Inhoudsopgave
1.2 Aanleiding en planvoornemen
2.3 Achtergronden en nut en noodzaak van voorliggend plan
4.4 Hinder van bedrijven en voorzieningen
4.10.1 Verkeerseffecten en parkeren
Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving
5.3 Toelichting op de bestemmingsregels
5.3.3 Algemene aanduidingsregels
6.1 Economische uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Resultaten van overleg en inspraak
Overzichtskaart
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Ligging van plangebied
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op gronden behorende bij het perceel van Jachthaven Broekerwerf aan de Dijk 10 in Broek op Langedijk. De exacte ligging van het plangebied blijkt uit de planbegrenzing van de verbeelding van dit bestemmingsplan. De in figuur 1 opgenomen luchtfoto geeft tevens een concrete indruk van het plangebied.
Figuur 1. Luchtfoto, in oranje het plangebied
1.2 Aanleiding en planvoornemen
In de huidige situatie is bij Dijk 10 sprake van een jachthaven, loods (jachtwerf) en bedrijfswoning. De huidige eigenaar wil de bedrijfsactiviteiten ter plaatse beëindigen en heeft het planvoornemen opgevat om op deze locatie woningbouw te ontwikkelen. Hoewel de planontwikkeling niet in de beide geldende bestemmingsplannen ter plaatse (betreffende Broek op Langedijk uit 2013 en Buitengebied en Koedijk uit 2008) past, heeft de gemeente een positieve grondhouding ingenomen ten aanzien van de planmedewerking. Het planvoornemen sluit namelijk goed aan bij de visie die de gemeente op dit gebied (de uitloper van het dorpslint) heeft.
1.3 Doelstelling
Met voorliggend bestemmingsplan worden ten behoeve van het planvoornemen nieuwe juridisch-planologische kaders voor de betrokken gronden vastgelegd. De doelstelling van dit bestemmingsplan is daarmee dan ook het bieden van een passende juridisch-planologische regeling voor de gronden in het plangebied om invulling te geven aan het planvoornemen ter plaatse. Dit bestemmingsplan is daarmee ontwikkelingsgericht van karakter.
1.4 Leeswijzer
Na de inleiding in dit hoofdstuk is in hoofdstuk 2 verder op het plan ingegaan. Relevant overheidsbeleid is daaropvolgend in hoofdstuk 3 uiteengezet, waarbij onder gemeentelijk beleid ook op beide geldende bestemmingsplannen is ingegaan. Een omschrijving van de omgevingsaspecten betreffende de planologische en milieukundige randvoorwaarden is opgenomen in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 betreft de toelichting op de juridische vormgeving van het bestemmingsplan en de hiervoor te volgen procedure. Als laatste is in hoofdstuk 6 de (economische en maatschappelijke) uitvoerbaarheid uiteengezet. Bij dit bestemmingsplan zijn verder verschillende bijlagen opgenomen.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande situatie
Het plangebied ligt aan de zuidzijde van het dorp Broek op Langedijk, aan het kanaal Alkmaar (Omval)-Kolhorn. Het plangebied bestaat uit een jachthaven, bedrijfsloods, bedrijfswoning, grotendeels verhard terrein, sloten en een groenstrook langs de westelijke sloot. De sloten in het plangebied zijn begroeid met gras en niet jaarrond watervoerend. In de jachthaven en langs het kanaal is een harde oeverbeschoeiing van beton en damwandplaten aanwezig.
Figuur 2. Te slopen bebouwing
Figuur 3. Jachthaven en groenstrook
2.2 Toekomstige situatie
Het planvoornemen betreft een herinvulling van het plangebied met woningbouw. Onderstaande figuur betreft het opgestelde schetsplan en geeft een weergave van de voorgenomen invulling met 10 vrijstaande woningen. Dit schetsplan gaat uit van het behoud van de bestaande bedrijfswoning aan de westzijde van het plangebied en het grootste deel van de bestaande waterpartij van de jachthaven.
Figuur 4. Schetsplan (bron: Studio Groenburg, 2018)
Ten behoeve van de realisatie van de 10 nieuwe woningen wordt de bestaande bedrijfsloods aan de noordzijde gesloopt. Ten behoeve van de ontwikkeling wordt de jachthaven enigszins aangepast, waaronder het aanpassen van de bestaande steigers. Verder worden twee doodlopende ontsluitingswegen (aan de west- en noordkant) gerealiseerd.
2.3 Achtergronden en nut en noodzaak van voorliggend plan
Door verschillende omstandigheden zijn de werfactiviteiten in het plangebied in de loop der jaren drastisch teruggelopen. Door het bedrijfspand te slopen en er vervolgens kavels uit te geven voor woningbouw, denken de initiatiefnemers een unieke kans te kunnen bieden aan doorstromers om kleine onderhoudsvriendelijke kavels aan aantrekkelijk water te realiseren. Ook buurtbewoners van belendende percelen zullen het niet betreuren dat bedrijvigheid uit het gebied verdwijnt omdat hiermee ook definitief een eind komt aan overlast van vrachtwagens en hinderlijke verkeersopstoppingen.
Door initiatiefnemers is geprobeerd om de gehele werf als zodanig te verkopen maar in de watersport verdwijnen steeds meer werven en jachthavens. Daarnaast vertrekken klanten uit kostenoogpunt naar goedkopere omliggende jachthavens. Zo heeft de gemeente Heerhugowaard een nieuwe jachthaven gerealiseerd binnen een afstand van 500 m. Ook de gemeente Schagen heeft jaren geleden een soortgelijke jachthaven aangelegd. Deze havenvoorzieningen rekenen lagere huurprijzen die voor Broekerwerf als commercieel bedrijf niet haalbaar zijn omdat kostendekkend werken dan niet meer mogelijk is.
