direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Benedenweg 147 te Sint Pancras
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0416.BPSP2012part006-va01

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Langedijk heeft een verzoek gekregen om medewerking te verlenen aan de bouw van een woning op het perceel Benedenweg 147 in Sint Pancras. Door middel van het voorliggende bestemmingsplan wordt de bouw van een vrijstaande woning planologisch-juridisch mogelijk gemaakt.

Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan, omdat op het perceel de bestemming 'tuin' rust. Om de woning planologisch-juridisch mogelijk te maken, is een procedure tot vaststelling van een nieuw bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) noodzakelijk. Met voorliggend bestemmingsplan wordt het plan voorzien van een ruimtelijk juridisch kader. In deze toelichting wordt de beoogde ontwikkeling beschreven en wordt aangetoond dat voldaan kan worden aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan ligt ten westen van het dorp Sint Pancras. Het perceel is kadastraal bekend als gemeente Sint Pancras, sectie A, nummer 4834. Het perceel heeft een oppervlakte van 757 vierkante meter.

In onderstaand figuur is aangegeven waar het plangebied gelegen is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0416.BPSP2012part006-va01_0001.png" Luchtfoto perceel. (bron: google maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0416.BPSP2012part006-va01_0002.png"

Foto's plangebied. (bron: initiatiefnemer)

afbeelding "i_NL.IMRO.0416.BPSP2012part006-va01_0003.png"

Uitsnede kadastrale kaart (bron: Perceelloep.nl)

1.3 Vigerende planologische situatie

Bestemmingsplan 'Sint Pancras 2012'

Het voorliggende bestemmingsplan is een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan “Sint Pancras 2012” zoals dat op 28 mei 2013 door de gemeenteraad van de gemeente Langedijk is vastgesteld. Op grond van dit geldende bestemmingsplan is het perceel aan de Benedenweg 147 bestemd als “Tuin”.

Het bouwen van een woning is binnen deze bestemming niet toegestaan. Het bestemmingsplan kent ook geen wijzigingsbevoegdheid om de bestemming te wijzigen naar wonen met een bouwvlak.

Daarnaast geldt er een dubbelbestemming 'waarde-archeologie 3'. Op gronden met deze bestemming moet wanneer er sprake is van een bouwplan groter dan 500m2 en roering van de gronden dieper dan 40cm een archeologisch onderzoek worden overlegd voordat er een omgevingsvergunning verleend kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0416.BPSP2012part006-va01_0004.png"

Uitsnede bestemmingsplankaart (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Paraplubestemmingsplan Parkeernormen en normen laad- en losvoorzieningen Langedijk

Op de locatie geldt ook het bestemmingsplan 'Parkeernormen en normen laad- en losvoorzieningen Langedijk'. In dit plan zijn de geldende parkeernormen vastgelegd. In onderhavig plan zal hier aan worden voldaan.

1.4 Opzet bestemmingsplan en toelichting

Het bestemmingsplan 'Benedenweg 147 te Sint Pancras' bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting;
  • verbeelding, schaal 1:1000 (IDN nummer: NL.IMRO.0416.BPSP2012part006-va01;
  • planregels.

De toelichting is niet juridisch bindend, maar vormt een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot heeft de toelichting als doel om het bestemmingsplan te begrijpen en de regels op een correcte manier na te leven.

De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 2 staat stil bij de huidige en toekomstige situatie van het plangebied;
  • in Hoofdstuk 3 is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsstukken van de verschillende overheden die relevant zijn voor het plangebied;
  • de gevolgen of effecten op de planologische- en milieutechnische aspecten worden in Hoofdstuk 4 beschreven;
  • in Hoofdstuk 5 worden de gehanteerde bestemmingen met bijbehorende regeling beschreven;
  • Hoofdstuk 6 behandelt ten slotte de economische uitvoerbaarheid en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Hierin worden de resultaten beschreven van de gevolgde inspraakprocedure en het vooroverleg conform artikel 3.1.1 Bro.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van de situatie

2.1 Huidige situatie

Sint Pancras wordt begrensd door de spoorlijn die Alkmaar verbindt met Den Helder en Hoorn. Sint Pancras neemt een aparte plek in door de afwijkende ondergrond en gebruik, omdat Sint Pancras op een uitloper van de strandwal is gebouwd en dus van oudsher een hogere ligging heeft ten opzichte van de omgeving. De eerste bebouwing vond plaats rond de oude Geest en zette zich later voort als eenzijdige lintbebouwing aan weerszijden van de Benedenweg in de richting van Alkmaar en via de Twuyverweg in de richting van Langedijk. In latere eeuwen is ook langs deze wegen bebouwing tot stand gekomen. De ontwikkeling van de tuinbouw in de 19e eeuw leidde onder meer tot verdichting van de bouw van woningen aan de Bovenweg en de Benedenweg. Het perceel aan de Benedenweg 147 is nog onbebouwd en wordt gebruikt als tuingrond. In de omgeving is sprake van veelal vrijstaande woningen. Ook is een aannemersbedrijf gevestigd op het naastgelegen perceel aan de Benedenweg 145.

afbeelding "i_NL.IMRO.0416.BPSP2012part006-va01_0005.png"

Benedenweg ter hoogte plangebied (bron: Google Maps)

2.2 Toekomstige situatie

Het planvoornemen voor de Benedenweg 147 ziet op het mogelijk maken van één vrijstaande woning. Te zijner tijd wordt een omgevingsvergunning voor het bouwenaangevraagd. De woning moet voldoen aan de regels van het bestemmingsplan en wordt op het moment dat er omgevingsvergunning is aangevraagd getoetst aan het dan geldende welstandsbeleid.

De woning wordt maximaal 8,5 meter hoog met een goothoogte van maximaal 3,5 meter, De woning komt minimaal 3 meter uit de perceelsgrens te staan. Vrijstaande bijgebouwen mogen maximaal 5 meter hoog worden. Er mag een geluidsscherm gerealiseerd worden van 2,5 meter hoog en circa 17 meter lang in verband met het bedrijf op Bendenweg 145. Het geluidsscherm wordt in paragraaf 4.7 nader toegelicht.

De ontsluiting van het perceel wordt gerealiseerd aan de Benedenweg zelf. Het aantal parkeerplaatsen dat wordt aangelegd past binnen de geldende parkeernorm van 2,2 parkeerplaatsen per woning. Het parkeren ten behoeve van het wonen zal op het eigen terrrein worden gerealiseerd.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die op 13 maart 2012 door de minister is vastgesteld, vormt de overkoepelende Rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040.

Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Daarbij wordt ingezet op een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.

Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. In de SVIR zijn ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028 geformuleerd. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd:

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur;
  • het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet', zoveel mogelijk over aan provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen daarbij de ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. De sturing op verstedelijking, zoals afspraken over binnenstedelijk bouwen en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk voor een groot deel los.

In totaal zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. Het betreft onder meer het borgen van ruimte voor de hoofdnetwerken (weg, spoor, vaarwegen, energievoorziening, buisleidingen), het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid, ruimte voor klimaatbestendige stedelijke ontwikkeling, ruimte voor behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten en ruimte voor een nationaal netwerk voor natuur.

Verder is één van de nationale belangen die de SVIR benoemt, het belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten'. Concreet betekent dit onder meer dat ruimte zorgvuldig moet worden benut en overprogrammering moet worden voorkomen. Om die doelstellingen te bereiken, is in 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Alle stedelijke ontwikkelingen dienen aan de Ladder voor duurzame verstedelijking getoetst te worden.

