direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Scouting Laren
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0417.BPScoutingLW-Va02

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Scouting

De gemeenteraad van Laren heeft op 26 juni 2013 het bestemmingsplan Laren West vastgesteld. In dit bestemmingsplan was de mogelijkheid opgenomen voor een scouting op de hoek van de Veerweg en de Vredelaan. Op deze locatie was met een gedoogbeschikking deze scouting mogelijk gemaakt. Bij het opstellen van het bestemmingsplan Laren West is de locatie van de scouting aangegeven als bestaande situatie, omdat deze hier al is gevestigd. Een onderbouwing van de scouting was daarom in het bestemmingsplan achterwege gelaten.

Na vaststelling van het bestemmingsplan Laren West is beroep ingesteld tegen de bestemmingslegging om de scouting op deze locatie mogelijk te maken. Tevens was een voorlopige voorziening aangevraagd. Deze voorlopige voorziening is door de Afdeling van de Raad van State toegekend op 31 oktober 2013 (zaaknr. 201306811/2/R1).

Na de uitspraak van 7 mei 2014 (zaaknr. 201306811/1/R1) over het bestemmingsplan, heeft de Afdeling van de Raad van State de plandelen 'Groen' en 'Maatschappelijk' op de hoek van de Veerweg en de Vredelaan vernietigd. De Afdeling betoogt als volgt ten aanzien van het onderdeel van de scouting:

"Wat betreft het gedeelte van het perceel met de bestemming "Maatschappelijk" waar thans containers zijn geplaatst en dat nu voor bladopslag in gebruik is, wordt overwogen dat het plan, gelet op het bepaalde in artikel 19, eerste lid, van de PRVS, voor die gronden moet zijn gericht op verwezenlijking van de natuurfunctie door toekenning van een wijzigingsbevoegdheid. De raad heeft dit niet onderkend. Het betoog slaagt."

Omdat de gemeente wel de wens heeft om de scouting op onderhavige locatie te huisvesten is een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Op 30 maart 2016 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan Scouting Laren vastgesteld. Tegen dit besluit is beroep ingesteld door een aantal omwonenden bij de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State. Op 16 februari 2017 heeft de inhoudelijke behandeling van het beroep ter zitting plaats gevonden en op 8 maart 2017 heeft de Afdeling uitspraak gedaan. In rechtsoverweging 15 draagt de Afdeling, op grond van artikel 8:72 lid 4 Algemene wet bestuursrecht, de gemeenteraad op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van haar uitspraak. Het beroep richtte zich uitsluiten tegen het plandeel met de bestemming 'Maatschappelijk'. Voor het overige deel met de bestemming 'Natuur” is het plan van 30 maart 2016 onherroepelijk geworden.

1.2 Ligging plangebied

De scouting maakt gebruik van de open plek in het bosje op de hoek van de Veerweg en de Vredelaan. In figuur 1.1 is een luchtfoto van deze locatie met de directe omgeving opgenomen. De locatie ligt ten zuiden van de Laarder Eng en grenst aan de sportvelden van sportpark 'De Laarder Engh'. Het ligt direct naast de A1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0417.BPScoutingLW-Va02_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.3 Vigerend plan

Ter plaatse van de gronden voor de scouting geldt het bestemmingsplan 'Sportcomplex Schuilkerkpad', vastgesteld op 24 september 2008 en goedgekeurd op 24 februari 2009.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 gaat in op het ruimtelijke beleidskader. In hoofdstuk 3 wordt een beschrijving van de locatie en de voorgenomen ontwikkeling gegeven. In hoofdstuk 4 volgt de milieutechnische onderbouwing alsmede de onderbouwing van overige relevante planologische aspecten. In hoofdstuk 5 is de juridische planbeschrijving opgenomen. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid van het plan beschreven.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Planonderdelen

Dit bestemmingsplan bestaat uit de locatie van de scouting, die positief wordt bestemd.

2.2 Locatie scouting

Huidige situatie

Op de locatie van de scouting was in het verleden een bladopslag van de gemeente gevestigd. Nadat deze hier niet langer meer was gevestigd, is hier met een gedoogbeschikking een scouting gevestigd. Het huidige terrein van de scouting is een open plaats van 1.400 m² (circa 40 bij 35 meter) in het bosje op de hoek van de Vredelaan en de Veerweg (zie figuur 2.1). Met de toegangsweg erbij, is de totale oppervlakte van de scouting circa 1.450 m².

afbeelding "i_NL.IMRO.0417.BPScoutingLW-Va02_0002.png"

Figuur 2.1 Ligging scouting

Het terrein van de scouting is bereikbaar via een pad dat uitkomt op de Veerweg. Dit pad is tweemaal afgesloten met een hekwerk: aan het begin van de Veerweg en vervolgens voordat het daadwerkelijke terrein van de scouting wordt bereikt (zie figuur 2.2). Dit pad dient als toegangsweg, hierop vindt geen parkeren plaats. De afstand van de open plek tot de omliggende wegen bedraagt zo'n 35 m (Vredelaan) respectievelijk 65 m (Veerweg). De afstand tot de omliggende erven van de woningen bedraagt 59 m respectievelijk 111 m. Door de brede bosstrook waarin het scoutingterrein is gelegen, is het terrein nauwelijks zichtbaar vanaf de openbare weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0417.BPScoutingLW-Va02_0003.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0417.BPScoutingLW-Va02_0004.png"  

Figuur 2.2 Ontsluiting terrein, bezien vanaf Veerweg (links) en vanaf het terrein van de scouting (rechts)

Het terrein van de scouting wordt gebruikt voor verschillende spelactiviteiten. Dit gebeurt een aantal keer per week, in de zomer frequenter (met uitzondering van de vakantieperiode) dan in de winter en uitsluitend overdag en 's avonds (dus niet in de periode tussen 23 uur en 7 uur). Deze spelactiviteiten zijn uiteenlopend en sluiten aan bij de doelstelling van scouting om kinderen de mogelijkheid te bieden zich spelenderwijs verder te ontwikkelen, voor elke leeftijdsgroep op een andere wijze. De kinderen leren hierbij samenwerken, met het idee dat kinderen steeds zelfstandiger leren te werken. Daarnaast krijgen de kinderen educatie op het gebied van (onder meer) natuur. Voor een scouting is het van belang dat dit buiten in een veilige omgeving gebeurt. Voor verschillende spelactiviteiten wordt het terrein zelf gebruikt. Het terrein dient verder ook als uitvalsbasis voor activiteiten van de scouting in de omgeving. In figuur 2.3 is een aantal foto's opgenomen van het terrein, waaruit deels blijkt dat het terrein voor verschillende activiteiten worden gebruikt. Het (open) terrein waar de scoutingactiviteiten plaatsvinden is afgezet met een hek, waardoor het omliggende terrein fysiek is afgeschermd voor de activiteiten van de scouting. Voor de spelactiviteiten op het terrein wordt uitsluitend het gebied binnen de hekwerken gebruikt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0417.BPScoutingLW-Va02_0005.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0417.BPScoutingLW-Va02_0006.png"  

Figuur 2.3 Foto's van het terrein

Op het terrein is nu een aantal tijdelijke bouwwerken gelegen (zie figuur 2.4).

afbeelding "i_NL.IMRO.0417.BPScoutingLW-Va02_0007.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0417.BPScoutingLW-Va02_0008.png"  

Figuur 2.4 Tijdelijke bebouwing aanwezig op het terrein

Toekomstige ontwikkelingen

De bedoeling is dat op termijn deze tijdelijke gebouwen worden vervangen door een permanent gebouw. De plannen hiervoor zijn nog niet specifiek bekend. In het bestemmingsplan is de beoogde positionering van het gebouw niet aangegeven, maar flexibel gehouden. Hiermee wordt de huidige en de toekomstige bebouwing mogelijk gemaakt.

