direct naar inhoud van Regels
Plan: Diaconaal woonproject Laren
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0417.BPdiaconaalwoonprj-Va01

Regels

 

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingplan Diaconaal woonproject Laren met identificatienummer NL.IMRO.0417.BPdiaconaalwoonprj-Va01 van de gemeente Laren;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlage;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan-huis-verbonden beroep of bedrijf

beroep of bedrijf dat in een woning of bijbehorend bouwwerk wordt uitgeoefend waarvan de ruimtelijke uitwerking of uitstraling met de woonfunctie verenigbaar is en waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en degene die het beroep of het bedrijf uitoefent ook bewoner van de woning is;

1.6 achtererfgebied

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;

1.7 antenne-installatie

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

1.8 archeologische waarden

waarden van in de bodem aanwezige voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen, die door hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische betekenis van algemeen belang zijn;

1.9 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.10 bed and breakfast

het bedrijfsmatig en op kleine schaal tegen betaling aanbieden van logies/overnachting in een daarvoor geschikte woning (hoofd- of bijgebouw) gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en kortdurend wisselend recreatief verblijf met ontbijtmogelijkheid. Deze voorziening is nadrukkelijk niet bedoeld voor het laten overnachten van tijdelijke arbeiders of seizoenarbeiders;

1.11 bestaand bouwwerk

een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen;

1.12 bestaand gebruik

het op het tijdstip van het in werking treden van het bestemmingsplan aanwezige gebruik;

1.13 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

 

1.14 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.15 bijbehorend bouwwerk

hieronder wordt begrepen:

  • a. aanbouw: een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het al dan niet in directe verbinding staat en daaraan functioneel ondergeschikt is;
  • b. bijgebouw: een vrijstaand gebouw dat in functioneel en architectonisch opzicht ondergeschikt is aan en hoort bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, niet bestemd voor bewoning;
  • c. uitbouw: een gebouw dat aan een hoofdgebouw is gebouwd en daarmee functioneel en bouwkundig één geheel vormt;

1.16 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.17 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.18 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond;

1.19 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond op de verbeelding begrensd door de daarop aangegeven kadastrale lijnen, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan;

1.20 bouwperceelsgrens

de grens van een bouwperceel;

1.21 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.22 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.23 dak

een bovenbeëindiging van een gebouw;

1.24 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst;

1.25 erf

de gronden met een woonbestemming gelegen binnen het bouwperceel maar buiten het bouwvlak;

1.26 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.27 goot, druiplijn of boeiboord

de laagste snijlijn van het dakvlak met de gevel;

1.28 hoofdgebouw

een gebouw, dat op het bouwperceel door zijn aard, functie constructie en afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.29 huishouden

een zelfstandig(e) dan wel samenwonend persoon of groep van personen met een zekere mate van verbondenheid en continuïteit in de samenstelling daarvan. Van een onderlinge verbondenheid is sprake indien de personen binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen zoals een keuken, sanitaire voorzieningen en de entree;

1.30 kap

een gesloten en (gedeeltelijk) hellende bovenbeëindiging van een bouwwerk;

1.31 klikoberging

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat dient om kliko's uit het zicht te stallen;

1.32 KNA conform archeologisch onderzoeksrapport

archeologisch onderzoek, uitgevoerd conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie;

1.33 maaiveld

het oorspronkelijke, natuurlijk verlopend terreinoppervlak, zonder dat grondaanvullingen of afgravingen hebben plaatsgevonden;

1.34 natuurwaarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna;

1.35 nutsvoorzieningen

een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit, en de telecommunicatie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen, vrijstaande pinautomaten, oplaadpalen voor het elektrisch vervoer, alsmede ondergrondse warmte- en koude-infrastructuur met bijbehorende opslagputten en bovengronds aftappunten;

1.36 ondergeschikte functie

functie waarvoor maximaal 25% van de vloeroppervlakte als zodanig mag worden gebruikt;

1.37 ondergronds

een (gedeelte van een) gebouw of ruimte, welke is gelegen beneden peil;

