direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Diaconaal woonproject Laren
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0417.BPdiaconaalwoonprj-Va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

De Diaconie van de Protestantse Gemeente Laren-Eemnes (hierna: Diaconie) heeft enkele jaren geleden contact met de gemeente opgenomen om na te gaan of en welke mogelijkheden er in Laren zouden zijn om een klein wooncomplex te creëren voor kwetsbare en vereenzamende ouderen.

Veel mensen blijven langer zelfstandig in ééngezinswoningen wonen. Voor sommige kwetsbare ouderen is dat niet een ideale situatie met onder andere vereenzaming als gevolg. Er is behoefte aan seniorenwoningen met alle woonfuncties op de begane grond. Door het realiseren van levensloopbestendige woningen worden de levensomstandigheden van kwetsbare ouderen verbeterd. Tevens dragen deze woningen bij aan de doorstroming doordat de ééngezinswoningen vrijkomen voor gezinnen. Uit de gesprekken tussen de gemeente en de stichting Diaconie is de mogelijkheid naar voren gekomen, een perceel aan de Eemnesserweg, welke eigendom is van de gemeente, hiervoor te benutten. De te realiseren woningen worden eigendom van de woningcorporatie.

Doel

Het vaststellen van kaders voor de bouw van 7 sociale huurwoningen op de locatie naast Eemnesserweg 12c, kadastraal sectie G, nr. 3681 (voormalige kwekerij van de gemeente), tegenover het Raadhuis.

1.2 Situering en begrenzing

Het perceel ligt in het centrum van Laren aan de Eemnesserweg, naast nummer 12c. Het plangebied betreft perceelnummer 3681 sectie G. Het plangebied grenst aan de noordkant aan de Eemnesserweg en aan de westkant aan de Oude Kerkweg, een doodlopende uitloper van de Eemnesserweg (met Eemnesserweg nummer 14 tot 14c). Aan de oostkant grenst het aan de Barbiersweg en aan de zuidkant aan het achtererf van de Barbiersweg 23.

afbeelding "i_NL.IMRO.0417.BPdiaconaalwoonprj-Va01_0001.jpg"

Afbeelding Ligging op hogere schaal (Bron Cyclomedia)

afbeelding "i_NL.IMRO.0417.BPdiaconaalwoonprj-Va01_0002.jpg"

Afbeelding begrenzing en ligging lagere schaal (Bron Cyclomedia)

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Op grond van het nu geldende bestemmingsplan 'Centrum Laren 2018' hebben de gronden van het plangebied de bestemming 'Groen'. Gronden met deze bestemming zijn aangewezen voor groenvoorzieningen, gazons en beplanting en de daarbij horende voorzieningen. De bestemming biedt dus geen ruimte voor het gebruik van de gronden voor bewoning. Vanwege deze beperking is het noodzakelijk van de genoemde regels van het bestemmingsplan af te wijken door middel van een nieuw bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0417.BPdiaconaalwoonprj-Va01_0003.jpg"

Afbeelding verbeelding Bestemmingsplan 'Centrum Laren 2018' (bron Ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Leeswijzer

In het volgende hoofdstuk wordt de huidige en toekomstige situatie van het plangebied omschreven. Vervolgens komt in Hoofdstuk 3 het ruimtelijk beleid van het Rijk, de provincie Noord-Holland en gemeente Laren aan de orde. De resultaten van diverse onderzoeken komen in Hoofdstuk 4 aan bod. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische vormgeving van het plan. Ten slotte gaat Hoofdstuk 6 kort in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het perceel is de voormalige kwekerij van de gemeente. Nadat de kwekerij in onbruik raakte, zijn de resterende kweekbomen doorgegroeid en is het perceel steeds meer begroeid geraakt. Het perceel is in de huidige situatie dicht begroeid met bomen en struiken en rondom het perceel staat een hoge haag. Door deze begroeiing is een onbegaanbaar gebied ontstaan. Het stukje grond heeft geen bijzondere groene of natuurwaarde en vervult ook geen specifieke functie. Het perceel kan dus benut worden voor de bouw van woningen.

Het perceel ligt in het centrum van het dorp, op loop- en rollator-afstand van de voorzieningen en is daarom bij uitstek geschikt voor deze doelgroep. Ook Johanneshove, een woonzorgcomplex op ongeveer 300 meter afstand vanaf het plangebied, waarvan voorzieningen gebruikt kunnen worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0417.BPdiaconaalwoonprj-Va01_0004.jpg"

Locatiefoto vanaf Eemnesserweg (westzijde) (bron: cyclomedia)

afbeelding "i_NL.IMRO.0417.BPdiaconaalwoonprj-Va01_0005.jpg"

Locatiefoto vanaf Barbiersweg (oostzijde) (bron: cyclomedia)

afbeelding "i_NL.IMRO.0417.BPdiaconaalwoonprj-Va01_0006.jpg"

Locatiefoto vanaf Oude Kerkweg met in de achtergrond de Eemnesserweg (westzijde) (bron: cyclomedia)

2.2 Toekomstige situatie

De ontwikkeling betreft het bouwen van een rij van 7 seniorenwoningen, waarbij de drie middelste woningen naar achter springen. De woningen worden 1 laag met kap en de maximale bouwhoogte is 7 meter. Door de ontwikkeling van gelijkvloerse seniorenwoningen met alle woonfuncties op de begane grond worden de woningen levensloopbestendig. Met het ontwikkelen van dit soort woningen wordt tevens de doorstroming bevorderd.

Terrein

De ontsluiting vindt plaats via de Oude Kerkweg naar de Eemnesserweg. Op het terrein zijn 4 parkeerplaatsen gesitueerd in de hoek van de Eemnesserweg en Oude Kerkweg naast de entree. Voor het parkeren wordt de norm van een zorgwoning gehanteerd. Over het algemeen zullen de bewoners niet meer over een eigen auto beschikken. In de omgeving zijn voor bezoekers en hulpverleners ruim voldoende parkeerplaatsen beschikbaar.

Naast de rij, bij de parkeerplaatsen, wordt een bijgebouw met 7 bergingen geplaatst. Zowel de bergingen als de parkeerplaatsen worden door beplanting omzoomd. Het overige terrein wordt ook groen ingericht, met een kleine voor- en achtertuin en een ruime zijtuin in de oosthoek. De voor- en zijtuinen worden afgescheiden met een haag. De achtertuinen liggen aan een achterpad, dat grenst aan de Barbiersweg 23. Door het plangebied met hagen en bomen te begrenzen blijft een groen straatbeeld bestaan.

Situering en volume

Met de situering van de rij midden op de kavel is voldoende ruimte tot de kroon van de bestaande bomen aan de Eemnesserweg en in het plantsoen tussen de Eemnesserweg en Barbiersweg. Het ontsluiten van de woningen aan de westzijde en niet aan de Barbiersweg draagt bij aan het behoud van het plantsoen. Deze aandacht naar bestaand groen en de groene inrichting van het plangebied zorgen voor een behoud van de groenbeleving langs de hoofdontsluiting.

De rij bestaande uit 1 laag met kap en een bouwhoogte van 7 meter is een bescheiden, laag bouwvolume dat passend is bij de doelgroep en het straatbeeld. In de omgeving varieert de bouwhoogte van 6 tot 14 meter. De woningen aan de zuidzijde van de Eemnesserweg in de directe nabijheid van het perceel, hebben over het algemeen een bouwhoogte van 6 tot 7 meter. In het centrum van Laren is een zekere concentratie van bebouwing gebruikelijk en is de afstand van woningen onderling relatief gering. De rij staat in dit plan vrij op de kavel en vormt geen forse verdichting. Overigens heeft het perceel aan de Barbiersweg 23 geen last van schaduwwerking, omdat de beoogde bebouwing noordelijk van het perceel is gelegen.

De kapvorm (zadeldak) en de gootdoorbrekingen ter geleding van het bouwvolume sluiten aan bij op de lokale Larense context en komen aan de Eemnesserweg vaker voor. Ook de berging heeft een bescheiden volume en is zover mogelijk achter de voorgevel gesitueerd. De beoogde ontwikkeling leidt tot een stedenbouwkundige aanvaarbare situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0417.BPdiaconaalwoonprj-Va01_0007.jpg"

afbeelding inrichtingsplan (bron: K3-architecten)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI), vastgesteld op 11 september 2020, is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. De NOVI maakt bij het maken van keuzes gebruik van drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies,
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal, en
  • Afwentelen wordt voorkomen.

