direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Koedijk - 't Veer 4a
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0416.BPOKKD2014wp002-va01

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel aan 't Veer 4a in Koedijk (gemeente Langedijk) bevindt zich een bijgebouw die als woning gebruikt wordt. De initiatiefnemer heeft het voornemen om op de plaats van het bijgebouw een nieuwe vrijstaande en duurzame woning te bouwen.

Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Voor het perceel geldt een bestemming wonen voor een vrijstaande woning. Het is binnen het geldende bestemmingsplan niet toegestaan om een tweede woning op het perceel te realiseren. Om de tweede woning planologisch-juridisch mogelijk te maken, is een procedure tot vaststelling van een nieuw wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) noodzakelijk. Met voorliggend wijzigingsplan wordt het plan voorzien van een ruimtelijk juridisch kader. In deze toelichting wordt de beoogde ontwikkeling beschreven en wordt aangetoond dat voldaan kan worden aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

De planlocatie is gelegen aan 't Veer 4a in Koedijk. De locatie ligt in Koedijk, een historisch lintdorp ten noordwesten van Alkmaar. De planlocatie wordt omgeven door woningen, kleinschalige bedrijven en agrarische gronden. Het huidige bijgebouw is gelegen op het perceel dat kadastraal bekend staat als gemeente Langedijk, sectie I, perceel 358. Het is gesitueerd op een deel van het genoemde perceel. Het plangebied heeft een totale oppervlakte van 11.840 m2. In de onderstaande figuren is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0416.BPOKKD2014wp002-va01_0001.png"

Figuur: Luchtfoto met aanduiding plangebied (bron: PDOK viewer)

afbeelding "i_NL.IMRO.0416.BPOKKD2014wp002-va01_0002.png"

Figuur: Uitsnede kadastrale kaart (bron: perceelloep.nl)

1.3 Vigerende planologische situatie

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Oudkarspel en Koedijk'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de raad van de gemeente Langedijk op 29 januari 2019.

In het bestemmingsplan kent het plangebied de enkelbestemming 'Wonen- Vrijstaand' en de gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 3'. Ter plaatse geldt de bestemming Wonen” zonder bouwvlak. Het is niet mogelijk een vrijstaande woning te realiseren. Om een woning planologisch-juridisch mogelijk te maken is een procedure van een wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 3.9 Wro noodzakelijk. In de algemene afwijkingsregels in het bestemmingsplan Oudkarspel en Koedijk is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bouw van één vrijstaande woning te realiseren.

In onderstaande figuur is een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0416.BPOKKD2014wp002-va01_0003.png"

Figuur: Uitsnede bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Enkelbestemming Wonen - Vrijstaand

De voor 'Wonen - Vrijstaand' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. wonen, uitsluitend in de vorm van vrijstaande woningen, al dan niet in combinatie met aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven:

b. groenvoorzieningen;

c. sport- en speelvoorzieningen;

d. openbare nutsvoorzieningen;

e. verkeer- en verblijfsvoorzieningen;

f. water en oeverstroken,

Woningen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd.

Gebiedsaanduiding Wetgevingzone - wijzigingsgebied 3

De voor gebiedsaanduiding 'wetgeving zone- wijzigingsgebied 3' aangewezen gronden kunnen gewijzigd worden onder de volgende voorwaarden:

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de gronden ter plaatse van de aanduiding "wetgevingzone - wijzigingsgebied 3" de bestemming kan worden gewijzigd in de bestemmingen 'Tuin' en 'Wonen - Vrijstaand', met dien verstande dat:

a. vóórdat wordt aangevangen met de bouw van een vrijstaande woning alle bestaande bebouwing gesloopt dient te zijn;

b. het aantal vrijstaande woningen niet meer mag bedragen dan 1 per wijzigingsgebied;

c. voor het overige de bestemmingsregels van de bestemmingen 'Tuin' en 'Wonen - Vrijstaand' van overeenkomstige toepassing zijn.

Conclusie

Onderhavig initiatief is in strijd met het bestemmingsplan 'Oudkarspel en Koedijk', omdat er geen bouwvlak op het perceel ligt die een extra woning mogelijk maakt. Met de opgenomen wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk om één vrijstaande woning te realiseren. Het voornemen past binnen de voorwaarden die gesteld worden in de gebiedsaanduiding 'Wetgevingzone wijzigingsgebied 3'.

1.4 Opzet bestemmingsplan en toelichting

Het bestemmingsplan 'Koedijk - 't Veer 4a' bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting;
  • verbeelding, schaal 1:1000 (IDN nummer: NL.IMRO.0416.BPOKKD2014wp002-va01;
  • planregels.

De toelichting is niet juridisch bindend, maar vormt een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot heeft de toelichting als doel om het bestemmingsplan te begrijpen en de regels op een correcte manier na te leven.

De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 2 staat stil bij de huidige en toekomstige situatie van het plangebied;
  • in Hoofdstuk 3 is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsvisies van de verschillende overheden die relevant zijn voor het plangebied;
  • de gevolgen of effecten op de planologische- en milieutechnische aspecten worden in Hoofdstuk 4 beschreven;
  • in Hoofdstuk 5 worden de gehanteerde bestemmingen met bijbehorende regeling beschreven;
  • Hoofdstuk 6 behandelt ten slotte de economische uitvoerbaarheid en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van de situatie

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie bevindt zich achter de vrijstaande woning aan 't Veer 4 in Koedijk een bijgebouw. Het bijgebouw ligt binnen de bebouwde kom en wordt omgeven door woningen, tuin en kleinschalige bedrijven. Ook is er vlak in de buurt een horeca gelegenheid 'de Bonte Koe' gesitueerd. De planlocatie ligt dichtbij het Noordhollandsch Kanaal, welke ten zuidwesten ervan loopt. Het bijgebouw wordt ontsloten door 't Veer, welke aansluit op de Achtergraft.

