Inhoudsopgave
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Voor de gronden gelegen binnen dit plan, zijn de in hoofdstuk 1 inleidende regels opgenomen regels van het geldende uitwerkingsplan zoals genoemd in artikel 1, lid 1.3 van overeenkomstige toepassing, met inachtneming van het bepaalde in dit plan.
Artikel 1 Begrippen
Voor de gronden gelegen binnen het dit plan, zijn de regels van artikel 1 van het geldende
uitwerkingsplan zoals genoemd in artikel 1, lid 1.3 van overeenkomstige toepassing, met
inachtneming van het bepaalde in dit artikel.
1.1 plan
de Partiële herziening Uitwerkingsplan Westerdel 2017 met identificatienummer NL.IMRO.0416.UWWD2012part-va01 van de gemeente Langedijk
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels;
1.3 geldend uitwerkingsplan
het Uitwerkingsplan Westerdel 2017 door de gemeenteraad vastgesteld op 31 oktober 2017 met identificatienummer NL.IMRO.0416.UPWD2017-va01.
Artikel 2 Wijze van meten
Voor de gronden gelegen binnen het dit plan, zijn de regels van artikel 2 van het geldende
uitwerkingsplan zoals genoemd in artikel 1, lid 1.3 van overeenkomstige toepassing.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Voor de gronden gelegen binnen dit plan, zijn de in hoofdstuk 2 bestemmingsregels opgenomen regels van het geldende uitwerkingsplan zoals genoemd in artikel 1, lid 1.3 van overeenkomstige toepassing, met inachtneming van het bepaalde in dit plan.
Artikel 3 Wonen
Voor de gronden gelegen binnen het dit plan, zijn de regels van artikel 6 van het geldende
uitwerkingsplan zoals genoemd in artikel 1, lid 1.3 van overeenkomstige toepassing, met
inachtneming van het bepaalde in dit artikel.
De bestemming 'Wonen', artikel 6, lid 6.2, sub a, onder 8 in het geldende uitwerkingsplan zoals genoemd in artikel 1, lid 1.3, wordt als volgt doorgehaald en gewijzigd:
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wonen, al dan niet in combinatie met aan-huis-verbonden beroepen en/ of bedrijven,
-
tuinen en erven;
-
verkeer- en verblijfsvoorzieningen;
-
groenvoorzieningen;
-
water en oeverstroken, alsmede bruggen, stuwen, duikers, beschoeiingen en steigers;
-
openbare nutsvoorzieningen,
en tevens voor:
-
wonen al dan niet in combinatie met een bedrijf, met dien verstande dat:
-
deze functie uitsluitend is toegestaan op gronden ter plaatse van de aanduiding "bedrijf";
-
uitsluitend bedrijvigheid als bedoeld in die vallen binnen de van deze regels deel uitmakende als bijlage 1 opgenomen ‘Staat van Bedrijven – Aan huis verbonden bedrijven’, dan wel daarmee is gelijk te stellen voor wat betreft de milieugevolgen voor de omgeving;
-
de ruimtelijke uitwerking en/of uitstraling van de bedrijvigheid met de woonfunctie in overeenstemming is;
-
het geen detailhandel en/of horeca betreft, anders dan genoemd in de van deze regels deel uitmakende als bijlage 1 opgenomen ‘Staat van Bedrijven – Aan huis verbonden bedrijven’;
-
op de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag van goederen ten behoeve van de bedrijvigheid plaatsvindt;
-
in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt;
-
de bedrijvigheid geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de omgeving.
Ten aanzien van aan huis verbonden beroepen en bedrijven geldt dat een hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken op gronden als bedoeld in lid 6.1 sub a mag worden gebruikt voor aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven, mits:
-
de gezamenlijke vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m²;
-
de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt;
-
de ruimtelijke uitwerking en/of uitstraling van een aan huis verbonden beroep of bedrijf met de woonfunctie in overeenstemming is;
-
het geen detailhandel en/of horeca betreft, anders dan genoemd in de van deze regels deel uitmakende als bijlage 1 opgenomen ‘Staat van Bedrijven – Aan huis verbonden bedrijven’;
-
op de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag van goederen ten behoeve van de aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven plaatsvindt;
-
in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt;
-
de activiteit geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de omgeving;
-
het aan huis verbonden beroepen betreffen die:
-
passen binnen de in artikel 1 sub e genoemde omschrijving;
-
het aan huis verbonden bedrijven betreft die vallen binnen de van deze regels deel uitmakende als bijlage 1 opgenomen ‘Staat van Bedrijven – Aan huis verbonden bedrijven’, dan wel daarmee is gelijk te stellen voor wat betreft de milieugevolgen voor de omgeving.
3.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
-
als hoofdgebouwen mogen uitsluitend woningen worden gebouwd;
-
woningen mogen worden gebouwd als vrijstaande, dubbele en rijenwoningen;
-
indien een bouwvlak is aangegeven dient een hoofdgebouw in het bouwvlak te worden gebouwd;
-
op gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - woningbouw uitgesloten" mogen geen hoofdgebouwen worden gebouwd;
-
de goot- en bouwhoogte van woningen mag niet meer dan respectievelijk 6 m en 11 m bedragen;
-
het aantal aaneengebouwde woningen mag niet meer dan 5 woningen bedragen;
-
woningen dienen met de voorgevel gericht op de openbare weg te worden gebouwd;
-
de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 3 m 2,5 m te bedragen, met uitzondering van aaneengebouwde zijden.