Specifiek beleid ten aanzien van het planvoornemen is niet opgenomen, daarom wordt de Nationale Omgevingsvisie niet nader toegelicht.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijk
3.1.2.1 Kader

De Ladder voor duurzame verstedelijking (Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Bro en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Infrastructuur en Milieu voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.

De Ladder is onder andere van toepassing op ontwikkelingen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast, zijn de volgende aspecten van belang:

  • 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
  • 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
  • 3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
  • 4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
  • 5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?
3.1.2.2 Afweging

1. is er sprake van een stedelijke ontwikkeling

De nieuwe handreiking begint met de vraag om wat voor een plan het gaat. In dit geval betreft het de functie 'wonen'. Als een plan met overige functies wordt aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet de Ladder worden toegepast. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling bepaalt men door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voorliggende ontwikkeling betreft de realisatie van zeven woningen in Laren. Op basis van jurisprudentie is een ontwikkeling van dergelijke aard als een stedelijke ontwikkeling aan te merken wanneer er sprake is van de realisatie van 12 of meer woningen.

Voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van minder dan 12 woningen. Er is daarmee geen sprake van een stedelijke ontwikkeling en daarmee is de ladder niet van toepassing.

Behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling

Wel moet de behoefte aan de ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt worden beschreven. Daarbij moet inzichtelijk worden gemaakt dat het plan geen leegstand tot gevolg heeft en dat dit niet tot een onaanvaardbare situatie leidt uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening.

Zoals ook de subparagrafen 3.4.3 en 3.3.1 wordt besproken, bestaat in de gemeente en in de regio een behoefte aan woningen en specifiek aan sociale huurwoningen en aan woningen voor ouderen. Dit planvoornemen voorziet in het realiseren van zeven sociale huurwoningen voor ouderen. Het planvoornemen past in de gewenste behoefte die aanwezig is in de gemeente Laren zelf en van de behoefte van de gehele regio Gooi en Vechtstreek. Zeker nu inbreidingslocaties voor nieuwbouw in Laren schaars zijn en dit planvoornemen in een inbreidingslocatie voorziet.

3.1.2.3 Conclusie

Uit bovenstaande volgt dat onderhavig plan in overeenstemming is met de Ladder voor duurzame verstedelijking. Uit de bovenstaande uiteenzetting is in voldoende mate de behoefte voor de locatie binnen bestaand stedelijk gebied gemotiveerd. De Ladder voor duurzame verstedelijking levert dus geen belemmering op voor onderhavige ontwikkeling.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie NH2050

De Omgevingsvisie NH2050 is op 19 november 2018 vastgesteld door Provinciale Staten. Deze vervangt de Structuurvisie Noord-Holland 2040, het Provinciaal Verkeers- en Vervoerplan, het Provinciaal Milieubeleidsplan 2015-2018 en de Agenda Groen. De leidende hoofdambitie in de Omgevingsvisie NH2050 is de balans tussen economische groei en leefbaarheid. Een gezonde en veilige leefomgeving, die goed is voor mens, plant én dier, is een voorwaarde voor een goed economisch vestigingsklimaat. Tegelijkertijd is duurzame economische ontwikkeling een voorwaarde voor het kunnen investeren in een prettige leefomgeving. De hoofdambitie is opgedeeld in de volgende aspecten met bijbehorende ambities:

Leefomgeving

  • 1. Klimaatverandering: een klimaat bestendig en waterrobuust Noord-Holland. Stad, land en infrastructuur worden klimaatbestendig en waterrobuust ingericht.
  • 2. Gezondheid en veiligheid: het behouden en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving.
  • 3. Biodiversiteit en natuur: de biodiversiteit in Noord-Holland vergroten, ook omdat daarmee andere ambities/doelen kunnen worden bereikt.

Gebruik van de leefomgeving

  • 1. Economische transitie: een duurzame economie met innovatie als belangrijke motor. De provincie biedt ruimte aan ontwikkeling van circulaire economie, duurzame landbouw, energietransitie en experimenten.
  • 2. Wonen en werken: woon- en werklocaties dienen beter met elkaar in overeenstemming te zijn. Woningbouw wordt vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden gepland, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends.
  • 3. Mobiliteit: inwoners en bedrijven van Noord-Holland kunnen zichzelf of producten effectief, veilig en efficiënt verplaatsen.
  • 4. Landschap: het benoemen, behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en de cultuurhistorie.

Energietransitie

  • 1. De ambitie van de Provincie is dat Noord-Holland als samenleving in 2050 volledig klimaatneutraal en gebaseerd is op hernieuwbare energie.

Daarnaast wordt er met de Omgevingsvisie NH2050 geprobeerd om een richting uit te zetten om houvast te bieden naar de onzekere toekomst. Daarvoor wordt een aantal bewegingen naar de toekomst toe benoemd:

  • Noord-Holland in beweging: Op weg naar een economisch duurzame toekomst;
  • Dynamisch schiereiland: Benutten van een unieke ligging;
  • Metropool in ontwikkeling: Vergroten agglomeratiekracht door het ontwikkelen van een samenhangend internationaal concurrerend metropolitaan systeem;
  • Sterke kernen, sterke regio's: Sterke kernen houden regio's vitaal;
  • Nieuwe energie: Economische kansen benutten van energietransitie;
  • Natuurlijk en vitaal landelijke omgeving: vergroten van biodiversiteit en ontwikkelen van een economisch duurzame agrifoodsector.

Er wordt in de Omgevingsvisie NH2050 uitgegaan van het principe 'lokaal wat kan, regionaal wat moet'. Hierbij wordt gelet op de diversiteit aan regio's en wordt ruimte geboden aan maatwerk en ruimte om vorm te kunnen geven aan een wendbare samenleving.

3.2.1.1 Planspecifiek

In de omgevingsvisie worden ambities gesteld voor het grondgebied van de gemeente en de regio Gooi en Vechtstreek. In deze streek komen de bewegingen Dynamisch schiereiland, Metropool in ontwikkeling, Sterke kernen, sterkte regio's en Natuurlijk vitaal landelijke omgeving bij elkaar. De grote leefomgevingskwaliteit met diverse landschappen, recreatieve en toeristische mogelijkheden, topwoonmilieus in combinatie met mobiliteitsopgaven, economisch vitaal blijven en opgaven in het veenweidegebied, brengen een complex aan vraagstukken met zich mee.

Leefomgevingskwaliteit

De ambitie van de provincie Noord-Holland ten aanzien van de leefomgevingskwaliteit houdt onder andere in dat ontwikkelingen en beheer passend moeten zijn bij de waarden, de karakteristiek en het draagvermogen van het landschap. Noord-Holland beschikt over een unieke en rijke variatie aan (open) landschappen, ruimtelijke structuren, aardkundige en archeologische waarden, cultuurhistorie en gebouwd (wereld)erfgoed. De provincie onderscheidt zich door haar openheid, de grote afwisseling en de contrasten in het landschap. Deze karakteristieken reflecteren de rijke ontstaansgeschiedenis en maken het aantrekkelijk voor mensen om hier te wonen, voor bedrijven om zich hier te vestigen en voor recreanten en toeristen om hier te verblijven.

Het planvoornemen voegt zich qua volume, korrelgrootte en architectuur bij het gebouwde erfgoed in de omgeving. Bovendien voorziet het planvoornemen niet in een onnodig ruimtebeslag, maar realiseert in een binnenstedelijk gebied. Het plan houdt daarmee rekening met de cultuurhistorie en landschappelijke karakteristieken.

Metropool in ontwikkeling

De provincie Noord-Holland geeft aan zoveel mogelijk te streven naar wonen en werken zoveel mogelijk binnenstedelijk te realiseren en te concentreren. De metropool ontwikkelt zich immers snel. De vraag naar woningen en ruimte voor bedrijven houdt aan, evenals de ruimtevraag voor recreatie en andere functies. Tegelijkertijd wil de provincie de landschappen in de metropool sparen. De bebouwingsopgave moet dan ook zoveel mogelijk binnen de bestaande kernen plaatsvinden, met een voorkeur voor knooppunten van openbaar vervoer. Verdichting vraagt steeds meer inventiviteit en bestuurskracht. De bebouwde omgeving wordt steeds intensiever gebruikt, de plancapaciteit binnenstedelijk blijkt door een andere kijk op stad en stedelijkheid een stuk groter te zijn dan dat er lang gedacht is. En zowel bij bestaande bouw als nieuwbouw zet de provincie in op besparing van energie, een klimaatadaptieve ruimtelijke inrichting en bij nieuwbouw ook op circulair bouwen. Dit alles moet samengaan met de verdere verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving. Daarbij onderkent de provincie dat verdichting in de kernen leidt tot toenemende druk op het landschap.