De hinderwet (milieu) vergunning was in het begin een vergunning voor een "scheepswerf" met schepen langer dan 25 m en gewicht rond de 80 ton. Na verloop van tijd is de vergunning in overleg met de gemeente al naar beneden bijgesteld tot "jachtwerf" met kleinere toegestane schepen en geen zware reparaties en onderhoud, dus minder zware milieubelastende werkzaamheden.
2.4 Beeldkwaliteitsplan
Voor het planvoornemen is met het oog op het realiseren van een aantrekkelijke woonomgeving en een goede kwaliteit van de te realiseren bebouwing een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Dit beeldkwaliteitsplan is als bijlage 1 bij dit bestemmingsplan opgenomen. In het beeldkwaliteitsplan zijn criteria gesteld uit oogpunt van een goede stedenbouwkundige en ruimtelijke kwaliteit betreffende de invulling van het plangebied. Er gelden specifieke uitgangspunten voor de welstandstoetsing van de op te richten bebouwing. De toekomstige aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen van de voorgenomen woningen in het plangebied zullen aan dit beeldkwaliteitsplan worden getoetst.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
Ruimtelijke ontwikkelingen moeten passen binnen de geldende wet- en regelgeving en het relevante beleid van het Rijk, de provincie, eventueel regionaal gevoerd beleid op intergemeentelijk niveau en de gemeente.
3.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
Op 13-03-2012 is de 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte' (SVIR) van kracht geworden. Hierin is de visie van het Rijk op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een selectieve inzet op 13 nationale belangen. Hierbuiten hebben decentrale overheden beleidsvrijheid, omdat zij beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn. Dit bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met nationale belangen uit de SVIR, met uitzondering van nationaal belang 13 betreffende een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming die bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten geldt. Hierop is in het navolgende onder ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ nader ingegaan.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerst verantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van ruimtelijke plannen. In het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro, d.d. 07-12-2011), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd. Uit het Barro blijkt dat voor het planvoornemen en het plangebied geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang. Wel geldt bij elk ruimtelijk plan nationaal belang 13 met betrekking tot zorgvuldig ruimtegebruik.
LADDER VOOR DUURZAME VERSTEDELIJKING
Nationaal belang 13 van de SVIR van het Rijk vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de zogeheten Ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Barro, dat weer verwijst naar het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Artikel 3.1.6, lid 2 van het Bro schrijft voor dat de onderbouwing van een ruimtelijk plan, waar een nieuwe stedelijke ontwikkeling mee mogelijk wordt gemaakt, aan de Ladder voor duurzame verstedelijking moet voldoen. Per 1 juli 2017 is een vereenvoudigde ladder van toepassing.
De voor dit bestemmingsplan relevante wijzigingen in de nieuwe ladder ten opzichte van de oude zijn de volgende:
-
De definities zijn niet gewijzigd, waardoor de uitgezette lijn in de jurisprudentie in stand blijft.
-
De begrippen 'actuele' en 'regionale' (behoefte) zijn geschrapt.
-
De nieuwe ladder bevat geen treden meer. Treden 1 en 2 zijn samengevoegd en trede 3 is geschrapt.
-
Voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied geldt een uitgebreide motiveringsplicht.
De tekst uit het Bro luidt nu als volgt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hiervoor kan worden gekeken naar jurisprudentie. Uit rechtspraak [] blijkt dat niet iedere ontwikkeling van onder meer woningbouw als stedelijke ontwikkeling valt te kwalificeren. Zo is geoordeeld dat kleinschalige woningbouw (tot 12 woningen) geen stedelijke ontwikkeling betreft. In dat kader is met voorliggend planvoornemen voor ten hoogste 10 nieuw te bouwen woningen dan ook geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De Ladder is hierom verder niet van toepassing.
3.2 Provinciaal beleid
Structuurvisie Noord-Holland 2040 (2010)
In de 'Structuurvisie Noord-Holland 2040' (vastgesteld door Provinciale Staten d.d. 21-06-2010) zijn de uitgangspunten en de sturingsfilosofie uit het Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord, het voorheen geldende streekplan, overgenomen. Uitgangspunt voor de structuurvisie is ‘kwaliteit door veelzijdigheid’. Noord-Holland moet aantrekkelijk blijven in wat het is: een diverse, internationaal concurrerende regio, in contact met het water en uitgaande van de kracht van het landschap. Gelet op voorgaande doelstelling heeft de provincie een aantal provinciale belangen aangewezen. De drie hoofdbelangen (ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid) vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de provincie. De structuurvisie vormt een leidraad voor de manier waarop de ruimte in Noord-Holland de komende dertig jaar zou moeten worden ontwikkeld. In het bijbehorende uitvoeringsprogramma is dit uitgewerkt in concrete activiteiten om de visie te realiseren. De structuurvisie is uitsluitend bindend voor de provincie zelf en niet voor gemeenten en burgers. Via de Provinciale Ruimtelijke Verordening is de doorwerking van de structuurvisie naar gemeentelijke bestemmingsplannen geregeld.
Provinciale Ruimtelijke Verordening (2019)
Provinciale Staten hebben op 27 mei 2019 de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld die per 07 juni 2019 in werking is getreden. In de PRV zijn de provinciale belangen uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040 van 2010 uitgewerkt in algemene regels. In de PRV is aangesloten bij de Ladder voor duurzame verstedelijking. Verschillende regels zijn opgenomen over onderwerpen, in zowel het landelijk als het bestaand stedelijk gebied van Noord-Holland, waar een provinciaal belang mee gemoeid is. Afhankelijk van de ligging van een plangebied zijn de regels uit de verordening al dan niet van toepassing. Het bestaand stedelijk gebied is in het provinciale overheidsbeleid beleidsmatig aangewezen voor verdere verstedelijking.