Conclusie

Onderhavig initiatief betreft een ontwikkeling van beperkte omvang zonder strijdigheid met Rijksbelangen. De ontwikkeling is passend binnen de SVIR. De ladder voor duurzame verstedelijking komt in paragraaf 3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking aan de orde.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:

  • Rijksvaarwegen;
  • Project mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie;
  • Hoofdvaarwegen en landelijke spoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • Natuurnetwerk Nederland;
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden;
  • Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Conclusie

Het initiatief valt niet onder een van de projecten uit het Barro. Door de gewenste ontwikkeling zal geen nationaal belang worden geschaad.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Nationaal belang 13, zoals geformuleerd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro verwijst naar het Bro; geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. De kernbepaling van de Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, luidt:

'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'

Om dit te onderbouwen dienen de volgende stappen te worden doorlopen:

  • 1. er dient een beoordeling plaats te vinden door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een behoefte;
  • 2. indien er een vraag is aangetoond, dient een beoordeling plaats te vinden door betrokken overheden of de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten. Indien het bestemmingsplan de ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, is een motivering benodigd waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Stedelijke ontwikkeling

Om aan deze verplichting uit het Bro te kunnen voldoen dient allereerst te worden nagegaan of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

In het Bro is het begrip stedelijke ontwikkeling als volgt vastgelegd:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

Uit jurisprudentie blijkt dat er in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling vanaf de realisatie van 12 woningen. Onderhavig initiatief betreft de bouw van 1 woning , waardoor het doorlopen van de laddertoets niet noodzakelijk is.

Conclusie

Op basis van jurisprudentie blijkt dat het doorlopen van de laddertoets voor voorliggend initiatief niet noodzakelijk is.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Noord Holland 2050

Provinciale Staten hebben op 19 november 2018 de Omgevingsvisi NH2050 vastgesteld. De hoofdambitie van de omgevingsvisie is als volgt geformuleerd:

Inhoudelijk

De provincie streeft naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid. Een economisch vitale provincie draagt bij aan het welzijn, en een leefbare provincie draagt bij aan economische vitaliteit. De provincie staat voor een gezonde en veilige leefomgeving, goed voor mens, plant en dier, en daarmee ook goed voor het economisch vestigingsklimaat binnen de provincie. Dit evenwicht staat ten dienste van duurzame ontwikkeling: toekomstige generaties moeten ook profiteren van de keuzes die de provincie maakt.

Sturingsfilosofie

Om deze ambities waar te maken, geldt het principe ‘lokaal wat kan, regionaal wat moet’. Daarbij staat de opgave altijd centraal. Deze bepaalt het schaalniveau, de samenstelling van samenwerkende partijen en de tijdspanne. Vanuit een gedeelde visie op de (bestaande en toekomstige) kwaliteiten van een gebied. Om de doelen te bereiken worden alle beschikbare alle beschikbare instrumenten benut. Vanuit een groot vertrouwen in initiatiefnemers en andere overheden is de provincieterughoudend met het opstellen van regels.

In de visie worden acht hoofdthema's van trends en ontwikkelingen, met hun kernopgaven geformuleerd Deze ambities zijn:

Leefomgeving:

  • 1. klimaatverandering
  • 2. gezondheid en veiligheid
  • 3. biodivesiteit en natuur

Gebruik van de leefomgeving:

  • 4. economische transitie
  • 5. wonen en werken
  • 6. mobiliteit
  • 7. landschap

Energietransitie

afbeelding "i_NL.IMRO.0416.BPSP2012part006-va01_0006.png"

De Omgevingsvisie richt zich op langetermijnambities en –doelen, met oog voor kwaliteiten die we langjarig willen koesteren en die probeert in te spelen op veranderingen en transities die tijd nodig hebben. De visie spreekt zich dus uit over het Waarom en ten dele over het Wat. Onder de hoofdambitie, Balans tussen economische groei en leefbaarheid, zijn samenhangende ambities geformuleerd. De ambities zijn uitgewerkt in zogenaamde samenhangende bewegingen naar de toekomst. In die bewegingen hanteren we meerdere ontwikkelprincipes. Deze ontwikkelprincipes geven houvast naar de toekomst toe omdat ze op hoofdlijnen beschrijven hoe de provincie ontwikkelingen voor zich ziet. Alle ontwikkelprincipes hangen met elkaar samen en moeten dus ook als zodanig worden gelezen. De provincie zorgt voor ruimte en flexibiliteit bij het waarmaken van de ambities.

Alkmaar en omgeving

In de regio Alkmaar spelen de bewegingen Dynamisch schiereiland, Nieuwe Energie, Natuurlijk en vitaal landelijke omgeving. Op de achtergrond spelen ook de doelen uit de beweging Sterke kernen, sterke regio’s en laten invloeden van de Metropool in ontwikkeling zich steeds meer gelden. Het benutten van kwaliteiten van kust en binnenduinrand en doelen uit Natuurlijk en vitaal landelijke omgeving brengen kansen voor het vergroten van de biodiversiteit, recreatie en toerisme samen. Het Sterke kernen verhaal samen met de invloeden van de Metropool in ontwikkeling past bij de knooppuntontwikkelingen in de regio Alkmaar. De beweging Nieuwe energie steunt de kansen voor circulaire economie en daarmee nieuwe economische activiteiten in de Boekelermeerpolder.

Conclusie

Voorliggend initiatief is niet in strijd met de Omgevingsvisie NH2050.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

De Provinciale Ruimtelijke Verordening is eveneens op 21 juni 2010 door Provinciale Staten vastgesteld.Daarna is deze regelmatig geactualiseerd. De laatste wijziging in op 14 januari 2019 door Provinciale Staten vastgesteld en op 1 februari 2019 in werking getreden.

In de verordening zijn verschillende regels vastgesteld omtrent de inhoud en de toelichting op bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijk als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is.

De provincie draagt bij aan het realiseren van voldoende en passende huisvesting (woningtype) op de best mogelijke plek (woonmilieu) voor huidige en toekomstige bewoners van Noord-Holland. De provincie stelt hiervoor een provinciale woonvisie op waarin het kader voor de door de regio's op te stellen regionale actieprogramma's wordt geboden. In de regionale actieprogramma's wordt het woningbouwprogramma zowel kwalitatief als kwantitatief uitgewerkt. Uitgangspunt is om deze woningvraag zoveel mogelijk te realiseren binnen het bestaand stedelijk gebied.

Het plangebied wordt tot het bestaand stedelijk gebied gerekend. Dit betekent dat er in principe ontwikkelingen mogelijk zijn. Op het gebied van invulling van bestaand stedelijk gebied geeft de provincie grote vrijheid aan gemeenten.

Conclusie

Het planvoornemen betreft het toevoegen van een woning op een inbreidingslocatie binnen het bestaand stedelijk gebied. Hiermee wordt voldaan aan het provinciale beleidsuitgangspunt dat de verdere ontwikkeling van stedelijk gebied voorop staat door middel van verdichting.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale Woonvisie Regio Alkmaar 2013-2020

De woningvoorraad in de regio bestaat uit 75% eengezinswoningen en 72% koop. Naarmate de gemeenten landelijker worden nemen deze percentages toe. De woontevredenheid in de regio Alkmaar is hoog. Er zijn ruim 30.000 verhuisgeneigden, waarvan 23.000 bestaande huishoudens en 7.000 starters op de woningmarkt. De meeste woningzoekenden wensen een eengezinskoopwoning (44%), daarna een meergezinshuurwoning (30%). Tot 2040 zal het aantal huishoudens regionaal blijven toenemen, waarbij het aandeel 75+ zal verdubbelen. Door de vergrijzing zal Wonen in combinatie met Zorg een belangrijk thema worden.