Wonen en werken worden binnenstedelijk geconcentreerd (transformeren, bundelen, verdichten). Hierbij houdt de provincie oog voor behoud en versterking van de leefbaarheid in bestaande en nieuwe gebieden. Ook houden ze een vinger aan de pols wat betreft de kwalitatieve en kwantitatieve ontwikkeling van de vraag. Zo zorgen ze ervoor dat regionale afspraken over stedelijke ontwikkelingen bij de vraag blijven aansluiten. Hierbij betrekken we de bestaande voorraad woningen.

Dit planvoornemen komt overeen met de ambitie om zoveel mogelijk te streven naar concentratie van wonen in binnenstedelijk gebied. De ontwikkeling vindt plaats in het centrum van Laren. Door een stuk groen te transformeren naar een locatie waar gewoond kan worden, geeft het plan uitvoering aan de ambities van de provincie.

Sterke kernen, sterke regio's

Ten aanzien van nieuwe ontwikkelingen van woningbouw en voorzieningen streeft de provincie Noord-Holland naar concentratie in kernen, passend bij de rol van de kernen in het regionale netwerk. Uitgangspunt bij dit principe is dat ontwikkelingen zo veel mogelijk binnenstedelijk en –dorps plaatsvinden. Dit geldt voor alle kernen.

Bij de dorpskernen, zoals Laren, lopen de functies en karakters van de vele kernen ver uiteen. Er worden in regionaal verband keuzes gemaakt over welke dorpskernen als voorzieningencentra (blijven) fungeren. Dit kan bijdragen aan het behoud van voorzieningen en de leefbaarheid in deze gebieden. Er is daarnaast een zeer divers beeld van de sociale cohesie en ontwikkelkracht per kern.

Toegepast betekent deze ambitie van de provincie Noord-Holland dat ook voor dit onderdeel er regionale afspraken zijn gemaakt over het toevoegen van woningen en voorzieningen.3.3.1 besteedt hier aandacht aan.

3.2.2 Omgevingsverordening NH2020

Op 22 oktober 2020 hebben de Provinciale Staten de Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld. De Omgevingsverordening NH2020 geldt vanaf 17 november 2020 en vervangt alle bestaande verordeningen die betrekking hebben op de leefomgeving, zoals de Provinciale Ruimtelijke Verordening, de Provinciale Milieuverordening, de Waterverordeningen en de Wegenverordening.

De Omgevingsverordening NH2020 is gebaseerd op de wet- en regelgeving die voor de Omgevingsverordening gold. Met deze omgevingsverordening loopt de provincie bewust vooruit op de Omgevingswet, omdat de provincie door 21 verordeningen samen te voegen alvast werken in de geest van de Omgevingswet. Er is bewust niet gewacht op invoering van de Omgevingswet, omdat de provincie op deze manier kan nagaan of de regels lokaal en regionaal maatwerk mogelijk maken en of er genoeg bestuurlijke afwegingsruimte is. In de omgevingsregeling staat uitgelegd welke overheid gaat over welke regels (welke partij welke bevoegdheid heeft).

3.2.2.1 Planspecifiek

Ten aanzien van het planvoornemen geldt dat het planvoornemen niet voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hierdoor is artikel 6.3 van de Omgevingsverordening NH2020 niet van toepassing. Echter is het planvoornemen wel in overeenstemming is met die regionale afspraken die uiteengezet zijn in subparagraaf 3.3.1. Waardoor het plan wel aansluit bij de beleidslijn van de provinciale verordening.

Verder is artikel 6.62 Klimaatadaptatie van toepassing. In dit artikel is aangegeven dat de toelichting van een ruimtelijk plan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de risico's van klimaatverandering (wateroverlast, overstroming, hitte en droogte). Met het planvoornemen wordt daar zoveel mogelijk invulling aan gegeven, doordat er sprake is van zo min mogelijk verharding en bij het inpassen van het plan is zoveel mogelijk groen behouden

Dit planvoornemen komt overeen met de Omgevingsverordening NH2020.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Woonvisie Regio Gooi en Vechtstreek 2016 - 2030

De gemeente Laren behoort samen met de gemeenten Gooise Meren, Hilversum, Huizen, Blaricum, Weesp en Wijdemeren tot de regio Gooi- en Vechtstreek. Samen hebben deze gemeenten de Woonvisie Regio Gooi en Vechtstreek 2016 - 2030 vastgesteld. De woonvisie geeft inzicht in de gezamenlijke missie en ambities van de regiogemeenten op het gebied van wonen. Ook biedt de visie een kader voor lokaal woonbeleid en vormt het de basis voor afspraken met andere overheden.

De regio Gooi en Vechtstreek wil een complete regio zijn, met een passend woningaanbod voor jong en oud, rijk en arm, kleine of grote huishoudens en goed of slecht ter been. De regio ontleent haar identiteit voor een groot deel aan de diversiteit aan landschappen en woonmilieus en is daardoor een aantrekkelijk vestigingsgebied voor al deze groepen. Het behouden en, waar mogelijk, versterken van deze diversiteit aan woonmilieus waarborgt de vitaliteit van de regio ook in de toekomst.

Zeker tot 2040 wordt nog een groei van de bevolking voorzien. Het passend faciliteren van deze groei, in combinatie met het behoud van de natuur- en cultuurhistorische waarden, vormt de komende jaren één van de belangrijkste uitdaging voor de regio. Nieuwbouw zal nodig blijven en voorziet niet alleen in een directe woningbehoefte, maar wordt ook ingezet als strategisch instrument om de doorstroming in wijken op gang te brengen. De focus zal daarbij moeten liggen op binnenstedelijk bouwen en transformatie. Het behoud van de hoge ruimtelijke kwaliteit in de bebouwde omgeving is daarbij kader stellend.

Laren is een groene, lommerrijke gemeente met natuurgebieden, landgoederen, exclusieve villawijken, een gezellige dorpskern en enkele publiekstrekkers zoals het museum Singer Laren. Het gemiddelde inkomen is hoog en er wonen relatief veel senioren onder andere in het Rosa Spier Huis. Laren is vooral een woongemeente, met voornamelijk lokale voorzieningen. De meeste inwoners werken buiten de gemeente. Laren kent een gespannen woningmarkt, hetgeen zich uit in hoge woningprijzen en wachtlijsten voor sociale huurwoningen. Met nieuwbouw kan maar beperkt tegemoet worden gekomen aan de woningbehoefte, Laren beschikt niet over grootschalige uitbreidingslocaties. In de dorpskern bevinden zich wel enkele kleinschalige locaties die voor herontwikkeling of verdichting in aanmerking komen.

In totaal zijn in de regionale woonvisie 21 acties en/of afspraken geformuleerd, verdeeld over vijf inhoudelijke thema's. Deze acties vormen samen het actieprogramma 2016-2030 voor het regionale woonbeleid van Gooi en Vechtstreek. De specifieke acties ten aanzien van bouwen betreffen:

  • 9.250 nieuwbouwwoningen tot 2030. Dit betekent vanaf 2020 een nieuwbouwproductie van 550 woningen per jaar;
  • 1/3 van de woningtoevoegingen betaalbaar;
  • Minimaal 20% woningtoevoegingen door transformaties;
  • Strategisch inzetten nieuwbouw;
  • 1.000 woningen in het middeldure huursegment;
  • Onderzoek nieuwbouwambities lange termijn.

3.3.1.1 Planspecifiek

In de gehele regio is behoefte aan 9.250 extra woningen tot 2030. Van dat aantal moet minimaal 20% gerealiseerd worden door bestaande locaties te transformeren. Dit planvoornemen dat 7 sociale huurwoningen voor ouderen mogelijk maakt, past in deze acties. Het overstijgt het aantal toe te voegen woningen niet en het voorziet in woningen die voorzien in doorstroming op de woningmarkt. Om die reden voorziet dit planvoornemen in een bestaande en actuele behoefte en past dit voornemen in de beleidsvisie van de gemeenten in het Gooi en Vechtstreek.

Ook op grond van de Regionale afspraken stedelijke ontwikkelingen Gooi en Vechtstreek (2017) is geen nadere afstemming noodzakelijk gelet op de beperkte omvang (<50 woningen binnenstedelijk).