In het bestemmingsplan wordt uitgegaan van bebouwing van maximaal 200 m² met een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 4 en 6 m. In het bestemmingsplan Laren West was een specifieke bouwvlak opgenomen, dat was afgestemd op een specifiek bouwplan. In dit bouwplan is uitgegaan van een gebouw van 200 m². Gezien de omvang van de locatie, is de gemeente van mening dat dit een aanvaardbare oppervlakte is. De architectuur van het gebouw is echter wel van invloed op de inpasbaarheid in de omgeving. Daarom wordt de goothoogte van 4 meter en de bouwhoogte van 6 meter gehandhaafd zodat de bebouwing gezien de beperkte omvang niet zal opvallen in de omgeving. Er zijn geen afwijkingsmogelijkheden opgenomen.

Overigens worden de scoutingactiviteiten uitsluitend tussen 7 uur en 23 uur toegestaan, om de overlast voor de omgeving verder in te perken. Het is mogelijk hiervan af te wijken, indien blijkt dat de specifieke activiteiten buiten deze periode niet voor onevenredige overlast zullen zorgen.

Noodzaak scoutingvereniging

De locatie biedt huisvesting voor de scouting die zich richt op Laren en Eemnes. De scoutingvereniging zat klem tussen verschillende nieuwbouwplannen in het centrum. Gezien de locatie (ver van het groen/de natuur) was een andere locatie zeer wenselijk. De gemeente Laren is van mening dat een scoutingvereniging van groot belang is voor de ontwikkeling van de jeugd van de beide gemeenten. Daarom is meegewerkt om de scouting vanaf 2012 te huisvesten aan de Veerweg.

Mogelijke alternatieve locaties

Een locatie moet een veilige plaats bieden voor de leden om te kunnen spelen en de natuurgebieden en/of landelijke gebieden moeten goed en makkelijk bereikbaar zijn vanaf de locatie. Gebleken is dat er geen geschiktere alternatieven voorhanden zijn.

De raad heeft op 30 maart 2016 ingestemd met de uitkomsten van een onderzoek naar mogelijke alternatieve locatie van de scouting. Dit onderzoek betrof locaties binnen en buiten het bestaand bebouwd gebied van Laren. Naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State is in juni 2017 een nader locatie onderzoek opgesteld. Het onderzoek is opgenomen als bijlage 1 in dit bestemmingsplan. Uit dit onderzoek blijkt dat de locatie Veerweg nog steeds de meest geschikte locatie voor de scouting is. een andere geschikte locatie binnen bestaand bebouwd (stedelijk) gebied is er niet.

2.3 Nieuwe EHS

De locatie van de scouting is sinds 15 november 2016 niet meer in de EHS gelegen (de ecologische hoofdstructuur kent de afkorting EHS, tegenwoordig wordt dit het NatuurNetwerkNederland genoemd, in dit plan worden beide termen door elkaar gebruikt maar er wordt hetzelfde mee bedoeld).

Tussen provincie, Goois Natuurreservaat (eigenaar van de gronden) en gemeente is een overeenkomst gesloten, waarin wordt vastgesteld dat er sprake zal zijn van compensatie van de EHS op deze locatie, zie bijlage 6.

Vervolgens heeft de provincie Noord Holland op 15 november 2016 een besluit genomen tot toepassing van artikel 19 lid 6 PRV. Met dit besluit is de EHS kaart bij de PRV aangepast. Met deze aanpassing is de locatie aan de Veerweg uit de EHS is gehaald en is de locatie achter Ons Genoegen toegevoegd. Het besluit en de bijlagen zijn als bijlage 6 bij dit plan gevoegd.

Overigens wordt in het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarmee de locatie van de scouting weer kan worden gewijzigd naar de bestemming Natuur.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Vanuit het Rijksbeleid zijn de SVIR (Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte) en het Barro (Besluit algemene regels ruimtelijke ordening) van belang. Zowel de SVIR als het Barro zijn van een dusdanig abstractieniveau, dat gesteld kan worden dat zij de vestiging van de scouting op deze locatie niet in de weg staan. In het Barro zijn wel algemene eisen ten aanzien van de ecologische hoofdstructuur en worden cultuurhistorische waarden benoemd. Deze worden verder uitgewerkt op provinciaal niveau en komen in dat verband in dit bestemmingsplan aan de orde. Vanuit het rijksbeleid/rijkswetgeving is wel de ladder van duurzame verstedelijking van belang. Dit wordt in deze paragraaf behandeld.

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)

Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten standaard een aantal stappen zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Deze stappen volgen de ladder voor duurzame verstedelijking. Hierbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • 2. indien er sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt nagegaan in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • 3. als de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt nagegaan in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

In het bestemmingsplan Laren West is een scouting mogelijk gemaakt. Betwist kan worden of een scouting valt onder de noemer stedelijke ontwikkeling. Een stedelijke ontwikkeling is namelijk als volgt gedefinieerd in het Besluit ruimtelijke ordening: “ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen”. Een scouting is een dusdanig extensief gebruik dat het thuis hoort in een groene omgeving en juist niet in een stedelijke omgeving. Om die reden is de gemeente van mening is dat strikt genomen niet aan de ladder van duurzame verstedelijking getoetst hoeft te worden. Voor de volledigheid is dit echter wel gedaan.

Ad 1. De scouting voorziet in een actuele regionale behoefte voor de regio (Laren en Eemnes). Ad 2. Een andere locatie is niet voorhanden (zie ook paragraaf 2.2) en kan ook niet door herstructurering, transformatie of anderszins beschikbaar komen.

Ad 3. De ontsluiting kan op een goede manier met de auto of met de fiets gebeuren. Deze twee vervoermiddelen zijn de vervoerswijzen waarop de leden van een scouting naar een dergelijke voorziening gaan. Er is daarom sprake van een passende ontsluiting. Overigens is er ook een busverbinding, met een halte om de hoek van de locatie die een groot deel van Laren ontsluit.

Hiermee kan gesteld worden dat wordt voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking uit het Bro.

3.2 Provinciaal beleid

Structuurvisie Noord-Holland (2010)

De Provinciale Structuurvisie is op 21 juni 2010 vastgesteld en op 23 mei 2011 is de 1e herziening vastgesteld. In de Structuurvisie geeft de provincie aan welke doelen zij zich in de periode tot 2040 stelt. Hoofddoel is dat Noord-Holland een mooie, veelzijdige en internationaal concurrerende provincie blijft door in te zetten op klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik.

In de periode 2010-2030 streeft de provincie ernaar om de ruimte in dorpen als Laren optimaal te benutten en het landschap zo veel mogelijk open te houden. De provincie ontwikkelt een provinciale en regionale monitor om behoeften op de woningmarkt te peilen. Nieuwe ontwikkelingen buiten bestaand bebouwd gebied zijn pas mogelijk als nut en noodzaak zijn aangetoond en er geen mogelijkheden zijn voor verdichting of transformatie in bestaande bebouwde gebieden. De Structuurvisie is juridisch vertaald in de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV).

Provinciale Ruimtelijke Verordening (2016)

De Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) is op 3 februari 2014 vervangen door Provinciaal Ruimtelijke Verordening. Nadien is de PRV verschillende malen gewijzigd.. Op 30 maart 2017 is de nieuwe PRV in werking getreden in verband met nieuwe wetgeving. In de PRV is echter geen nieuw beleid vastgesteld ten opzichte van de PVRS. In de PRV worden regels gesteld voor een aantal onderwerpen die door rijksoverheid bij de provincies zijn neergelegd ter verdere uitwerking en/of aanvulling in een provinciale verordening. Op deze wijze komen de rijksregels 'getrapt' in bestemmingsplannen terecht. Het gaat hierbij om de volgende onderwerpen:

  • bundeling van verstedelijking en locatiebeleid economische activiteiten;
  • rijksbufferzones;
  • ecologische hoofdstructuur;
  • nationale landschappen;
  • het kustfundament;
  • het regionale watersysteem.