De planlocatie is gelegen in een historisch en typisch lintdorp in de gemeente Langedijk. De locatie is gelegen ten noordwesten van Alkmaar en aan de overzijde van het kanaal loopt de N9, die het dorp ontsluit met de rest van de provincie Noord-Holland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0416.BPOKKD2014wp002-va01_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0416.BPOKKD2014wp002-va01_0005.png"

Figuur: Beeld huidige situatie (bron: initiatiefnemer)

2.2 Toekomstige situatie

In de gewenste locatie wordt er op de plaats van het bijgebouw een vrijstaande woning gebouwd. De nieuwe woning bestaat uit twee verdiepingen plus een zolder en een kelder. Ook omvat het plan de aanleg van nieuw bijgebouw naast de woning. De woning wordt recht achter de vrijstaande woning 't Veer 4 gerealiseerd en zal gebouwd worden in dezelfde stijl als de bestaande woning voor op het perceel. Het bebouwd oppervlakte bestaat uit 194,3 m2. De nieuwe situatie zal geen gasaansluiting krijgen en daarmee erg duurzaam worden.

De woning wordt gerealiseerd in Koedijk wat een lintdorp is. Qua stijl sluit de woning aan op de vrijstaande woning op 't Veer 4. De woning sluit goed aan bij de bebouwingsstructuur, er zijn meerdere woning gevestigd in het lint.

afbeelding "i_NL.IMRO.0416.BPOKKD2014wp002-va01_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0416.BPOKKD2014wp002-va01_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0416.BPOKKD2014wp002-va01_0008.png"

Figuren: Impressie nieuwe woning (bron: Architektenburo Admiraal-Stoute)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die op 13 maart 2012 door de minister is vastgesteld, vormt de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040.

Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Daarbij wordt ingezet op een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.

Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. In de SVIR zijn ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028 geformuleerd. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd:

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur;
  • het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet', zoveel mogelijk over aan provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen daarbij de ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. De sturing op verstedelijking, zoals afspraken over binnenstedelijk bouwen en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk voor een groot deel los.

In totaal zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. Het betreft onder meer het borgen van ruimte voor de hoofdnetwerken (weg, spoor, vaarwegen, energievoorziening, buisleidingen), het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid, ruimte voor klimaatbestendige stedelijke ontwikkeling, ruimte voor behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten en ruimte voor een nationaal netwerk voor natuur.

Verder is één van de nationale belangen die de SVIR benoemt, het belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten'. Concreet betekent dit onder meer dat ruimte zorgvuldig moet worden benut en overprogrammering moet worden voorkomen. Om die doelstellingen te bereiken, is in 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Alle stedelijke ontwikkelingen dienen aan de Ladder voor duurzame verstedelijking getoetst te worden.

Conclusie

Onderhavig initiatief betreft een ontwikkeling van beperkte omvang zonder strijdigheid met rijksbelangen. De ontwikkeling is passend binnen de SVIR. De ladder voor duurzame verstedelijking komt in paragraaf 3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking aan de orde.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:

  • Rijksvaarwegen;
  • Project mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie;
  • Hoofdvaarwegen en landelijke spoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • Natuurnetwerk Nederland;
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden;
  • Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Conclusie

Het initiatief valt niet onder een van de projecten uit het Barro. Door de gewenste ontwikkeling zal geen nationaal belang worden geschaad.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Nationaal belang 13, zoals geformuleerd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro verwijst naar het Bro; geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. De kernbepaling van de Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, luidt:

'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'

Om dit te onderbouwen dienen de volgende stappen te worden doorlopen:

  • 1. er dient een beoordeling plaats te vinden door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een behoefte;
  • 2. indien er een vraag is aangetoond, dient een beoordeling plaats te vinden door betrokken overheden of de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten. Indien het bestemmingsplan de ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, is een motivering benodigd waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Stedelijke ontwikkeling

Om aan deze verplichting uit het Bro te kunnen voldoen dient allereerst te worden nagegaan of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

In het Bro is het begrip stedelijke ontwikkeling als volgt vastgelegd:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

Uit jurisprudentie blijkt dat er in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling vanaf de realisatie van 12 woningen. Onderhavig initiatief betreft de bouw van 1 woning en de sanering van overtollige bebouwing, waardoor het doorlopen van de laddertoets niet noodzakelijk is.

Conclusie

Op basis van jurisprudentie blijkt dat het doorlopen van de laddertoets voor voorliggend initiatief niet noodzakelijk is.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie NH 2050

Op 19 november 2018 is door Provinciale Staten de Omgevingsvisie Noord-Holland 2050 vastgesteld. Hierin zet de provincie haar visie op de (ruimtelijke) ontwikkeling van Noord-Holland uiteen. Daarbij omschrijft de provincie ook het beeld van Noord-Holland in 2050.

Voor de leefomgevingskwaliteit is het essentieel om de waarden en karakteristieken van landschap en cultuurhistorie te benoemen, te behouden, waar nodig adequaat te herstellen en waar mogelijk te versterken en te ontwikkelen. Het gaat er om ontwikkelingen en transities te benutten om een goede landschapskwaliteit in stand te houden en zo nodig te creëren. De realisatie van een extra vrijstaande woning is hier een voorbeeld van.

Uitgangspunt is dat ontwikkelingen zo veel mogelijk binnenstedelijk en binnendorps plaatsvinden. Dit geldt voor alle kernen. De omvang waarin dit gebeurt wordt ingegeven door de vraag die er op dat moment is (volgens de meest actuele bevolkingsprognoses). Deze wordt afgelezen aan de hand van demografische ontwikkelingen (afspraken over uitleglocaties worden aan de actuele prognoses aangepast), periodieke monitors over woonwensen en woonbehoefte-onderzoeken. Deze ontwikkelingen en daaruit voortvloeiende afspraken worden regionaal ingevuld met ruimte voor maatwerk en herijking.

De omvang en verschijningsvorm van ontwikkelingen is passend bij de kernen, waarbij grofweg drie typen kernen vallen te onderscheiden. Ook hier kan in regionale afstemming meer onderscheid in worden gemaakt. Het gaat in het geval van de planlocatie in ieder geval om:

Dorpskernen die zorgen voor behoud van voorzieningen in het landelijk gebied, Koedijk is hier een voorbeeld van. Wanneer er een extra woning gerealiseerd wordt draagt dit bij aan het behoud van de voorzieningen.

