen het voorgenomen plan een acceptabel woon- en leefklimaat gerealiseerd worden.
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), dat op 27 oktober 2004 in werking is getreden, legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Daarnaast worden de risico's van het opstijgen en landen op vliegvelden ook onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden (hierna PR) en het groepsrisico (hierna GR).
Plangebied
Blijkens de risicokaart.nl komen er in en rondom het plangebied geen activiteiten voor die vanwege veiligheidsaspecten belemmeringen (kunnen) opleveren voor de voorgestane ontwikkeling. Het voorgenomen plan is dan ook planologisch aanvaardbaar voor het aspect externe veiligheid.
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Regelgeving en beleid
Europese Kaderrichtlijn Water
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit is 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebiedsbeheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven; ook de ecologische ambities worden op dit niveau geregeld.
Nationaal Waterplan
Op 10 december 2015 is Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) vastgesteld en vervangt het Nationaal Waterplan 2009-2015 en de partiële herziening. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het NWP is bindend voor het Rijk. Het Rijk is in Nederland verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. In het NWP legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast.
De ambities die in dit Waterplan centraal staan zijn:
Voor de gebieden waar het Rijk verantwoordelijkheden heeft op gebeid van waterveiligheid en zoetwater, zijn er gebiedsgericht uitwerkingen opgenomen in het NWP.
Provinciale Watervisie
De Watervisie 2021 "Buiten de oevers" is vastgesteld op 16 november door de Provinciale Staten van de provincie Noord-Holland. De watervisie geeft een vervolg aan het provinciale Waterplan 2010-2015. De Watervisie is afgestemd met de Stroomgebiedbeheerplannen uit de Kaderrichtlijn Water. De Watervisie is een strategisch beleidsdocument voor de periode 2016-2012 en beschrijft de ambitie en kaders voor het regionale waterbeheer in Noord-Holland richting 2021 met doorkijk naar 2040. De Watervisie is integraal onderdeel van het strategisch omgevingsbeleid en heeft een directe relatie met de provinciale structuurvisie. In de Watervisie richt de provincie zich op de thema's veilig, schoon en voldoende water en werkt die uit in doelstellingen voor onder andere veilige dijken en duinen, robuuste inrichting van het achterland, rampenbeheersing bij overstromingen, kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater, zoetwatervoorziening en het tegengaan van wateroverlast.
Waterbeheerplan van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht 2016-2021
Het waterbeheerplan van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) is vastgesteld op 8 oktober 2015 en vanaf 1 januari 2016 van kracht. In dit plan staan de stappen die door het Waterschap genomen worden om de afspraken van de Europese Kaderrichtlijn Water(KRW) te halen.
Het waterschap heeft de zorg voor het regionale watersysteem en streeft op een duurzame en kosteneffectieve wijze naar optimale bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van schoon water en efficiënte zuivering van afvalwater. Het Waterbeheerplan 2016-2021 bouwt voort op het plan voor de periode 2010-2015 en houdt tegelijk rekening met nieuwe ontwikkelingen. Het AGV heeft haar speerpunten onderverdeeld.
Plangebied
Bodem en grondwater
De bodem in het plangebied bestaat uit zand met grondwatertrap VIII. De gemiddeld hoogste grondwaterstand is meer dan 140 cm onder het maaiveld en de gemiddeld laagste grondwaterstand is meer dan 160 cm onder het maaiveld. (bron: www.bodemdata.nl)
Waterkwantiteit
Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Aangezien er geen sprake is van een significante toename van verhard oppervlak is geen watercompensatie vereist.
Waterkwaliteit
In onderhavig bestemmingsplan wordt niet voorzien in maatregelen die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de waterkwaliteit.
Veiligheid en waterkeringen
Binnen en rondom het plangebied zijn geen waterkeringen aanwezig. De ontwikkeling in onderhavig bestemmingsplan heeft dan ook geen nadelige gevolgen voor de veiligheid en voor waterkeringen.
Afvalwater en riolering
De bestaande situatie is aangesloten op het bestaande riool. De beoogde ontwikkeling wordt op dit zelfde riool aangesloten.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
Onderzoek
Ten behoeve van de ontwikkeling die onderhavig bestemmingsplan mogelijk maakt is een quickscan Flora en Fauna uitgevoerd door Tritium Advies ('Quickscan flora en fauna, documentkenmerk: 1603/083/RV-02, d.d. 28 april 2016) zie Bijlage 3.