In de regio zijn er getalsmatig nu geen grote knelpunten maar op termijn kan er schaarste komen in de goedkope voorraad en krijgt de regio met vergrijzing te maken. Wel is er nu sprake van een beperkte doorstroming in zowel de koop- als huursector. Naast een kwantitatieve balans is er een verdelingsvraagstuk. Om de markt zijn werk te laten doen en ook in de toekomst de aantallen woningen in balans te houden met de behoefte zal in de Regio Alkmaar slim moeten worden omgegaan met de huidige voorraad, verstandig moeten worden toegevoegd en een ‘vinger aan de pols’ moeten worden gehouden ten aanzien van de betaalbaarheid.

Drie speerpunten van deze visie zijn:

  • 1. Inzetten op een levensloopgeschikte voorraad;
  • 2. Bij nieuwbouw ten minste 30% sociaal;
  • 3. Duurzaamheid; inzetten op een kwalitatief hoogwaardige, comfortabele, energieneutrale, “woonlastlage” woonregio.

Conclusie

Het toevoegen van een woning is niet in strijd met de regionale woonvisie nu het aantal huishoudens naar verwachting nog tot 2040 blijft groeien.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Langedijk 2012-2030

De gemeenteraad heeft op 18 september 2012 de Structuurvisie Langedijk 2012-2030 vastgesteld. In de structuurvisie wordt een ruimtelijk toekomstbeeld geschetst voor de periode tot aan 2030. Dit beeld vormt een belangrijke voorwaarde voor de plannen op de verschillende beleidsterreinen.

Centrale vraag bij de structuurvisie is hoe de fysieke ruimte van Langedijk optimaal kan worden ingericht om tegemoet te komen aan de andere eisen en wensen van een veranderende samenleving. Daarbij gaat het niet slechts om de openbare ruimte maar ook om de inrichting en locatie van nieuwe woningen en de aanwezigheid en locatie van voorzieningen, van zowel commerciële als van maatschappelijke aard. Nu het einde van de naoorlogse groei in zicht komt, bereidt Langedijk zich voor op een fase van afnemende groei en consolidatie waarin het goed wonen en werken is in Langedijk. Een toekomst ook waarin het goed 'oud worden' is in Langedijk met ruimte voor nieuwe initiatieven en ruimte voor binding, ontmoeting en zorg voor elkaar. In zo'n samenleving komen meer mogelijkheden en ruimte voor initiatieven op het gebied van milieu en duurzaamheid en staat de leefbaarheid op een hoog niveau.

Nog meer dan in het verleden legt Langedijk de komende decennia de focus op kwaliteitsverbetering. Bestaand stedelijk gebied wordt niet alleen mooier maar ook beter geschikt gemaakt voor gewijzigde wensen, voorkeuren en normen. Duurzaam inrichten wordt 'normaal', evenals een openbare ruimte voor mensen met en zonder beperking.

Kwaliteit in Langedijk kan gestalte krijgen met sterke dorpen met elk hun eigen identiteit en een betekenisvolle omgeving die refereert aan de rijke cultuurhistorie en unieke ontstaansgeschiedenis. Een omgeving ook met een veilige en aantrekkelijke openbare ruimte die uitnodigt voor verblijven en ontmoeten, die mensen bindt en aanzet tot ondernemen.

In Langedijk is naar verwachting sprake van een gematigde afname van de groei, een gemiddelde vergrijzing en ontgroening en een stabilisering van de beroepsbevolking vanaf 2010. Deze ontwikkelingen hebben in meer dan wel mindere mate gevolgen voor het aantal te bouwen woningen, de aan te bieden woonmilieus en aard en aantal van voorzieningen als scholen, sportvelden en dorp- en wijkcentra. Langedijk ziet het als een grote en belangrijke opgave om in te spelen op genoemde demografische ontwikkelingen en om mogelijke kansen te benutten. Naast het aantrekkelijk blijven voor jongeren en jonge gezinnen, wil Langedijk een aantrekkelijk(er) woon- en leefmilieu bieden voor ouderen. Kansen zijn er ook waar het gaat om slimme combinaties van wonen, zorg, ontmoeten, voorzieningen en mobiliteit. In strategisch opzicht kan, bij een afnemende groei van het aantal huishoudens, een aantrekkelijk woon- en leefklimaat voor oud en jong draagvlak bieden voor voorzieningen en detailhandel.

Conclusie

Het plangebied is gelegen binnen het bestaande bebouwde gebied. Het toevoegen van een woning is niet in strijd met de structuurvisie.De nieuwe bewoners zullen in de toekomst gebruik maken van de voorzieningen van Sint Pancras. Het toevogen van een woning draagt daardoor bij aan behoud van voorzieningen in Sint Pancras.

3.4.2 Woonvisie Langedijk 2014-2030

Op 2 juni 2014 is de Woonvisie Langedijk 2014-2030 vastgesteld. Reden hiervoor is de veranderde woningmarkt.

De woningmarkt is sinds de financiële crisis totaal veranderd en het beleid uit de tijd voor de 'crisis' is nauwelijks nog toepasbaar. In de lokale woonvisie uit 2006 werd nog uitgegaan van een 'maakbare' woningmarkt. Een hoog sociaal programma voor de periode 2005-2009 werd geëist en dit was ook mogelijk vanwege de opbrengsten uit de vrije sector. De opbrengsten uit de vrije sector zijn momenteel lager en onzekerder maar de vraag naar sociale woningbouw (betaalbare koop en sociale huur) is eerder toegenomen dan afgenomen. Er is nu sprake van een markt die zich moet richten op de consument en zijn wensen en mogelijkheden. Het is nu de tijd voor ‘vraaggestuurd bouwen’. Het is een uitdaging om hierop in te spelen gezien de financiële middelen. Daarnaast moet echter niet vergeten worden dat woningen voor een zeer lange tijd worden gerealiseerd en er niet te eenzijdig moet worden gebouwd.

Langedijk krijgt, net als bijna heel Nederland, de komende tijd steeds meer te maken met de vergrijzing. De vergrijzing wordt daarbij versterkt doordat jongeren wegtrekken en er steeds minder jongeren en jonge gezinnen zich vestigen in Langedijk. De vergrijzing leidt ertoe dat het aantal huishoudens de komende decennia nog toeneemt. Dit betekent dat er meer woningen nodig zijn. Maar aangezien veel senioren het liefst zo lang mogelijk in de eigen woning blijven wonen, ligt het niet voor de hand dat alle nieuwbouwwoningen uitsluitend geschikt moeten zijn voor senioren. De nieuwbouw moet bereikbaar en geschikt zijn voor alle doelgroepen en huishoudens. Betaalbaarheid, flexibiliteit en variëteit zijn daarbij van belang.

Conclusie

Dit initiatief leidt tot het toevoegen van één woning in de bestaande kern. De woning kan binnen de randvoorwaarden naar wens van de toekomstige bewoners worden gebouwd en kan daardoor aansluiten op de actuele vraag. Het toevoegen van één woning in de kern Sint Pancras is niet in strijd met het woonbeleid.