Bij de dorpskernen lopen de functies en karakters van de vele kernen ver uiteen. Er worden in regionaal verband keuzes gemaakt over welke dorpskernen als voorzieningencentra (blijven) fungeren. Dit kan bijdragen aan het behoud van voorzieningen en de leefbaarheid in deze gebieden. Er is daarnaast een zeer divers beeld van de sociale cohesie (denk hierbij aan bijvoorbeeld een bruisend verenigingsleven) en ontwikkelkracht per kern. Dit vraagt daarom ook om maatwerk, in samenspraak met de lokale bevolking en ondernemers. Daar waar de kleinschalige en lokale vraag helder is (kwalitatief en kwantitatief regionaal onderbouwd) is het aan de regio om maatwerk te leveren met oog voor onder andere de natuur, agrisector, duurzaamheid en milieu.

Conclusie

De ontwikkeling is niet strijdig met de vigerende structuurvisie van de provincie. Het is een ontwikkeling die in een landschappelijk dorp plaats vindt en bijdraagt aan het behoud van voorzieningen in het landelijk gebied.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

Door Provinciale Staten is op 3 september 2019 de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie vastgesteld. Verschillende regels zijn opgenomen over de inhoud van en de toelichting op ruimtelijke plannen. Afhankelijk van de ligging van een plangebied zijn de regels uit de verordening al dan niet van toepassing. Onderscheid wordt gemaakt in het bestaand stedelijk gebied en het landelijk gebied.

Het bestaand stedelijk gebied is het geheel van bebouwd gebied met stedelijke functies en is aangewezen voor verdere verstedelijking. Voor dit bestemmingsplan voor het buitengebied is met name het beleidskader en de regelgeving met betrekking tot het landelijk gebied relevant. Het landelijk gebied betreft het gebied dat niet als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt. In het landelijk gebied bestaan slechts beperkte ontwikkelmogelijkheden voor stedelijke functies. Het landelijk gebied is primair bedoeld voor de functies ecologie, landbouw, water en (winningsvormen van duurzame) energie.

Conclusie

Het wijzigingsplan past binnen de uitgangspunten van de provinciale verordening

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie

De gemeenteraad van Langedijk heeft op 18 september 2012 de Structuurvisie Langedijk 2012-2030 vastgesteld. In de structuurvisie wordt een ruimtelijk toekomstbeeld geschetst voor de periode tot aan 2030. Dit beeld vormt een belangrijke voorwaarde voor de plannen op de verschillende beleidsterreinen. De gemeente heeft onder andere binnen de volgende thema's ambities;

Dorps

Rust, menselijke maat en verbondenheid zijn kenmerkend voor een dorps karakter. In de dorpen van de gemeente Langedijk is de rijke cultuurhistorie nog volop aanwezig, de ontstaansgeschiedenis is nog merkbaar. De gemeente is trots op haar verleden en wil haar rijke cultuurhistorie levend houden naar de toekomst. Dat kan door open te staan voor nieuwe ontwikkelingen en daarbij rekening te houden met de waardevolle objecten en haar specifieke eigenschappen uit het verleden.

Landelijk

Een landelijke uitstraling hoort bij een dorp. De dorpen van de gemeente Langedijk zijn gebouwd op de fundamenten van de strijd tegen het water. Zo is Koedijk gebouwd tegen het Noord-Hollandsch Kanaal. De vier dijkdorpen bestonden tot een halve eeuw geleden nog slechts uit een Dorpsstraat met erachter een waterrijk eilandenlandschap. Ook na de grote ruilverkaveling Geestmerambacht met grootschalige vergravingen en dempingen kennen de verschillende dorpen nog steeds een langgerekte opbouw en structuur met een landelijk gebied aan weerszijde ervan. In het westelijk deel van de gemeente overheerst het landschap van de ruilverkaveling terwijl aan de oostzijde nog authentieke delen aanwezig zijn van het zogenaamde ‘1000-eilandenrijk’. De gemeente Langedijk is trots op haar verleden en wil haar landelijke uitstraling met veel landbouw, natuur en water naar de toekomst toe verder versterken.

Conclusie

De ontwikkeling past binnen de structuurvisie van de gemeente. Er wordt getracht om open te staat voor nieuwe ontwikkelingen in dorpen. Hier is de realisatie van een extra vrijstaande woning een goed voorbeeld van. De woning wordt op de plaats van bestaande bebouwing, waardoor er geen onevenredige verdichting van het historische landschap ontstaat.

3.3.2 Woonvisie Langedijk 2014-2030

Op 2 juni 2014 is de Woonvisie Langedijk 2014-2030 vastgesteld. Reden voor een nieuwe woonvisie was destijds de veranderde woningmarkt. In de Woonvisie staat in dat er de komende periode vraag is naar nieuwe woningen.

Langedijk krijgt, net als bijna heel Nederland, de komende tijd steeds meer te maken met vergrijzing. Deze vergrijzing wordt daarbij versterkt doordat jongeren wegtrekken en er steeds minder jongeren en jonge gezinnen zich vestigen in Langedijk. Dit leidt ertoe dat het aantal huishoudens de komende decennia nog wel toeneemt. Dit betekent dat er meer woningen nodig zijn. Maar aangezien veel senioren het liefst zo lang mogelijk in de eigen woning blijven wonen, ligt het niet voor de hand dat alle nieuwbouwwoningen uitsluitend geschikt moeten zijn voor senioren. De nieuwbouw moet bereikbaar en geschikt zijn voor alle doelgroepen en huishoudens. Betaalbaarheid, flexibiliteit en variëteit zijn daarbij van belang.

Duidelijk uit de Woonvisie blijkt dat de tijd van de grote woningbouwprojecten, en met name de uitleglocaties buiten de dorpsgrenzen, voorbij is. Er zal volgens de gemeente meer moeten worden geïnvesteerd in vrijkomende locaties binnen de bestaande dorpen en er moet meer aandacht zijn voor de bestaande woningvoorraad. De bestaande voorraad wordt belangrijker, omdat ouderen niet alleen langer zelfstandig willen blijven wonen, maar dit ook moeten. De eigen woning kan daarvoor geschikt(er) gemaakt worden maar het is ook van belang om nieuwbouwwoningen geschikt te maken voor meerdere doelgroepen.