Het plangebied is op relatief grote afstand van Natura 2000-gebieden gelegen. Wel grenst het plangebied aan de EHS. Samen met de aard en de relatief beperkte omvang van de ingreep (vervanging bestaande woning) zorgt dit er echter voor dat er geen negatief effect te verwachten is op de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS en Natura 2000-gebieden. Hierdoor is er geen noodzaak voor toetsing aan de Ecologische Hoofdstructuur en de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming).
In het plangebied komen mogelijk verschillende beschermde soorten dieren voor die vermeld staan op de lijsten van de Flora- en faunawet. Deze soorten zijn echter niet waargenomen tijdens het veldbezoek. Een sporenonderzoek naar de aanwezigheid van vraat-, loop- en veegsporen, nesten, holen, uitwerpselen, prooiresten en haren heeft eveneens niets opgeleverd.
Soorten van FFlijst 1
In het plangebied komen mogelijk enkele planten, grondgebonden zoogdieren en een aantal soorten amfibieën voor die staan vermeld op FFlijst 1. Voor soorten van FFlijst 1 geldt een vrijstelling: bij het uitvoeren van ruimtelijke ingrepen is het voor deze soorten niet noodzakelijk een ontheffing aan te vragen.
Soorten van FFlijst 2/3
Mogelijk in het plangebied voorkomende vogelsoorten staan vermeld op FFlijst 3 en zijn feitelijk ontheffingsplichtig. Indien broedende vogels in de directe omgeving van het plangebied aanwezig zijn kunnen verstorende werkzaamheden zoals sloop- en bouwwerkzaamheden niet plaatsvinden zonder hinder te veroorzaken. Wanneer er geen broedende vogels aanwezig zijn kunnen de werkzaamheden wel plaatsvinden. Indien er op deze manier wordt gehandeld, treden er geen nadelige effecten op ten aanzien van vogels. Wanneer de werkzaamheden in het geheel plaatsvinden in de minst kwetsbare periode (tussen begin oktober en half februari) worden eveneens geen nadelige effecten verwacht op vogels. Dit laatste verdient derhalve aanbeveling. Indien de werkzaamheden worden uitgevoerd op bovenstaande wijze, zullen er geen nadelige effecten optreden ten aanzien van vogels en is het niet noodzakelijk een ontheffing aan te vragen.
Mogelijk in het onderzoeksgebied voorkomende vleermuizen staan eveneens vermeld op FFlijst 3 en zijn ontheffingsplichtig. Voor vleermuizen geldt dat er op basis van het uitgevoerde veldbezoek geen nadelige effecten ten aanzien van foerageergebieden en vliegroutes worden verwacht. De in de omgeving aanwezige bebouwing en bomen blijven namelijk gehandhaafd. Een nader onderzoek zal echter moeten uitwijzen of er vleermuizen verblijven in de te slopen woning waardoor mitigerende maatregelen noodzakelijk kunnen zijn.
Er zijn geen beschermde soorten planten aangetroffen.
Zorgplicht
Voor alle soorten (met uitzondering van de huismuis, zwarte rat en bruine rat), dus ook voor de soorten die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt een zogenaamde algemene zorgplicht (art. 2 Flora- en faunawet). Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan deze soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen.
De kwetsbare perioden zijn niet voor alle verschillende soortgroepen gelijk. Als “veilige” periode voor alle groepen geldt in het algemeen de periode van half oktober tot eind november, de periode waarin de voortplantingstijd achter de rug is en dieren als de egel en amfibieën nog niet in winterslaap zijn. Bovendien zijn de houtduiven uit het laatste legsel dan ook uitgevlogen.
Indien vooraf bekend is dat werkzaamheden moeten worden uitgevoerd binnen de kwetsbare perioden van de betreffende soorten, is het zaak ervoor te zorgen dat het gebied tegen die tijd ongeschikt is als leefgebied voor die soorten. Zo kan bijvoorbeeld vegetatie gedurende het groeiseizoen kort gemaaid worden, zodat er geen vogels gaan broeden en het tegen de winter ook ongeschikt is voor kleine zoogdieren die in winterslaap gaan.
Indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden beschermde soorten worden waargenomen dienen maatregelen te worden genomen om schade aan deze individuen zo veel mogelijk te beperken (bijvoorbeeld wegvangen en verplaatsen).
Conclusie
Voorafgaand aan het uitvoeren van de beoogde sloop van de bestaande woning dient een nader onderzoek uit te wijzen of er vleermuizen verblijven in dit gebouw, waardoor mitigerende maatregelen (op basis van een in dat geval op te stellen activiteitenplan) noodzakelijk kunnen zijn. Een dergelijk nader onderzoek naar vleerzmuizen is in uitvoering.
Voor het overige zijn er vanuit het oogpunt van flora en fauna geen belemmeringen voor de voorgenomen planontwikkeling.
Op de archeologische beleidskaart van de BEL-combinatie wordt inzicht gegeven in de verwachtingskansen op archeologische vondsten en de mate van onderzoeksplicht.
Plangebied
Het plangebied ligt geheel in een gebied met een hoge archeologische verwachting.
Hiervoor geldt dat er voor alle bouwwerken groter dan 200 m2 en bij bodemingrepen dieper dan 30 cm onder het maaiveld voorafgaand een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd dient te worden.
Afbeelding 4.1 - Uitsnede archeologische beleidskaart
Onderzoek
Onderhavige ontwikkeling kent een oppervlakte van 280 m2 en een bodemverstoring van ruim meer dan 30 cm beneden maaiveld. Aangezien het plangebied een hoge archeologische verwachting kent dient er een vroegtijdig archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Door Archeodienst BV is derhalve een gecombineerd bureau- en booronderzoek (karterend) uitgevoerd ('Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, karterende fase: Verlengde Houtweg 10 te Laren'; ISSN-nummer 1877-2900; d.d. 14 juni 2016) zie Bijlage 4.
Op basis van het bureau- en veldonderzoek wordt geconcludeerd dat de natuurlijke ondergrond bestaat uit zeer grof tot uiterst grof zandige stuwwalafzettingen afgewisseld met matig fijne tot matig grove zandlagen. In het zand is een podzolbodem ontwikkeld. De podzolbodem is plaatselijk (deels) intact en plaatselijk verstoord tot in de top van de C-horizont.
In geen van de boringen zijn indicatoren aangetroffen die wijzen op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats. De kans dat binnen het plangebied een archeologische vindplaats aanwezig is, wordt daarom klein geacht.
Op basis van het ontbreken van archeologische indicatoren wordt de hoge verwachting voor vindplaatsen uit het Neolithicum - Bronstijd en de middelhoge verwachting voor de Ijzertijd tot en met de Middeleeuwen naar laag bijgesteld. De resultaten van het onderzoek geven geen aanleiding om de lage verwachting voor vuursteenvindplaatsen uit het Paleolithicum tot en met Mesolithicum en nederzettingsresten uit de Nieuwe tijd naar laag bij te stellen.
Aangezien de kans op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats binnen het plangebied klein wordt geacht, vormen de voorgenomen graafwerkzaamheden geen bedreiging voor het archeologische bodemarchief.
Op grond van de resultaten van het onderzoek acht Archeodienst BV een archeologisch vervolgonderzoek niet noodzakelijk. Dit advies vormt een zogenaamd selectieadvies. De resultaten van dit onderzoek zullen namelijk eerst moeten worden beoordeeld door de bevoegde overheid (gemeente Laren), die vervolgens een selectiebesluit neemt.
Het uitgevoerde onderzoek is op zorgvuldige wijze verricht volgens de algemeen gebruikelijke inzichten en methoden. Het archeologisch onderzoek is erop gericht om de kans op het aantreffen dan wel vernietigen van archeologische waarden bij bouwwerkzaamheden in het plangebied te verkleinen. Aangezien het onderzoek is uitgevoerd door middel van een steekproef kan echter, op basis van de onderzoeksresultaten, de aan- of afwezigheid van eventuele archeologische waarden niet met zekerheid gegarandeerd worden. Indien bij graafwerkzaamheden archeologische waarden worden aangetroffen dienen deze conform de Monumentenwet 1988, artikel 53, bij de minister gemeld te worden. In de praktijk verdient het de aanbeveling de gemeente hierover in te lichten.