Het plangebied van dit bestemmingsplan kan als bestaand stedelijk gebied worden aangemerkt. Herinvulling van de voormalige jachtwerf met woningbouw is dan ook in lijn met het gevoerde beleid. Het kaartmateriaal behorende bij de PRV is voorts geraadpleegd om een beeld te krijgen van overige thema's die in het plangebied een rol spelen. Dit zijn:
-
Regionale waterkering (hoofdstuk 6: De Blauwe Ruimte, artikel 30);
-
Energie en duurzaam bouwen (hoofdstuk 7: Energie, artikel 33).
Met het planvoornemen vindt functiewijziging van een bedrijfsperceel naar een woonfunctie plaats. Met de ligging van een regionale waterkering in het plangebied is rekening gehouden in de planvorming (zie waterparagraaf in 4.3). Er zijn de nodige overleggen tussen initiatiefnemer, gemeente en hoogheemraadschap gevoerd en met het planvoornemen kan worden ingestemd. Wat betreft energie en duurzaamheid geldt dat nieuwe ontwikkelingen kansen bieden voor duurzaamheid. Er bestaat echter geen wettelijke verplichting om duurzaamheid in bestemmingsplannen vast te leggen. Wie tegenwoordig een nieuwbouwwoning bouwt, doet dit op basis van het Bouwbesluit 2012 vrijwel energieneutraal (EPC 0,4) en bij voorkeur ook met duurzame materialen. Voor vragen op het gebied van duur (ver)bouwen, energiebesparing of energie opwekken kunnen inwoners en ondernemers uit Langedijk bij het Duurzaam Bouwloket terecht. De gemeente participeert hierin.
Omgevingsvisie Noord-Holland 2050 "Balans tussen economische groei en leefbaarheid"
De over een aantal jaren verwachte Omgevingswet zal veel bestaande wetgeving op het gebied van de ruimtelijke ordening en milieu vervangen. De Provincie Noord-Holland anticipeert hierop door als eerste stap, samen met stakeholders en inwoners, de Omgevingsvisie NH2050 op te stellen als opvolger van de Structuurvisie Noord-Holland 2040 (met als ondertitel "Kwaliteit door veelzijdigheid") uit 2010. De omgevingsvisie is vormvrij en bevat een geheel nieuwe, de provincie zelfbindende, visie die gedragen wordt door zoveel mogelijk partijen. Hiervoor zijn verschillende participatievormen ingezet (co-creatie, consultatie) en is zowel online als offline het gesprek met belanghebbenden en belangstellenden aangegaan. De Omgevingsvisie NH2050 is op 19 november 2018 door Provinciale Staten (PS) vastgesteld.
Doel van de provincie met de omgevingsvisie is dat iedereen die in Noord-Holland woont, werkt en op bezoek komt een prettige leefomgeving aantreft. Nu, maar ook in de toekomst. De provincie stuurt aan op "balans tussen economische groei en leefbaarheid", dat als leidend thema wordt gezien. Dit betekent dat in heel Noord-Holland een basiskwaliteit van de leefomgeving wordt gegarandeerd. Een gezonde en veilige leefomgeving, die goed is voor mens, plant én dier, is daarnaast voorwaarde voor een goed economisch vestigingsklimaat. Een economisch vitale provincie kan andersom weer bijdragen aan het welzijn en de leefbaarheid. In samenhang bekeken zijn in dit kader randvoorwaarden geformuleerd hoe om te gaan met grote thema's als klimaatverandering, energietransitie, veranderende economieën, volkshuisvesting, bodemdaling en verminderde biodiversiteit.
De provincie ontwikkelt ten behoeve van leefomgevingskwaliteit - passend bij de context - zoveel mogelijk natuurinclusief en met behoud van (karakteristieke) landschappen, clustert ruimtelijke economische ontwikkelingen rond infrastructuur en houdt rekening met de ondergrond. In de omgevingsvisie zijn hiervoor vijf samenhangende bewegingen benoemd, op basis van ruim 20 ontwikkelprincipes voor een toekomstige leefomgeving, te weten:
-
Dynamisch schiereiland - hierin is het benutten van de unieke ligging van Noord-Holland, te midden van water, leidend, waarbij de kustverdediging vooropstaat en toeristisch-recreatieve kansen kunnen worden gegrepen en natuurwaarden toegevoegd.
-
Metropool in ontwikkeling - hierin wordt beschreven hoe de Metropoolregio Amsterdam steeds meer als één stad gaat functioneren en dat de reikwijdte van de metropool groter wordt, waarbij door het ontwikkelen van een samenhangend metropolitaan systeem de agglomeratiekracht wordt vergroot.
-
Sterke kernen, sterke regio's - deze beweging gaat over de ontwikkeling van centrumgemeenten die daarmee het voorzieningenniveau in de gehele regio waarin ze liggen vitaal houden en de kernen hun herkenbare identiteit behouden.
-
Nieuwe energie - hierbij gaat het over het benutten van de economische kansen van de energietransitie en circulaire economie.
-
Natuurlijk en vitaal landelijke omgeving - deze beweging betreft het ontwikkelen van natuurwaarden (en vergroten van biodiversiteit) in combinatie met het versterken van een economisch duurzame agrifoodsector.
In de aanpak om ambities waar te maken, wordt de geldende sturingsfilosofie 'lokaal wat kan, regionaal wat moet' voortgezet. Aan de omgevingsvisie ligt tot slot een PlanMER ten grondslag waarmee in beeld is gebracht welke kansen en risico's er voor de leefomgeving bestaan. De algemene conclusie hierin is dat de opgenomen ontwikkelprincipes de kwaliteit van de leefomgeving verbeteren.
VERWACHTINGEN VOOR DE KOMENDE TIJD
De komende tijd staat in het teken van 'Visie naar uitvoering'. De in de omgevingsvisie uitgesproken ambities worden vertaald in een omgevingsverordening en verder uitgewerkt in verschillende programma's waarin de uitvoering is geregeld. De eerste vervolgstap is reeds in gang gezet door het vrijwel gelijktijdig met de omgevingsvisie opstellen van de Omgevingsverordening Noord-Holland 1.0.