De regeling die is opgesteld in de PRV heeft betrekking op de volgende onderwerpen: 

  • de aanwijzing van bestaand bebouwd gebied;
  • mogelijkheden, kwaliteitseisen en ruimte voor ruimte voor het landelijk gebied;
  • werkfuncties en grootschalige detailhandel in Bestaand Bebouwd Gebied en landelijk gebied
  • de Groene ruimte;
  • de Blauwe ruimte;
  • energie (windturbines).

Voor dit bestemmingsplan zijn de regels ten aanzien van het Bestaand Bebouwd Gebied (BBG) en de ligging ter plaatse van het aardkundig waardevol gebied van belang.. De locatie is ook een aardkundig monument. Dit vindt zijn bescherming in de provinciale milieuverordening en komt hierna aan bod. In figuur 3.1 is de ligging van het BBG (indicatief) aangegeven,

afbeelding "i_NL.IMRO.0417.BPScoutingLW-Va02_0009.png"

Figuur 3.1 Ligging Bestaand Bebouwd Gebied

Toetsing aan artikel 5a PRV

Op 1 maart 2017 is artikel 14 PRV in zijn huidige vorm komen te vervallen. Hierin stonden regels voor het aantonen van nut en noodzaak van het bouwen buiten BBG en de benutting van binnenstedelijke mogelijkheden. Omdat deze regels al in artikel 3.1.6. van het Bro staan, is de PRV gewijzigd. Het overgangsrecht bij deze wijziging van de PRV is niet van toepassing, omdat het te lang geleden is dat het bestemmingsplan in procedure is genomen. In de PRV wordt nu, ter aanvulling op het Bro, alleen nog geregeld dat deze toetsing in regionaal verband gedaan moet worden (artikel 5a PRV).

Artikel 5a luidt als volgt:

  • 1. Een bestemmingsplan kan uitsluitend voorzien in nieuwe stedelijke ontwikkeling als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken.
  • 2. Gedeputeerde Staten stellen nadere regels aan de afspraken bedoeld in het eerste lid.

De bedoelde nadere regels zijn op 28 februari 2017 door G.S. vastgesteld. Deze nadere regels hebben betrekking op woningbouw, bedrijventerreinen en kantoorlocaties, detailhandel en overige stedelijke voorzieningen. In artikel 5 van deze regels is over de “overige stedelijke voorzieningen” het volgende aangegeven:

“Regionale afspraken tussen de colleges van de gemeenten in de regio over overige stedelijke voorzieningen, niet zijnde woningbouw, bedrijventerreinen, kantoorlocaties of detailhandel, kunnen worden beperkt tot werkafspraken over de wijze van afstemming bij overige stedelijke voorzieningen”.

In de toelichting van de regelgeving staat, dat bij overige stedelijke voorzieningen gedacht kan worden aan een crematorium, bioscoop of theater. Naar de letter van de regelgeving en blijkens de uitspraak van de Raad van State, valt ook de scouting onder de “overige stedelijke ontwikkelingen”.

In de regio wordt op het ogenblik gewerkt aan het maken van afspraken over de stedelijke ontwikkelingen. Die afspraken, dat afstemming plaatsvindt via de Stuurgroep Ruimte en Mobiliteit van de regio, zijn echter nog niet vastgesteld en werken dus ook nog niet.

Met andere woorden, de PRV verplicht ons om over stedelijke ontwikkelingen afspraken in de regio te maken, maar die afspraken zijn nog niet gemaakt. Wij hebben daarom het bestemmingsplan voor de scouting naar alle regiogemeenten gestuurd en hen gevraagd of zij met deze ontwikkeling kunnen instemmen.

Alle bij de regio aangesloten gemeenten hebben ingestemd met de voorgestelde ontwikkeling. Hiermee wordt aan het bepaalde in artikel 5a van de huidige PRV voldaan.

Volledigheidshalve wordt nog kort ingegaan op het vroegere artikel 14 PRV. De locatie van de scouting bevindt zich buiten het 'bestaand bebouwd gebied' (hierna steeds: BBG). Artikel 14 lid 2 van de PRV gaf aan dat inzichtelijk gemaakt moet worden dat de scouting geen alternatieve locatie kan vinden binnen het bestaand bebouwd gebied door middel van herstructureren, intensiveren, combineren of transformeren.

Motivering buiten BBG

De scouting was voorheen gevestigd aan de Eemnesserweg. Door ontwikkelingen qua bouwen en intensivering van het gebruik in de directe omgeving kwam de scouting in 2011/2012 volledig knel te zitten op die locatie.

Binnen het BBG van Laren is geen locatie te vinden die voldoet voor de scouting. In het locatieonderzoek, dat als bijlage bij het bestemmingsplan (en dat onderdeel uitmaakt van deze toelichting) is opgenomen, zijn twee locaties opgenomen binnen het BBG. Deze locaties zijn afgevallen omdat één van de locaties in de oksel van de A1 ligt en hiermee qua verkeersveiligheid voor de scouts niet verantwoord bereikbaar is en de andere vanwege de te korte afstand ten opzichte van woningen en het feit dat er een viaduct aanwezig is op het terrein.

Daarnaast is de scouting bij uitstek een functie die een nadrukkelijke relatie heeft met de natuur en het buiten zijn, en daarom bij uitstek in een groene omgeving thuishoort.

Andere locaties zijn niet voorhanden binnen het BBG. Het aankopen van een woonperceel is geen optie en groene ruimtes met een omvang van 1500m2 die een nadrukkelijke relatie hebben met natuur en geschikt zijn voor de scouting zijn eenvoudigweg niet voorhanden binnen BBG van Laren.

Toetsing aan artikel 15 van de PRV vind hierna plaats.

Toetsing Artikel 15 PRV

De regels in artikel 15 luiden als volgt:

  • 1. Een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwe verstedelijking of uitbreiding van bestaande verstedelijking als bedoeld in de artikelen 12, 13, 13a en 14 in het landelijk gebied, voldoet aan de uitgangspunten zoals vermeld in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (PS d.d. 21 juni 2010) ten aanzien van:
    • a. de kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen en aardkundige waarden als bedoeld in artikel 8;
    • b. de kernkwaliteiten van de bestaande dorpsstructuur waaraan wordt gebouwd;
    • c. de openheid van het landschap daarbij inbegrepen stilte en duisternis;
    • d. de historische structuurlijnen;
    • e. cultuurhistorische objecten.
  • 2. De toelichting van een bestemmingsplan geeft aan in welke mate ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde functies rekening is gehouden met:
    • a. de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap;
    • b. de ordeningsprincipes van het landschap;
    • c. de bebouwingskarakteristieken (architectuur, stedenbouw, openbare ruimte) ter plaatse;
    • d. de inpassing van de nieuwe functies in de wijdere omgeving (grotere landschapseenheid);
    • e. de bestaande kwaliteiten van het gebied (inclusief de ondergrond) als hiervoor bedoeld en de maatregelen die nodig zijn om negatieve effecten op deze kwaliteiten op te heffen in relatie tot de nieuwe functies.
  • 3. In het kader van de bestemmingsplanprocedure als bedoeld in het eerste lid wordt de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling (ARO) om advies gevraagd over plannen met grote impact.
  • 4. Gedeputeerde staten kunnen nadere regels stellen ten aanzien van de uitgangspunten als bedoeld in het eerste lid teneinde te garanderen dat de ruimtelijke kwaliteit toeneemt.