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Ruimtelijke Structuurvisie 2008 - 2023

De Ruimtelijke Structuurvisie Gemeente Laren 2008-2023 (24 april 2008) bevat de algemene gemeentelijke beleidsuitgangspunten op het gebied van de ruimtelijke ordening. Doel van de structuurvisie is om de geambieerde toekomst van het dorp Laren te kunnen vormgeven aan de hand van een integraal afgewogen richtinggevend beleidskader. De visie functioneert daarbij als instrument van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

In hoofdlijnen ziet de gemeente als gewenste ontwikkeling voor het brinkdorp Laren het "behouden en versterken van de beeldkwaliteit van Laren, van haar karakter en identiteit als fraai, groen en kleinschalig dorp". Maatregelen en ingrepen moeten deze kernwaarden behouden en versterken. Concreet houdt dat in, dat al het beleid gericht moet zijn op een kwalitatieve verbetering van het dorp en geen kwantitatieve.

Verder wordt er in de structuurvisie ingezet op wonen: een plek voor oud en jong. De vergrijzing van de bevolking (momenteel is 42,7% ouder dan 55 jaar) zal de komende jaren sterk toenemen, en daarop moet volkshuisvestelijk worden geanticipeerd. Juist tegen die achtergrond van vergrijzing is ook het behoud van jongeren / starters belangrijk, omdat die het draagvlak voor veel voorzieningen in de toekomst voor een belangrijk deel moeten borgen (scholen, culturele voorzieningen, verenigingen, etc.). Ook de huisvesting van deze groep heeft dus aandacht nodig. Daartoe wordt de woonvisie geactualiseerd. Zo ontstaan afspraken over de doelstellingen voor heel Laren; onder meer doorstroming wordt hierin belangrijk, maar ook ‘wonen boven winkels’ en de mogelijkheid van ‘zorgunits’ om mantelzorg mogelijk te maken.

3.4.1.1 Planspecifiek

Voor seniorenhuisvesting wordt door de gemeente de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • nabijheid van voorzieningen: dit betekent dat vooral in het centrum in veel ontwikkeling mede het accent op ouderenhuisvesting zal komen;
  • differentiatie: per locatie in beginsel streven naar een zekere mix van doelgroepen, echter kan het op sub-schaalniveau wel weer nuttig zijn om per deelgebied juist een aantal ouderen te concentreren;
  • aanpassing en vervanging: omdat er geen nieuwbouw op grote schaal zal plaatsvinden in Laren, komt veel accent te liggen op aanpassing van bestaande woningen / gebouwen. Binnen beperkte grenzen kunnen villa’s in kleine appartementsgebouwen worden omgezet;
  • nieuwbouw: altijd levensloopbestendig bouwen; de gemeente geeft in haar woonbeleid aanvullende criteria, die in beginsel per ontwikkeling als uitgangspunt kunnen gelden.

Het planvoornemen voorziet in huisvesting van ouderen en voldoet aan de bovenstaande uitgangspunten. Het voldoet omdat de ontwikkeling plaats vindt in het centrum op loopafstand van voorzieningen, op een sub-schaalniveau alleen ouderenwoningen toevoegt, en de woningen worden levensloopbestendig gebouwd.

3.4.2 Contourendocument omgevingsvisie Laren

Het contourendocument is een belangrijke tussenstap op weg naar een omgevingsvisie voor de gemeente. In het contourendocument worden door het huidige college van B&W en de gemeenteraad thema’s, gebieden en strategische keuzes aangereikt die in de verkiezingen een rol kunnen spelen. Hiermee geven college en de raad richting aan de verdere ontwikkeling van het dorp, de uitwerking tot volwaardige omgevingsvisie zal onder leiding van het nieuwe college en de nieuwe raad plaatsvinden.

3.4.3 Woonvisie Laren 2017 - 2022

De belangrijkste doelstelling van het lokale woonbeleid, is om de woningvoorraad, nu en in de toekomst, zo goed mogelijk af te stemmen op de woonwensen van de inwoners van de gemeente Laren. Deze lokale woonagenda geeft op onderdelen concrete invulling aan de kaders uit de regionale woonvisie. Hierbij houdt de gemeente rekening met de bijzondere positie die Laren inneemt binnen de woningmarkt van de Gooi en Vechtstreek. Zo kent de woningvoorraad van de gemeente een relatief laag aandeel sociale huurwoningen, een gemiddeld dure woningvoorraad en beschikt Laren over weinig uitbreidingsmogelijkheden.

Deze lokale woonvisie sluit aan op de geactualiseerde regionale woonvisie Gooi en Vechtstreek 2016-2030. Bij de totstandkoming van de regionale woonvisie zijn stakeholders uit de hele regio op verschillende momenten betrokken geweest. Naast de ambities uit de regionale woonvisie worden door de gemeente Laren een aantal specifieke speerpunten benoemd voor de komende jaren. Deze speerpunten zijn:

  • Betaalbaarheid en doorstroming;
  • Strategische inzet van nieuwbouw;
  • Maatwerk bestaande woning voorraad;
  • Duurzaamheid;
  • Wonen met zorg.

De mogelijkheden voor nieuwbouw in Laren zijn beperkt. Bovendien heeft de gemeente maar weinig grondposities zelf in handen. Particuliere ontwikkelaars die in Laren nieuwbouw of transformatie projecten willen ontwikkelen storten in dit fonds op het moment dat zij niet kunnen voldoen aan de gestelde normen (1/3 sociale huur en/of betaalbare koop). Deze bijdrage kan vervolgens worden ingezet bij sociale woningbouwprojecten in brede zin. Dit alles met als doel gemiddeld 1/3 betaalbare woningbouw bij nieuwbouw projecten te realiseren.

De gemeente Laren streeft naar woningbouwprogramma met een goede balans van verschillende woning- en prijscategorieën. Ook ligt de nadruk bij woningtoevoeging op gelijkvloerse woningen (appartementen), een woningtype dat nu nog ondervertegenwoordigd is, maar waar steeds meer vraag naar is, zowel voor ouderen als voor jongeren.

Quickscan woningbehoefte Laren

Door de gemeente is onderzoek gedaan naar de woningmarkt in Laren. Daarin wordt geconcludeerd dat de woningmarkt in Laren niet als lokale markt kan worden aangemerkt. Er vinden relatief veel verhuizingen plaats tussen de gemeente Laren en omliggende gemeenten. Er wordt in de regio een verdere toename van het aantal huishoudens verwacht. Er vindt enerzijds een logische ontwikkeling plaats van jongere en middelbare gezinnen met kinderen naar middelbare en oudere stellen zonder kinderen en naar oudere alleenstaanden. Anderzijds is er ook aanwas van jonge huishoudens (en gezinnen) waar te nemen. Ten aanzien van de gewenste uitbreiding van de woningvoorraad constateert de gemeente het volgende:

  • Een grote vraag naar appartementen in Laren. Voor een groot deel in de duurdere categorie (doelgroep ouderen Laren);
  • Tekorten in de sociale huur;
  • Vraag naar grondgebonden woningen in alle prijsklassen.

3.4.3.1 Planspecifiek

Ten aanzien van de woonvisie geldt dat dit planvoornemen daarin past. De woonvisie heeft vijf speerpunten waar het planvoornemen aan werkt om deze speerpunten te behalen. Het planvoornemen voorziet in de realisatie van zeven sociale huurwoningen gericht op het huisvesten van ouderen. Hierdoor wordt deze nieuwbouw strategisch ingezet om betaalbaar wonen te realiseren en komen er woningen vrij voor de doorstroming op de huizenmarkt.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Archeologie

4.1.1 Kader

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2022 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast moet ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voorzover in een plangebied sprake is van erfgoed, moet op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

4.1.2 Onderzoek

Transect heeft voor het planvoornemen een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd. Dit rapport is als Bijlage 1 bijgevoegd aan de toelichting.

Op basis van het archeologisch vooronderzoek zijn de volgende conclusies te trekken:

Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied op de flank van een stuwwal ligt, in een gebied met gordeldekzandwelvingen die zijn afgedekt met een oud landbouwdek. Op grond van de ouderdom en karakteristieken van de verwachte afzettingen in het gebied, kunnen in het plangebied theoretisch gezien vindplaatsen uit de periode Laat-Paleolithicum – Late Middeleeuwen aanwezig zijn. In de nabije omgeving van het plangebied zijn vondsten bekend uit het Mesolithicum, Neolithicum, Bronstijd, de Late Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd. Op basis van historische kaarten kan worden gesteld dat het plangebied niet bebouwd is geweest vanaf 1811, waarmee de verwachting op archeologische resten uit de Nieuwe Tijd laag is.