1.38 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat dient om het grondoppervlak te overkappen;

1.39 peil
  • a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
  • b. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;

1.40 praktijkruimte

een gebouw of deel van een gebouw dat dient voor de uitoefening van een beroep of voor het verlenen van diensten beide op administratief, maatschappelijk, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig of ontwerptechnisch gebied, alsook op hiermee gelijk te stellen terreinen, hiervan uitgezonderd prostitutie;

1.41 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke, al dan niet besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden;

1.42 Staat van bedrijven

de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt;

1.43 terreinen

afgebakende grasvelden, beplante of onaangetaste stukken grond die om een huis of een ander gebouw liggen en daarbij horen qua functie;

1.44 visueel open terreinafscheiding

een bouwwerk waarvan, loodrecht gemeten, 70% van de constructie licht en lucht doorlaat;

1.45 vloeroppervlakte

de gebruiksoppervlakte volgens NEN 2580, gelegen binnen de buitenste / scheidende muren inclusief dragende en niet-dragende binnenmuren;

1.46 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;

1.47 voorgevelrooilijn

de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van de naar het openbare gebied gekeerde gevel(s) van de hoofdbebouwing;

1.48 wonen

Het houden van verblijf, het huren of gehuisvest zijn in een woning;

1.49 woning

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand

de afstand tussen gebouwen onderling en afstanden van gebouwen tot terreinafscheidingen, daar gemeten waar de afstanden het kleinst zijn. De aan een zijgevel aangebouwde bijgebouwen worden niet meegerekend;

2.2 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk

de afstand in meters tussen het peil en het snijpunt van het dakvlak met het buitenwerkse gevelvlak, in het geval van een lessenaarsdak uitgezonderd het hoogste snijpunt;

2.4 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antenne-installaties, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen, gazons en beplantingen;
  • b. voet- en fietspaden;
  • c. in- en uitritten;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. speelvoorzieningen;
  • f. bermen en bermsloten;
  • g. nutsvoorzieningen, waaronder oplaadpalen;
  • h. water, waterbeheer en waterberging;

met de daarbij behorende voorzieningen zoals:

  • i. ondergrondse afvalinzamelvoorzieningen, kunstwerken (waaronder duikers, bruggen en faunapassages) en beeldende kunst uitingen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Binnen deze bestemming mogen gebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte mag ten hoogste 3 meter bedragen;
  • b. de oppervlakte mag ten hoogste 15 m2 bedragen.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte van speelvoorzieningen mag ten hoogste 5 meter bedragen;
  • b. de hoogte van vlaggenmasten mag ten hoogste 6 meter bedragen;
  • c. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen.

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen;
  • b. in- en uitritten;

met de daarbij behorende:

  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en terreinen.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Erkers en uitbouwen

Binnen deze bestemming mogen erkers en uitbouwen bij een op het bouwperceel aanwezig hoofdgebouw gebouwd worden, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte mag per bouwperceel niet meer bedragen dan 5 m2;
  • b. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte van terrein- en erfafscheidingen mag:
    • 1. ten hoogste 2 meter bedragen indien gebouwd achter de voorgevelrooilijn;
    • 2. ten hoogste 1 meter bedragen indien gebouwd voor de voorgevelrooilijn;
  • b. de hoogte van toegangspoorten, al dan niet deel uitmakend van een terreinafscheiding, mag ten hoogste 1,8 meter bedragen;
  • c. de penanten mogen ten hoogste 2 meter bedragen;
  • d. de breedte van toegangspoorten mag ten hoogste 5 meter bedragen;
  • e. de hoogte van vlaggenmasten mag ten hoogste 6 meter bedragen;
  • f. de hoogte van klikobergingen mag ten hoogste 1,3 meter bedragen, het oppervlak mag niet meer dan 2 m2 bedragen;
  • g. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen;
  • h. zwembaden en tennisbanen zijn niet toegestaan.