Hieronder wordt per onderdeel getoetst aan artikel 15

Lid 1 a t/m e

Laren, waar het plangebied ligt, is gebouwd in het stuwwallenlandschap. De kernkwaliteiten van het landschap worden gevormd door de stuwwal als aardkundig monument, de bodem van hoger gelegen delen van de Gooistreek, de oudste bewoningssporen van provincie Noord-Holland en grafheuvels en urnenvelden alsmede middeleeuwse zandpaden en schapendriften.

De Gooistreek is een gesloten en heuvelachtig landschap met veel bos en plaatselijke open plekken. Historische structuurlijnen in het gebied zijn te vinden in de landgoederenreeks van 's-Graveland en de historische grens tussen Noord-Holland en Utrecht welke gemarkeerd is door 23 provinciaal beschermde grenspalen.

Cultuurhistorische objecten in de regio bestaan uit herstellingsoorden en sanatoria, landgoederen en villaparken.

Lid 2 a t/m e

In paragraaf 4.1 is een beschrijving opgenomen van de ontstaansgeschiedenis en opbouw van het landschap en de gebouwde omgeving. In de conclusie van dezelfde paragraaf is aangegeven hoe het gebouw voor de scouting is ingepast en de bestaande kwaliteiten van het gebied niet negatief worden beïnvloed.

Lid 3

De ontwikkeling van het gebouw voor de scouting is geen plan met een grote (ruimtelijke) impact. Een advies van de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkelingen is dan ook niet nodig.

Lid 4

Gedeputeerde Staten hebben geen aanvullende regels gesteld waar aan getoetst zou moeten worden, Dit onderdeel is dan ook verder niet relevant.

Uit de bovenstaande toetsing blijkt dat aan alle onderdelen van artikel 15 voldaan wordt en geen van de genoemde waarden wordt aangetast door de scouting op het terrein aan de Veerweg.

Toetsing aan artikel 8: Aardkundig monument

In artikel 8 is opgenomen dat in een toelichting van een bestemmingsplan wordt aangegeven in hoeverre rekening wordt gehouden met het aardkundig monument, zoals beschreven in het bijlage-rapport Actualisatie Intentieprogramma Bodembeschermingsgebieden.

In paragraaf 4.1 is onder 'Cultuurhistorie' een beschrijving van het gebied gegeven, die samenhangt met het aardkundig monument (Stuwwallengebied). Uit het bijlage-rapport Actualisatie Intentieprogramma Bodembeschermingsgebieden blijkt dat het aardkundig monument moet worden beschermd door verdere versnippering en afgraving te voorkomen. In paragraaf 4.1 wordt geconcludeerd dat het reliëfrijke landschap niet wordt aangetast door deze ontwikkeling. Hierdoor wordt met respect omgegaan met het aardkundig monument.

Provinciale Milieuverordening (2011)

In de Provinciale Milieuverordening staan specifieke milieuregels voor de provincie. Deze regels gaan onder andere over milieubeschermingsgebieden (waterwingebieden, grondwaterbeschermings- gebieden, aardkundige monumenten en stiltegebieden).

Voor (bouw)werkzaamhedenbinnen deze gebieden is altijd ontheffing vereist. Op basis van de regels uit de Provinciale Milieuverordening kan de provincie onder voorwaarden een dergelijke ontheffing verlenen ten aanzien van aardkundig monumenten.

De onderdelen van het plangebied zijn onderdeel van een aardkundig monument (exclusief het gedeelte dat zal worden opgenomen in de EHS), vanwege het stuwwallengebied. Dit stuwwallengebied kenmerkt zich door de aanwezigheid van dekzanden en stuifduinen. In de plannen van de scouting is er echter geen sprake van afgraven of egaliseren. Hierdoor is er geen ontheffing van de PMV noodzakelijk. Om het aardkundig monument te beschermen, hebben de gronden de bestemming Waarde - Geomorfologie gekregen.

Conclusie provinciaal beleid

Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling buiten het bestaand bebouwd gebied. In de toelichting is onderbouwd op welke wijze rekening is gehouden met de regels uit de PRV om nieuwe bebouwing buiten bestaand bebouwd gebied te verantwoorden. Het plan is dan ook niet in strijd met het provinciaal beleid zoals geformuleerd in de Structuurvisie en de regels uit de PRV. Ook wordt voldaan aan de milieuregels uit de Provinciale Milieuverordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

Ruimtelijke Structuurvisie Gemeente Laren 2008-2013

Dit beleid omvat de algemene gemeentelijke beleidsuitgangspunten op het gebied van ruimtelijke ordening. Het doel van de structuurvisie is het behouden en versterken van de beeldkwaliteit van Laren, van haar karakter en identiteit als fraai, groen en kleinschalig dorp. Alle beleid dient gericht te zijn op een kwalitatieve verbetering van het dorp en geen kwantitatieve (hoofduitgangspunt is dat alle nieuwe Larense bestemmingsplannen in het kader van de actualiseringsslag conserverend worden bestemd). Hoewel de wens bestaat om maatschappelijke ontwikkelingen te ondersteunen, dient deze wens ten uitvoer te worden gebracht met een minimum aan ruimtelijke claims. Een ander uitgangspunt is dat versnippering van Laarder Engen tegen dient te worden gegaan. Waar mogelijk wil de gemeente de bestaande engen in hun cultuurhistorische functie handhaven dan wel herstellen.

In de structuurvisie wordt hoge waarde toegekend aan de verschillende groene elementen. Als onverkort uitgangspunt geldt dat de groenkwaliteit in het dorp behouden en waar nodig versterkt moet worden. Dat betekent dat bij elke ontwikkeling die raakt aan de beeldkwaliteit van het dorp, groenontwikkeling en –beheer integraal meegenomen moet worden. Bij eventuele bebouwing en herinrichting van openbare ruimte is de bescherming van het aanwezige groen/de bomen een belangrijk uitgangspunt.

De sociale verbanden in Laren zijn nog behoorlijk hecht. De gemeente wil de sociale infrastructuur ondersteunen en faciliteren. "Versterken, verstevigen, omarmen" is daarbij het motto. Jeugd en ouderen zijn beide belangrijke doelgroepen voor welzijn.

Visiedocument Groene Vingers (2010)

Het Visiedocument Groene Vingers is opgesteld in navolging van het groenbeleidsplan (dat vanwege de geringe relevantie voor deze locatie achterwege is gelaten). Het document is opgesteld om een goede afweging te maken tussen particuliere belangen die mogelijk invloed hebben op de groenstructuur van Laren en de algemene groenbeleving van Laren.

De analyse in het Visiedocument wijst uit dat de omliggende bossen en heiden inclusief kenmerkende stuifzandden een grote rol spelen in de beleving van het Larense groen. Deze grote groenstructuren dringen door tot ver in het dorp. Verder vormen de aanwezige engrestanten een fysieke verwijzing naar het verleden. Zij spelen een cruciale rol in de ruimtelijke beleving van het historisch gegroeide landschap.

De locatie van de scouting ligt op de begrenzing tussen de boskavels en de eng.

Afweging gemeentelijk beleidskader

De locatie is gelegen ter plaatse van één van de Laarder Engen en is op de visiekaart van het Visiedocument Groene Vingers gelegen op de grens tussen de boskavels en de eng.