Omgevingsverordening Noord-Holland 1.0
De ambities, ontwikkelprincipes en sturingsfilosofie uit de Omgevingsvisie NH2050 worden vertaald in provinciale regels die in de nieuwe Omgevingsverordening Noord-Holland worden verankerd. In deze eerste integrale omgevingsverordening voor Noord-Holland worden de bestaande twintig verordeningen die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving geïntegreerd, waarmee onder meer de huidige PRV, Provinciale Milieuverordening, Waterverordening en Wegenverordening vervangen. Ruimtelijke thema's als thans nog in de PRV vastgelegd, komen in de nieuwe omgevingsverordening terug. De omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking van de omgevingsvisie met betrekking tot het handelen van anderen.
De uitgangspunten van de Omgevingswet vertalen zich voor de provincie in een andere, nieuwe manier van werken. De provincie ziet het opstellen van de omgevingsverordening dan ook als kans om dingen anders aan te pakken, in de geest van de Omgevingswet. De regels van de omgevingsverordening zijn daarom op een vernieuwende manier opgesteld; meer gericht op het 'hoe' (hoe tot een goede fysieke leefomgeving te komen) in plaats van op het 'wat' (verbodsbepalingen en uitzonderingen daarop). Het gaat meer om het doel dan om het middel, waarbij kwalitatieve normen de plaats innemen van kwantitatieve.
De omgevingsverordening komt tot stand in samenspraak met de provinciale partners. De provincie geeft aan met de omgevingsverordening een groot vertrouwen in initiatiefnemers en andere overheden te hebben en is daarom terughoudend met het opstellen van regels. Het provinciale doel (alsmede uitdaging) is uiteindelijk een eenvoudiger, duidelijker en meer integraal systeem van provinciale regels. Met meer ruimte voor lokaal en regionaal maatwerk en bestuurlijke afwegingsruimte.
VERWACHTINGEN VOOR DE KOMENDE TIJD
Deze allereerste omgevingsverordening is in voorbereiding. Op 18 april 2019 is een concept Omgevingsverordening opgeleverd. Naar verwachting zal de ontwerp-Omgevingsverordening half februari 2020 ter inzage worden gelegd en de Omgevingsverordening NH1.0 ligt naar verwachting in het voorjaar van 2020 voor besluitvorming bij Provinciale Staten. Omdat de Omgevingswet dan nog niet in werking is getreden, is de eerste Omgevingsverordening gebaseerd op de huidige wet- en regelgeving. Daarnaast werkt de provincie Noord-Holland inmiddels aan de borging van de omgevingsvisie in programma's voor de kortere termijn.
Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (2018)
Gedeputeerde Staten hebben op 10 april 2018 de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie 2018 vastgesteld. In dit beleidskader is door de provincie aangegeven welke landschappelijke en cultuurhistorische elementen overwogen moeten worden bij (ruimtelijke) ontwikkelingen en uitgangspunt kunnen zijn voor plannen. De leidraad geeft gebiedsgerichte én ontwikkelingsgerichte beschrijvingen en biedt daarmee toepasbare informatie over de manier waarop ruimtelijke ontwikkelingen kunnen bijdragen aan de kwaliteit van de leefomgeving. De Leidraad 2018 is in de Provinciale Ruimtelijke Verordening verankerd. De Leidraad is bestudeerd ten behoeve van het planvoornemen van dit bestemmingsplan. Uit de leidraad komen, mede vanwege de ligging in bestaand stedelijk gebied, geen aanwijzingen voor het plangebied naar voren.
Provinciale Woonvisie 2010-2020 (2010)
In september 2010 is de 'Provinciale woonvisie 2010-2020: Goed wonen in Noord-Holland' vastgesteld. Hiermee kiest de provincie wat betreft woningbouw voor een nadruk op de kwaliteit, naast de aantallen woningen. Doelstelling van de visie is dat de inwoners van Noord-Holland in 2020 beschikken over voldoende woningen met een passende kwaliteit in een aantrekkelijk woonmilieu. In de woonvisie zijn drie opgaven benoemd waarvoor de provincie zich gesteld weet:
-
De demografische ontwikkelingen vergrijzing, ontgroening en afnemende groei zijn trends die zich in de gehele provincie voordoen. Tegelijkertijd is een belangrijk kenmerk van die trends dat ze zich overal op een andere manier of snelheid voordoen. Dit maakt afstemmen en beleidsvorming op regionaal niveau des te belangrijker.
-
Een combinatie van maatschappelijke ontwikkelingen: individualisering en differentiatie van consumentenbehoeften, extramuralisering in de zorg en bewustwording van klimaatproblematiek.
-
Economische ontwikkelingen en de effecten daarvan op de woningmarkt. De betaalbaarheid en financieringsmogelijkheden staan onder druk, terwijl tegelijkertijd sprake is van vraaguitval en waardedaling in bestaand vastgoed. De precieze consequenties hiervan op de woningmarkt laten zich moeilijk aanzien.
Op basis van vorengaande opgaven en de ambities zijn drie speerpunten van beleid opgesteld. Dit betreft het verbeteren van de afstemming tussen vraag en aanbod voor alle consumenten (en specifiek voor doelgroepen die minder kansen hebben op het vinden van een geschikte woning), het verbeteren van de mate waarin voorzieningen in de woonomgeving aansluiten bij de vraag van bewoners en het verbeteren van de duurzaamheid van het woningaanbod en de woonomgeving. Deze speerpunten zijn geconcretiseerd in opgaven voor de periode 2010-2020 die door de provincie en de regio’s moeten worden vertaald in afspraken in de Regionale Actie Programma’s (RAP’s).