Op basis van de resultaten van het veldonderzoek is de hoge archeologische verwachting uit het bureauonderzoek naar laag bij te stellen. Het blijkt namelijk dat de stuwwalafzettingen in het plangebied waarschijnlijk afgegraven zijn. Dit valt af te leiden aan de abrupte overgang tussen de humeuze bovengrond en de oorspronkelijke afzettingen, het ontbreken van sporen van bodemvorming in de top van de stuwwalafzettingen en de losse pakking van de humeuze bovengrond, die de indruk wekt dat de laag teruggestort is. De afgraving verklaart ook de lage ligging van het plangebied ten opzichte van de omgeving. De afgraving heeft in ieder geval geleid tot een diepe verstoring van de ondergrond, waarmee archeologische resten uit de periode Laat-Paleolithicum-Late Middeleeuwen niet meer te verwachten zullen zijn

Advies

In het plangebied bestaat het voornemen nieuwe woningen te realiseren. Op basis van het archeologisch onderzoek geldt een lage archeologische verwachting. Vanwege de hoge mate van verstoring zullen als gevolg van de realisatie van de plannen geen archeologische waarden in het gebied worden verstoord. Er bestaan dus vanuit archeologisch opzicht geen belemmeringen, daarom wordt geadviseerd het plangebied ten behoeve van de nieuwbouw vrij te geven. Wel geldt dat op het moment tijdens de werkzaamheden toch waardevolle archeologische vondsten (toevalsvondsten) worden gedaan, deze op grond van de Erfgoedwet 2016, artikel 5.10, bij de gemeente moeten worden gemeld.

4.1.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect archeologie geen belemmeringen oplevert voor het planvoornemen.

4.2 Bodem

4.2.1 Kader

Voor de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) besluit bodemkwaliteit. Men streeft naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie.

4.2.2 Onderzoek

Milieutechniek ZVS Eemnes BV heeft een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor het planvoornemen, het rapport is toegevoegd als Bijlage 2.

Gedurende het onderzoek is de bovengrond licht verontreinigd bevonden met lood en PAK. Dergelijke gehalten werden op basis van het vooronderzoek verwacht en zijn geen ongewoon verschijnsel in de regio en passen binnen de toekomstige bestemming. De ondergrond is niet verontreinigd.

Het grondwater is licht verontreinigd met molybdeen, benzeen en xylenen. Hoewel door het aantreffen van lichte verontreinigingen in de bovengrond en het grondwater de hypothese ‘onverdacht’ komt te vervallen, is een nader onderzoek niet noodzakelijk. Er zijn geen milieutechnische belemmeringen met betrekking tot het planvoornemen.


Wel dient er rekening gehouden te worden met het feit dat de toepassing van (licht verontreinigde) grond aan beperkingen onderhevig is. Indien gedurende nieuwbouw grond vrijkomt en niet op de onderzoekslocatie kan worden verwerkt, dient de grond te worden voorzien van een kwaliteitsverklaring conform het Besluit bodemkwaliteit, dan wel te worden aangeboden aan een erkende verwerker. De gehalten aan PFAS zijn weliswaar boven de bepalingsgrens van 0,1 ìg/kgds aangetroffen, maar is indicatief geclassificeerd als AW2000 grond.

4.2.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect bodem geen belemmeringen oplevert voor het planvoornemen.

4.3 Ecologie

4.3.1 Kader

Voor het plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van natuurbescherming relevant: de Wet natuurbescherming (Wnb) en de provinciale Omgevingsvisie en -verordening. De Wnb is op 1 januari 2017 in werking getreden en betreft zowel soortenbescherming als bescherming van (Europese) natuurgebieden. In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.

4.3.2 Flora en fauna

Het bureau Els & Linde B.V. heeft voor het planvoornemen een onderzoek naar effecten op natuurwaarden uitgevoerd. Dit rapport is toegevoegd als Bijlage 3 bij de toelichting. In dit onderzoek is beoordeeld of er beschermde planten- en diersoorten aanwezig zijn binnen de planlocatie en of deze soorten schade ondervinden van de gewenste ontwikkelingen.

Werkwijze

Het onderzoek is uitgevoerd als een quick scan ecologie. Voor zo’n onderzoek wordt door een ecoloog beoordeeld of er een kans is op aanwezigheid van beschermde soorten. Daarbij wordt gelet op de structuur van de omgeving, aanwezige habitats en landschapselementen. Tevens wordt gezocht naar sporen van beschermde soorten. Een quick scan is tevens bedoeld als de conclusies daartoe leiden, dat geen nader onderzoek noodzakelijk is.

Beschermde soorten

Uit de resultaten van de quick scan ecologie van 2 maart 2022 is gebleken dat er geen strikt beschermende soorten worden verwacht op of in de directe omgeving van de planlocatie. Voor de geplande werkzaamheden kan gewerkt worden met een ecologisch werkprotocol.

Bij de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de mogelijkheid voor algemeen voorkomende broedvogels die nestelen in de bomen en struiken op en rond de planlocatie. Er moet rekening gehouden worden met het broedseizoen voor en tijdens de werkzaamheden.

Een ontheffing van de Wet natuurbescherming is nodig als een effect op deze soorten niet is te vermijden.

4.3.3 Onderzoek stikstofdepositie

Stantec heeft voor het planvoornemen een memo stikstofdepositie uitgevoerd. De memo is toegevoegd als Bijlage 4 bij de toelichting.

De berekening is uitgevoerd met de AERIUS Calculator 2022 (releasedatum 26 januari 2023). Uit de berekening blijkt dat zowel in de aanleg als de gebruiksfase van de nieuwe woningen niet leiden tot een toename van de stikstofdepositie ter plaatse van de stikstofgevoelige habitattypen in de omliggende Natura 2000-gebieden. Op grond van de Wet Natuurbescherming geldt een vrijstelling van de vergunningplicht en is nader onderzoek niet noodzakelijk. De Wet natuurbescherming vormt dan ook geen belemmering.

4.3.4 Conclusie

Op het gebied van Ecologie en stikstof vormt het geen belemmeringen voor het planvoornemen.

4.4 Externe Veiligheid

4.4.1 Kader

Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico's:

  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar

Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.

Plaatsgebonden risico en groepsrisico

Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.

Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.

Risicovolle (Bevi-)inrichtingen

Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.

Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.

Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van Rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico's voor omwonenden mogen zijn.

Indien een ruimtelijk plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.

4.4.2 Onderzoek

Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig is de risicokaart geraadpleegd. In onderstaande afbeelding is een uitsnede van deze kaart opgenomen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0417.BPdiaconaalwoonprj-Va01_0008.jpg"

Afbeelding Risico uitsnede risicokaart (begrenzing plangebied zwart omkaderd) (Bron Risicokaart.nl)

In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen risicovolle inrichtingen. De dichtstbijzijnde risicovolle inrichting is een chlooropslag (1) op een terrein aan de Schapendrift 64 in Laren. Hier bevindt zich een zich een zwembad.

Deze inrichting vormt echter geen gevaar voor het planvoornemen aangezien voor de inrichting een risicoafstand (PR 10-6) van 0 m geldt en de woningen in het plangebied daarmee niet in het invloedsgebied liggen van de bedrijven. Hierdoor is er geen sprake van eventuele toenamen van het groepsrisico.

Het plangebied ligt tevens niet in het effectgebied van gevaarlijke transportroutes en buisleidingen.

4.4.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat gezien vanuit externe veiligheid er geen knelpunten zijn.

4.5 Geluid

Stantec heeft voor het planvoornemen een memo akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Dit onderzoek is toegevoegd als Bijlage 5 bij de toelichting

De nieuwe woningen zijn niet gelegen in de geluidzone van een weg, spoorlijn of een gezoneerd industrieterrein. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek is vanuit de Wet geluidhinder dan ook niet benodigd. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd vanwege het intensieve wegverkeer op de omliggende 30 km/uur-wegen, te weten de Eemnesserweg en de Barbiersweg.

De gecumuleerde geluidbelastingen zijn berekend en beoordeeld aan de hand van de Milieukwaliteitsmaat (MKM Lden). Ter plaatse van de nieuwe woningen zijn cumulatieve geluidbelastingen berekend tot maximaal 61 dB op de voorgevels, dat als tamelijk slecht wordt aangemerkt. De bij de woningen behorende buitenruimtes worden gesitueerd aan de achtergevel, waar cumulatieve geluidbelastingen zijn berekend tot maximaal 53 dB. De MKM Lden op de achtergevel is als goed of redelijk aan te merken.