De Engen hebben een belangrijke cultuurhistorische waarde voor het gebied. Hierdoor moet met de grootste zorg worden omgegaan met deze gebieden. Zoals is aangegeven, moet bij een ruimtelijke ontwikkeling een integrale afweging worden gemaakt, waarbij de cultuurhistorische en groene waarden een belangrijk uitgangspunt vormen. De gemeente acht de functie van een scouting passend in een groene omgeving. Juist deze functie is onderdeel van het groen en maakt ook op een gepaste manier gebruik van de groene omgeving. Door de kinderen van jongs af aan in een groene omgeving te laten spelen en hen bewust te maken van het belang van de flora en fauna en de cultuurhistorische waarden van een gebied, wordt ervoor gezorgd dat elke nieuwe generatie met respect omgaat met de natuur en cultuurhistorische waarden. De gemeente acht een dergelijke maatschappelijke functie van dusdanig groot belang, waarbij vestiging in een natuurgebied juist van belang is om de educatieve functie op een goede manier te laten slagen, dat dit opweegt tegen de (beperkte) aantasting van het groene karakter van de Engen. Dit past binnen het gemeentelijk beleid om specifiek aandacht te geven aan jeugdwelzijn.

Daar komt bij dat de huidige locatie in het verleden ook al in gebruik was en er geen bomen gekapt hoeven te worden voor de activiteiten van de scouting. Voorts wordt het perceel waarop de scouting is gelegen afgescheiden van de open Laarder Engen door een deel van de noordelijk gelegen sportvelden, waardoor de fysieke relatie hiertussen zeer beperkt is. Er is daarom sprake van geen tot een zeer beperkte aantasting van het groen en de cultuurhistorische waarden. De vestiging van de scouting is daarom passend binnen het gemeentelijk beleid.

 

Hoofdstuk 4 Milieu- en overige planologische aspecten

4.1 Cultuurhistorie

Laren is een gebied met een rijke cultuurhistorie. In het gemeentelijk beleid hebben de cultuurhistorische waarden een belangrijke plaats ingenomen. Daarnaast is in het Besluit ruimtelijke ordening expliciet aangegeven dat cultuurhistorie een element is dat bij besluitvorming over ruimtelijke ontwikkelingen moet worden betrokken. In deze paragraaf wordt daarom de cultuurhistorische waarden ter plaatse aan de hand van de ontstaansgeschiedenis van de gemeente beschreven. Aangegeven wordt in welke mate de cultuurhistorische waarden worden aangetast. Dit is getoetst bij de PRV, zie hoofdstuk 3.

Ontstaansgeschiedenis Laren

De Gooise stuwwal vormt de oostelijke hoge rand van de provincie Noord-Holland. Het is één van de weinig reliëfrijke gebieden in de provincie. De stuwwallen zijn ongeveer 300.000 jaar geleden ontstaan. De zandige ondergrond werd door het schuivende ijs opgestuwd tot een hoge en brede wal (stuwwal), met toppen die 20 tot 30 meter boven het niveau van de Eemvallei uitstaken.

Toen na de ijstijd klimaatsverbetering intrad, ontstonden met name aan de westkant van het stuwwallencomplex ten gevolge van het afsmeltende landijs grote reliëfarme vlakten. De oostrand daarentegen wordt gekenmerkt door tamelijk diepe en sterk hellende dalen. Vooral in de periode van omstreeks 12.000 tot 10.000 jaar geleden – de slotperiode van de laatste ijstijd – zijn grote hoeveelheden materiaal door de wind getransporteerd. Over grote oppervlakten werd toen een pakket dekzand afgezet. Dit landschapstype bestaat uit hogere zandgronden met afwisselend bos en heide (mozaïeklandschap), en een gedifferentieerde overgangszone naar de aanliggende veengebieden en het Gooimeer. Het gebied is uitgesproken rijk aan reliëf.

Ligging Laren

Laren bevindt zich op de overgang van de stuwwal naar veenweidegebied. Het dorp wordt omgeven door heide- en bosgebieden. Langs de westzijde van de oude dorpskern loopt de autosnelweg A1 en langs de oostzijde de autosnelweg A27.

Brinkdorp

Laren is en zogenaamd brinkdorp. Een brinkdorp is een cirkelvormig dorp met een centraal plein, de brink. De typerende radiale wegenstructuur van Laren waaiert uit naar de omliggende dorpen Blaricum, Eemnes, Hilversum en Bussum. Langs deze wegen is van binnen naar buiten een duidelijke ordening ontstaan; van brink, boerderijen, engen (akkers) naar heide- en bosgronden. Vanwege de organische groei van het dorp is er sprake van een onregelmatig verkavelingspatroon en bebouwingsstructuur. Er is geen duidelijke grens tussen het dorp en het buitengebied wat resulteert in zachte dorpsranden.

Bos en heide

Het landschap en de groenbeleving van Laren wordt sterk bepaald door de ligging van het dorp. Het dorp is omringd door heide- en bosgebieden. In een deel van de bosgebieden staan villa's op grote kavels die eveneens rijkelijk met bos zijn beplant. Andere gebieden zijn eigendom van natuurorganisaties.

Engen

Dichter naar het dorp toe, vaak aansluitend op de bos- en heidegebieden is nog een aantal engrestanten te vinden. Deze open, van oorsprong agrarische gebieden in de bosrijke omgeving, spelen een grote rol in de groene beleving van Laren. Zij zorgen voor een ruimtelijke afwisseling in het groene beeld van Laren door de gesloten bosgebieden met hoogopgaande bosaanplant af te wisselen door 'open' ruimtes. De engen zijn dan ook van grote waarde voor Laren. Naast een landschappelijke waarde hebben de engen ook een cultuurhistorische waarde, doordat ze een verwijzing vormen naar de ontginningsgeschiedenis van het dorp. Oorspronkelijk bestond de beplanting in het gebied van de engen

vooral uit houtwallen om ongewenst wild en vee te weren. De nog aanwezige houtwallen verdienen daarom een zorgvuldig beheer en waar mogelijk uitbreiding. Sommige engen zijn in beheer van

de Stichting Oude Landbouwgewassen Laren (SOLL). Deze stichting plant oorspronkelijke gewassen op de eng en beheert ze volgens de oude traditie. Andere engen zijn in gebruik als particuliere tuin. In sommige gevallen gaat dit gebruik goed samen met het beoogde open ruimtelijke karakter van de eng. In andere gevallen doet het gebruik teveel afbreuk aan de gewenste ruimtelijke structuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0417.BPScoutingLW-Va02_0010.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0417.BPScoutingLW-Va02_0011.png"

Figuur 4.1 Bos, heide, engen en groene kavels (bron: Visiedocument Groene Vingers)

Conclusie

De locatie van de scouting is gelegen op de voormalige engen en is reeds lange tijd geleden aangeplant met bomen, waardoor het onderdeel uitmaakt van de bosrijke omgeving. Tussen de open enggronden en de locatie van de scouting zijn de sportvelden gelegen. De fysieke verbinding met dit gebied is daardoor zeer beperkt. Bebouwing in de omgeving, ten zuiden van het plangebied, beperkt zich tot enkele villa's. Ten behoeve van deze ontwikkeling worden geen bomen gekapt. In het verleden heeft hier overigens wel kap plaatsgevonden, maar dit was in het kader van onderhoud door het Goois Natuurreservaat, niet ten behoeve van de scouting. Ook is er geen sprake van het afgraven, waardoor het reliëfrijke landschap niet wordt aangetast. De scouting maakt juist op een respectvolle manier gebruik van de groene omgeving en de engen. Hierdoor worden de cultuurhistorische waarden van het gebied niet onevenredig aangetast.