Conclusie

De ontwikkeling past binnen de Woonvisie van de gemeente Langedijk. Het draagt bij aan het investeren in vrijkomende locaties in plaats van middels grote woningbouwproject.

3.3.3 Regionaal actieprogramma (RAP) regio Alkmaar

In het RAP voor de regio Alkmaar staan de gemaakte afspraken over aantallen en typen te bouwen woningen per gemeente, alsmede te betrekken duurzaamheidsaspecten. Het ingediende planvoornemen voorziet in een directe kwalitatieve en kwantitatieve behoefte voor woningnieuwbouw. Daarnaast is er geen sprake van overplanning in de gemeente Langedijk. De voorliggende aanvraag is passend in de aanwezige en actuele woningbehoefte.

3.3.4 Welstandsnota 2012

De welstandsnota draagt bij aan de ruimtelijke kwaliteit van Langedijk. Deze is opgesteld voor verschillende gebieden in de gemeente Langedijk. Koedijk valt onder het gebied dorpslinten.

Langs het Noord-Hollandsch Kanaal is eenzijdig de bebouwing van Koedijk ontstaan. Later is ook aan de Achtergraft enige bebouwing gerealiseerd. De bebouwing heeft haar langgerekte karakter behouden en is langs de Kanaaldijk divers. In sommige gevallen is aan of bij de oorspronkelijke bebouwing nieuwbouw gepleegd of zijn gevels aangepast.

Conclusie

Koedijk valt onder het gebied 'dorpslinten'. Er zal in de verdere uitwerking van het bouwplan rekening gehouden met de daarbij horende welstandscriteria.

Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten

In dit hoofdstuk zullen de relevante uitvoeringsaspecten bij het plan worden besproken. Hierin is aandacht voor de verschillende milieuaspecten zoals flora en fauna en luchtkwaliteit, en is er aandacht voor milieuzonering, verkeer en parkeren en externe veiligheid.

4.1 Flora en fauna

4.1.1 Wettelijk kader

Wet natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet vervangen. Het doel is om met één wet en minder regels de wet makkelijker te kunnen toepassen. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies vanaf deze datum voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer.

De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden. Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebied kunnen aantasten.

Voorts voorziet de Wet natuurbescherming in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor onder andere reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling voor beschermde soorten op voorwaarde dat gehandeld wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Verder worden vrijstellingsregelingen op de nationaal beschermde soorten per provincie vastgesteld.

Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het NNN liggen onder andere bestaande natuurgebieden en alle Natura 2000- gebieden. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt en middels ruimtelijke nota's en verordeningen voorzien van juridische doorwerking. In sommige provincies bestaan er naast het NNN ook nog andere groene zones die een zekere mate van bescherming genieten.

4.1.2 Effect te vergunnen activiteiten

Er is een quickscan flora en fauna uitgevoerd (zie bijlage 1). Uit het veldbezoek en de bureaustudie komen de volgende conclusies:

  • Tijdens het veldbezoek zijn geen zwaar beschermde soorten waargenomen.
  • Er worden op de locatie geen zwaar beschermde soorten verwacht, op de groep van broedvogels na.
  • Gebaseerd op de bureaustudie wordt een diversiteit aan algemeen voorkomende soorten op de locatie verwacht.
  • Voor de algemeen voorkomende beschermde soorten geldt dat ze niet ontheffingsplichtig zijn, mits de zorgplicht in acht wordt gehouden.

Er bevinden naar alle waarschijnlijkheid meerdere niet beschermde soorten op het terrein. Voor deze soorten moet de zorgplicht in acht wordt gehouden. De algemene zorgplicht volgens Wet Natuurbescherming houdt in dat:

  • Een ieder voldoende zorg in acht neemt voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving.
  • De zorg, bedoeld in het eerste lid, houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken. De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, ook in het geval dat ze beschermd zijn en er een ontheffing of vrijstelling is verleend.

Nader onderzoek is niet benodigd. Wel kunnen echter veranderingen in de situatie binnen het plangebied of in de planvorming altijd leiden tot andere inzichten en daarmee tot wijziging van deze conclusies.

4.1.3 Stikstofdepositie

Wettelijk kader

Voorheen diende op grond van het Programma Aanpak Stikstof (PAS), welke in juli 2015 van krachtwerd, berekend te worden of een nieuwe (bouw)activiteit tot een significante toename leidde van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.

Onder het PAS golden enkele drempel- en grenswaarden. Deze waarden bepaalden of een toename van stikstofdepositie significant was en zo ja, of er dan een meldingsplicht of een vergunningplicht gold. Door te rekenen met het voorgeschreven rekenprogramma AERIUS Calculator werd automatisch met die drempelwaarden rekening gehouden. In het geval van de meldingsplicht kon de planontwikkeling aanspraak kan maken op benutting van de ontwikkelingsruimte die voor een Natura 2000-gebied gold, totdat deze niet meer voorradig was.

Als gevolg van de uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 mag het PAS niet meer gebruikt worden als toestemmingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen die leiden tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen in Natura 2000-gebieden. De drempel- en grenswaarden uit het PAS zijn daarmee ook niet meer van toepassing. Hierdoor kan een project met een geringe depositietoename van 0,01 mol/ha/jaar al vergunningplichtig zijn (artikel 2.7 en 2.8 Wnb). Dit betekent dat ook relatief kleinschalige projecten zorgvuldig dienen te worden getoetst op hun stikstofdepositie, om zo aan Europese regelgeving te kunnen voldoen (en stand te houden bij de Raad van State in geval van een beroep).

Sinds de vernieuwing van de AERIUS Calculator op 16 september 2019 (en de latere update van 14 januari 2020) kan correct berekend worden of er überhaupt sprake is van stikstofdepositie op Natura 2000-gebied. Daarbij dient zowel de realisatiefase, als de gebruikersfase doorgerekend te worden. Zodra er geen rekenresultaten boven de 0,00 mol/ha/jaar zijn, is er geen belemmering voor een plan op het gebied van stikstofdepositie.

