direct naar inhoud van Regels
Plan: Verlengde Houtweg 10
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0417.BpVerlengdeHoutweg-Va01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Verlengde Houtweg 10 van de gemeente Laren.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0417.BpVerlengdeHoutweg-Va01 met de bijbehorende regels en bijlage.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge deze regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het al dan niet in directe verbinding staat en daaraan functioneel ondergeschikt is.

1.6 aan-huis-verbonden beroep of bedrijf

beroep of bedrijf dat in een woning wordt uitgeoefend, waarvan de ruimtelijke uitwerking of uitstraling met de woonfunctie verenigbaar is en waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt; deze functie kan alleen worden uitgeoefend door de feitelijke bewoner(s) van het pand.

Hieronder wordt in ieder geval niet verstaan: een detailhandelsvestiging, een afhaalzaak, een horecabedrijf en een (raam)prostitutiebedrijf.

Hieronder wordt wel verstaan: een kleinschalige voorziening ten behoeve van kinderopvang van maximaal 7 kinderen en een bed and breakfast.

1.7 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.8 achtererfgebied

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;

1.9 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.10 bebouwingspercentage

het met een aanduiding of in de regels aangegeven percentage, dat aangeeft hoeveel van het desbetreffende bouwperceel ten hoogste mag worden bebouwd met gebouwen en overkappingen.

1.11 bedrijf

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen, waarbij eventuele detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop en/of levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.

1.12 bed&breakfast

het bedrijfsmatig en op kleine schaal tegen betaling aanbieden van logies/overnachting in een daarvoor geschikte woning (hoofd- of bijgebouw) gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en kortdurend verblijf met ontbijtmogelijkheid. Deze voorziening is nadrukkelijk niet bedoeld voor het laten overnachten van tijdelijke arbeiders of seizoensarbeiders.

1.13 bedrijfswoning/dienstwoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die kennelijk slechts is bedoeld voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.

1.14 bestaand bouwwerk

een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een vergunning.

1.15 bestaand gebruik

het op het tijdstip van het in werking treden van het bestemmingsplan aanwezige gebruik.

1.16 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.17 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.18 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.19 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.20 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond.

1.21 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.22 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.23 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.24 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.25 bijgebouw

een vrijstaand gebouw, behorende bij en dienstbaar aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat in functioneel en architectonisch opzicht ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw.

1.26 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en gaafheid.

1.27 dak

een bovenbeëindiging van een gebouw.

1.28 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.29 erf

de gronden met een woonbestemming, gelegen binnen het bouwperceel maar buiten het bouwvlak.

1.30 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.31 goot, druiplijn of boeibord

de laagste snijlijn van het dakvlak met de gevel.

1.32 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.33 kap

een gesloten en (gedeeltelijk) hellende bovenbeëindiging van een bouwwerk.

1.34 KNA-conform archeologisch onderzoeksrapport

archeologisch onderzoek, uitgevoerd conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.

1.35 landschappelijke waarde

waarden in landschappelijk-esthetische geomorfologische zin.

1.36 landschapsarchitect

een bij de NVTL geregistreerde tuin- en landschapsarchitect.

1.37 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorgebouwen, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.38 ondergeschikte functie

functie waarvoor maximaal 25% van de vloeroppervlakte als zodanig mag worden gebruikt.

1.39 ondergronds

beneden peil.

1.40 onderkomens

voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonschepen, caravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van recreatief buitenverblijf voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.

1.41 overkapping

bijgebouw in de vorm van een overdekte ruimte, al dan niet omsloten door maximaal drie wanden.