4.2 Ecologie

4.2.1 Actuele natuurwaarden

Ten behoeve van deze ontwikkeling is een ecologische quickscan uitgevoerd (Els & Linde, januari 2013), zie bijlage 2. Daarbij is het volgende vastgesteld:

  • De vegetatie betreft een matig ontwikkelde vorm van eiken-berkenbos met soorten als ruwe berk, zomereik, beuk en gewone esdoorn en braamstruweel langs de randen. De kans op het voorkomen van beschermde plantensoorten is zeer klein;
  • De aanwezige opstallen zijn ongeschikt als verblijfplaats voor vleermuizen. De bomen hebben wel holtes die potentieel geschikt zijn voor vleermuizen. De aanwezigheid van foeragerende vleermuizen in het zomerhalfjaar is aannemelijk;
  • De aanwezigheid van eekhoorns in het gebied is aannemelijk; deze soort is echter nauwelijks verstoringsgevoelig en zal niet worden verstoord door de beoogde ontwikkeling;
  • De aanwezige opstallen herbergen geen jaarrond beschermde nestplaatsen van vogels. De bomen herbergen in de broedtijd mogelijk wel gebruikte nesten;
  • Bij inrichtingswerkzaamheden dient rekening gehouden te worden met het broedseizoen van vogels. Indien bomen worden gekapt ten behoeve van de inrichting moet voorafgaand veldonderzoek worden gedaan naar broedvogels en vleermuizen.
  • Vanwege de mogelijke aanwezigheid van vleermuizen dient in de periode mei t/m oktober zeer terughoudend omgegaan te worden met buitenverlichting
  • Overige beschermde soorten als amfibieën, vissen en insecten zijn niet aanwezig.

Overige natuurgegevens van deze locatie zijn zeer schaars. De website www.waarneming.nl meldt voor de ruime omgeving van deze locatie slechts enkele waarnemingen van (zeer) algemene soorten.

Herbegrenzing EHS

De locatie is bij belsuit van 15 november 2016 uit de EHS gehaald. Het besluit is in de bjilage 3 opgenomen.

Wet natuurbescherming

Het gebruik als scoutingterrein zal niet leiden tot aantasting van eventueel aanwezige vaste rust-, verblijfs- en voortplantingsplaatsen van zwaar beschermde soorten. Bomen worden niet gekapt en verstoringsgevoelige soorten zijn niet aanwezig gezien het reeds jarenlange relatief intensieve gebruik van deze locatie (bladopslag, puinbreker). De Wet natuurbescherming staat de uitvoering van het bestemmingsplan derhalve niet in de weg.

Natura 2000

Het dichtstbijzijnde Natura 20000-gebied betreft het Naardermeer op circa 6,5 km afstand. Vanwege deze grote afstand zijn effecten als areaalverlies, verstoring en versnippering uitgesloten. De beoogde functie van het gebied leidt ook niet tot meer verkeersbewegingen ten opzichte van het huidige gebruik of bestemming. Derhalve is er ook geen sprake van extra stikstofdepositie op Natura 2000. Vanwege de geringe omvang van de verkeersbewegingen in relatie tot de grote afstand tot Natura 2000 is er sowieso geen sprake van een depositie-effect.

4.2.2 Conclusies

Het gebruik als scoutingterrein:

  • heeft geen effect op omliggende Natura 2000-gebieden;
  • Is niet strijdig met de wet natuurbescherming.

4.3 Archeologie

Wet archeologische monumentenzorg

Op 1 september 2007 is de wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Hiermee worden de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Archeologiebeleid gemeente Laren

Op 23 maart 2011 heeft de gemeente Laren haar huidige archeologiebeleid vastgesteld. Volgens de Archeologische beleidskaart hebben alle gronden in het plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde. Dit betekent dat bij ingrepen groter dan 250 m² over een diepte van meer dan 40 cm archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd.

Onderzoek en conclusie

De archeologische verwachtingswaarde is vertaald met een dubbelbestemming. Mocht er sprake zijn van werkzaamheden groter dan 250 m² en dieper dan 40 cm, dan dient hiervoor te worden aangetoond dat er geen sprake is van aantasting van de archeologische waarden. Hierdoor is de archeologische verwachtingswaarde voldoende beschermd. Overigens heeft dit bestemmingsplan niet het doel dergelijke werkzaamheden mogelijk te maken. Het aspect archeologie staat de uitvoering van dit project daarom niet in de weg.

4.4 Bodemkwaliteit

Beleid en normstelling

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Onderzoek en conclusie

Binnen het projectgebied heeft een functiewijzing plaatsgevonden. Van belang is dan ook dat de bodemkwaliteit voldoende is voor de functie. Uit het Bodemloket (www.bodemloket.nl) blijkt dat ter plaatse van het projectgebied geen bodembedreigende activiteiten bekend zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0417.BPScoutingLW-Va02_0012.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0417.BPScoutingLW-Va02_0013.png"  

Figuur 4.2 Bodemkwaliteit in het plangebied (www.bodemloket.nl)

Daarnaast is er In 2012 een bodemonderzoek uitgevoerd in het plangebied naar het gebruik als gronddepot en in verband met de mogelijke bouwaanvraag. Het bodemrapport (bijlage 4) laat geen ernstige vervuilingen zien die het gebruik als scoutingterrein in de weg staan. Het aspect bodem staat de functiewijziging dan ook niet in de weg.

4.5 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS) is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en (spoor)wegen opgenomen. Op basis van de circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 m strekken.

Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden en plasbrandaandachtsgebieden uit het Basisnet Wegen en Basisnet Water opgenomen in de circulaire.

Onderzoek

Uit de Provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat ten zuidwesten van het projectgebied vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt over de rijksweg A1 (wegvak N3: knooppunt Muidenberg – knooppunt Eemnes). De PR 10-6 risicocontour is niet buiten de weg gelegen. Uit het Basisnet Weg blijkt daarnaast dat sprake is van een plasbrandaandachtsgebied (PAG) van 30 m. Over de weg wordt de gevaarlijke stof GF3 vervoerd. Hierdoor is sprake van een effectafstand (1% letaliteitscontour) van 355 m. Er worden gemiddeld 1586 eenheden GF3 vervoerd (maximaal 4000). Uit de handleiding Risicoanalyse Transport blijkt dat deze hoeveelheden dermate laag zijn dat het groepsrisico kleiner zal zijn dan 0,1 maal de oriënterende waarde.

De scouting wordt op circa 140 m vanaf de weg gerealiseerd. Dit is buiten de PR 10-6 risicocontour en buiten het PAG. Wel is het projectgebied binnen het invloedsgebied van de weg gelegen. Omdat de frequentie aan vervoer van gevaarlijke stoffen over de rijksweg relatief beperkt is en door de kleinschaligheid van de beoogde ontwikkeling, zal de ontwikkeling in geen geval leiden tot een overschrijding van 0,1 maal de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. De aanwezigheid van de weg vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Wel is een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.


In de omgeving van het projectgebied zijn verder geen risicovolle inrichtingen aanwezig en vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het water, het spoor of door buisleidingen. Het aspect externe veiligheid staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.

Verantwoording groepsrisico

Zoals hierboven aangegeven is het plangebied gelegen binnen het invloedsgebied van de rijksweg A1, waardoor het GR verantwoord dient te worden. In deze verantwoording wordt aandacht besteed aan zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid door hulpdiensten.

Het worst case scenario voor het projectgebied is een BLEVE. Gezien de frequentie van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg is er in de huidige situatie geen sprake van een overschrijding van 0,1 maal de oriënterende waarde van het groepsrisico. Voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op het planologisiche mogelijke maken van een scouting. Bij een scouting zijn slechts op beperkte momenten in de week personen aanwezig. Hierdoor zal het groepsrisico slechts zeer beperkt toenemen. In geen geval zal de ontwikkeling leiden tot een overschrijding van 0,1 maal de oriënterende waarde.