Beoordeling

De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden zijn Schoorlse duinen (circa 3 kilometer) en de Noord Hollands duin reservaat (circa 3,5 kilometer). Overigens wordt met de stikstofdepositieberekening die is uitgevoerd de stikstofneerslag op alle Natura 2000-gebieden berekend. Uit de berekening blijkt dat er zowel in de nieuwe gebruikersfase als de realisatiefase geen stikstofdepositie plaatsvindt op Natura 2000-gebieden. Voor een nadere toelichting zie bijlagen 2, 3 en 4.

4.1.4 Conclusie

Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit de flora- en faunaregelgeving geen beperkingen worden opgelegd aan onderhavig initiatief. Er zijn geen strijdigheden met de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden

4.2 Bodemkwaliteit

4.2.1 Wettelijk kader

De Wet Bodembescherming schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.

Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Door middel van een dergelijk onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

4.2.2 Resultaten onderzoek

Voorliggend initiatief voorziet in een functiewijziging van een bijgebouw naar een vrijstaande woning.

Ten aanzien van het initiatief zullen er graafwerkzaamheden worden uitgevoerd. Op de locatie zijn geen bodemverontreinigingen bekend of bekende locaties van ernstige bodemverontreiniging die met spoed moeten worden gesaneerd.

In verband met de aanvraag van een omgevingsvergunning voor de nieuwbouw van de woning heeft Vlam Bodem Advies BV op 14 januari 2020 een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 uitgevoerd aan ’t Veer 4a te Koedijk (zie bijlage 5).

In de bovengrond zijn lichte verhogingen aan kwik, lood, zink, OCB’s en PAK gemeten ten opzichte van de achtergrondwaarden. In de ondergrond zijn lichte verhogingen aan kwik, OCB’s en PAK gemeten ten opzichte van de achtergrondwaarden. Het grondwater is voor wat betreft de geanalyseerde parameters analytisch schoon. Gezien de resultaten kan de hypothese worden bevestigd. De aangetoonde gehalten overschrijden niet de toetsingswaarden voor nader onderzoek. Voor nader onderzoek bestaat geen aanleiding.

4.2.3 Conclusie

Er zullen geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig zijn met betrekking tot de voorgenomen activiteit op het onderhavige perceel.

4.3 Cultuurhistorie en archeologie

4.3.1 Wettelijk kader

Vanaf 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van archeologische en cultuurhistorische waarden. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met het erfgoed van nationaal belang wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarin heeft en hoe het toezicht wordt geregeld.

Als gevolg van deze wet wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het erfgoed meegewogen zoals alle andere aspecten die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

4.3.2 Cultuurhistorie

Het bijgebouw en het perceel kennen geen aanduiding als rijks- of gemeentelijk monument en zijn niet aangemerkt als beeldbepalend of karakteristiek in het geldende bestemmingsplan. Ook worden de omgeving en het landschap niet aangeduid als cultuurhistorisch waardevol. Geconcludeerd kan worden dat met de gewenste ontwikkeling geen schade wordt toegebracht aan bestaande cultuurhistorische panden of structuren.

4.3.3 Archeologie

Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden. Het plangebied heeft geen dubbelbestemming met betrekking tot archeologie. Nader onderzoek in het kader van archeologie is dan ook niet noodzakelijk.

Voorts geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.

4.3.4 Conclusie

Met de gewenste ontwikkeling worden cultuurhistorische panden of structuren niet aangetast. Voorts vindt de ontwikkeling niet plaats in beschermd archeologisch gebied. Er zijn dan ook geen belemmeringen vanuit cultuurhistorie en archeologie voor onderhavig initiatief.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Wettelijk kader

De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het niet in betekende mate (NIBM) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en/of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSLprogramma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.

4.4.2 Beoordeling

De ontwikkeling kan, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een project dat niet in betekenende mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.

4.4.3 Conclusie

Het project kan worden beschouwd als een NIBM-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven.

4.5 Parkeren en verkeer

4.5.1 Parkeren

Het benodigd aantal parkeerplaatsen kan berekend worden aan de hand van de kencijfers van de publicatie 'CROW 381 Toekomstbestendig parkeren' uit 2018. De basis voor deze kencijfers van het CROW is vastgelegd in de Nota Parkeernormen, vastgesteld op 13 december 2016. Hierin is voor een vrijstaande woning 2,2 parkeerplek op eigen erf benodigd, die parkeerplekken zijn inclusief 0,3 parkeerplaats aandeel bezoekers. In het bijgebouw dat bij de woning wordt gerealiseerd is ruimte voor twee auto's. De andere parkeerplaats wordt op eigen terrein gerealiseerd.

4.5.2 Verkeer

Het plangebied wordt ontsloten via 't Veer. Dit is een 30 km/u weg die aansluit op met Achtergraft. In de gewenste situatie is de verkeersaantrekkende werking op dezelfde manier te bepalen (middels de CROW publicatie 381). Voor een vrijstaande woning is de verwachte verkeersgeneratie 7,8 tot 8,6 mvt/etmaal per woning.

De verkeersgeneratie neemt met onderhavig initiatief toe met maximaal 8,6 mvt/etmaal. Gezien de ligging van het plangebied en de verkeerssituatie ter hoogte van het plangebied wordt aangenomen dat deze beperkte toename niet tot problemen leidt met de verkeersafwikkeling in of rond het plangebied.

4.5.3 Conclusie

Voorgenomen initiatief zal niet leiden tot verkeerskundige en/of parkeertechnische problemen. Parkeren wordt op eigen terrein opgelost en de verkeersgeneratie neemt slechts zeer beperkt toe.

4.6 Geluidhinder

4.6.1 Wettelijk kader

Wegverkeer en railverkeer

Langs alle (spoor)wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de (spoor)weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken/spoorstaven en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.

Industrielawaai

Gezoneerde industrieterreinen hebben een vaste geluidzone die wordt vastgelegd door middel van een bestemmingsplan. Buiten de geluidszone wordt de voorkeurswaarde van 50 dB(A) niet overschreden. De maximale ontheffingswaarde binnen de geluidszone bedraagt 55 dB(A) etmaalwaarde voor nieuwe situaties. In tegenstelling tot weg- en railverkeer wordt voor industrielawaai niet getoetst aan de Lden waarde maar aan de etmaalwaarde. De dosismaat Lden is voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai met ingang van 1 januari 2007 in de gewijzigde Wgh vastgelegd. Voor industrielawaai wordt Lden in het kader van de Wgh voorlopig niet ingevoerd.