1.42 peil
  • a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van die weg ter plaatse van de kruin van de weg;
  • b. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld. In casu geldt ter plaatse van het bouwvlak een peil van 24,10 meter +NAP.
1.43 seksbedrijf

een voor het publiek toegankelijke gebouw of een gedeelte van een gebouw, in welk gebouw of welk gedeelte, handelingen, vertoningen en/of voorstellingen van erotische en/of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt mede begrepen een sekswinkel zijnde een gebouw of een gedeelte van een gebouw, welk gebouw of welk gedeelte, is bestemd en/of wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig te koop en/of te huur aanbieden, waaronder mede begrepen uitstalling, verkopen, verhuren en/of leveren van seksartikelen. Ook een prostitutiebedrijf is hieronder begrepen. Seks- en of pornobedrijf is een aparte functie en valt derhalve op geen enkele wijze onder enige andere functie c.q. bestemming, zoals bedoeld, dan wel omschreven in dit bestemmingsplan.

1.44 terreinen

afgebakende grasvelden, beplante of onaangetaste stukken grond die om een huis of ander gebouw liggen en daarbij horen qua functie.

1.45 uitbouw

een gebouw dat aan een hoofdgebouw is gebouwd en daarmee functioneel en bouwkundig één geheel vormt.

1.46 vloeroppervlakte

de vloeroppervlakte van alle bovengrondse bouwlagen gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingswanden, die de desbetreffende ruimte of groep van ruimtes omhullen, inclusief trapgaten, lift- en leidingschachten exclusief schalmgaten of vides.

1.47 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.48 voorgevelrooilijn

de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van de naar het openbare gebied gekeerde gevel(s) van de hoofdbebouwing.

1.49 woning

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.3 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen;
  • b. in- en uitritten;

met de daarbij behorende:

  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. groenvoorzieningen, water, nutsvoorzieningen en terreinen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Erkers en uitbouwen

Binnen deze bestemming mogen erkers en uitbouwen bij een op het bouwperceel aanwezig hoofdgebouw gebouwd worden, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte mag per bouwperceel niet meer bedragen dan 5 m²;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag, met een maximum van 3 meter.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen mag ten hoogste 1 meter bedragen;
  • b. de hoogte van vlaggenmasten mag ten hoogste 8 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen.
3.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en Wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. in artikel 3.2.1 onder a. voor het vergroten van de daar bedoelde oppervlakte tot ten hoogste 20 m², met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte in mindering wordt gebracht op de op het bouwperceel toelaatbare oppervlakte aan bijgebouwen;
    • 2. de afstand tussen de gebouwen en een aangrenzende bestemming 'Verkeer' of 'Verkeer - Verblijfsgebied' ten minste 5 meter bedraagt;
  • b. in artikel 3.2.2 onder a. voor het verhogen van de bouwhoogte van tuin- en erfafscheidingen tot ten hoogste 2 meter, indien deze zich achter de voorgevelrooilijn bevinden en niet direct grenzen aan gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden', 'Bos' of 'Natuur'.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep- of bedrijf;

met de daarbij behorende voorzieningen, zoals:

  • b. erven, tuinen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Hoofdbebouwing

Binnen deze bestemming mogen als hoofdgebouwen ten dienste van deze bestemming uitsluitend woonhuizen worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. hoofdgebouwen ten dienste van de bestemming dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand [vrij]' is als woningstype een vrijstaande woning toegestaan;
  • c. de goot- en bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' mag niet worden overschreden;
  • d. de inhoud van een woning dient ten minste 150 m³ te bedragen;
  • e. de voorgevelbreedte van een woning dient ten minste 5 meter te bedragen, tenzij op de verbeelding een kleinere maat is aangegeven.
4.2.2 Erfbebouwingsregeling