3.4.3 Milieubeleidsplan 2009-2012

Het Milieubeleidsplan geeft inzicht in hetgeen inwoners, bedrijven en maatschappelijke organisaties in de komende planperiode mogen verwachten en beschrijft zowel de gemeentelijke ambitie als de wijze waarop de gemeente deze ambitie wil realiseren. Hiertoe zijn voor alle belangrijke milieuthema's doelen en activiteiten benoemd. Het Milieubeleidsplan bundelt alle ambities op het gebied van milieu. Zij bestaat deels uit nieuw beleid en deels geeft zij een overzicht van (actueel) bestaand beleid.

Bij nieuwbouw van woningen zijn met betrekking tot duurzaam bouwen strikt genomen alleen de eisen uit het Bouwbesluit wettelijk afdwingbaar. De gemeente kan echter in haar Programma van Eisen (PvE) aanvullende eisen opnemen en stimuleert energiezuinig (ver)bouwen van woningen door:

  • Voor nieuwbouw te streven naar een minimaal 10% scherpere Energieprestatie-coëfficiënt (EPC) dan in het Bouwbesluit is opgenomen;
  • Voor nieuwbouw een grenswaarde te hanteren van minimaal een score van 6,9 op alle GPR-modules;
  • Voor nieuwbouwprojecten met meer dan 200 woningen uit te gaan van een energieprestatie op locatie (EPL) van 7,5;
  • Energieprestatie-afspraken te (blijven) maken met de woningbouwcorporaties;
  • Bovenstaande punten te koppelen aan het intensiveren van toetsing en toezicht op energieaspecten;
  • Bij bestaande bouw energiezuinig verbouwen en de toepassing van duurzame energie bij bewoners te stimuleren.

Gemeente Langedijk stimuleert energiezuinig (ver)bouwen van utiliteitsgebouwen door:

  • Voor nieuwbouw te streven naar een minimaal 10% scherpere Energieprestatie-coëfficiënt (EPC) dan in het Bouwbesluit is opgenomen;
  • Voor nieuwbouw een grenswaarde te hanteren van minimaal een score van 7 op alle GPR-modules;
  • Bovenstaande punten te koppelen aan het intensiveren van toetsing en toezicht op energieaspecten.

Om deze doelstelling te bereiken zal worden gewerkt met de duurzaam bouwen methodiek GPR Gebouw.

Conclusie

De te realiseren woning wordt duurzaam en voldoet aan het milieubeleidsplan.

3.4.4 Cultuurhistorie gemeente Langedijk 2011

Op 15 februari 2011 heeft de gemeenteraad de Beleidsnota Cultuurhistorie gemeente Langedijk samen met de Beleidskaart Archeologie vastgesteld. De Beleidsnota Cultuurhistorie bevat een beschrijving van de ontstaansgeschiedenis van Langedijk en van de aanwezige cultuurhistorische waarden (archeologie, monumenten en historische geografie). De wettelijke kaders voor het gemeentelijke cultuurhistorische beleid zijn ook opgenomen in de beleidsnota. De gemeente is op grond van de Monumentenwet 1988 verplicht om de wettelijke taken uit te voeren op het gebied van vergunningverlening en handhaving voor rijksmonumenten. Een nieuwe wettelijke taak is het archeologiebeleid. Sinds de invoering van de Wet op de archeologische monumentenzorg is de gemeente verplicht bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologisch waarden. In deze Beleidsnota Cultuurhistorie zet de gemeente de achtergronden en onderbouwingen voor het cultuurhistorisch beleid uiteen. Deze nota is geformuleerd vanuit de overtuiging dat de gemeente de belangrijkste behartiger is van het publieke belang van het cultuurhistorisch erfgoed. In de beleidsnota is een aantal voornemens geformuleerd. Voor zover deze betrekking hebben op het vervaardigen van bestemmingsplannen kunnen deze als volgt worden samengevat:

  • archeologie en historische geografie opnemen in de risicoparagraaf van ruimtelijke plannen;
  • bij consoliderende bestemmingsplannen de cultuurhistorische waarden overnemen, zoals beschreven in de Beleidsnota Cultuurhistorie Langedijk;
  • archeologische en historisch geografische waarden als dubbelbestemming opnemen in bestemmingsplannen, inclusief archeologische voorschriften voor archeologisch waardevolle terreinen.

De planlocatie heeft een dubbelbestemming 'waarde archeologie 3'.

Conclusie

Er wordt voldaan aan het beleid voor cultuurhistorie en archeologie.

Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten

In dit hoofdstuk zullen de relevante uitvoeringsaspecten bij het plan worden besproken. Hierin is aandacht voor de verschillende milieuaspecten zoals flora & fauna en luchtkwaliteit, en is er aandacht voor milieuzonering, verkeer & parkeren en externe veiligheid.

4.1 Flora en fauna

4.1.1 Wettelijk kader

Wet natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet vervangen. Het doel is om met één wet en minder regels de wet makkelijker te kunnen toepassen. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies vanaf deze datum voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer.

De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden. Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebied kunnen aantasten.

Voorts voorziet de Wet natuurbescherming in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor onder andere reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling voor beschermde soorten op voorwaarde dat gehandeld wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Verder worden vrijstellingsregelingen op de nationaal beschermde soorten per provincie vastgesteld.

Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het NNN liggen onder andere bestaande natuurgebieden en alle Natura 2000- gebieden. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt en middels ruimtelijke nota's en verordeningen voorzien van juridische doorwerking. In sommige provincies bestaan er naast het NNN ook nog andere groene zones die een zekere mate van bescherming genieten.

4.1.2 Effect te vergunnen activiteiten

Er wordt en woning gerealiseerd in een gebied dat nu als tuin bestemd en in gebruik is.

In juni 2019 is er een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Deze is al bijlage bijgevoegd. De conclusies van de quickscan worden hieronder weergegeven:

  • Het plangebied is ongeschikt voor vaste rust- en verblijfplaatsen en voortplantingsplaatsen en essentieel functioneel leefgebied van Habitatrichtlijnsoorten. Aanvullend onderzoek is niet nodig. Het aanvragen van een ontheffing op de Wet natuurbescherming is niet nodig.
  • Het plangebied is ongeschikt voor vaste rust- en verblijfplaatsen en voortplantingsplaatsen en essentieel functioneel leefgebied van vogels met jaarrondbeschermde nesten. Aanvullend onderzoek is niet nodig. Het aanvragen van een ontheffing op de Wet natuurbescherming is niet nodig.
  • Het plangebied is geschikt voor algemene vogelsoorten. Er dient rekening gehouden te worden met het vogelbroedseizoen (globaal 15 maart - 15 augustus) van algemene en niet jaarrond beschermde vogels. Nesten van al deze vogels zijn strikt beschermd zodra ze bezet/in gebruik zijn. Ze mogen nooit worden verstoord. Indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen (15 maart – 15 augustus) worden uitgevoerd dient een deskundig ecoloog bij het werk te worden betrokken en te controleren op aanwezige, in gebruik zijnde nesten. Op aanwijzing van betreffende persoon dient het werk te worden uitgevoerd teneinde in gebruik zijnde nesten van vogels niet te verstoren. De werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd of uitgesteld op aanwijzingen van de ecoloog.
  • Het plangebied is ongeschikt voor vaste rust- en verblijfplaatsen en als (onderdeel van) essentieel functioneel leefgebied van nationaal beschermde soorten die niet van ontheffing zijn vrijgesteld. Aanvullend onderzoek is niet nodig. Het aanvragen van een ontheffing op de Wet natuurbescherming is niet nodig.
  • Verstorende effecten op onderdelen van het NNN (Natuurnetwerk Nederland), Natura 2000 gebieden en ecologische verbindingszones zijn uit te sluiten op basis van de aard van de werkzaamheden en de afstand ten opzichte van het plangebied. Het dichstbijzijnde Natura 2000 gebied ligt op circa 3,2 kilometer afstand van het plangebied (Noordhollands Duinreservaat). Aanvullend onderzoek en het aanvragen van een vergunning/ontheffing is niet nodig.