4.6.2 Onderzoek / beoordeling

Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidzone van een industrieterrein. Wel ligt het plangebied binnen de geluidzone van wegverkeer, namelijk van o.a. de N9 en de Nauertogt en de Kanaaldijk (noord). Akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting is uitgevoerd door SPA WNP ingenieurs. Het rapport van het onderzoek is toegevoegd als bijlage 6.

Doel van dit onderzoek is het bepalen van de geluidbelasting binnen het plangebied voor zover deze wordt veroorzaakt door het relevante verkeerslawaai. Voor de overige onderzochte wegen geldt een maximale rijsnelheid van 30 km/uur. Ondanks het feit dat er geen sprake is van een geluidzone langs deze wegen, is in het voorliggende onderzoek de geluidbelasting ten gevolge van deze wegen toch berekend.

Dit omdat:

  • de gemeente in het kader van een goede ruimtelijke onderbouwing de belangen van het

realiseren van het bouwplan af moet wegen tegen de mogelijke hinder door de geluidbelasting;

  • bij het realiseren van het geluidgevoelige gebouw deze geluidbelasting meegenomen kan

worden bij de beoordeling van de geluidwering in het kader van een goed woonklimaat.

De overige wegen liggen op grotere afstand van het plangebied en/of de verkeersintensiteit is er dusdanig gering, dat deze wegen niet relevant zijn met betrekking tot de geluidbelasting. Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van het verkeer op de:

  • N9, maximaal 48 dB bedraagt (gezoneerde weg);
  • Nauertogt, maximaal 33 dB bedraagt (gezoneerde weg);
  • Kanaaldijk - noord, maximaal 28 dB bedraagt (gezoneerde weg);
  • Kanaaldijk - zuid, maximaal 13 dB bedraagt (30 km/uur-weg);
  • Nauertogt, maximaal 30 dB bedraagt (30 km/uur-weg);
  • Achtergraft, maximaal 33 dB bedraagt (30 km/uur-weg).

De geluidbelastingen ten gevolge van de:

  • gezoneerde wegen niet hoger zullen zijn dan de voorkeurswaarden;
  • 30 km/uur-wegen, ruim lager zullen zijn dan de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder,

zoals deze geldt voor gezoneerde wegen.

Op basis hiervan wordt gesteld dat de geluidbelastingen vanwege het wegverkeer aanvaardbaar zijn. De Wet geluidhinder is geen belemmering voor de realisatie van de nieuwe woning. De gecumuleerde geluidbelasting, zonder aftrek ex artikel 110g van de Wet geluidhinder, bedraagt maximaal 51 dB. Dit betekent dat de karakteristieke geluidwering van de verblijfsgebieden minimaal 20 dB moet bedragen, hetgeen overeenkomt met de ondergrens uit het Bouwbesluit. Normaliter wordt met moderne standaard bouwmaterialen (dubbele beglazing, geïsoleerd dak, normale ventilatie voorzieningen die voldoet aan een geluideis van Rq;a 0 dB voldaan aan de minimale geluidwering van de gevels.

4.6.3 Conclusie

Vanuit akoestisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief, mits er wordt voldaan aan de aanbevelingen van het akoestisch onderzoek.

4.7 Bedrijven en milieuzonering

4.7.1 Wettelijk kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden.

De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de onderstaande richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' dan wel 'gemengd gebied'.

Milieucategorie     Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied     Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied    
1     10 m     0 m    
2     30 m     10 m    
3.1     50 m     30 m    
3.2     100 m     50 m    
4.1     200 m     100 m    
4.2     300 m     200 m    
5.1     500 m     300 m    
5.2     700 m     500 m    
5.3     1.000 m     700 m    
6     1.500 m     1.000 m    

Tabel: Richtafstanden en omgevingstype

Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.

4.7.2 Onderzoek / beoordeling

Voor onderhavig project dient te worden getoetst of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen veroorzaakt voor bestaande functies in de omgeving en of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen ondervindt als gevolg van de milieuhinder van naburige bedrijven en/of bedrijvigheid.

De omgeving van het plangebied kan gekarakteriseerd worden als gemengd gebied, gelet op de functies gemengd, horeca, bedrijf en wonen.

Bewoning wordt niet gezien als een milieubelastende functies, waardoor de functiewijziging geen hinder zal veroorzaken voor omliggende gevoelige functies in het kader van milieuzonering.

Andersom gezien zal ook getoetst moeten worden of de omliggende functies niet belemmerd worden door de gewenste woonfunctie of dat die functies het wonen niet belemmeren. Het gebied kan gekenmerkt worden als gemengd gebied door de afwisseling van wonen, gemengde functies, horeca en bedrijven.

Bedrijf   Categorie   Richtafstand   Werkelijke afstand
 
Café de Bonte Koe   1   0 meter   50 meter  
B&B Berg en Ambacht   1   0 meter   50 meter  
Sportfokkers Bergen   3.2   50 meter   90 meter  
Agrarisch bedrijf (onbekend)   2   10 meter   200 meter  

4.7.3 Conclusie

Gelet op het voorgaande vormen de milieubelastende functies vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmering voor de in dit plan besloten ruimtelijke ontwikkeling. Andersom leidt ontwikkeling van de vrijstaande woning niet tot milieutechnische problemen voor de omliggende milieugevoelige functies. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Er is een goed woon- en leefklimaat te realiseren in de nieuwe woning.

4.8 Externe veiligheid

4.8.1 Wettelijk kader

Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico's:

  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar

Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.

Plaatsgebonden risico en groepsrisico

Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.

Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.

Risicovolle (Bevi-)inrichtingen

Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.

Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Structuurvisie buisleidingen van belang. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.

 Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.

Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico's voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.

Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.

4.8.2 Onderzoek / beoordeling

Een vrijstaande woning betreft een kwetsbaar object, waardoor de gewenste ontwikkeling getoetst dient te worden aan de wetgeving omtrent externe veiligheid. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Navolgende figuur toont een uitsnede van deze kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0416.BPOKKD2014wp002-va01_0009.png"

Figuur: Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied (bron: www.risicokaart.nl)

Transport gevaarlijke stoffen

Er ligt in de directe omgeving (binnen 200 meter) van het plangebied geen hoofdvaarweg of spoorbaan. Wel bevindt zich een rijksweg (N9) waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, waardoor het scenario 'koude BLEVE' LPG op deze afstand secundaire brand tot gevolg kan hebben, waardoor de brand bij onvoldoende ontvluchting tot dodelijke slachtoffers kan leiden.