De zelfredzaamheid geeft aan in welke mate de aanwezigen in staat zijn om zich op eigen kracht in veiligheid te brengen. Ter plaatse van de scouting zullen over het algemeen geen verminderd zelfredzame personen aanwezig zijn. Daarnaast wordt het plangebied door de Veerweg, de Vredelaan en Rijksweg Oost in meerdere richtingen ontsloten. Hierdoor is het projectgebied goed te ontvluchten en goed bereikbaar voor hulpdiensten. Daarom zijn de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid goed te noemen.

Omdat door de beoogde ontwikkeling de personendichtheid en daarmee het groepsrisico maar zeer beperkt toeneemt, wordt het groepsrisico door realisatie van de scouting aanvaardbaar geacht.

4.6 Kabels en leidingen

Afwegingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18”;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.

Onderzoek

Er zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het projectgebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het project niet in de weg staat.

4.7 Verkeer en parkeren

Ontsluiting autoverkeer

Het plangebied ligt aan de Veerweg in Laren. De Veerweg is een erftoegangsweg binnen de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 30 km/h en sluit aan op de Vredelaan. De Veerweg is een doodlopende weg voor autoverkeer. Ten noorden van het plangebied is de Veerweg niet verhard en alleen toegankelijk voor fietsers en voetgangers. De Vredelaan is een gebiedsontsluitingsweg met een maximumsnelheid van 50 km/h en vervult een belangrijke ontsluitingsfunctie voor verkeer vanuit Laren naar Hilversum en de aansluiting op de A1 (autosnelweg Amsterdam – Amersfoort). De locatie is voor autoverkeer goed bereikbaar via de Vredelaan en de Veerweg. Omdat kinderen en leiding vooral op de fiets naar het scoutingterrein zullen komen, is het aandeel autoverkeer naar verwachting laag. Voor het eventueel brengen en halen van kinderen biedt de Veerweg voldoende ruimte. Er is daarbij geen sprake van hinder voor ander verkeer, omdat de Veerweg geen doorgaande functie heeft. De Vredelaan is een belangrijke ontsluitingsweg voor Laren. Het beperkte autoverkeer naar het scoutingterrein heeft geen effect op de doorstroming op de Vredelaan.

Ontsluiting langzaam verkeer

De locatie kent een goede bereikbaarheid voor langzaam verkeer. Fietsers kunnen de locatie enerzijds via de Vredelaan bereiken. De Vredelaan heeft suggestiestroken voor fietsverkeer, waardoor fietsers een eigen plaats op de weg hebben. Op de Veerweg is sprake van gemengde verkeersafwikkeling. Dit is conform de richtlijnen van Duurzaam Veilig voor dergelijke wegen. Verder bieden de onverharde wegen ten noorden van de locatie een goede en autovrije verbinding vanuit Laren naar het scoutingterrein. Het betreft onder andere de Veerweg, de Schuilkerkweg en de Engweg. Via deze wegen kan langzaam verkeer vanuit het dorp de locatie snel en veilig bereiken.

Parkeren

De parkeerbehoefte van het scoutingterrein is zeer laag. Veel scoutingleden hebben op grond van de leeftijd geen rijbewijs en zullen voornamelijk op de fiets naar de scouting komen. Verwacht wordt dat ook de leiding met name de fiets zal gebruiken. Een beperkte parkeerbehoefte van de leiding of het brengen/halen van de kinderen kan op de Veerweg worden opgevangen, omdat langsparkeren op de Veerweg toegestaan is (voor ten hoogste twee parkeerplaatsen). In de praktijk blijkt dat dit voldoende is. Voor het parkeren van fietsen is voldoende ruimte beschikbaar op het terrein of langs de toegangsweg vanaf de Veerweg naar het scoutingterrein. Verwacht wordt dat geen parkeerproblemen ontstaan.

Conclusie

De bereikbaarheid van de locatie is zowel voor autoverkeer als voor langzaam verkeer goed. Positief daarbij is dat vanuit het dorp een solitaire route voor langzaam verkeer beschikbaar is. Dit komt de verkeersveiligheid ten goede. De parkeerbehoefte van de scouting is zeer laag en kan op de Veerweg worden opgevangen. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling dan ook niet in de weg.

4.8 Luchtkwaliteit

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   Grenswaarde   geldig  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   60 µg/m³   2010 tot en met 2014  
  jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 2015  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg / m³    

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

NIBM

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen.

Onderzoek

De ontwikkeling in het projectgebied is met de realisatie van de scouting dusdanig klein dat dit ten opzichte van de huidige situatie voor een beperkte verkeersaantrekkende werking zorgt. Het effect op de luchtkwaliteit bedraagt in geen geval meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden voor PM10 en NO2. Op het project is daarom het besluit nibm van toepassing. Een toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2011 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de A1 (als maatgevende doorgaande weg langs het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar leefklimaat.

4.9 Bedrijven en milieuhinder

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

Onderzoek en conclusies

De scouting is een milieugevoelige functie. In de directe omgeving van het projectgebied liggen geen zware bedrijven. Er is ter plaatse van het projectgebied dan ook geen sprake van onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijvigheid.

Een scouting is ook een milieuhinderlijke functies. Op grond van bovengenoemde VNG-publicatie valt deze functies in milieucategorie 2. Dit houdt in dat tussen de scouting en omliggende gevoelige functies zoals woningen eveneens een richtafstand van 30 m geldt. De afstand van het projectgebied tot de dichtstbijzijnde woningen is ruim 80 m. Er wordt dan ook ruimschoots aan de richtafstand voldaan. De ontwikkeling zal dan ook niet tot onaanvaardbare milieuhinder ter plaatse van bestaande woningen leiden.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect milieuhinder de vaststelling van dit bestemmingsplan niet in de weg staat.

4.10 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het projectgebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Waternet voert taken uit in opdracht van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het projectgebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerplan 2010-2015 beschrijft het waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) haar drie hoofdtaken zorg voor veiligheid achter de dijken, zorg voor voldoende water en zorg voor schoon water. Daarnaast voert AGV in zijn beheersgebied taken uit die de waterschappen aanduiden als maatschappelijke neventaken. Voor AGV zijn dat vaarweg- en nautisch beheer, faciliteren van het recreatief medegebruik van wateren en dijken, zorg voor natuurwaarden en bevordering van cultuurhistorische, landschappelijke, en architectonische waarden. De beleidsvoorbereidende, uitvoerende en administratieve taken heeft AGV opgedragen aan de stichting Waternet. Dit waterbeheerplan gaat over de waterschapstaken van AGV, waarbij AGV wel steeds het oog houdt op de samenhang van deze taken met het geheel van waterketen- en watersysteemtaken, ofwel de watercyclus. Tevens geeft dit waterbeheerplan aan de opgaven vanuit de KRW en vanuit het Nationaal Bestuurakkoord Water (NBW-actueel).

Huidige situatie

Algemeen

Het projectgebied is gelegen op de kruising tussen de Veerweg en de Vredelaan in de gemeente Laren en is in gebruik als gemeentelijke bladopslag.

Bodem en grondwater

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit zandgrond. Er is sprake van grondwater trap VII. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand varieert tussen 0,8 en 1,4 m beneden maaiveld en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand op meer dan 1,2 m beneden maaiveld ligt. De maaiveldhoogte in het projectgebied is circa NAP +10 m.

Waterkwantiteit

Binnen het projectgebied is geen oppervlaktewater gelegen.

Veiligheid en waterkeringen

Binnen het projectgebied zijn geen waterkeringen gelegen.

Afvalwaterketen en riolering

Het projectgebied is niet aangesloten op een rioolstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

De beoogde ontwikkeling bestaat uit het mogelijk maken van een scoutingterrein.