4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 4.2.2 onder a sub 2 voor het verhogen van de maximale hoogte van visueel open terrein- en erfafscheidingen tot ten hoogste 2 meter;
  • b. lid 4.2 voor het bouwen van een bijgebouw, mits:
    • 1. het bouwperceel geen zij- en achtererfgebied heeft waar een bijgebouw kan worden gebouwd;
    • 2. de oppervlakte van het bijgebouw ten hoogste 50% van het bouwperceel bedraagt tot maximaal 6 m2;
    • 3. de situering van de buitenberging wordt afgestemd met de Welstand- en Monumentencommissie.

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen met hoofdzakelijk een functie voor het doorgaande verkeer;
  • b. verblijfsgebied voor gemotoriseerd verkeer en langzaam verkeer;

met de daarbij behorende:

  • c. fiets- en voetpaden;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. bermstroken, taluds en beplantingen;
  • f. verkeersvoorzieningen;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. nutsvoorzieningen;
  • i. waterbeheer en waterberging;
  • j. water en kruisingen met water.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen

Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd met uitzondering van gebouwen ten dienste van nutsvoorzieningen;

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte van lantaarnpalen, kunstobjecten en bouwwerken ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag ten hoogste 10 meter bedragen;
  • b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen.

5.3 Specifieke gebruiksregels

Onder gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruik van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor verkooppunten voor motorbrandstoffen en reclamezuilen.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden om op of in de voor 'Verkeer' aangewezen gronden die tevens zijn bestemd als 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. aanleggen van wegen, paden of parkeerplaatsen en het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • b. wijzigen van de aard van de oppervlakteverhardingen;
  • c. aanbrengen van diepwortelende beplantingen.

5.4.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in lid 5.4.1 is niet van toepassing, indien de werken of werkzaamheden:

  • a. behoren bij het normale onderhoud;
  • b. behoren bij het op de bestemming gerichte beheer en gebruik van de gronden, dan wel noodzakelijk zijn uit een oogpunt van een doelmatig gebruik van de gronden.

5.4.3 Voorwaarde voor de omgevingsvergunning

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 5.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, de versterking dan wel het herstel de cultuurhistorische waarden van het waardevolle dorpsgezicht.

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep- of bedrijf;

met de daarbij behorende:

  • b. erven, tuinen en water,
  • c. voorzieningen en parkeervoorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Hoofdbebouwing

Binnen deze bestemming mogen ten dienste van deze bestemming uitsluitend gebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. hoofdgebouwen ten dienste van de bestemming dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. het maximum aantal woningen in het bouwvlak mag maximaal 7 bedragen;
  • c. de bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' mag niet worden overschreden.

6.2.2 Erfbebouwingsregeling

Binnen deze bestemming mogen aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen op een afstand van ten minste 1 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  • b. aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen zijn niet toegestaan voor de voorgevel van het hoofdgebouw;
  • c. indien niet in de erfscheiding wordt gebouwd bedraagt de afstand tot de erfscheiding ten minste 1 meter;
  • d. de diepte van een aan- en uitbouw, gemeten vanuit de oorspronkelijke achtergevel waaraan gebouwd wordt, bedraagt ten hoogste 5 meter;
  • e. de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3 meter en de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt ten hoogste 6 meter, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum goot-, bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)' of 'maximum bouwhoogte (m)' anders is aangegeven;
  • f. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt ten hoogste 3 m;
  • g. het bouwen van zwembaden is niet toegestaan;
  • h. het gezamenlijk oppervlak van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak bedraagt ten hoogste 50 % van achtererfgebied met inachtname van de in het navolgende schema opgenomen oppervlakten:

Totale oppervlakte per bouwperceel behorende bij een woning   Maximale gezamenlijke oppervlakte  
tot 100 m2   50 m2  
tot 200 m2   60 m2  
tot 300 m2   70 m2  
tot 400 m2   80 m2  
tot 500 m2   90 m2  
tot 600 m2 en meer   100 m2  