Binnen deze bestemming mogen bijgebouwen en aan- en uitbouwen bij hoofdgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. op gronden gelegen binnen de bestemming 'Wonen' mag maximaal 50 m² aan bijgebouwen en aan- en uitbouwen gerealiseerd worden, mits het achtererfgebied kleiner is dan 600 m²;
  • b. indien het achtererfgebied groter is dan 600 m² en kleiner is dan 700 m², mag de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen en aan- en uitbouwen per bouwperceel ten hoogste 60 m² bedragen;
  • c. indien het achtererfgebied groter is dan 700 m² en kleiner is dan 800 m², mag de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen en aan- en uitbouwen per bouwperceel ten hoogste 70 m² bedragen;
  • d. indien het achtererfgebied groter is dan 800 m² en kleiner is dan 900 m², mag de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen en aan- en uitbouwen per bouwperceel ten hoogste 80 m² bedragen;
  • e. indien het achtererfgebied groter is dan 900 m² en kleiner is dan 1.000 m², mag de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen en aan- en uitbouwen per bouwperceel ten hoogste 90 m² bedragen;
  • f. indien het achtererfgebied groter is dan 1.000 m², mag de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen en aan- en uitbouwen per bouwperceel ten hoogste 100 m² bedragen;
  • g. algemeen geldt dat het gehele achtererfgebied voor maximaal 50% bebouwd mag worden met bijgebouwen en aan- en uitbouwen;
  • h. de goot- en bouwhoogte van bijgebouwen en aan- en uitbouwen mag ten hoogste 3 meter respectievelijk 6 meter bedragen;
  • i. zwembaden zijn niet toegestaan.
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte van terrein- en erfafscheidingen mag ten hoogste 2 meter bedragen indien gebouwd achter de voorgevelrooilijn en 1 meter indien gebouwd voor de voorgevelrooilijn;
  • b. de hoogte van vlaggenmasten mag ten hoogste 8 meter bedragen;
  • c. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • f. de aanwezige natuurwaarden.
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
4.4.1 Afwijking van maximale bouwhoogte

Burgemeester en Wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.1 onder c. voor het verhogen van de maximale bouwhoogte van hoofdgebouwen met ten hoogste 1 meter, tot een bouwhoogte van ten hoogste 10 meter, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • 2. de milieusituatie;
  • 3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • 4. de aanwezige natuurwaarden.
4.4.2 Afwijking voor zwembaden

Burgemeester en Wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.2 onder i. voor de bouw van zwembaden en de daarbij behorende afscheidingen, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte van afscheidingen behorende bij zwembassins mag niet meer dan 2 meter bedragen;
  • b. ten tijde van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor de bedoelde bouwwerken moet een woning op hetzelfde perceel aanwezig zijn;
  • c. de oppervlakte van zwembassins mag ten hoogste 10% van het gedeelte van het bouwperceel waarop het zwembassin toelaatbaar is beslaan, met een maximum van 200 m².
  • d. indien de bedoelde bouwwerken zijn geprojecteerd binnen een afstand van 5 meter uit de perceelsgrenzen moeten omwonenden gehoord worden voordat een beslissing genomen wordt op een aanvraag om een omgevingsvergunning.
4.4.3 Afwijking voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Burgemeester en Wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde:

  • a. in artikel 4.2.3 onder a. voor het bouwen van hekwerken behorende bij tennisbanen met een hoogte van ten hoogste 4 meter;
  • b. in artikel 4.2.3 onder c. voor het oprichten van een vrijstaande antennemast met een bouwhoogte van ten hoogste 15 meter.

4.5 Specifieke gebruiksregels

De uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of -bedrijf in samenhang met wonen is uitsluitend toegestaan indien:

  • a. het vloeroppervlak ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of -bedrijf niet groter is dan 1/3 deel van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw, inclusief aan- en uitbouwen;
  • b. het, in geval van bedrijfsactiviteiten, bedrijfsactiviteiten betreft in maximaal categorie 1 van de van deze regels deeluitmakende dan wel bedrijfsactiviteiten waarvoor geen milieuvergunning is vereist;
  • c. er geen sprake is van verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
  • d. het aan-huis-verbonden beroep wordt uitgeoefend in het hoofdgebouw.