De gemeente Laren acht de situatie aanvaardbaar, mits de onderstaande cumulatieve geluidhinder niet wordt overschreden:

  • maximaal 61dB op de voorgevels; en
  • maximaal 53 dB op de achtergevel.

Ondanks dat het formeel niet nodig is, wordt toch geadviseerd een nader onderzoek uit te voeren naar de karakteristieke geluidwering van de gevels van de nieuwe woningen. Een dergelijk onderzoek dient dan bij de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen te worden gevoegd.

4.6 Luchtkwaliteit

4.6.1 Kader

Het onderzoek naar luchtkwaliteit wordt uitgevoerd op grond van hoofdstuk 5, titel 5.2 ''Luchtkwaliteitseisen'' van de Wet milieubeheer (Wm). De titel 5.2 ''Luchtkwaliteitseisen'' is beter bekend als de Wet luchtkwaliteit.

Het doel van de NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen. Voor wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2), fijnstof (PM10) en zeer fijnstof (PM2,5) de belangrijkste stoffen. De in de Wet luchtkwaliteit gestelde norm voor NO2 en PM10 jaargemiddelde grenswaarde is voor beide stoffen 40 µg/m³, terwijl voor PM2,5 de jaargemiddelde grenswaarde 25 µg/m³ bedraagt. Daarnaast mag de PM10 24 uurgemiddelde grenswaarde van 50 µg/m³ maximaal 35 keer per jaar worden overschreden.

Naast de introductie van het NSL is het begrip ''niet in betekenende mate'' (NIBM) bijdragen een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toenemen dan 1,2 µg/m³. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen.

Een ruimtelijke ontwikkeling kan volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang vinden als:

  • de ontwikkeling is opgenomen in het NSL;
  • de ontwikkeling aangemerkt wordt als een NIBM-ontwikkeling;
  • de gestelde grenswaarden in bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit niet worden overschreden;
  • projectsaldering wordt toegepast.

Voor zover de ruimtelijke ontwikkeling is opgenomen in het NSL of de ontwikkeling kan worden aangemerkt als NIBM-project is toetsing aan de normen van de Wet luchtkwaliteit niet nodig.

4.6.2 Onderzoek

In de ‘Regeling niet in betekenende mate bijdrage (luchtkwaliteitseisen)’ (Regeling NIBM) zijn voor verschillende functiecategorieën cijfermatige kwamtificaties opgenomen, waarbij een ontwikkeling als een NIBM-project kan worden beschouwd. Deze categorieën betreffen landbouwinrichtingen, spoorwegemplacementen, kantoorlocaties, woningbouwlocaties en een combinatielocatie van woningbouw en kantoren.

In de Regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Met dit bestemmingsplan wordt vervangende nieuwbouw gerealiseerd door 7 woningen terug te bouwen. Daardoor is de ontwikkeling aan te merken als een project dat NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit, waardoor toetsing aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit niet nodig is.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 in de omgeving van het plangebied inzichtelijk gemaakt op basis van de gegevens in de NSL-monitoringstool 2021. In deze tool is onder andere de Eemnesserweg, Schoolpad, Pastoor Hendrikspark en Barbiersweg opgenomen. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in de omgeving van het plangebied de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 respectievelijk maximaal 15,2 µg/m³, 16,4 µg/m² en 8,8 µg/m³ bedragen. De jaargemiddelde grenswaarden voor NO2, PM10 (beide 40 µg/m³) en PM2,5 (25 µg/m³) worden niet overschreden. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24 uurgemiddelde concentratie is maximaal 6 waardoor het maximum van 35 dagen eveneens niet wordt overschreden.

De algemene trend is dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen dalen. Overschrijdingen van de grenswaarden zijn dan ook niet te verwachten.

4.6.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen oplevert voor de ontwikkeling.

4.7 Bedrijven en Milieuzonering

4.7.1 Kader

Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de verschillende voorkomende functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen milieuhinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de handreiking ‘Bedrijven en Milieuzonering’ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.

De richtafstanden zijn afhankelijk van het omgevingstype waarbinnen de milieugevoelige bestemming ligt. De VNG-handreiking gaat uit van de omgevingstypes 'rustige woonwijk' of 'gemengd gebied'.

Een rustige woonwijk kan aangemerkt worden als een gebied zonder functiemenging, met minimale invloed vanuit wegverkeer. Bij een gemengd gebied is sprake van een functiemenging tussen wonen en milieubelastende activiteiten/functies en/of in de directe nabijheid van drukke gebiedsontsluitingswegen.

De aangegeven richtafstanden in de VNG-handreiking zijn gebaseerd op het omgevingstype rustige woonwijk. Voor het omgevingstype gemengd gebied kunnen deze richtafstanden met één stap worden verlaagd. De richtafstandenlijst biedt voor een scala aan typen bedrijvigheid de richtafstanden tot gevoelige bestemmingen vanwege geur, stof, geluid en gevaar.

4.7.2 Onderzoek

In de directe omgeving van het plangebied is sprake van de aanwezigheid van milieuhinderlijke functies. Het omgevingstype waarbinnen de milieugevoelige bestemming van wonen ligt wordt dan ook gekenmerkt als 'gemengd gebied'.

Bestemming   Functie   Adres   Maximaal toegestane milieucategorie   Richtafstand   Kortste afstand tot het plangebied  
Maatschappelijk   Medische kliniek   Eemnesserweg 14   1   0   10 meter  
Detailhandel   Supermarkt   Plein 1945 3   1   0   65 meter  
Maatschappelijk   (Medisch) bedrijfsverzamelgebouw met o.a. Fysiotherapie, huisartsenpraktijk, apotheek en kantoren op de begane grond en woningen op de verdieping   Pastoor Hendrikspark   2   10   33 meter  
Bedrijf   opslag   Schoolpad 3   2   10   100 meter  
Maatschappelijk   Fysiotherapie en huisartsenpraktijk   Eemnesserweg 19   1   0   36 meter  
Maatschappelijk   Basisschool   Eemnesserweg 17   2   10   16 meter  
Maatschappelijk   Kinderopvang   Eemnesserweg 15   2   10   60 meter  
Kantoor   Uitvaartcentrum / bedrijfsverzamelgebouw   Eemnesserweg 11 - 13   1   0   31 meter  
Kantoor   Notaris   Eemnesserweg 9       52 meter  

afbeelding "i_NL.IMRO.0417.BPdiaconaalwoonprj-Va01_0009.jpg"

Afbeelding genummerde milieuhinderlijke functies in de omgeving van het plangebied (bron ruimtelijkeplannen.nl)

Naast de bovengenoemde milieuhinderlijke functies is ten westen van het plangebied op circa 400 meter een sportcomplex met tennis- en hockeyvelden gelegen. Er wordt voldaan aan de richtafstanden van 50 meter.

Er wordt voldaan aan de richtafstand tussen de rondom het plangebied aanwezige milieuhinderlijke functies en milieugevoelige functies in het plangebied. Daarom wordt gesteld dat er ter plaatse van de nieuwe woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.7.3 Conclusie

De bouwvlakken waarbinnen de nieuwe woningen worden gerealiseerd liggen niet binnen de richtafstanden van de omliggende milieuhinderlijke functies. De conclusie is dat ter plaatse van de nieuwe woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarnaast worden de omliggende bedrijven door de realisatie van de woningen niet beperkt in hun bedrijfsvoering.

4.8 Water

4.8.1 Kader

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet bij ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Het is verplicht plannen te toetsen op wateraspecten. Het doel van de watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.

Op het gebied van beleid en wetgeving zijn de volgende stukken van toepassing op het plangebied:

  • Kaderrichtlijn Water;
  • Waterwet;
  • Waterbeheer 21e eeuw (WB21);
  • Nationaal waterplan;
  • Nationaal bestuursakkoord water;
  • Watertoetsproces;
  • Beleid Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht;
  • Gemeentelijke Rioleringsplan 2018 - 2022.
  • Gemeentelijk beleid "Laren Regenklaar"
4.8.2 Onderzoek

Stantec heeft voor het planvoornemen een waterparagraaf opgesteld. Dit is toegevoegd als Bijlage 6 bij de toelichting.