  • i. In aanvulling op het gestelde onder h mag ter plaatse van de aanduiding bergingen ten behoeve van de bestemming de gronden voor 100% bebouwd worden voor gezamenlijke bergingen.
6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte van terrein- en erfafscheidingen mag:
    • 1. ten hoogste 2 meter bedragen indien gebouwd achter de voorgevelrooilijn;
    • 2. ten hoogste 1 meter bedragen indien gebouwd voor de voorgevelrooilijn;
  • b. de hoogte van toegangspoorten, al dan niet deel uitmakend van een terreinafscheiding, mag ten hoogste 1,8 meter bedragen;
  • c. de penanten mogen ten hoogste 2 meter bedragen;
  • d. de breedte van toegangspoorten mag ten hoogste 5 meter bedragen;
  • e. de hoogte van vlaggenmasten mag ten hoogste 6 meter bedragen;
  • f. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen.
6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • f. de aanwezige natuurwaarden;
  • g. de aanwezige gemeentelijke- c.q. rijksmonumenten.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 3

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Omgevingsvergunning - activiteit bouwen
  • a. De aanvrager van een Omgevingsvergunning - activiteit bouwen als bedoeld in artikel 2, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die betrekking heeft op de voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden legt een KNA conform archeologisch onderzoeksrapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld.
  • b. Het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar hun oordeel uit het KNA conform archeologisch onderzoeksrapport als bedoeld in sub a genoegzaam blijkt dat:
    • 1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    • 2. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de Omgevingsvergunning - activiteit bouwen verbonden voorwaarden.

7.2.2 Voorwaarden

In de situatie als bedoeld in lid 7.2.1 onder b, kan het bevoegd gezag de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning - activiteit bouwen verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Indien sub c van toepassing is, wordt in de voorwaarden bij de omgevingsvergunning - activiteit bouwen geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.

7.2.3 Uitzonderingen

Lid 7.2.1 en lid 7.2.2 zijn niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering, of;
  • b. een bouwwerk met een oppervlakte kleiner dan 200 m², of;
  • c. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 0,3 m en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

7.3.1 Vergunningsplichtige werken en werkzaamheden

Het is verboden om op of in de voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 30 cm;
  • b. heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  • c. verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • d. aanleggen of rooien van bos of boomgaard;
  • e. aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • f. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen;
  • g. landbouwactiviteiten die jaarlijks een deel van de grond afplaggen.

7.3.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in lid 7.3.1 is niet van toepassing, indien de werkzaamheden of werken:

  • a. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop lid 7.3 van toepassing is;

een oppervlakte beslaan van ten hoogste 200 m²;

  • b. reeds legaal in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden of een ontgrondingvergunning, of
  • d. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  • e. zien op de vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande leidingen;
  • f. onderhoudswerkzaamheden.

7.3.3 Onderzoeksplicht
  • a. De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 7.3 die betrekking heeft op de voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden legt een KNA conform archeologisch onderzoeksrapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord is vastgesteld.
  • b. Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden indien naar hun oordeel uit het KNA conform archeologisch onderzoeksrapport als bedoeld in sub a genoegzaam blijkt dat:
    • 1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    • 2. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden verbonden voorwaarden.

7.3.4 Voorwaarden

In de situatie als bedoeld in lid 7.3.3 onder b, kan het bevoegd gezag de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Indien sub c van toepassing is, wordt in de voorwaarden bij de Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werken of werkzaamheden.

7.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden, die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen of geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, indien:

  • a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn op zich op een andere plaats bevinden;
  • b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 8 Waarde - Beschermd dorpsgezicht

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de versterking dan wel het herstel van het waardevol dorpsgezicht.

8.2 Voorrangsbepaling

De regels van deze dubbelbestemming gelden primair ten opzichte van de regels van iedere andere bestemming, waarmee deze dubbelbestemming samenvalt.

8.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:
    • 1. de situering en de omvang van de bebouwing;
    • 2. de nokrichting van de kappen van gebouwen;
    • 3. de gevelindeling;
    • 4. materiaal- en kleurgebruik;

ten einde het behoud, de versterking of het herstel van de karakteristiek van het dorpsgezicht te verzekeren.