4.6 Afwijken van de gebruiksregels
4.6.1 Afwijken voor aan-huis-verbonden beroep of -bedrijf

Burgemeester en Wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.5:

  • a. voor een vloeroppervlak van maximaal 60 m², inclusief aan- en uitbouwen, voor een aan-huis-verbonden-beroep of bedrijf, indien de vloeroppervlakte van de woning groter is dan 150 m²;
  • b. voor bedrijfsactiviteiten in categorie 2 van de inBijlage 1 van deze regels opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten, indien en voorzover deze naar aard en invloed op de omgeving geacht kunnen worden gelijk te zijn aan categorie 1 van deze Staat van Bedrijfsactiviteiten.
4.6.2 Afwijken voor mantelzorg

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het verbod op wonen in een bijgebouw en toestaan dat een bijgebouw bij een woning tijdelijk gebruikt wordt voor bewoning ten behoeve van mantelzorg, door de zorgbehoevende dan wel zorgverlener/mantelzorger, als afhankelijke woonruimte, waarbij:

  • a. het gebruik als afhankelijke woonruimte noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg, waartoe advies van een door de gemeente aan te wijzen gezondheidsinstelling wordt ingewonnen;
  • b. de afhankelijke woonruimte qua oppervlakte past in de bijgebouwenregeling;
  • c. de afhankelijke woonruimte een maximale oppervlakte mag hebben van 35 m² voor percelen kleiner dan 100 m² en van 70 m² voor percelen groter dan 100 m²;
  • d. geen splitsing van eigendom (woning en bijgebouw/afhankelijke woonruimte) van het betreffende perceel plaatsvindt;
  • e. het aantal gebruikers van de afhankelijke woonruimte maximaal twee bedraagt;
  • f. aan de afhankelijke woonruimte geen permanent (huis)nummer wordt toegekend.
4.6.3 Intrekken omgevingsvergunning voor mantelzorg

Burgemeester en Wethouders trekken de omgevingsvergunning om af te wijken, verleend op grond van artikel 4.6.2 in, indien:

  • a. in strijd met de voorwaarden van de afwijking wordt gehandeld;
  • b. de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

Het vorenstaande kan bijvoorbeeld ontstaan door het beëindigen van het partnerschap of wanneer de zorgbehoevende niet meer woonachtig is op het perceel (bijvoorbeeld door overlijden of verhuizing).

4.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de aanwezige natuurwaarden, het plan te wijzigen ten behoeve van de verplaatsing van een bouwvlak met inachtneming van de volgende regels:

  • a. bouwvlakken mogen uitsluitend verplaatst worden binnen de bestemming ‘Wonen’, waarbij bij verplaatsing van het bouwvlak de overige bestemmingen dienen te worden gehandhaafd;
  • b. de oppervlakte van het bouwvlak mag niet worden vergroot;
  • c. de voorkant van het bouwvlak dient gelijk te lopen met de voorgevellijn van de naastgelegen woningen of ten hoogste 3 meter achter de huidige voorgevellijn te liggen;
  • d. de achterzijde van het bouwvlak mag maximaal gelijk lopen met de achterzijde van de hoofdbebouwing van naastgelegen woningen;
  • e. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen dient minimaal 3 meter te bedragen.

Artikel 5 Waarde - Archeologie hoge verwachting

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie hoge verwachting aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

Op de voor Waarde - Archeologie hoge verwachting aangewezen gronden dient archeologisch vooronderzoek uitgevoerd te worden indien een bodemingreep dieper dan 0,40 meter beneden maaiveld plaatsvindt en een oppervlakte groter dan 250 m² omvat. Als uit het archeologische vooronderzoek blijkt dat geen archeologische waarden in het geding zijn, dan wel nadat door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden veilig zijn gesteld, mag het planvoornemen in het kader van archeologie uitgevoerd worden.