Bij alle werkzaamheden geldt de algemene zorgplicht en meldplicht t.b.v. Nationaal beschermde soorten die vrijgesteld zijn van een ontheffing Wet natuurbescherming (vnl. gewone pad, bruine kikker, egel en verschillende soorten (spits)muizen). Dit houdt in dat alles in het werk moet worden gesteld om het doden en verwonden van dieren te voorkomen. Geef ze de ruimte om te vluchten/verplaatsen.

Stikstofdepositie

Op 24 september 2019 is er een aeriusberekening uitgevoerd voor de gewenste ontwikkeling (toevoegen van een woning) aan de Benedenweg 147 in Sint Pancras. Hierbij is ook rekening gehouden met de toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg onderhavig plan voor het toevoegen van een woning.

Aerius berekent de stikstofdepositie als gevolg van projecten en plannen op Natura 2000-gebieden. In de Aerius calculator 2019 zijn ook de aangewezen stikstofgevoelige habitats en leefgebieden in alle Natura 2000-gebieden meegenomen in de berekeningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0416.BPSP2012part006-va01_0007.png"

Uitkomst aeriusberekening toevoegen woning Benedenweg 147 Sint Pancras (bron: www.calculator.aerius.nl)

Uit de berekening blijkt dat er geen rekenresultaten zijn hoger dan 0.00 mol/ha/j. Stikstofdepositie vormt geen belemmering voor voorliggend plan.

4.1.3 Conclusie

Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit de flora- en faunaregelgeving geen beperkingen worden opgelegd aan onderhavig initiatief. Stikstofdepositie vormt geen belemmering voor het plan.

4.2 Bodemkwaliteit

4.2.1 Wettelijk kader

De Wet Bodembescherming schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.

Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Door middel van een dergelijk onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

4.2.2 Resultaten onderzoek

Voorliggend initiatief voorziet in een functiewijziging van ´tuin´ naar ´wonen´. In september 2018 is er op de planlocatie een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd.

De locatie is geheel braakliggend (begroeid met gras). Uit het vooronderzoek blijkt dat op de locatie voor zover bekend geen verdachte activiteiten hebben plaats gevonden. In de directe omgeving (belendende perceel) heeft een ondergrondse hbo-tank gelegen.

Op basis van het vooronderzoek wordt ter plaatse van de onderzoekslocatie geen bodemverontreiniging verwacht. Daarom is conform NEN 5740 de hypothese ‘onverdachte locatie’ opgesteld (ONV).

Onderzoeksresultaten

Tijdens de veldwerkzaamheden zijn in de bovengrond bijmengingen waargenomen met puin, bakstenen en koolassen. Op het maaiveld is geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. In het inspectiegat 1 is tijdens het asbest onderzoek asbestverdacht materiaal aangetroffen. Uit de analyse bleek dat dit geen asbest betrof. Analytisch is in de grond eveneens geen asbest aangetroffen. In onderstaande tabel zijn de analyseresultaten samengevat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0416.BPSP2012part006-va01_0008.png"

Het onderzoek heeft geleid tot een goed beeld van de bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie. Ter plaatse zijn verhoogde concentraties aangetoond in grond en grondwater. De lichte verhogingen in de bovengrond hangen samen met de zintuiglijke bodemvreemde bijmengingen. Voor de verhoogde concentraties is geen directe verklaring, maar mogelijk worden deze veroorzaakt door antropogene invloeden in de directe omgeving, mogelijk de ondergrondse hbo-tank. De resultaten geven geen aanleiding voor nader onderzoek.

Wat betreft de milieuhygiënische bodemkwaliteit bestaat geen belemmering voor het huidige en toekomstige gebruik van de locatie.

4.2.3 Conclusie

Op basis van de resultaten van het bodemonderzoek blijkt er vanuit het aspect bodem geen belemmeringen zijn voor onderhavig initiatief.

4.3 Cultuurhistorie en archeologie

4.3.1 Wettelijk kader

Vanaf 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van archeologische en cultuurhistorische waarden. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met het erfgoed van nationaal belang wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarin heeft en hoe het toezicht wordt geregeld.

Als gevolg van deze wet wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het erfgoed meegewogen zoals alle andere aspecten die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

4.3.2 Cultuurhistorie

Het plangebied kent geen aanduiding als rijks- of gemeentelijk monument en is niet aangemerkt als beeldbepalend of karakteristiek in het geldende bestemmingsplan. Ook worden de omgeving en het landschap niet aangeduid als cultuurhistorisch waardevol. Geconcludeerd kan worden dat met de gewenste ontwikkeling geen schade wordt toegebracht aan bestaande cultuurhistorische panden of structuren.

4.3.3 Archeologie

Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.

Voorts zijn op basis van deze wet mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.

De gronden ter plaatse van de gewenste ontwikkeling hebben een archeologische dubbelbestemming ´archeolgie - waarde 3´. Dit houdt in dat bij bodemingrepen die groter zijn dan 500m2 en dieper dan 40cm, archeologisch onderzoek nodig is. Het bouwen van de woning met bijgebouwen blijft binnen deze maatvoering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0416.BPSP2012part006-va01_0009.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0416.BPSP2012part006-va01_0010.png"

Archeologische verwachtingswaarde (bron: archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek Sint Pancras, Benedenweg 147 gemeente Langedijk (NH))

Er is gekozen om archeologisch onderzoek uit te voeren. In november 2016 heeft dit plaatsgevonden.

Uit het bureauonderzoek is gebleken dat het plangebied op een strandwal ligt, specifiek op een middeleeuwse geestgrond. Dit maakt dat er een hoge verwachting is op archeologische resten vanaf de Late Middeleeuwen. Daarnaast is er sprake van een hoge verwachting voor sporen en vondsten uit de Late Bronstijd en Ijzertijd, toen het gebied ook relatief hoger gebied vormde te midden van een zeer natte omgeving.

Aan de hand van het booronderzoek is vastgesteld dat binnen het plangebied sprake is van een middeleeuws bewonings- of akkerniveau in de top van de strandwal (vanaf 80 cm -Mv). Hierin zijn ook archeologische vondsten aanwezig zijn. Dit niveau is in de Late Middeleeuwen overstoven door Jong Duinzand. Hiermee is de hoge archeologische verwachting voor sporen en vondsten uit de Middeleeuwen binnen het plangebied te handhaven.

Voor de aanwezigheid van resten uit oudere perioden zijn geen aanwijzingen gevonden. Er zijn immers geen begraven bodemniveaus aanwezig, maar het gegeven dat er duinvaaggronden gevonden zijn, sluit dit niet helemaal uit. Eventuele resten uit die tijd zullen zich vermoedelijk aan de basis van het bewoningsniveau uit de Vroege Middeleeuwen bevinden, vanwaar voor de periode Ijzertijd-Bronstijd vooralsnog sprake is van een middelhoge archeologische verwachting.