  • b. Bij het stellen van nadere eisen zoals genoemd onder a:
    • 1. mag het doelmatig gebruik van de gronden niet worden geschaad;
    • 2. dient vooraf advies te worden ingewonnen bij in van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene bouwregels

10.1 Bestaande maatvoering

Voor een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan vergund en aanwezig of legaal in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande maten afwijken van de maatvoeringbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, gelden ter plaatse van de afwijking die afwijkende maten als bepalingen voor de maatvoering, met dien verstande dat:

  • 1. bestaande maten die meer bedragen dan in Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels is voorgeschreven, mogen ter plaatse van de afwijking als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
  • 2. bestaande maten die minder bedragen dan in Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels is voorgeschreven, mogen ter plaatse van de afwijking als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
  • 3. de (onderdelen van) bouwwerken waarvan de maten afwijken van hetgeen in Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels is bepaald mogen niet worden vergroot of verhoogd;
  • 4. ingeval van herbouw dit lid onder a en b uitsluitend van toepassing is, indien de herbouw op dezelfde locatie plaatsvindt;
  • 5. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, het bepaalde in Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels niet van toepassing is.
10.2 Overschrijding bouwgrenzen

Bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappenhuizen, hellingbanen, entreeportalen, veranda's en afdaken en andere bouwdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 meter;
  • b. dakoverstekken, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,6 meter.

10.3 Ondergronds bouwen
10.3.1 Onder bestaande bebouwing

Tenzij in Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels anders is bepaald, zijn ondergrondse ruimten uitsluitend toegestaan geheel of gedeeltelijk onder bovengrondse bebouwing, voor zover:

  • a. het aantal ondergrondse bouwlagen niet meer bedraagt dan 1 bouwlaag;
  • b. bijbehorende voorzieningen voor licht- en luchttoetreding en toegangen zijn gesitueerd aan de van de weg afgekeerde zijde van het (hoofd)gebouw;
  • c. de hoogte, gemeten ten opzichte van de beganegrondvloer, van de in sub a bedoelde toegangen niet meer dan 3 meter bedraagt;
  • d. de gezamenlijke breedte van de in sub a genoemde voorzieningen en toegangen niet meer bedraagt dan 50% van de breedte van de achtergevel tot een maximum van 9 meter (gemeten vanaf het oorspronkelijke maaiveld);
  • e. in afwijking op het bepaalde in sub a, zijn voorzieningen voor licht- en luchttoetreding toegestaan aan de niet van de weg afgekeerde zijden van het gebouw binnen een strook van 1 meter vanuit de gevel van het gebouw, voor zover de gezamenlijke breedte van de voorzieningen niet meer bedraagt dan 25% van de breedte van de desbetreffende gevel (gemeten vanaf het maaiveld);
  • f. de gedeelten van ondergrondse ruimten die niet gelegen zijn onder een bovengronds gebouw, dienen meegerekend te worden in de ingevolge Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels toegestane oppervlakte aan gebouwen;
  • g. ondergrondse ruimten moeten voldoen aan de elders in deze planregels voorgeschreven afstanden tot de perceelsgrenzen;
  • h. het bouwplan inzichtelijk maakt op welke wijze rekening is gehouden met het grondwater en eventuele wateroverlast.

10.3.2 Afwijken voor toegang ondergrondse ruimten

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.3.1 om ondergrondse ruimten met de toegang aan de niet van de weg afgekeerde zijden van het hoofdgebouw toe te laten, met dien verstande dat:

  • a. de breedte van de toegang niet meer mag bedragen dan 50% van de breedte van de gevel met een maximum van 5 meter (gemeten vanaf het oorspronkelijke maaiveld);
  • b. de toegang tot de ondergrondse ruimte niet (direct) zichtbaar mag zijn vanaf de openbare weg;
  • c. de afstand van de toegangsdeur tot de weg minimaal 25 meter bedraagt;
  • d. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van het groene karakter;
  • e. een omgevingsvergunning slechts kan worden verleend voor één ondergrondse toegang.

10.3.3 Voorwaarde voor de omgevingsvergunning

Alvorens omtrent verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 10.3.2 te beslissen, kan het bevoegd gezag advies inwinnen bij een landschapsdeskundige en de welstandscommissie omtrent de vraag of voldaan wordt aan het bepaalde in 10.3.2.