Conclusie
Vanuit het aspect archeologie bestaat er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Sinds 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking. In artikel 1.2.5 van het Bro is onder meer bepaald dat bestemmingsplannen daarvan digitaal beschikbaar gesteld dienen te worden. Sinds 1 juli 2013 is daarbij toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) verplicht.
Het digitale plan 'Verlengde Houtweg' is de verzameling geometrisch bepaalde planopjecten dat is vervat in een GML-bestand (GML-bestand NL.IMRO.0417.BpVerlengdeHoutweg-Va01) met bijbehorende regels. Dit bestemmingsplan is via de elektronische weg uitwisselbaar en raadpleegbaar. Het geeft de bestemming en de bebouwingsmogelijkheden van de gronden aan.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen. Deze bestemmingen betreffen in de algemene termen vervatte aanduidingen van de doeleinden waarvoor de gronden mogen worden gebruikt.
Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling in de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis. In de toelichting is nader verklaard welke aanduidingen het betreft.
Het bestemmingsplan voorziet in een aantal regels. Hieronder volgt een korte toelichting op deze regels. De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Hoofdstuk I
Dit hoofdstuk bevat de inleidende regels voor het hele plangebied, bestaande uit twee artikelen.
Begrippen (artikel 1)
Het opnemen van begrippen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert.
Wijze van meten (artikel 2)
Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderschikte onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels.
Hoofdstuk II
Hoofdstuk II geeft de regels voor de binnen het plangebied beoogde bestemmingen en functies.
Tuin (artikel 3)
Tuinen zijn binnen het woongebied waarin onderhavig plangebied is gelegen door hun openheid van belang. Binnen deze bestemming zijn verhardingen voor parkeren en langzaamverkeer (bijvoorbeeld wandelpaden) mogelijk gemaakt.
Wonen (artikel 4)
Er is gekozen voor een regeling waarbij op de verbeelding het bouwvlak is opgenomen. Binnen het bouwvlak mag het vrijstaande hoofdgebouw worden gebouwd. Goot- en bouwhoogten zijn ook op de verbeelding weergegeven.
Een bijgebouwenregeling maakt deel uit van deze regels. De toegestane oppervlakte aan bijgebouwen is in lijn met de vigerende regeling voor onderhavig plangebied, afhankelijk van de grootte van het perceel.
Waarde - Archeologie hoge verwachting (artikel 5)
Deze dubbelbestemming is over het gehele plangebied gelegen. Indien werken of werkzaamheden van een bepaalde omvang worden uitgevoerd, dient vooraf een verkennend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Deze bestemming komt voort uit de (in deze toelichting aangegeven) archeologische beleidskaart, waarin het gehele plangebied is aangeduid met een hoge archeologische verwachtingswaarde.
Waarde - Landschap (artikel 6)
Deze dubbelbestemming dient ter instandhouding, versterking en herstel van de ter plaatse voorkomende landschappelijke waarden, welke met name bestaan uit waardevolle bospercelen en -structuren.
Hoofdstuk III - IV
In het derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Het laatste hoofdstuk regelt de overgangs- en slotbepalingen.
Algemene regels, overgangsrecht en slotregels (artikel 7-16)
In het bestemmingsplan zijn algemene regels opgenomen ten behoeve van gebruik, en afwijkingen. De anti-dubbeltelbepaling en de overgangsrechtelijke bepalingen zijn overgenomen conform de regelingen uit het Bro.
Het voorliggende plan wordt gerealiseerd op particulier initiatief. De kosten die gepaard gaan met deze wijziging en de kosten voor ontwikkeling en inrichting van het plangebied komen voor rekening van initiatiefnemer. Het opstellen van een exploitatieplan is daarom overeenkomstig artikel 6.12, lid 2 onder a. van de Wet ruimtelijke ordening niet nodig. De financiële uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht te zijn aangetoond.
Zienswijzeprocedure
Het ontwerp van het bestemmingsplan heeft conform wettelijke vereisten op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) vanaf 1 juli 2016 tot en met 11 augustus 2016 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende de termijn van terinzagelegging zijn geen zienswijzen naar voren gebracht.
Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
Parallel aan de zienswijzeprocedure is ook het vooroverleg op grond van art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening gevoerd. Er zijn geen formele vooroverlegreacties ingediend. De provincie Noord-Holland heeft ingestemd met het planvoornemen.