Advies

Op basis van de resultaten van het bureau- en veldonderzoek behoudt het plangebied een hoge archeologische verwachting. Het verdient hiermee de aanbeveling de archeologische waarde, die in het huidig bestemmingsplan van toepassing is, voor het plangebied te handhaven. Indien op het perceel bodemverstorende ontwikkelingen plaats gaan vinden dient vooraf een archeologisch proefsleuvenonderzoek uit te worden gevoerd. Voor het proefsleuvenonderzoek dient door de gemeente eerst een Programma van Eisen te worden beoordeeld. Op die manier kan worden vastgesteld of en in hoeverre daadwerkelijk archeologische waarden aanwezig zijn. Het goedgekeurde PvE is als bijlage bij dit plan gevoegd.

4.3.4 Conclusie

De huidige dubbelbestemming wordt gehandhaafd. Er is nader onderzoek noodzakelijk op het moment dat er bodemverstorende ontwikkelingen plaats gaan vinden op het perceel.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Wettelijk kader

De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het niet in betekende mate (NIBM) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en/of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSL-programma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.

4.4.2 Beoordeling

De ontwikkeling kan, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een project dat niet in betekenende mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.

4.4.3 Conclusie

Het project kan worden beschouwd als een NIBM-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven.

4.5 Parkeren en verkeer

4.5.1 Parkeren

In het plangebied geldt het ´Parapluplan Parkeernormen en normen laad- en losvoorzieningen Langedijk´. In dit plan is een regeling voor parkeernormen opgenomen. De regeling voor de parkeernormen is gebaseerd op de Nota Parkeernormen 2016 (hierna: parkeerbeleid), door de gemeenteraad vastgesteld op 13 december 2016. Uitgangspunt van het beleid is dat parkeerproblemen niet mogen ontstaan door nieuwe ontwikkelingen waarbij bestaande problemen niet mogen toenemen. De regeling voor parkeervoorzieningen gaat er dan ook vanuit dat deze in beginsel op het eigen terrein worden gerealiseerd.

De parkeernorm voor een vrijstaande woning is 2,2 parkeerplaats per woning (waarvan 0,3 parkeerplaats bedoeld is voor bezoekersparkeren). Op het perceel is voldoende ruimte om de parkeerplaatsen aan te leggen.

4.5.2 Verkeer

Het plangebied wordt ontsloten op de Benedenweg. Dit is een 30 km/u weg die aan de westzijde via De Helling en De Kruissloot aansluit op de Provinciale weg en aan de oostzijde via meerdere wegen aansluit op de Bovenweg.

De verkeersgeneratie neemt met onderhavig initiatief toe met 8,1 mvt/etmaal (CROW, centrumgebied, matig stedelijk). Dit is een zeer beperkte toename, wat een gering en verantwoord effect zal hebben op de omliggende ontsluitingswegen.

4.5.3 Conclusie

Voorgenomen initiatief zal niet leiden tot verkeerskundige en/of parkeertechnische problemen. Parkeren wordt op eigen terrein opgelost en de verkeersgeneratie neemt slechts zeer beperkt toe. Er wordt dan ook geconcludeerd dat er vanuit het aspect parkeren en verkeer geen belemmeringen zijn voor onderhavig plan.

4.6 Geluidhinder

4.6.1 Wettelijk kader

Wegverkeer en railverkeer

Langs alle (spoor)wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de (spoor)weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken/spoorstaven en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.

Industrielawaai

Gezoneerde industrieterreinen hebben een vaste geluidzone die wordt vastgelegd door middel van een bestemmingsplan. Buiten de geluidszone wordt de voorkeurswaarde van 50 dB(A) niet overschreden. De maximale ontheffingswaarde binnen de geluidszone bedraagt 55 dB(A) etmaalwaarde voor nieuwe situaties. In tegenstelling tot weg- en railverkeer wordt voor industrielawaai niet getoetst aan de Lden waarde maar aan de etmaalwaarde. De dosismaat Lden is voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai met ingang van 1 januari 2007 in de gewijzigde Wgh vastgelegd. Voor industrielawaai wordt Lden in het kader van de Wgh voorlopig niet ingevoerd.

4.6.2 Beoordeling

In de Wet geluidhinder (Wgh) is aangegeven wanneer een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd en waar dit aan moet voldoen. Bij een voorgenomen wijziging van een planologisch regime binnen een geluidzone van een weg, spoorweg of gezoneerd industrieterrein is een akoestisch onderzoek noodzakelijk wanneer er een geluidsgevoelig object mogelijk wordt gemaakt.

Voorliggend plan voorziet in het mogelijk maken van een nieuwe woning in een 30km/h zone. De omliggende wegen hebben geen zone op grond van de Wet geluidhinder omdat deze vallen onder het 30km/uur-regime. Op de Benedenweg is sprake van een lage verkeersintensiteit. De te realiseren woning is niet gelegen binnen een geluidzone van een weg of een spoorweg of van een gezoneerd industrieterrein.

Hierdoor is geen akoestisch onderzoek weg- en verkeerslawaai nodig.

Er is wel akoestisch onderzoek uitgevoerd in verband met het naastgelegen aannemersbedrijf (Benedenweg 145). Hier wordt in de volgende paragraaf nader op ingegaan. Conclusie van het onderzoek is dat er in verband met het piekniveau in de avond en nacht een geluidsscherm van 2,5 meter hoog noodzakelijk is langs de oprit. Dit scherm moet doorlopen tot aan de voorgevel van de woning. Wanneer het geluidsscherm wordt gerealiseerd is er sprake een goed woon- en leefklimaat voor het aspect geluid en wordt het bedrijf door de realisatie van een woning niet onevenredig in zijn bedrijfsvoering gehinderd.

4.6.3 Conclusie

Vanuit akoestisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief, mits er een geluidsscherm van 2,5 meter hoog van circa 17 meter lang wordt gerealiseerd langs de oprit tussen Benedenweg 145 en Benedenweg 147. Dit scherm loopt van de loods tot aan de voorgevel van de woning. Dit wordt in onderstaande paragraaf nader toegelicht.

4.7 Bedrijven en milieuzonering

4.7.1 Wettelijk kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden.

De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de onderstaande richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' dan wel 'gemengd gebied'.

Milieucategorie     Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied     Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied    
1     10 m     0 m    
2     30 m     10 m    
3.1     50 m     30 m    
3.2     100 m     50 m    
4.1     200 m     100 m    
4.2     300 m     200 m    
5.1     500 m     300 m    
5.2     700 m     500 m    
5.3     1.000 m     700 m    
6     1.500 m     1.000 m    

Richtafstanden en omgevingstype

Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.

4.7.2 Beoordeling

Voor onderhavig project dient te worden getoetst of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen veroorzaakt voor bestaande functies in de omgeving en of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen ondervindt als gevolg van de milieuhinder van naburige bedrijven en/of bedrijvigheid.

De omgeving van het plangebied kan gekarakteriseerd worden als een woongebied. In de omgeving liggen woningen, enkele bedrijven en maatschappelijke functies.

Naast het omgevingstype rustige woonwijk kent de VNG-handreiking ook het omgevingstype gemengd gebied. Wanneer sprake is van het omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden tussen milieubelastende en milieugevoelige functies, voor met name het aspect geluid, met één afstandsstap verlaagd worden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. Het aspect geluid is veelal het maatgevende aspect. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies. Dat is in dit geval niet aan de orde.