3.3 Regionaal beleid
Regionale Woonvisie Regio Alkmaar 2013-2020 (2013)
Het woonbeleid in de regio Alkmaar1 is in de 'Regionale Woonvisie Regio Alkmaar 2013-2020' vastgelegd. De gemeenten en woningmarktpartijen in de regio werken intensief samen en maken afspraken over ieders rol op het terrein van wonen. De regionale woonvisie is opgesteld om als kader te kunnen dienen voor lokale woonvisies van de gemeenten en om richting te geven voor afspraken met marktpartijen. Daarbij wordt voldoende ruimte gelaten om op de lokale behoefte in te spelen. De gemeente Langedijk heeft d.d. 03-07-2013 met de regionale woonvisie ingestemd.
1 De gemeente Langedijk maakt hier samen met de gemeenten Alkmaar, Bergen, Castricum, Graft-De Rijp, Heerhugowaard, Heiloo en Schermer deel van uit.
In de regionale woonvisie is geconstateerd dat er thans in de regio getalsmatig geen grote knelpunten zijn, maar dat er op termijn wel schaarste in de goedkope voorraad kan komen en dat de regio met vergrijzing te maken krijgt. Wel is er nu sprake van een beperkte doorstroming in zowel koop als huur. Naast een kwantitatieve balans is er een verdelingsvraagstuk. De opgave is betaalbaarheid en het toevoegen van het juiste aanbod. Aanvullend is als visie op de woningmarkt door de regio gesteld dat zij een aantrekkelijke regio wil zijn waar de huidige en toekomstige inwoners graag willen blijven wonen en een gewenste wooncarrière kunnen maken.
Omdat het, anders dan voorheen, moeilijker is om een oplossing in de nieuwbouw te realiseren, moet juist nu de focus op het waarborgen van de totale voorraad in de regio worden gelegd. Daarnaast is het de uitdaging om te zorgen dat de aantallen nieuwbouw überhaupt gerealiseerd worden met aandacht voor het betaalbare segment. Het is daarbij zaak geworden om in te spelen op de daadwerkelijke behoeftes en mogelijkheden van de klant en de ontwikkelende partij. Tegelijk wil de regio waarborgen dat woningbouwplannen kwalitatief bijdragen aan de lokale voorraad. De regio stelt daarom dat ontwikkelende partijen en gemeenten gezamenlijk moeten zoeken naar het optimale bouwplan.
Regionaal Actieprogramma Wonen 2011-2015 (2011)
Het 'Regionaal Actieprogramma Wonen 2011-2015' voor de regio Alkmaar is vastgesteld in 2011. De behoefte is, op basis van de huishoudensontwikkeling, bijna 10.000 woningen. Ervan uitgaande dat een overplanning van 30% noodzakelijk is om tot de gewenste productie te kunnen komen (wegens planuitval en vertraging; dit percentage is landelijk min of meer geaccepteerd als norm), is er gelet op de plannen in de regio geen sprake van overplanning (= meer woningen in de planning dan logischerwijs afzetbaar zijn). Er is zelfs een klein tekort. Daar komt bij dat in de periode tot 2020 een aantal woningen zal worden gesloopt. Met deze "onttrekkingen" dient rekening te worden gehouden bij de productieafspraken in regionaal verband en is de geplande productie nagenoeg op orde om de huishoudenontwikkeling te faciliteren.
Waterplan Harenkarspel-Langedijk 2012-2016
De gemeente Langedijk en de vroegere gemeente Harenkarspel hebben in gezamenlijkheid met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) een waterplan opgesteld. Hierin is een beschrijving gegeven van de bestaande watersystemen, een visie waarbij Europese en landelijke regelgeving is vertaald naar de lokale situatie en een beschrijving van maatregelen die voortvloeien uit de wettelijk verplichte (noodzakelijke) en de gewenste maatregelen. De visie is opgesteld voor de periode tot 2030. Het uitvoeringsprogramma bevat maatregelen die in 2015 afgerond zouden zijn; een aantal maatregelen lopen door tot na 2015.
3.4 Gemeentelijk beleid
Structuurvisie Langedijk 2012-2030 (2012)
Op het plangebied is de 'Structuurvisie 2012-2030' uit 2012 van toepassing. De gemeente Langedijk wil inspelen op de demografische ontwikkelingen. De gemeente kiest voor een dorpse sfeer en landelijke uitstraling, geen grote nieuwbouw meer buiten de bebouwde kom, maar zorgvuldige inbreiding op kleine schaal. Een aantrekkelijk woon- en leefklimaat voor oud en jong bieden draagvlak voor voorzieningen en detailhandel. Daarnaast is het doel de langgerekte structuur van het karakteristieke lint te behouden en basis te laten zijn voor nieuwe initiatieven en ontwikkelingen. Om het lint vitaal te houden ligt er per dorp de nadruk om in het lint een cluster van voorzieningen te handhaven in nabijheid van eenpersoonshuishoudens voor jongeren en ouderen.
Visie en missie gemeente Langedijk 2008
In het beleidsdocument 'Visie en missie gemeente Langedijk 2008' is het beleid voor wonen gericht op het behouden van Langedijk als een uitstekende woonomgeving, de ontwikkeling van de gemeente en daarbij de belangrijke waarden van de gemeente te behouden. Belangrijk is het karakter als landelijke gemeente met onder meer de daarbij behorende schaal. Uitgangspunt bij te bouwen woningen is de bestaande structuur. Het vergroten van de mogelijkheden voor recreatie (en toerisme), zoals het aanleggen van fiets- en wandelpaden, aanlegplaatsen voor vaartuigen en dergelijke kan de woonomgeving van de gemeente Langedijk versterken. Het beleid is er echter niet op gericht om een grote toeristische gemeente te worden. De cultuurhistorie van de gemeente is een belangrijk onderdeel van het karakter. Er wordt gestreefd naar het behouden van het eigen karakter van de verschillende dorpen in de gemeente. Ook door het aanwezige water en de natuur in de gemeente Langedijk herbergt de gemeente een uitstekende woonomgeving.