5.2.1 Omgevingsvergunning-activiteit bouwen
  • a. De aanvrager van een omgevingsvergunning-activiteit bouwen als bedoeld in artikel 2, eerste lid onder a. Wabo, die betrekking heeft op de voor ‘Waarde-Archeologie hoge verwachting’ aangewezen gronden, legt een KNA-conform archeologisch onderzoeksrapport voor waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.
  • b. Het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar haar oordeel uit het KNA-conform archeologisch onderzoeksrapport als bedoeld onder a. genoegzaam blijkt dat:
    • 1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    • 2. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van de in de omgevingsvergunning-activiteit bouwen verbonden voorwaarden.
5.2.2 Voorwaarden voor de omgevingsvergunning

In de situatie als bedoeld in artikel 5.2.1 onder b. kan het bevoegd gezag de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning-activiteit bouwen verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • d. indien sub c. van toepassing is, wordt in de voorwaarden bij de omgevingsvergunning-activiteit bouwen geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdnes de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
5.2.3 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 5.2.2 en artikel 5.2.3 is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • b. een bouwwerk met een oppervlakte kleiner dan 200 m²;
  • c. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 0,3 meter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.3.1 Vergunningsplichtige werken en werkzaamheden

Het is verboden op of in de voor Waarde - Archeologie hoge verwachting aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werkzaamheden uit te voeren of uit te laten voeren:

  • a. afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 0,3 meter;
  • b. heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  • c. verlagen of het verhogen van het waterpeil;
  • d. aanleggen of rooien van bos of boomgaard, waarbij stobben worden verwijderd;
  • e. aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • f. aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen;
  • g. landbouwactiviteiten die jaarlijks een deel van de grond afplaggen.
5.3.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in artikel 5.3.1 is niet van toepassing indien de werkzaamheden of werken:

  • a. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop het bepaalde in artikel 5.2 van toepassing is;
  • b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 200 m²;
  • c. reeds legaal in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan
  • d. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden of een ontgrondingsvergunning, of:
  • e. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
5.3.3 Onderzoeksplicht
  • a. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden als bedoeld in artikel 5.3.1 die betrekking heeft op de voor Waarde - Archeologie hoge verwachting aangewezen gronden, legt een KNA-conform archeologisch onderzoeksrapport voor waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.
  • b. Het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar haar oordeel uit het KNA-conform archeologisch onderzoeksrapport als bedoeld onder a. genoegzaam blijkt dat:
    • 1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    • 2. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van de in de omgevingsverguning-activiteit bouwen verbonden voorwaarden.
5.3.4 Voorwaarden voor de omgevingsvergunning

In de situatie als bedoeld in artikel 5.3.3 onder b. kan het bevoegd gezag de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • d. indien sub c. van toepassing is, wordt in de voorwaarden bij de omgevingsvergunning-activiteit bouwen geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdnes de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
5.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd de voor Waarde - Archeologie hoge verwachting aangewezen gronden geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, indien:

  • a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
  • b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 6 Waarde - Landschap

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Landschap aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding, versterking en herstel van de ter plaatse voorkomende landschappelijke waarden, welke met name bestaan uit waardevolle bospercelen en -structuren.

6.2 Afwijken van de bouwregels

Bij gebruikmaking van een afwijkingsbevoegdheid krachtens het bepaalde bij de andere bestemmingen dient te allen tijde schriftelijk advies te worden ingewonnen van een landschapsarchitect.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels

8.1 Bestaande maatvoering

Voor een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan vergund en aanwezig of legaal in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande maten afwijken van de maatvoeringsbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, gelden ter plaatse van de afwijking die afwijkende maten als bepalingen voor de maatvoering, met dien verstande dat:

  • a. bestaande maten die meer bedragen dan in Hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen ter plaatse van de afwijking als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
  • b. bestaande maten die minder bedragen dan in Hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen ter plaatse van de afwijking als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
  • c. de (onderdelen van) bouwwerken waarvan de maten afwijken van hetgeen in Hoofdstuk 2 is bepaald mogen niet worden vergroot of verhoogd;
  • d. ingeval van herbouw het bepaalde onder a. en b. uitsluitend van toepassing is, indien de herbouw op dezelfde locatie plaatsvindt;
  • e. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, het bepaalde in artikel 15.1 niet van toepassing is.
8.2 Overschrijding bouwgrenzen

Bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappenhuizen, hellingbanen, entreeportalen, veranda's en afdaken en andere bouwdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 meter;
  • b. dakoverstekken, mist de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,6 meter.
8.3 Ondergronds bouwen
8.3.1 Onder bestaande bebouwing

Tenzij in Hoofdstuk 2 anders is bepaald, zijn ondergrondse ruimten uitsluitend toegestaan geheel of gedeeltelijk onder bovengrondse bebouwing, voor zover:

  • a. bijbehorende voorzieningen voor licht- en luchttoetredingen toegangen zijn gesitueerd aan de van de weg afgekeerde zijde van het (hoofd)gebouw;
  • b. de hoogte, gemeten ten opzichte van de beganegrondvloer, van de onder a. bedoelde toegangen niet meer dan 3,5 meter bedraagt;
  • c. de gezamenlijke breedte van de onder a. genoemde voorzieningen en toegangen niet meer bedraagt dan 12 meter;
  • d. in afwijking van het bepaalde onder a. zijn voorzieningen voor licht- en luchttoetreding toegestaan aan de niet van de weg afgekeerde zijden van het (hoofd)gebouw binnen een strook van 1 meter vanuit de gevel van het (hoofd)gebouw, voor zover de gezamenlijke breedte van de voorzieningen niet meer bedraagt dan 25% van de breedte van de desbetreffende gevel (gemeten vanaf het maaiveld);
  • e. de gedeelten van de ondergrondse ruimten die niet gelegen zijn onder een bovengronds gebouw, dien meegerekend te worden in de ingevolge Hoofdstuk 2 toegestane oppervlakte aan gebouwen;
  • f. ondergrondse ruimten moeten voldoen aan de elders in deze regels voorgeschreven afstanden tot perceelsgrenzen.
8.3.2 Niet onder bestaande bebouwing

Het bouwen van ondergrondse ruimten, voor zover dit niet plaatsvindt geheel of gedeeltelijk onder een gebouw dat geheel boven het maaiveld is gelegen, is uitsluitend toegestaan indien:

  • a. de afstand tot de gebouwen die boven het maaiveld zijn gelegen maximaal 10 meter bedraagt;
  • b. te hoogste één gevel zichtbaar is vanaf de weg;
  • c. de oppervlakten van de ondergrondse bebouwing wordt meegerekend in de ingevolge Hoofdstuk 2 toegestane oppervlakte aan gebouwen.
8.3.3 Afwijken voor zichtbare gevels

Burgemeester en Wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8.3.2 onder b. teneinde meer dan één vanaf de weg zichtbare gevels toe te staan, met dien verstande dat geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van het groene karakter.

8.3.4 Voorwaarde voor de omgevingsvergunning

Alvorens omtrent verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in te beslissen, kunnen Burgemeester en Wethouders advies inwinnen bij een landschapsdeskundige en de welstandscommissie omtrent de vraag of voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 8.3.3.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

Het is verboden de in dit bestemmingsplan begrepen gronden en de daarop voorkomende opstallen te gebruiken of in gebruik te geven of te laten gebruiken voor een doel of op een wijze strijdig met de bestemming. Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan het gebruik van gronden:

  • a. als staan of -ligplaats voor onderkomens;
  • b. als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan;
  • c. als stortplaats voor puin en afvalstoffen, voor zover dit niet betreft het storten of opslaan in bij gebouwen behorende tuinen van geringe hoeveelheden afvalstoffen die afkomstig zijn van het onderhoud van die tuinen.