In de directe omgeving van het plangebied zijn op het aannemersbedrijf aan Benedenweg 145 na geen andere functies dan wonen aanwezig.

Benedenweg 145

Op Benedenweg 145 is een aannemersbedrijf gevestigd. Dit is een categorie 2-bedrijf. De grootste afstand waar rekening mee moet worden gehouden is 30 meter (geluid). Aan deze afstandseis wordt niet voldaan. Daarom is er in november 2014 akoestisch onderzoek gedaan. Het akoestisch onderzoek moet duidelijk maken of ter plaatse van de nieuwe woning sprake is van een goed woon- en leefklimaat en of het bedrijf door realisatie onevenredig in zijn bedrijfsvoering wordt gehinderd. In mei 2019 is een aanvullende notitie bij het akoestisch onderzoek opgesteld. Hierin zijn een aantal nieuwe berekeningen gemaakt op basis van dezelfde uitgangspunten als bij het eerdere akoestisch onderzoek.

Het aannemersbedrijf heeft een noordelijke ingang welke in hoofdzaak wordt gebruikt voor transport en laden en lossen. De zuidwestelijke ingang wordt met name door personenauto's, bestelbusjes en incidenteel een vrachtwagen gebruikt. Deze oprit grenst aan het perceel Benedenweg 147.

Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is gekeken naar een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarvoor is in eerste instantie gekeken naar de richtwaarden uit de brochure Bedrijven en Milieuzonering van de VNG. Uitgangspunt is vervolgens of de richtwaarde een rustige woonwijk realiseerbaar is i.e. een geluid-belasting van 45 dB(A).

Voor het aannmersbedrijf gelden verder de regels van het Activiteitenbesluit, te weten 50, 45 en 40 dB(A) voor resp. dag- avond en nachtperiode. Met name transportbewegingen op het buitenterrein van het bedrijf zijn bepalend voor de geluidemissie. Daarnaast is nog een inschatting gemaakt van de bijdrage van de geveldelen.

Uit de rekenresultaten blijkt dat onder de RBS het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau voldoet aan de 45 dB(A) voor een goede ruimtelijke ordening en daarmee ook aan de normen uit het Activiteitenbesluit.

Voor wat betreft de piekniveaus (LAmax) is er van uitgegaan dat er een scherm wordt gerealiseerd van 2.5m hoog langs de noordelijke erfgrens (tussen bedrijfsgebouw en voorgevel – ca. 17m lang). In de bestaande situatie is er al een hogere en langere coniferen-haag aanwezig. Er kan vrijwel geheel worden voldaan aan de eisen. Alleen als er in de nachtperiode een personenauto, busje of incidenteel een vrachtwagen komt of vertrekt via ingang west, kan er een piekniveau optreden boven de LAmax=65 dB(A). Dit is echter zo weinig frequent en onderdeel van normale woongeluiden dat dit acceptabel is.

Concluderend wordt bij realisatie van een nieuwe woning op het perceel Benedenweg 147 en plaatsing van een scherm van 2.5m hoog van de loods tot aan de voorgevel van de woning, de bedrijfsvoering van Benedenweg 145 niet onevenredig geschaad.

In de huidige gasloze nieuwbouwwoningen is daarnaast sprake van mechanische ventilatie (toe- en afvoer). De standaard geluidwering van de gevel ligt dan al snel rond de 23-25 dB. Er zijn op de verdieping dan maximale binnenniveaus te verwachten van onder de 43 dB(A), waarvan geen hinder is te verwachten. De noordgevel op de eerste verdieping zal worden uitgevoerd als dove gevel. Op de begane grond wordt voldaan aan de grenswaarden en is ook een geluidluwe buitenruimte'. Daarmee is sprake van een goed woon- en leefklimaat voor het aspect geluid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0416.BPSP2012part006-va01_0011.png" Bron: akoestisch onderzoek realisatie woning Benedenweg 147 St. Pancras

4.7.3 Conclusie

Gelet op het voorgaande vormen de milieubelastende functies vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmering voor de in dit plan besloten ruimtelijke ontwikkeling, mits wordt voldaan aan de voorwaarde uit het akoestisch onderzoek. Hieruit is gebleken dat het incidenteel komen en gaan van bestelauto's of een kleine vrachtwagen van de zuidwestelijke uitgang van het aannemersbedrijf bepalend is voor het geluid. Daarom wordt voorzien in een geluidscherm van 2,5m hoog en circa 17 meter lang langs de noordzijde van het woonperceel en een dove gevel op de eerste verdieping.

Andersom leidt ontwikkeling van de woning niet tot milieutechnische problemen voor de omliggende milieugevoelige functies als eerder genoemd geluidsscherm wordt gerealiseerd. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

4.8 Externe veiligheid

4.8.1 Wettelijk kader

Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico's:

  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar

Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.

Plaatsgebonden risico en groepsrisico

Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.

Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.

Risicovolle (Bevi-)inrichtingen

Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.

Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Structuurvisie buisleidingen van belang. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.

Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.

Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico's voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.

Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.

4.8.2 Beoordeling

Een woning betreft een kwetsbaar object, waardoor de gewenste ontwikkeling getoetst dient te worden aan de wetgeving omtrent externe veiligheid. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0416.BPSP2012part006-va01_0012.png"

Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied (bron: www.risicokaart.nl)

Transport gevaarlijke stoffen

Er ligt in de directe omgeving (binnen 200 meter) van het plangebied geen hoofdvaarweg, spoorbaan of rijksweg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Ook bevindt zich in of nabij het plangebied geen buistransportleiding met een PR 10-6 contour.

Inrichtingen

In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevantie inrichtingen gevestigd. Anderzijds is de voorgenomen planontwikkeling geen risicovolle inrichting in het kader van de BEVI en vormt de gewenste ontwikkeling geen gevaar voor de omgeving.

4.8.3 Conclusie

Er bestaat vanuit het thema externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.9 Kabels en leidingen

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgasleidingen afhankelijk van druk;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Uit de toelichting en verbeelding van bestemmingsplan 'Sint Pancras 2012' is op te maken dat er geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.

Voor de verdere realisatie van het plan zal indien nodig een KLIC-melding gedaan worden om te achterhalen of er relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.

4.10 Water

4.10.1 Inleiding

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.

Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder.

4.10.2 Beleidskader

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor onderhavige ontwikkeling relevante nota's.

Europa

Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht geworden. In het kader van de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld, gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichting per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewateren binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een 'goede ecologische' toestand (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een 'goed ecologisch potentieel' (GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.

Rijk

De Waterwet, die in werking is getreden in 2009, regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Op grond van deze wet moeten de provincies één of meer regionale waterplannen vaststellen die wat betreft de ruimtelijke aspecten de status van provinciale structuurvisie hebben. De Waterwet schrijft eveneens voor dat elke zes jaar een nieuw Nationaal Waterplan uitgebracht wordt. Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is opgesteld vanuit het perspectief om een nationale Omgevingsvisie te ontwikkelen richting 2018 conform de Omgevingswet in wording. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het beleid en de maatregelen in het nieuwe Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema s waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen.

Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen.

4.10.3 Watertoets

Op 18 januari 2019 is de digitale watertoets gedaan voor onderhavig plan. Hieruit blijkt dat het plan een beperkte invloed heeft op de waterhuishouding. Indien voldaan wordt aan onderstaande maatregelen hoeft het plan verder niet voorgelegd te worden aan het Hoogheemraadschap in het kader van de watertoets.