Ecologische structuurvisie 2012-2022
Het beleidsdocument 'Ecologische structuurvisie 2012-2020' is richtinggevend voor de integratie van ecologie bij ruimtelijke ontwikkelingen en voor het groen- en waterbeheer. Verder biedt het handvatten voor ruimtelijke projecten om natuur binnen de gemeentegrenzen te versterken. De visie kan ondersteuning bieden aan de identiteit van met name de bestaande natuurgebieden in het buitengebied en het vinden van de balans tussen natuur en ontwikkelmogelijkheden.
Gedragscode Flora- en faunawet Gemeente Langedijk
De 'Gedragscode Flora- en faunawet (Ffw) Gemeente Langedijk’2 is een gedragscode voor ruimtelijke ontwikkelingen, bestendig beheer en onderhoud en bestendig gebruik. Op basis van de gedragscode kunnen werkzaamheden uitgevoerd worden. De gedragscode is geen vrijblijvend stuk waarmee werkzaamheden uitgevoerd kunnen worden. De vrijstelling op het aanvragen van een ontheffing Ffw geldt pas als er daadwerkelijk en aantoonbaar volgens de gedragscode wordt gewerkt. De gedragscode ziet op daadwerkelijke realisatie van ruimtelijke ontwikkelingen, bestendig beheer en onderhoud en bestendig gebruik. Daarmee heeft de gedragscode geen directe doorwerking in het bestemmingsplan.
2 Gelet op de inwerkingtreding van de nieuwe Wet natuurbescherming (Wnb) kan herziening van de gedragscode nodig zijn.
Woonvisie Langedijk 2014-2030 (2014)
Het is duidelijk dat Langedijk, net als bijna heel Nederland, de komende tijd steeds meer te maken krijgt met de vergrijzing. De vergrijzing wordt daarbij versterkt doordat jongeren wegtrekken en er steeds minder jongeren en jonge gezinnen zich vestigen in Langedijk. De vergrijzing leidt ertoe dat met name het aantal huishoudens de komende decennia nog toeneemt. Dit betekent dat er meer woningen nodig zijn. Maar aangezien veel senioren het liefst zo lang mogelijk in de eigen woning blijven wonen, ligt het niet voor de hand dat alle nieuwbouwwoningen uitsluitend geschikt moeten zijn voor senioren. De nieuwbouw moet bereikbaar en geschikt zijn voor alle doelgroepen en huishoudens. Betaalbaarheid is daarbij van belang, maar ook flexibiliteit en variëteit. In de 'Woonvisie Langedijk 2014–2030' wordt onder andere voorgesteld om uit te gaan van het minimumscenario qua woningbouw betreffende 1.910 woningen tot 2030 (dit is exclusief extra opgave extramuralisering). In de periode 2014 t/m 2030 wordt bij nieuwe woningbouwplannen vanaf 10 woningen minimaal 30% aan betaalbare woningen (categorie 1 en 2) gerealiseerd.
Verkeer- en Vervoerplan Langedijk 2008-2018 (2009)
Het 'Verkeer- en Vervoerplan Langedijk 2008-2018' geeft de beleidskaders voor het verkeer- en vervoerbeleid tot 2018. Met het plan wordt een beleidskader geboden om de verkeersveiligheid en leefbaarheid zoveel mogelijk te verbeteren en de bereikbaarheid in en van Langedijk te waarborgen. Ook is er een concreet actieplan toegevoegd met maatregelen op deze thema’s.
Welstandsnota Langedijk (2013)
In de 'Welstandsnota Langedijk' is een overzicht van welstandseisen voor gebieden, gebouwen en dergelijke opgenomen. Het welstandsbeleid gaat uit van gebiedskwaliteiten met minimale regels waar het kan en maximale kwaliteitseisen waar het moet. De welstandsnota bevat geen welstandscriteria voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die de bestaande ruimtelijke structuur en karakteristiek van een gebied doorbreken omdat dergelijke criteria namelijk niet kunnen worden opgesteld zonder dat er een concreet stedenbouwkundig plan of beeldkwaliteitsplan aan ten grondslag ligt. Voor het planvoornemen is daarom een eigen welstandskader geformuleerd dat van toepassing wordt verklaard. Dit is in het als bijlage bij deze toelichting opgenomen beeldkwaliteitsplan uitgewerkt. Dit beeldkwaliteitsplan geldt als nieuw en passend welstandskader voor het plangebied ter aanvulling op de welstandsnota.
Beleidsnota Cultuurhistorie Gemeente Langedijk 2011
Op 15 februari 2011 heeft de gemeenteraad de 'Beleidsnota Cultuurhistorie Gemeente Langedijk 2011' samen met de Beleidskaart Archeologie vastgesteld. Voorts is er in 2014 een advies ten behoeve van de Beleidsnota opgesteld. In de aangepaste beleidsnota heeft de gemeente Langedijk haar beleid voor cultuurhistorie uiteengezet. Het streven naar een zorgvuldige omgang met het archeologisch erfgoed leidt tot verscheidene aanbevelingen die een verplicht en facultatief karakter hebben. Op de archeologische beleidskaart is weergegeven welke regels in de verschillende gebieden in de gemeente voor archeologie van toepassing zijn. Het plangebied ligt in een gebied waar archeologisch onderzoek wordt vereist bij een planomvang groter dan 10.000 m2 en ingrepen dieper dan 40 cm.