Door de (her)ontwikkeling zal er 800 m2 aan extra verhard oppervlak ontstaan, zie onderstaande tabel. Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht hanteert de eis om 10% van de verhardingstoename te compenseren in de vorm van een waterberging. De gemeente Laren heeft echter zwaarder wegend beleid. Hierin staat dat alle toekomstige verharding moet worden gecompenseerd met 60 mm waterberging op eigenterrein. Dit betekent dat er (800 m2 x 60 mm) 48 m3 water geborgen moet worden in het plangebied. Dit is mogelijk door het toepassen van infiltratiekratten of verticale infiltratiebuizen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0417.BPdiaconaalwoonprj-Va01_0010.jpg"

Tabel toename verharding (bron Stantec)

Wanneer de wateropgave met infiltratiekratten wordt gerealiseerd en de kratten één hoog worden gestapeld is er 120 m2 nodig aan oppervlakte in de ondergrond. Voor de infiltratiekratten geldt een minimale dekkingseis. Dit is in verband met de stabiliteit en sterkte van de kratten. Met een GHG van 3,35 meter NAP, maaiveldhoogte van 4,2 meter NAP en hoogte van de kratten van 0,4 meter is de maximale dekking 0,45 meter. Dit betekent dat er maximaal een 4 ton wiellast op de kratten kan komen. Doordat dit overal waar er voertuigen kunnen komen niet gegarandeerd kan worden zijn infiltratie kratten alleen mogelijk onder de verharding van de tuinen en voetgangersgebied zoals een achterpad. In het plangebied is er genoeg ruimte om het hieronder te laten plaatsvinden.

Bij het toepassen van infiltratieputten zijn in het plangebied tussen de 100 en 260 infiltratieputten nodig. Bij bepaling van de exacte k-waarde (is nu een schatting gemaakt op basis van de omgevingsfactoren) zijn er mogelijk minder infiltratieputten noodzakelijk.

Aan de hand van nadere technische berekeningen en financiële afwegingen zal er een keuze worden gemaakt voor de wijze (mogelijk combinatie) van bergen/infiltreren.

4.8.3 Conclusie

Binnen het plangebied is voldoende ruimte aanwezig om waterberging te realiseren in de vorm van infiltratiekratten en/of infiltratieputten. Hiermee wordt voldaan aan het beleid van de gemeente Laren op het gebied van waterberging. Welke methode of combinatie wordt toegepast zal bij de verdere uitwerking van het planvoornemen worden bepaald.

Om te voldoen aan de watertoets dient deze waterparagraaf formeel ter beoordeling te worden voorgelegd aan het Hoogheemraadschap Amstel, Vecht en Gooi en aan de gemeente Laren voor een wateradvies. De uitkomsten hiervan worden te zijner tijd verwerkt in deze toelichting.

4.9 Verkeer en parkeren

Grondslag voor de toets op het verkeer- en parkeeraspect is CROW uitgave 381 (Toekomstbestendig parkeren). Daarin worden op basis van omgevingsadressen-dichtheid verschillende stedelijkheidsgraden omschreven voor Nederlandse gemeenten (variërend van niet stedelijk naar zeer sterk stedelijk). Laren is ingedeeld in de categorie matig stedelijk.

4.9.1 Verkeer

Het plangebied bevindt zich in het centrum van het dorp Laren. De locatie is centraal gelegen en ligt direct aan de Eemnesserweg die een dorp-ontsluitende functie heeft. Over deze weg vinden de primaire verkeersbewegingen plaats richting en door het dorpscentrum en het Rijkwegennet (A27). Door de ligging van het plangebied is de bereikbaarheid goed te noemen.


Voor de verkeersgeneratie staat voor de functie sociale huurappartement per eenheid (categorie matig stedelijk en centrumzone) een bandbreedte omschreven van 3,9 - 4,7 voertuigverplaatsingen per etmaal. Hierbij wordt uitgegaan van het midden van de bandbreedte van 4,3 voertuigverplaatsingen per etmaal. Het woningbouwproject behelst realisatie van 7 sociale huurappartementen. Dat leidt tot de volgende som voor de verkeersgeneratie: 7 * 4,3 = (afgerond) 30 motorvoertuigen per etmaal. De ontsluitende Eemnesserweg heeft een huidige etmaalintensiteit van circa 6.800 motorvoertuigen. Toevoeging van 30 motorvoertuigen per etmaal als gevolg van de woningbouw betreft een relatief geringe groei van 0,4% ten opzichte van het totaal. Omdat de verkeerstoename (ruim) onder de 2,5% blijft, gaat dit verkeer direct op in het (al) heersende verkeersbeeld. De toename leidt niet tot een capaciteitsprobleem op de weg.

4.9.2 Parkeren

Op basis van de stedelijkheidsgraad van Laren (categorie matig stedelijk en centrumzone) is de bandbreedte van het parkeerkencijfer voor de functie sociale huurappartement 0,7 - 1,5 parkeerplaats. Hierbij wordt uitgegaan van het midden van de bandbreedte: 1,1 parkeerplaats (waarvan 0,8- het bewonersdeel en 0,3 parkeerplaats het bezoekersdeel is). Dat leidt tot de volgende som voor de parkeerbehoefte: 7 * 1,1 = (7,7 en afgerond) 8 parkeerplaatsen (bewonersdeel 6- en bezoekersdeel 2 parkeerplaatsen).

Op het kavel zijn 4 parkeerplaatsen voorzien voor de toekomstige bewoners. Dat betekent dat bewoners (6 - 4=) 2 parkeerplaatsen binnen acceptabele loopafstand van 100 meter in openbare ruimte moeten kunnen vinden zonder dat door bezetting daarvan een capaciteitsprobleem ontstaat. Beoordeeld is daarom of binnen een straal van 100 meter om de woningbouwlocatie voldoende vrij beschikbare parkeergelegenheid is. Voor de beoordeling zijn de volgende secties van actueel gemeentelijk parkeeronderzoek geraadpleegd:

Parkeersectie   Capaciteit parkeren   10:15 - 12:00 uur   12:30 - 13:00 uur   14:00 - 15:30 uur   15:15 - 16:30 uur   16:45 - 18:00 uur   18:30 - 19:00 uur  
81   22   10/22   6/22   10/22   19/22   11/22   5/22  
85   0   0   0   0   0   0   0  
87   6   3/6   3/6   3/6   3/6   2/6   3/6  
92   8   4/8   6/8   6/8   5/8   6/8   5/8  
Totaal   36   17/36   15/36   19/36   27/36   19/36   13/36  

Tabel: Parkeerdruk binnen acceptabele loopafstand van 100m om het bouwkavel

In bovenstaande tabel wordt duidelijk dat het huidige piekoment (27/36) in de parkeerdruk tussen 15:15 en 16:30 ligt. Indien er 2 auto's als gevolg van de ontwikkeling bijkomen stijgt de parkeerdruk op dergelijk piekmoment naar een nog steeds acceptabele 29/36 (ofwel 81%) bezettingsgraad.


Voor de bezoekers-parkeerbehoefte van 2 parkeerplaatsen geldt een (maximale) acceptabele loopafstand van 250 meter. Daarvoor kan dus wat verder in de omgeving worden gekeken naar mogelijk beschikbare parkeergelegenheid. Daarvoor is gekeken naar parkeersecties 82, 83, 84, 86 en 91 (waaronder het relatief grote parkeerterrein aan Plein 1945) die zich geheel binnen 250 meter loopafstand bevinden (zie de afbeelding hieronder). De bezettingsgraad is daar als volgt:

Parkeersectie   Capaciteit parkeren   10:15 - 12:00 uur   12:30 - 13:00 uur   14:00 - 15:30 uur   15:15 - 16:30 uur   16:45 - 18:00 uur   18:30 - 19:00 uur  
82   42   21   14   13   15   29   21  
83   180   105   181   165   180   118   37  
84   80   48   63   62   54   33   29  
86   0   0   0   0   0   0   0  
91   0   0   1   1   2   2   1  
Totaal   302   174/302   259/302   241/302   251/302   182/302   88/302  

Tabel Parkeerdruk tot een acceptabele loopafstand van 250m om bouwkavel

In bovenstaande tabel wordt duidelijk dat het huidige piekoment (259/302) in de parkeerdruk tussen 12:30 en 13:00 ligt. Indien daar 2 auto's als gevolg van bezoekers van toekomstige bewoners bijkomen, stijgt de parkeerdruk op dergelijk piekmoment naar 261/302. (ofwel 86%) Conclusie is dat daardoor geen capaciteitsprobleem ontstaat, zelfs op het piekmoment is er nog een vrije parkeercapaciteit van 41 parkeerplaatsen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0417.BPdiaconaalwoonprj-Va01_0011.jpg"
Afbeelding: Aanduiding bouwkavel en secties parkeeronderzoek

4.9.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de aspecten verkeer en parkeren geen belemmeringen oplevert voor het planvoornemen.