Verharding en compenserende maatregelen

Aangezien er slechts in zeer beperkte mate sprake is van een toename van de verharding en dit een dermate klein gevolg heeft voor de waterhuishoudkundige situatie hoeven er geen compenserende maatregelen uitgevoerd te worden.

Waterkwaliteit en riolering

Er is binnen het plan geen sprake is van activiteiten die als gevolg kunnen hebben dat vervuild hemelwater naar het oppervlaktewater afstroomt. Het hemelwater kan dus als schoon worden beschouwd. Het is daarom niet doelmatig om het af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinrichting (RWZI).

Het Hoogheemraadschap adviseert voor de nieuwe ontwikkeling om een gescheiden stelsel aan te leggen. Daarnaast wordt geadviseerd om met het oog op de waterkwaliteit het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink zoveel mogelijk te voorkomen.

4.10.4 Conclusie

Vanuit het aspect water zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief. Het waterschap adviseert positief over het voornemen.

4.11 M.e.r.-beoordeling

4.11.1 Wettelijk kader

In de Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat op basis van selectiecriteria vastgesteld dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zal hebben of niet. Onderdeel D van de bijlage bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht is. Voor elke activiteit die genoemd wordt in kolom 1 van onderdeel D van het Besluit m.e.r. moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) nadelige milieugevolgen. Voor activiteiten die onder de drempelwaarde zoals genoemd in kolom 2 van onderdeel D vallen, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze motivering dient qua inhoud aan te sluiten bij de m.e.r.-beoordeling, maar heeft geen vormvereisten. Voorliggend initiatief kan gezien worden als 'stedelijk ontwikkelingsproject' (D 11.2). De gewenste ontwikkeling blijft ruim onder de drempelwaarde van 2.000 woningen, waardoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling volstaat.

In een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient aandacht te worden besteed aan drie criteria die zijn opgenomen in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'. Dit zijn achtereenvolgens de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect.

4.11.2 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Kenmerken van het project

De realisatie van één woning op het perceel Benedenweg 147 in Sint Pancras. Het perceel is momenteel in gebruik als tuin.

Plaats van het project

Het plangebied ligt in het bebouwd gebied van Sint Pancras. Het plangebied ligt niet in of in de nabijheid van Natura 2000-gebied of NNN gebied. Sint Pancras grenst aan het bebouwd gebied van Alkmaar en Heerhugowaard.

Kenmerken van het potentiële effect

Met het initiatief treden geen overtredingen op in het kader van de flora en faunawetgeving. Het voornemen leidt niet tot een onevenredige toename van verkeer, luchtvervuiling, geluidsoverlast en bedrijven worden in milieutechnische zin niet extra belemmerd.

4.11.3 Conclusie

De kenmerken, plaats en potentiële effecten van de ontwikkeling geven op basis van het voorgaande geen aanleiding ernstige milieugevolgen te verwachten die het nodig maken om een m.e.r-procedure te doorlopen.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door de gronden te beleggen met een bestemming. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In dit hoofdstuk wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.

De regels en verbeelding zijn opgesteld conform de RO-standaarden 2012, waarbij in het bijzonder het IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) van belang zijn. Voor de regels is aansluiting gezocht bij het vigerende bestemmingsplan 'Sint Pancras 2012'.

Het bestemmingsplan 'Benedenweg 147 te Sint Pancras' bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de verbeelding heeft geen juridisch betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/BGT ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding.

De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan 'Benedenweg 147 te Sint Pancras' zijn opgebouwd conform de door de SVBP 2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels de overgangs- en slotregels.

5.2 Inleidende regels

De inleidende regels bestaan uit de volgende artikelen.

5.2.1 Begrippen

In de begripsregels worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsregels worden opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

5.2.2 Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte e.d. van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de 'wijze van meten' worden in de SVBP 2012 richtlijnen gegeven.

5.3 Bestemmingsregels

5.3.1 Opbouw bestemmingen

De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat het gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend, welke dient te voldoen aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden;
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • Wijzigingsbevoegdheid.
5.3.2 Bestemmingen
5.3.3 Enkelbestemmingen

Wonen - Vrijstaand

Deze bestemming regelt het gebruik en de bebouwingsmogelijkheden voor een vrijstaande woning op het perceel. Binnen de woonbestemming worden ook aan huis verbonden beroepen en/ of bedrijven mogelijk gemaakt.

Tuin

Deze bestemming regelt het gebruik en de bebouwingsmogelijkheden van de naar het openbaar toegankelijke gebied gekeerde zijden van de woonpercelen. In principe geldt in deze bestemming dat uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde mogen worden gerealiseerd. Deze komen qua maatvoering overeen met de situaties dat deze zonder omgevingsvergunning zijn toegestaan (conform bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht).

5.3.4 Dubbelbestemming

Waarde - Archeologie 3

De gemeentelijke beleidskaart archeologie is vertaald in de drie "archeologische" dubbelbestemmingen. Op deze locatie geldt de waarde aecheologie 3. In artikel 5.2.1. lid c is een bepaling opgenomen wanneer geen archeologisch onderzoek is vereist. Deze vereiste geldt niet voor bouwplannen met een maximale oppervlakte van 50 m2 c.q. 500 m2 en met een gronddiepte van 40 cm.

5.4 Algemene regels

5.4.1 Anti-dubbeltelregel

Een anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De opgenomen anti-dubbeltelregel is gelijkluidend aan de in het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven formulering.

5.4.2 Overige algemene regels

Voor het hele plangebied geldt een aantal algemene regels. Het gaat hier om algemene bouw- en gebruiksregels, mogelijkheden om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen, en procedureregels worden behandeld.

5.5 Overgangs- en slotregels

5.5.1 Overgangsregel

In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening en de Wabo, overgenomen.

5.5.2 Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De planontwikkeling komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De ontwikkeling zal geschieden conform hetgeen bepaald is in de Wet Ruimtelijke ordening. De verwezenlijking van het plan is dan ook niet afhankelijk van gemeentelijke investeringen. De kosten voor de ambtelijke afhandeling van de procedure worden verrekend op basis van de daarvoor geldende leges. Voor wat betreft planschade zal de gemeente met initiatiefnemer een planschadeverhaalsovereenkomst afsluiten. Het plan wordt dan ook economisch haalbaar geacht.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voor onderhavig bestemmingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening.

6.2.1 Overleg met omwonenden

Het betreft een kleinschalig plan voor de realisatie van één woning binnen de bestaande kern van Sint Pancras. Omwonenden kunnen, indien gewenst, een zienswijze indienen op het moment dat het bestemmingsplan als ontwerp ter inzage ligt.

Initiatiefnemer heeft de plannen reeds besproken met direct omwonenden. De naaste buren op het adres Kruisbosweg 12 en Benedenweg 149 hebben aangegeven geen bezwaar tegen de plannen te hebben. De bewoners van Benedenweg 148 hebben aangegeven dat zij liever niet hebben dat er een woning wordt gerealiseerd op het perceel.

Bouwbedrijf Smit dat is gevestigd op Benedenweg 145 heeft aangegeven de procedure af te wachten.

6.2.2 Overleg met overheidsinstanties

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties worden in kennis gesteld en krijgen de mogelijkheid om te reageren.