Waterkwantiteit

Bij een toename in verharding dient deze toename te worden gecompenseerd. Volgens de eis van het waterschap dient bij een toename van meer dan 5.000 m2 aan verharding 10% van de toename te worden gecompenseerd. De beoogde ontwikkeling zorgt niet voor een toename in verharding. Watercompensatie is dan ook niet vereist.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen.

Veiligheid en waterkeringen

De beoogde ontwikkeling is niet van invloed op de waterveiligheid in het plangebied.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.11 Onderzoeksplicht vanwege mer-wetgeving

Beleid en Normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat landinrichtingsprojecten mer-beoordelingsplichtig zijn bij activiteiten die betrekking hebben op een functiewijziging met een oppervlakte van 125 hectare of meer van water, natuur, recreatie of landbouw (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D9). De beoogde ontwikkeling beslaat een oppervlak van circa 1435 m2. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.

Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagedaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het project zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) worden door middel van de op de verbeelding aangegeven bestemmingen en daarop betrekking hebbende planregels de in het plan begrepen gronden voor bepaalde doeleinden aangewezen. Daarbij worden regels gegeven voor het bouwen van bouwwerken en voor het gebruik van de bouwwerken en onbebouwde gronden. De juridische regeling is opgebouwd conform de SVBP2012, de landelijke standaard voor het vervaardigen van bestemmingsplannen, die bij de invoering van het nieuwe Bro als verplichte opbouw is opgenomen. Ook is bij de gebruikte terminologie in dit bestemmingsplan geanticipeerd op de sinds 1 oktober 2010 van kracht zijnde Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het bestemmingsplan Scouting Laren bestaat formeel uit een verbeelding en regels. Deze gaan vergezeld van een toelichting waarin het plan en de daaraan ten grondslag liggende beleidsmatige afwegingen zijn verwoord. De indeling van de regels is hierna beknopt en artikelsgewijs aangegeven.

5.2 Opzet van de regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels (art. 1 en 2)

Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. Artikel 1 bevat de definities van begrippen die van belang zijn voor toepassing van het plan. het tweede artikel betreft de wijze van meten waarin wordt aangegeven hoe bij toepassing van de planregels wordt gemeten. In beide artikelen is, conform de SVBP2012, een aantal standaardbegrippen en een aantal standaard meetwijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels (art. 3 t/m 6)

In dit hoofdstuk worden regels gegeven voor de binnen het plangebied beoogde bestemmingen en functies. Per artikel zijn de doeleinden c.q. de toegelaten gebruiksvormen van de gronden aangegeven. In beginsel is iedere vorm van bebouwing die past binnen de desbetreffende bestemming tot een bepaalde omvang rechtstreeks (dus zonder voorafgaande ontheffing of wijziging) toegestaan. Indien wordt voldaan aan de voorgeschreven maatvoering (bebouwingspercentage, bouwhoogte en dergelijke) en wordt gebouwd binnen het eventueel aangegeven bouwvlak, kan hiervoor in de regel zonder meer bouwvergunning worden verleend. In dit hoofdstuk zijn ook de dubbelbestemmingen opgenomen. In dit plan zijn dat de artikelen 5 tot en met 6. Deze dubbelbestemmingen gelden samen met de enkelbestemming, waarbij het belang van de dubbelbestemming prevaleert.

Maatschappelijk

De bestemming Maatschappelijk is afgestemd op de functie van de scouting. Omdat het bouwvlak gelijk is aan het bestemmingsvlak staat de positionering van de bebouwing niet vast, zodat er sprake is van enige mate van flexibiliteit. Binnen dit bouwvlak is één hoofdgebouw en één bijgebouw toegestaan. Het hoofdgebouw heeft een oppervlakte van ten hoogste 200 m². Dit gebouw mag een goothoogte van ten hoogste 4 m en een bouwhoogte van ten hoogste 6 m hebben. Het bijgebouw mag maximaal 20 m² zijn met een bouwhoogte van 3 m.

Tevens is bepaald dat er tussen 23 uur en 7 uur geen scoutingactiviteiten kunnen plaatsvinden. Met afwijking is dit wel mogelijk, indien is aangetoond dat dit niet tot onevenredige hinder leidt.

In de bestemming is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarmee de bestemming kan worden gewijzigd naar de bestemming Natuur. Dit is opgenomen voor het geval de scouting hier in de toekomst weggaat.

Natuur

De bestemming Natuur maakt het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de natuurwetenschappelijke en landschappelijke waarden mogelijk. De bestemming is afgestemd op de bestemming Natuur uit het bestemmingsplan Laren-West. Specifiek is toegevoegd dat niet geparkeerd mag worden binnen de bestemming. Hoewel dit gezien de bestemmingsomschrijving strikt genomen niet mogelijk is, is deze bepaling extra toegevoegd om parkeren op de toerit naar de scouting te voorkomen.

Dubbelbestemmingen

Daarnaast is een aantal dubbelbestemmingen opgenomen. De bestemming Waarde - Archeologie hoge verwachting beschermt de archeologische verwachtingswaarden (zie paragraaf 4.3). De bestemming Waarde - Cultuurhistorie beschermt de cultuurhistorische waarden van het plangebied, vanwege de cultuurhistorisch waardevolle gebieden van de (voormalige) engen. Dit is, conform het visiedocument Groene Vingers, opgenomen voor de locatie van de scouting en de directe omgeving die onderdeel uitmaken van de (voormalige) engen. De locatie waar sprake is van compensatie van de EHS maakt hiervan geen onderdeel uit. De bestemming Waarde - Geomorfologie beschermt de waarden van het aardkundig monument (zie paragraaf 3.2).

Hoofdstuk 3 Algemene regels (art. 7 t/m 11)

Dit hoofdstuk bevat de volgende algemene regels (deels ingegeven door de verplichting vanuit paragraaf 3.2 van het Bro deze regels op te nemen in ieder bestemmingsplan):

  • een anti-dubbeltelbepaling;
  • algemene bouwregels: in dit artikel is een verbod op de bouw van antenne- en zendmasten opgenomen;
  • algemene gebruiksregels: hierin worden alle vormen van gebruik, die in strijd zijn met de aan de grond gegeven bestemming, verboden;
  • algemene afwijkingsregels: hierin wordt bepaald in welke gevallen Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het plan middels een omgevingsvergunning ex artikel 2.1 sub c. van de Wabo;
  • algemene procedureregels: hierin wordt geregeld welke procedure moet worden gevolgd in geval van toepassing van nadere eisen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels (art. 12 en 13)

In het overgangsrecht is bepaald dat bouwwerken, die op het moment van de tervisielegging van het plan aanwezig zijn, mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels. Het gebruik van grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment waarop het plan rechtskracht verkrijgt, mag worden gehandhaafd. Dit overgangsrecht komt voort uit artikel 3.2.1 van het Bro en is een verplicht onderdeel van de regels. In de slotregel wordt aangegeven onder welke naam de regels kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De locatie wordt al gebruikt in overeenstemming met de bestemming. Voor de locatie voor de scouting is in de toekomst een nieuw gebouw voorzien. Deze wordt gerealiseerd op het moment dat de scouting hiervoor voldoende financiële middelen heeft. Op dit moment is er sprake van bebouwing die mogelijk is binnen het bestemmingsplan en vooralsnog goed functioneert.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In de uitspraak van 8 maart 2017 draagt de Afdeling de gemeenteraad op een nieuw besluit te nemen met in achtneming van hetgeen in de uitspraak is opgenomen. Tevens is bepaald dat met toepassing van 8:72 lid 4 Awb het plan niet opnieuw ter inzage hoeft te worden gelegd.