  • Personen kunnen buiten zijn en tot op 330 m afstand door het scenario 'koude BLEVE' LPG brandwonden krijgen.
  • Het ernstigst denkbare scenario kent waarschijnlijk een overzichtelijke hulpvraag, doordat het aantal personen extra, dat gelijktijdig buiten is en blootgesteld wordt aan het scenario, ten hoogste enkele tientallen zal zijn.
  • Bij meer dan 10 ernstige slachtoffers wordt verwacht, op basis van de regulier beschikbare ambulance capaciteit, dat niet onder alle omstandigheden de hulpverlening in staat is in het eerste uur alle gewonden af te voeren naar ziekenhuizen.
  • Verwacht wordt dat binnen een tijdbestek van 4 uren de hulpdiensten de secundaire brand effecten door een 'koude BLEVE', bedwongen hebben.
  • Restrisico's blijven aanwezig. Bijvoorbeeld omdat brokstukken die door een 'koude BLEVE' ontstaan weg vliegen en slachtoffers kunnen maken.

Ook bevindt zich in of nabij het plangebied een buistransportleiding met een PR 10-6 contour, deze bevindt zich op 400 meter van de ontwikkeling, waarmee kan worden geconcludeerd dat de afstand dermate groot is dat de nieuwe woning niet in het invloedsgebied ligt.

Advies met betreffende de N9 van de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord

De veiligheids regio Noord-Holland Noord heeft een advies opgesteld ( zie bijlage 7 voor het volledige advies). De veiligheids regio meent dat de uitvoering van het plan niet leidt tot een substantiële wijziging van bestaande incidentscenario's. De bestrijdbaarheid van een eventueel rampscenario in dit gebied wordt door dit plan in geringe mate beïnvloed. Het plan zorgt voor een geringe toename van personen gedurende de dag en nacht periode.

De mate van zelfredzaamheid is mede bepalend voor de omvang van de hulpverlening tijdens een ramp of een zwaar ongeval. Bij zelfredzaamheid gaat het om de 'vermogens en handelingen van burgers om incidenten, en de nasleep ervan, zelfstandig dan wel met behulp van anderen zoveel mogelijk te voorkomen en/of te beheersen'.

  • Zelfredzaam vermogen

Verwacht wordt dat de aanwezige personen in het plangebied vergelijkbaar zelfredzaam zijn met de doorsnede van de Nederlandse samenleving.

  • Schuilen en vluchten

Een intact gebouw is geschikt om uit weg te vluchten na de 'koude BLEVE'. De afstand tot de ongevalslocatie in combinatie met de gebruikte materialen tijdens de bouw, het al dan niet openstaan van ramen en deuren bepaalt de invloed van secundaire brand. Het scenario betreft een flitsramp, d.w.z. men krijgt geen signaal vooraf, en het voltrekt zich in circa 11 s. Alleen zij die binnen die 11 seconden een veiliger plaats bereiken beperken de mate van verbranding. De ernst van verbranding bepaalt de kans op overlijden.

  • Alarmeren van de bevolking

Verwacht kan worden dat het beschikbaar zijn van NL-Alert geen invloed heeft, omdat dit het scenariotype flitsramp betreft.

Bestrijdbaarheid betreft de voorbereiding op de bestrijding van een ramp of een zwaar ongeval en de mogelijkheden van hulpdiensten bij het beperken van de gevolgen van een ramp of zwaar ongeval.

  • Opkomsttijden:

De opkomsttijden van de brandweer liggen onder de normtijden zoals die zijn gesteld in het Besluit Veiligheidsregio's. In de avond/weekend/nacht situatie doet de brandweer er 8 minuten over om ter plaatse te komen. In de dag situatie is dit ruim 9 minuten. Voor een woonfunctie geldt een opkomsttijd van 8 minuten op basis van dit Besluit.

  • Bereikbaarheid van het plangebied

Het plangebied is in voldoende mate tweezijdig bereikbaar zodat de brandweer eventueel optredende effecten kan bestrijden

  • Bluswatervoorziening:

Het plangebied is beoordeeld op de aanwezigheid en de beschikbaarheid van bluswatervoorzieningen. Hieruit blijkt dat er voldoende primaire bluswaterwinningen aanwezig zijn ter hoogte van het plangebied. Secundairewaterwinning is aanwezig in de vorm van open water.

  • Mogelijkheden voor bronbestrijding:

Mogelijkheden voor bronbestrijding bij een 'koude BLEVE' zijn niet aanwezig. Die effectafstand kan niet beïnvloed worden. De bestrijding richt zich op het helpen van hen in nood en het blussen van secundaire branden.

  • Maximale gevolgen voor personen

Het scenario 'koude BLEVE' LPG zorgt op deze afstand mogelijk voor slachtoffers. Personen kunnen namelijk buiten zijn.

  • Maatregelen

Bij een explosie of brand gaat het vooral om de constructie van het gebouw en de toegepaste materialen. Moeilijk brandbare materialen verhoogd het beschermingsniveau van het gebouw.

Inrichtingen

In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevantie inrichtingen gevestigd. Anderzijds is de voorgenomen planontwikkeling geen risicovolle inrichting in het kader van de BEVI en vormt de gewenste ontwikkeling geen gevaar voor de omgeving.

4.8.3 Conclusie

Er bestaat vanuit het thema externe veiligheid een belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling, voornamelijk de provinciale weg N9 zorgt voor de nodige risico's. Rekening dient gehouden te worden met deze risico's. In bijlage 7 staat het advies van de veiligheidsregio Noord-Holland Noord beschreven.

4.9 Kabels en leidingen

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgasleidingen afhankelijk van druk;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Uit de toelichting en verbeelding van bestemmingsplan 'Oudkarspel en Koedijk' is op te maken dat er geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.