Artikel 10 Algemene aanduidingsregels

10.1 Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied

Op de gronden ter plaatse van de aanduiding Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied mogen, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, enkel bouwwerken worden gebouwd indien de bescherming van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening gewaarborgd blijft en de regels van de Provinciale Milieuverordening Noord-Holland dienaangaande in acht worden genomen.

10.2 Milieuzone - waterwingebied

Op de gronden ter plaatse van de aanduiding Milieuzone - waterwingebied mogen, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, enkel bouwwerken worden gebouwd indien de bescherming van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening gewaarborgd blijft en de regels van de Provinciale Milieuverordening Noord-Holland dienaangaande in acht worden genomen.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de aanwezige natuurwaarden bij omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages, met uitzondering van hoogtematen, tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, indien dit in het belang is van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of indien noodzakelijk in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
  • b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • c. de bestemmingsbepalingen voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bestemmingsgrenzen indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
  • d. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van hekwerken, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 meter; dit met uitzondering van hekwerken, die mogen worden verhoogd tot niet meer dan 3 meter met dien verstande dat de hekwerken binnen de bestemmingen ‘Tuin’ en ‘Wonen’ slechts mogen worden verhoogd tot een bouwhoogte van niet meer dan 2 meter;
  • e. het bepaalde ten aanzien van de maximale hoogte van hekwerken en toestaan dat de bouwhoogte van hekwerken wordt verhoogd tot niet meer dan 3 meter, met dien verstande dat hekwerken binnen de bestemmingen 'Tuin' en 'Wonen' mogen worden verhoogd tot een bouwhoogte van niet meer dan 2 meter;
  • f. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 20 meter;
  • g. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen wordt verhoogd ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, trappenhuizen, lichtkappen en andere ongeschikte bouwdelen tot een maximum verhoging van 2 meter.

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels

12.1 Algemene wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), ten behoeve van:

  • a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 5 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  • b. het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen en/of andere grenslijnen en aanduidingen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 5 meter mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden van bestemmingsvlakken ten opzichte van de feitelijke situatie of anderszins een meetverschil of indien de situatie ter plekke daartoe aanleiding geeft.
12.2 Voorwaarden bij de wijzigingsbevoegdheid

De in het eerste lid genoemde wijzigingen zijn slechts toegestaan indien:

  • a. hiervoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. geen blijvende onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de in het bestemmingsplan beschreven en te beschermen stedenbouwkundige structuur en/of de ruimtelijke, c.q. de milieukwaliteiten van het gebied en de omgeving;
  • c. geen verkeersonveilige situaties ontstaan.

Artikel 13 Algemene procedureregels

13.1 Omgevingsvergunningen

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is de procedure als vervat in de Wet algemene bepalingen omgevingsvergunning (Wabo) van toepassing.

13.2 Nadere eisen

Op de voorbereiding van een besluit tot toepassing van een nadere eisenregeling, zoals opgenomen in dit plan, is Afdeling 3.4 (Uniforme openbare voorbereidingsprocedure) van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.

13.3 Wijzigingen

Met betrekking tot de voorbereiding van een wijziging van het plan ingevolge artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening door Burgemeester en wethouders, is Afdeling 3.4 (Uniforme openbare voorbereidingsprocedure) van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.

Artikel 14 Overige regels

14.1 Voorrangsregeling dubbelbestemmingen

Waar in dit plan dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen gelden:

  • a. in de eerste plaats de regels van Artikel 5 Waarde-Archeologie hoge verwachting;
  • b. in de tweede plaats de regels van Artikel 6 Waarde-Landschap.

 

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouw- of omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
15.2 Afwijken

Burgemeester en Wethouders kunnen eenmalig afwijken van het bepaalde in voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde in artikel 15.1 met maximaal 10%.

15.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Het bepaalde in artikel 15.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

15.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

15.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in artikel 15.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

15.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde in artikel 15.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

15.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Het bepaalde in artikel 15.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: regels van het bestemmingsplan Verlengde Houtweg 10.