Gemeente Langedijk CO2-neutraal (2013)
De missie van de gemeente Langedijk is om in 2035 CO2-neutraal te zijn. In het rapport 'Gemeente Langedijk CO2-neutraal' uit 2013 wordt de huidige CO2-emissie in de gemeente in kaart gebracht en scenario’s opgesteld om de CO2-emissie binnen de gemeente in de periode tot 2035 tot nul te reduceren. Verkeer en vervoer door de bewoners en bedrijven bleek in 2011 verantwoordelijk voor een derde van de CO2-uitstoot. Woningbouw heeft ook een aandeel van een derde in de CO2-uitstoot. De overige uitstoot wordt veroorzaakt door bedrijven en de gemeentelijke organisatie. Het rapport bevat een advies waarin wordt aanbevolen om te starten met het zogenaamde 'Tien Projectenplan' en na uitvoering hiervan dit te evalueren en vervolgens gezamenlijk met alle betrokkenen de koers na 2035 verder in te vullen.
Geldende bestemmingsplannen
BESTEMMINGSPLAN BROEK OP LANGEDIJK (2013)
Het merendeel van het plangebied is opgenomen in het bestemmingsplan Broek op Langedijk dat door de raad van de gemeente Langedijk is vastgesteld op 25 juni 2013. Het plangebied is in het bestemmingsplan Broek op Langedijk van een bedrijfsbestemming voorzien en er geldt een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' voor het gehele en een dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterkering' voor een deel van het plangebied. De archeologische dubbelbestemming verplicht tot het verrichten van archeologisch vooronderzoek bij bouwplannen die betrekking hebben op een oppervlakte van meer dan 10.000 m² en dieper reiken dan 40 cm. De archeologische onderzoeksverplichting geldt niet wanneer sprake is van herbouw op reeds geroerde/bebouwde gronden. De dubbelbestemming voor de waterkering ziet toe op de functie van de gronden voor waterkering en -beheersing. In de regels voor het bouwen staat dat er alleen mag worden gebouwd ten behoeve van de waterkering. Een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid maakt het mogelijk om daarvan af te wijken, mits vooraf overleg wordt gevoerd met de dijkbeheerder. Tot slot is op het gehele perceel ook een functieaanduiding "jachthaven" en op een deel van het bouwvlak een functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijf – scheepswerf" en "detailhandel" van toepassing.
Figuur 5. Kaartfragment bestemmingsplan Broek op Langedijk (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
BESTEMMINGSPLAN BUITENGEBIED EN KOEDIJK (2008)
Een klein deel van het plangebied is vastgelegd in het bestemmingsplan Buitengebied en Koedijk, dat is vastgesteld door de raad van de gemeente Langedijk op 4 december 2007 en is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland op 22 juli 2008. Dit betreft de grondstrook langs het kanaal Alkmaar (Omval)-Kolhorn. Deze gronden zijn bestemd als 'Water'. Verder zijn de aanduidingen "waterkering", "molenbeschermingszone" en "maximale bouwhoogte in molenbeschermingszone" van toepassing.
Figuur 6. Bestemmingsplan Buitengebied en Koedijk
Het planvoornemen is niet passend in beide vorengenoemde en op beheer gerichte bestemmingsplannen. Om het planvoornemen voor woningbouw in het gebied mogelijk te maken, vindt met voorliggend bestemmingsplan dan ook een planherziening plaats.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
Uit de bestaande omgevingssituatie kunnen (wettelijke) belemmeringen en/of voorwaarden voor een bestemmingsplan blijken. Uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat. In de volgende paragrafen zijn de randvoorwaarden voortkomend uit de omgevingsaspecten beschreven en beoordeeld op eventuele beperkingen voor het plan.
4.1 Ecologie
Wet- en regelgeving
In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden dienen te worden beoordeeld in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming, zoals vastgelegd in de Wet natuurbescherming (Wnb), Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en de provinciale ruimtelijke verordening. Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de inventarisatie op 18 november 2019 door een ecoloog van Bugel Hajema Adviseurs bezocht. De locatie is overdag bezocht en het veldbezoek diende om inzicht te krijgen in het voorkomen of mogelijk voorkomen van binnen de Wet Natuurbescherming beschermde planten- en diersoorten. De quickscan is als bijlage 2 opgenomen en vormt daarmee integraal onderdeel van voorliggend document. Hierna halen we slechts de conclusies van het rapport aan.
Onderzoek
Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van het plan is het plangebied een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan. Uit de inventarisatie komt naar voren dat rekening moet worden gehouden met het broedseizoen van vogels. Wanneer uitstraling van licht op het aangrenzende kanaal niet voorkomen kan worden, dan dient te worden onderzocht of kanaal onderdeel vormt van een vliegroute en/of foerageergebied voor vleermuizen (meervleermuis en watervleermuis). Wanneer voorkomen wordt dat uitstraling van licht plaatsvindt kan met zekerheid worden gesteld dat geen sprake is van negatieve effecten op vleermuizen.
Negatieve effecten ten aanzien van in het kader van de Wnb beschermde Natura 2000-gebieden kunnen op treden. Een aerius-berekening moet uitwijzen of de stikstofdepositie al dan niet boven de 0.00 mol N/ha/ja uitkomt.
Een nadere analyse in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid is niet noodzakelijk. Het plan is op het punt van provinciaal natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening.
Stikstof
Een AERIUS- berekening van de stikstofuitstoot van het planvoornemen moet uitwijzen of er negatieve effecten in het kader van de Wnb beschermde gebieden zullen optreden. Op basis daarvan kan worden bepaald of vervolgstappen nodig zijn, zoals het aanvragen van een vergunning van de Wnb. Op 19 december 2019 is de berekening stikstofdepositie voor onderhavig project uitgevoerd (bijlage 12). De berekening met AERIUS genereert een gml bestand waarin wordt geconstateerd dat er geen natuurgebieden zijn met een overschrijding van een projectbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar.
Conclusie
De aspecten ecologie en stikstof staan uitvoering van het project niet in de weg.
4.2 Erfgoed
Wet- en regelgeving
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
De gemeente heeft de beschikking over een eigen cultuurhistorische beleidsnota met archeologische beleidskaart (vastgesteld op 15-02-2011).