Voor de verdere realisatie van het plan zal indien nodig een KLIC-melding gedaan worden om te achterhalen of er relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.

4.10 Water

4.10.1 Inleiding

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.

Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder.

4.10.2 Beleidskader

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor onderhavige ontwikkeling relevante nota's.

Europa

Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht geworden. In het kader van de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld, gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichting per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewateren binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een 'goede ecologische' toestand (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een 'goed ecologisch potentieel' (GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.

Rijk

De Waterwet, die in werking is getreden in 2009, regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Op grond van deze wet moeten de provincies één of meer regionale waterplannen vaststellen die wat betreft de ruimtelijke aspecten de status van provinciale structuurvisie hebben. De Waterwet schrijft eveneens voor dat elke zes jaar een nieuw Nationaal Waterplan uitgebracht wordt. Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is opgesteld vanuit het perspectief om een nationale Omgevingsvisie te ontwikkelen richting 2018 conform de Omgevingswet in wording. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het beleid en de maatregelen in het nieuwe Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema’s waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen.

4.10.3 Watertoets en conclusie

Om het voornemen te toetsen aan het waterbeleid, is de watertoets uitgevoerd. Het resultaat is als bijlage bijgevoegd (zie bijlage 8 en 9). Op basis van de watertoets blijkt dat er geen compenserende maatregelen hoeven te worden uitgevoerd en dat er geen waterschapsbelang wordt geschaad.

4.11 M.e.r.-beoordeling

4.11.1 Wettelijk kader

In de Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat op basis van selectiecriteria vastgesteld dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zal hebben of niet. Onderdeel D van de bijlage bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht is. Voor elke activiteit die genoemd wordt in kolom 1 van onderdeel D van het Besluit m.e.r. moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) nadelige milieugevolgen. Voor activiteiten die onder de drempelwaarde zoals genoemd in kolom 2 van onderdeel D vallen, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze motivering dient qua inhoud aan te sluiten bij de m.e.r.-beoordeling, maar heeft geen vormvereisten. Voorliggend initiatief kan gezien worden als 'ontwikkelingsproject' (D 11.2). De gewenste ontwikkeling blijft ruim onder de drempelwaarde van 2.000 woningen, waardoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling volstaat.

In een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient aandacht te worden besteed aan drie criteria die zijn opgenomen in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'. Dit zijn achtereenvolgens de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect.

4.11.2 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Kenmerken van het project

Het project betreft het realiseren van één woning na sloop van de bestaande opstallen aan 't Veer 4a te Koedijk. In de directe omgeving bevinden zich voornamelijk andere woningen gemengd met bedrijven en horeca gelegenheden, allen in het landelijk gebied.

Kenmerken van het potentiële effect

Bij onderhavig initiatief zijn geen gevolgen aanwezig, daar het slechts één extra vrijstaande woning betreft. Uit de onderzoeken blijkt voorts dat beschermde soorten flora en fauna niet worden geschaad en dat de bodemkwaliteit ter plekke voldoet aan de eisen.

4.11.3 Conclusie

De kenmerken, plaats en potentiële effecten van de ontwikkeling geven op basis van het voorgaande geen aanleiding ernstige milieugevolgen te verwachten die het nodig maken om een m.e.r-procedure te doorlopen.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door de gronden te beleggen met een bestemming. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In dit hoofdstuk wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.

De regels en verbeelding zijn opgesteld conform de RO-standaarden 2012, waarbij in het bijzonder het IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) van belang zijn. Voor de regels is aansluiting gezocht bij het vigerende bestemmingsplan 'Oudkarspel en Koedijk'.

Het bestemmingsplan 'Koedijk - 't Veer 4a' bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de verbeelding heeft geen juridisch betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/BGT ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding.

De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan 'Koedijk - 't Veer 4a' zijn opgebouwd conform de door de SVBP 2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels de overgangs- en slotregels.

5.2 Inleidende regels

De inleidende regels bestaan uit de volgende artikelen.

5.2.1 Begrippen

In de begripsregels worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsregels worden opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

5.2.2 Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte e.d. van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de 'wijze van meten' worden in de SVBP 2012 richtlijnen gegeven.

5.3 Bestemmingsregels

5.3.1 Opbouw bestemmingen

De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat het gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend, welke dient te voldoen aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit, Bouwverordening en welstandscriteria. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden;
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • Wijzigingsbevoegdheid.
5.3.2 Bestemmingen

Enkelbestemming Wonen- Vrijstaand

De vrijstaande woning is opgenomen in de bestemming ‘Wonen - Vrijstaand’. Als hoofdgebouw mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd. Voor de overige bouw en gebruiksvoorschriften is het bestemmingsplan 'Oudkarspel en Koedijk' leidend.

5.4 Algemene regels

5.4.1 Anti-dubbeltelregel

Een anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De opgenomen anti-dubbeltelregel is gelijkluidend aan de in het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven formulering.

5.4.2 Overige algemene regels

Voor het hele plangebied geldt een aantal algemene regels. Het gaat hier om algemene bouw- en gebruiksregels, mogelijkheden om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen, en procedureregels worden behandeld.

5.5 Overgangs- en slotregels

5.5.1 Overgangsregel

In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening en de Wabo, overgenomen.

5.5.2 Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De planontwikkeling komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De ontwikkeling zal geschieden conform hetgeen bepaald is in de Wet Ruimtelijke ordening. De verwezenlijking van het plan is dan ook niet afhankelijk van gemeentelijke investeringen. De kosten voor de ambtelijke afhandeling van de procedure worden verrekend op basis van de daarvoor geldende leges. Voor wat betreft planschade zal de gemeente met initiatiefnemer een planschadeverhaalsovereenkomst afsluiten. Het plan wordt dan ook economisch haalbaar geacht.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voor onderhavig bestemmingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening.

6.2.1 Overleg met omwonenden

Er is overleg geweest met omwonenden. Hierbij zijn zij geïnformeerd over de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en de toekomstige bouwplannen. Omwonenden hebben de kans gehad om hun mening te geven over het plan. Er zijn hieruit geen bezwaren naar voren gekomen.

6.2.2 Overleg met overheidsinstanties

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties worden in kennis gesteld en krijgen de mogelijkheid om te reageren.