-
Voor het bouwen van gebouwen vóór de voorgevel van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
-
voor de voorgevel van een hoofdgebouw mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk, met dien verstande dat:
-
de diepte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk niet meer dan 1,5 m mag bedragen;
-
de breedte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk maximaal 2/3e deel van de bestaande gevelbreedte mag bedragen, tot een maximum van 4 m;
-
de bouwhoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk ten hoogste gelijk is aan die van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw tot een maximum van 3,5 m;
-
de afstand van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk tot de grens met de openbare weg ten minste 1,5 m bedraagt.
-
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
-
de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 50% van de oppervlakte van het bouwperceel bedragen, met dien verstande dat de oppervlakte van het oorspronkelijke hoofdgebouw niet wordt meegerekend.
-
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
-
bijbehorende bouwwerken dienen ten minste 3 m achter (het verlengde van) de naar de openbare weg van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
-
de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 50 m² per bouwperceel bedragen, met dien verstande dat indien het bouwperceel groter is dan 500 m2 de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag worden vermeerderd tot een maximum van 75 m2;
-
de goothoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw bedragen tot een maximum van 3,5 m;
-
de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 6,5 m bedragen, met dien verstande dat:
-
de bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken ten minste 1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
-
de bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken die binnen een afstand van 3 m tot de bouwperceelgrens worden gebouwd, niet meer dan 5 m mag bedragen;
-
de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 3 m bedragen;
-
de bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 5 m bedragen.
-
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:
-
de oppervlakte bedraagt niet meer dan 15 m2 per gebouw;
-
de bouwhoogte mag niet meer dan 3 m bedragen.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de vol-gende regels:
-
de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen vóór (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw mag niet meer dan 1 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige erf- en perceelafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overkappingen mag niet meer dan 3 m bedragen;
-
per bouwperceel mag ten hoogste 1 overkapping met een oppervlakte van maximaal 20 m2 worden gebouwd;
-
een overkapping dient achter de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
-
een carport mag tot in de voorgevel worden geplaatst;
-
per bouwperceel mag niet meer dan één zwembad worden gerealiseerd, met dien verstande dat:
-
de oppervlakte van het zwembad niet meer dan 40 m² mag bedragen;
-
het zwembad ten minste 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw dient te worden gebouwd;
-
de bouwhoogte van het zwembad niet meer dan 1 m boven het peil mag bedragen;
-
per bouwperceel mag maximaal 1 steiger worden gebouwd waarvoor geldt dat deze ten hoogste 1 m uit de oever mag worden gebouwd en dat de breedte van de steiger gemeten vanuit de oever niet meer dan 3 m mag bedragen, met dien verstande dat:
-
voor percelen met een oeverlengte tussen 15 en 20 m de breedte van een steiger niet meer dan 4 m mag bedragen;
-
voor percelen met een oeverlengte groter dan 20 m geldt dat de breedte van een steiger niet meer dan 5 m mag bedragen;
-
de vrije doorvaarthoogte onder bruggen dient ten minste 1,5 m te bedragen;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en bruggen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:
-
de plaats van hoofdgebouwen, in die zin dat de voorgevel moet worden gebouwd in de naar de weg gekeerde zijde van het bouwvlak;
-
de plaats van bijgebouwen buiten het bouwvlak;
-
de plaats van bouwwerken, geen gebouwen zijnde,
ter bevordering van de samenhang van het stedenbouwkundige beeld en met het oog op het voorkomen van onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en/of bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de milieusituatie;
-
de sociale veiligheid.
3.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van afwijking van:
-
het bepaalde in lid 6.2, sub b, onder 1 voor een bijbehorend bouwwerk aan de voorzijde van een hoofdgebouw, met dien verstande dat:
-
het bijbehorend bouwwerk mag ten hoogste 1,5 m uitsteken ten opzichte van de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw;
-
het bijbehorend bouwwerk heeft een raam aan de zijde gekeerd naar de openbare weg of is begroeid;
-
het bijbehorend bouwwerk past bij de architectonische uitstraling van het hoofdgebouw.
-
het afgeven van een omgevingsvergunning als bedoeld onder a mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en/of bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de milieusituatie;
-
de sociale veiligheid.
3.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
-
het gebruik van gronden en bouwwerken anders dan voor recreatieve bewoning;
-
het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor zelfstandige bewoning;
-
het bedrijfsmatig exploiteren van het zwembad (het zwembad is bestemd voor eigen gebruik).
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Voor de gronden gelegen binnen dit plan, zijn de in hoofdstuk 3 algemene regels opgenomen regels van het geldende uitwerkingsplan zoals genoemd in artikel 1, lid 1.3 van overeenkomstige toepassing, met inachtneming van het bepaalde in dit plan.
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 5 Overgangsrecht
5.1 Overgangsrecht bouwwerken
-
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
-
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
-
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
-
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
-
Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
5.2 Overgangsrecht gebruik
-
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
-
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
-
Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
-
Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 6 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
“Regels van het Partiële herziening Uitwerkingsplan Westerdel 2017”.
Aldus vastgesteld bij collegebesluit van 19 december 2017