4.10 Milieueffectenrapportage

4.10.1 Kader

Voor het voorliggende bestemmingsplan wordt onderzocht of de activiteiten(en), die het plan mogelijk maakt, m.e.r.-plichtig zijn. In het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen in onderdeel C (m.e.r.-plicht) en onderdeel D (m.e.r.-beoordelingsplicht). Daarnaast dient het college van Burgemeester en Wethouders bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen;

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

In onderdeel C zijn activiteiten, plannen en besluiten opgenomen waarvoor het maken van een milieueffectrapportage verplicht is. In onderdeel D zijn de activiteiten, plannen en besluiten waarvoor een m.e.r.-procedure van toepassing is.

De vormvrije m.e.r.-beoordeling is te beschouwen als een eenvoudige, compacte versie van de m.e.r.-beoordeling. De vraag die beantwoordt moet worden is of, gelet op de omvang (waarvoor de drempelwaarde een indicatie geeft), én de aard en de ligging van het project, sprake kan zijn van aanzienlijke milieueffecten, waardoor het opstellen van een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.

4.10.2 Beoordeling

Het planvoornemen betreft het realiseren van 7 (zorg)woningen. Het plan bevat een activiteit die genoemd wordt in onderdeel D van de bijlage behorende bij het Besluit milieueffectrapportage. In onderdeel D is onder D 11.2 de volgende activiteit opgenomen; de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen valt onder onderdeel D in de bijlage van het Besluit Milieueffectrapportage.

In de volgende gevallen waarop de activiteit betrekking heeft op is een aparte m.e.r.-beoordeling nodig;

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat; of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.

De omvang van het planvoornemen blijft ver onder de drempelwaarden genoemd in onderdeel D.11.2 in bijlage van het Besluit Milieueffectrapportage. De activiteit betreft een oppervlakte van minder dan 1 hectare en zit daarmee ruim onder de drempelwaarde van 100 hectare waarvoor een aparte m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Wel is het nodig om voor het te nemen besluit kort uit te leggen dat er geen significante milieugevolgen voor de omgeving zijn. Dit heet een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Vormvrije m.e.r. beoordeling

Kenmerken van het project

Het planvoornemen betreft de realisatie van 7 sociale huurwoningen voor ouderen.

Plaats van het project

Het plangebied ligt aan de Eemnesserweg te Laren. Het plangebied ligt nabij Natura 2000-gebied en Natuur Netwerk Nederland. Het Natura 2000-gebied is Eemmeer & Gooimeer Zuidoever en ligt op ongeveer 5,7 km afstand. Het Natuur Netwerk Nederland ligt ongeveer op 450 meter van het gebied

Het plangebied ligt niet binnen de beschermingszone van een waterkering of een watergang.

Kenmerken potentiële effecten

Voor het planvoornemen zijn diverse omgevingsaspecten beoordeeld en onderzocht. Uit de beoordeling van Archeologie 4.1, Bodem 4.2, Ecologie 4.3, Externe veiligheid 4.4, Geluid 4.5, Luchtkwaliteit 4.6, Bedrijven en milieuzonering 4.7, Water 4.8, en Verkeer en parkeren 4.9 blijkt dat geen belemmeringen zijn voor de realisatie van het planvoornemen.

4.10.3 Conclusie

Op basis van de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt geconcludeerd, gelet op de aard en relatieve omvang van het project, de plaats hiervan en de kenmerken van de potentiële effecten, dat er geen negatieve milieugevolgen aan de orde zijn. Daarmee hoeft er geen m.e.r.-procedure te worden doorlopen.

Hoofdstuk 5 Juridische opzet bestemmingsplan

5.1 Algemeen

Voor dit bestemmingsplan is gebruikgemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012). Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen moeten in onderlinge samenhang worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

5.2 Opzet van de regels

De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk 2 geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk 3 geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in Hoofdstuk 2. Ten slotte regelt Hoofdstuk 4 de overgangs- en slotbepalingen. Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:

  • Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).

5.3 Beschrijving van de regels

Artikel 3 Groen

De bestemming Groen is in het vigerende bestemmingsplan Centrum Laren 2018 toegekend aan gronden die onderdeel zijn van structureel (beeldbepalend) groen (het overige groen is opgenomen in de bestemming 'Verkeer'). In beginsel zijn binnen de groenbestemmingen overal inritten, voet- en fietspaden, kunstobjecten, speelvoorzieninge, nutsvoorzieningen, wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. Voor voorliggend plan is de groenbestemming opgenomen aan de west- en zuidoostkant, hiermee wordt een aansluiting op het omliggende groen en een groene aankleding van het plan geborgd.

Artikel 4 Tuin

De bestemming Tuin is opgenomen aan de voorzijde en zijkant van de woonbestemming. Door deze bestemming wordt een groene aankleding van de woningen vrij van bebouwing geborgd. In deze bestemming zijn qua bebouwing, overeenkomstig het vigerende bestemmingsplan Centrum Laren 2018, enkel erkers toegestaan.

Artikel 5 Verkeer

Het parkeerterrein in het plangebied heeft de bestemming verkeer gekregen. Deze bestemming is overeenkomstig de bestemming Verkeer van het vigerende bestemmingsplan Centrum Laren 2018.

Artikel 6 Wonen

De beoogde woningen zijn bestemd als Wonen. Er is voor de woningen één bouwvlak opgenomen met daarin een aanduiding voor het toegestaan aantal woningen binnen het bouwvlak. De toegestane goot- en bouwhoogtes van de woningen zijn in de regels opgenomen. Overeenkomstig het vigerende bestemmingsplan Centrum Laren 2018 is voor de bestemming wonen in ondergeschikte omvang ook een bedrijfsmatige activiteit binnen de woning toegestaan. Voor de mogelijkheden van erfbebouwing wordt ook het bestemmingsplan Centrum Laren 2018 gevolgd. Aan de westzijde van het plangebied naast het bouwvlak is nog een aanvullende aanduiding opgenomen om in aanvulling op de toegestane erfbebouwing een gemeenschappelijke berging mogelijk te maken.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 3

Ter bescherming en veiligstelling van mogelijke archeologische waarden in het plangebied is de dubbelbestemming archeologie opgenomen. Afhankelijk van de verwachtingswaarde is bepaald bij welke omvang van de bodemverstoring of archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

Artikel 8 Waarde - Beschermd dorpsgezicht

Het beschermd dorpsgezicht is beschermd door middel van een dubbelbestemming, op grond waarvan burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen stellen aan de situering en de omvang van nieuw op te richten bouwwerken, de nokrichting van de kappen van gebouwen, de gevelindeling en het materiaal- en kleurgebruik. Uiteraard is dit alleen toegelaten voor zover dat de bestemming 'waarde - beschermd dorpsgezicht' dient.

5.4 Verbeelding

Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken et cetera. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart Nederland en kadastrale kaart).

Hoofdstuk 6 Financiële uitvoerbaarheid

6.1 Financiële uitvoerbaarheid

Het bouwen van een beperkt aantal sociale huurwoningen is relatief erg duur. Volgens Gooi en Omstreken (corporatie) is de bouw van 7 woningen rendabel op te brengen als de gemeente een minder hoge grondprijs in rekening brengt. Het college heeft zich bereid verklaard om aan deze wens van Gooi en Om mee te werken, en af te zien van de gebruikelijke vraagprijs per perceel grond en uit te gaan van € 5.000 per woning.

De opbrengst van €35.000,- kan door de gemeente benut worden voor het maken van het bestemmingsplan en de nodige (milieu) onderzoeken. Gooi en Om zal de grond bouw- en woonrijp maken.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Met twee omwonenden is meerdere malen overleg gevoerd over dit bouwvoornemen. Na besluitvorming zal de ruimtelijke procedure conform de wet worden gevoerd.

Vooroverleg

In het kader van het wettelijk vooroverleg ex. art. 3.1.1. Bro wordt het concept ontwerpbestemmingsplan aan de vooroverlegpartners voorgelegd. Er zijn geen reacties ontvangen.

Ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 12 september 2023 tot en met 24 oktober 2023 ter inzage gelegen, waarbij iedereen in de gelegenheid was om een zienswijze in te dienen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.


Ambtshalve wijziging

De volgende ambtshalve wijziging wordt in het bestemmingsplan doorgevoerd:

  • Het plangebied wordt uitgebreid aan de zuidzijde met de bestemmingen Wonen en Tuin.