10.4 Parkeernormen
10.4.1 Norm

Een omgevingsvergunning voor het bouwen van een gebouw wordt slechts verleend, indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat voor het parkeren van motorvoertuigen en/of fietsen, alsmede voor het laden of lossen van goederen voldoende voorzieningen worden getroffen op het betreffende bouwperceel, overeenkomstig het geldende parkeerbeleid van de gemeente Laren of de daarvoor in de plaats komende regeling, en bij gebreke van parkeerbeleid van de gemeente Laren aan de ASVV (2012) en CROW (2018).

10.4.2 Afwijkingsbepaling

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.4.1 en de parkeernormen die gehanteerd worden voor het parkeren of stallen van auto's, fietsen, bromfietsen en voor het laden en lossen van goederen, indien:

  • a. op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien;
  • b. nadere besluitvorming ten aanzien van het parkeerbeleid en/of parkeernormen aanleiding geeft om af te wijken van de in het CROW (2018) opgenomen parkeernormen;
  • c. het voldoen aan de parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.

Artikel 11 Algemene gebruiksregels

11.1 Gebruiksverbod

Met betrekking tot het gebruik geldt dat het niet is toegestaan onbebouwde gronden te gebruiken als:

  • a. staan of -ligplaats voor onderkomens;
  • b. als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan;
  • c. als stortplaats voor puin en afvalstoffen, voor zover dit niet betreft het storten of opslaan in bij gebouwen behorende tuinen van geringe hoeveelheden afvalstoffen die afkomstig zijn van het onderhoud van die tuinen.
11.2 Parkeernorm
11.2.1 Norm
  • a. Voor het parkeren van motorvoertuigen en/of fietsen, alsmede voor het laden of lossen van goederen dienen voldoende voorzieningen te worden getroffen op het betreffende bouwperceel, tenzij hierin op een andere wijze wordt voorzien.
  • b. Bij de beoordeling van de benodigde voorzieningen wordt de ASVV (2012) van CROW (2018) (2012) of de daarvoor in de plaats komende regeling gehanteerd.

11.2.2 Afwijkingsbepaling

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.2.1 en de parkeernormen die gehanteerd worden voor het parkeren of stallen van auto's, fietsen, bromfietsen en voor het laden en lossen van goederen, indien:

  • a. op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien;
  • b. nadere besluitvorming ten aanzien van het parkeerbeleid en/of parkeernormen aanleiding geeft om af te wijken van de in het CROW (2018) opgenomen parkeernormen;
  • c. het voldoen aan de parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.
11.3 Aan huis verboden beroep- of bedrijf

Onder strijdig gebruik wordt niet verstaan het gebruik van gedeelten van woningen en/of bijbehorende bijgebouwen ten behoeve van bedrijfsuitoefening en/of beroeps- en dienstuitoefening aan huis, mits:

  • a. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft;
  • b. het vloeroppervlak in gebruik voor bedrijfsuitoefening en/of beroeps- en dienstuitoefening aan huis niet meer groter is dan 40 m²;
  • c. het gebruik niet leidt tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluiting en parkeersituatie ter plaatse;
  • d. er geen gebruik wordt gemaakt van gevelreclame;
  • e. het beroep of bedrijf alleen door de bewoner wordt uitgeoefend;
  • f. er geen ingevolge de Wet milieubeheer vergunningsplichtige activiteiten plaats vinden;
  • g. bedrijfsactiviteiten beperkt zijn tot ten hoogste categorie 1 van de van deze regels deel uitmakende Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • h. er geen horeca en detailhandel plaatsvinden, behoudens ondergeschikte detailhandel verbonden aan de bedrijfsuitoefening en/of beroeps- en dienstuitoefening.
11.4 Afwijkingsbepaling

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.3:

  • a. voor een vloeroppervlak van maximaal 60 m², inclusief aan- en uitbouwen, voor een aan-huis-verbonden-beroep of bedrijf, mits de vloeroppervlakte van de woning groter is dan 150 m2;
  • b. voor bedrijfsactiviteiten in categorie 2 van de van deze regels deeluitmakende Staat van Bedrijfsactiviteiten, indien en voor zover deze naar aard en invloed op de omgeving geacht kunnen worden gelijk te zijn aan categorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

12.1 Afwijken voor geringe afwijkingen

Het bevoegd gezag kan, tenzij op basis van de regels in Hoofdstuk 2 reeds een omgevingsvergunning kan worden verleend en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de natuurwaarde, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels afgeweken kan worden, met ten hoogste 10%, met uitzondering van de bestemming 'tuin', indien dat voor een betere stedenbouwkundige inpassing wenselijk is;
  • b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • c. de bestemmingsbepalingen voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bestemmingsgrenzen indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
  • d. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 meter;
  • e. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 20 meter;
  • f. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen wordt verhoogd ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, trappenhuizen, lichtkappen en andere ondergeschikte bouwdelen, tot een maximum verhoging van 2 meter.
12.2 Afwijken ten behoeve van verspringende goothoogten

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van het toestaan van een hogere goothoogte ten behoeve van verspringende goothoogten, indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. de goothoogte met maximaal 3 meter mag worden verhoogd, met dien verstande dat de goothoogte niet meer mag bedragen dan 6 meter;
  • b. de verhoging vindt plaat over maximaal 1/3 van de gevellengte;
  • c. de verhoging toegepast mag worden op meerdere gevels;
  • d. de voorgestelde gootverhoging is stedenbouwkundig inpasbaar;
  • e. de voorgestelde gootverhoging is passend in het straatbeeld.
12.3 Afwijken ten behoeve van dakterrassen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van een dakterras op aan- en uitbouwen, indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. de afstand van het dakterras tot de perceelsgrens ten minste 2 meter bedraagt;
  • b. hiervoor de maximale goot- en bouwhoogte overschreden mag worden door een balustrade, met dien verstande dat de bouwhoogte van de balustrade niet meer dan 1,20 meter bedraagt, gemeten vanaf de bovenzijde van de (on)afgewerkte vloer van het terras en wordt uitgevoerd in een open transparante constructie.
12.4 Afwijken ten behoeve van recreatief verblijf

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor de inrichting en het gebruik van woningen dan wel bijbehorende bouwwerken ten behoeve van bed and breakfast, indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. het betreft een woning, dan wel bijbehorende bouwwerken bij een woning, die tevens bewoond blijft;
  • b. geen groter vloeroppervlak dan 25% van de op het perceel aanwezige bebouwing ten behoeve van bed and breakfast in beslag wordt genomen;
  • c. niet meer dan 3 slaapkamers, ten behoeve van maximaal 6 personen, van de betreffende woning worden ingericht en gebruikt voor bed and breakfast;
  • d. de breakfast voorziening niet functioneert als een zelfstandige woning;
  • e. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein overeenkomstig het bepaalde in lid of anderszins voorzien wordt in een duurzame parkeergelegenheid;
  • f. van tevoren in voldoende mate is verzekerd dat het beoogde gebruik geen onevenredig nadelige gevolgen heeft voor het woon- en leefklimaat.

Artikel 13 Algemene wijzigingsregels

13.1 Algemene wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), ten behoeve van:

  • a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 5 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  • b. het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen en/of andere grenslijnen en aanduidingen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 5 meter mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden van bestemmingsvlakken en/of aanduidingen ten opzichte van de feitelijke situatie of anderszins een meetverschil of indien de situatie ter plekke daartoe aanleiding geeft.
13.2 Voorwaarden bij wijzigingsbevoegdheid

De in lid 13.1 genoemde wijzigingen zijn slechts toegestaan indien:

  • a. hiervoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. geen blijvende onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de in het bestemmingsplan beschreven en te beschermen stedenbouwkundige structuur en/of de ruimtelijke, c.q. de milieukwaliteiten van het gebied en de omgeving;
  • c. geen verkeersonveilige situaties ontstaan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10 %.
  • c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Diaconaal woonproject Laren.