4.2.1 Archeologie
Onderzoek
Conform wet- en regelgeving en de 'Beleidsnota Cultuurhistorie Gemeente Langedijk 2011' met bijbehorende archeologische beleidskaart is in het plangebied bij de totstandkoming van het geldende bestemmingsplan een archeologische beschermingsregeling getroffen. Met het opnemen van een dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 5’ is op de bescherming van eventueel te verwachten archeologische waarden toegezien. Voor het plangebied geldt een vrijstelling van archeologisch onderzoek voor ontwikkelingen tot 10.000 m2 en voor ontwikkelingen die niet dieper gaan dan 0,4 m. De voorgenomen woningbouw betreft een minder grote oppervlakte. Daarnaast wordt gebouwd op gronden die in verband met de bestaande bebouwingssituatie in het verleden al geroerd zijn. Archeologie vormt derhalve geen belemmering.
Conclusie
Het planvoornemen van dit bestemmingsplan mag wat betreft archeologie uitvoerbaar worden geacht.
Nota bene
Als bij toekomstig graafwerk onverhoopt toch archeologische vondsten worden gedaan of archeologische grondsporen worden aangetroffen, dan dient daarvan conform de Erfgoedwet melding te worden gemaakt. Dit kan bij de gemeente Langedijk en de provinciaal archeoloog.
4.2.2 Cultuurhistorie
Onderzoek
Als handreiking voor het onderzoek naar cultuurhistorie is de provinciale 'Leidraad landschap en cultuurhistorie' met bijbehorende digitale informatiekaart beschikbaar. Voor het planvoornemen is deze informatie geraadpleegd. Hieruit blijkt dat in het plangebied en directe omgeving geen cultuurhistorische aspecten aanwezig zijn die mogelijkerwijs zouden moeten worden beschermd met dit bestemmingsplan.
Conclusie
Met het planvoornemen van dit bestemmingsplan worden geen onderkende cultuurhistorische waarden verstoord. Dit bestemmingsplan mag dan ook uitvoerbaar worden geacht ten aanzien van het cultuurhistorisch aspect.
4.3 Waterparagraaf
Wet- en regelgeving
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel van de watertoets is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Door middel van de watertoets als procesinstrument wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect. Het gaat hierbij om de thema’s waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, wegen, afvalwaterketen en beheer & onderhoud van nieuw en bestaand oppervlaktewater.
WATERWET
De Waterwet, die per 22 december 2009 van kracht is geworden, heeft gezorgd voor een ingrijpende bundeling van deze wetgeving. Daarnaast heeft het Nationaal Waterplan (NWP), waarvan de eerste versie tegelijk met de Waterwet is verschenen, een formele rol in de ruimtelijke ordening. Het eerste Nationaal Waterplan is tevens een structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wro.
Beleid
HOOGHEEMRAADSCHAP HOLLANDS NOORDERKWARTIER
De waterbeheerder in en in de directe omgeving van het plangebied is het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). Op 3 november 2015 is door het HHNK nieuw beleid vastgesteld in de vorm van het Waterprogramma. Hierin zijn de beleidsdoelen en uitgangspunten voor de periode van 2016-2021 beschreven. Daarnaast beschikt het HHNK over een verordening: de Keur 2009. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en –keringen.
Onderzoek/Wateradvies
Er heeft allereerst vooroverleg met het HHNK plaatsgevonden over het bouwplan in de nabijheid van de regionale waterkering. Daarop is onderzoek ten aanzien van de betonnen en stalen damwandconstructies in het plangebied uitgevoerd. Deze berekeningen van de damwandconstructies gelden als bijlagen 3 en 4 bij dit bestemmingsplan. Naar aanleiding hiervan is door het HHNK geconcludeerd dat de stalen damwand met verankering langs het boezemwater voldoet als vervangende waterkering. De betonnen damwand in de haven zal bij toepassing als vervangende waterkering verbeterd moeten worden met een nieuwe extra verankering (klapankers). Overige aandachtspunten waar rekening mee moet worden gehouden zijn:
-
De aanwezige ankers (groutankers) en de nieuwe verankering (klapankers) bij het funderen van de nieuwbouw.
-
Het verhogen van het perceel vanuit waterveiligheid tot 0,4 m NAP (dit is circa 0,2 m +mv).
-
Een minimaal noodzakelijke werkruimte uit de damwand van 2 m ten behoeve van een toekomstige vervanging. Dit betekent dat deze ruimte vrij moet blijven van onomkeerbare bouwwerken. Daarnaast moeten afspraken worden gemaakt over beheer en onderhoud van de damwand.
DIGITALE WATERTOETS
Naar aanleiding van vorenstaande is geconstateerd dat verdere uitwerking van het plan ten aanzien van waterstaatkundige overige belangen, zoals steigers, het watersysteem, riool/hemelwater, kan plaatsvinden. Hierom is bij het HHNK op 25 oktober 2016 een digitale watertoets aangevraagd. Op basis van de aangeleverde gegevens is met de digitale watertoets geconstateerd dat een ‘normale procedure’ dient te worden doorlopen. Dit betekent dat het HHNK in overleg wil nagaan hoe in het plan rekening kan worden gehouden met waterhuishoudkundige belangen. Documentatie omtrent de watertoets is als bijlage 5 bij deze toelichting opgenomen.
Per mail van 5 januari 2017 is een reactie van het HHNK ontvangen. Hierin is ingegaan op het vooroverleg dat vanwege het planvoornemen op het waterhuishoudkundig aspect reeds heeft plaatsgevonden. Na de positieve uitkomsten van de discussie over de waterkering is een veldbezoek afgelegd en is het watersysteem met initiatiefnemer doorgesproken. Het watersysteem in het plangebied betreft een klein peilgebied ten behoeve van de noordelijk gelegen sportvelden. Het gaat om een relatief kwetsbaar watersysteem omdat er weinig open water aanwezig is en het waterpeil lager is dan al het overige oppervlaktewater in de omgeving. Er is daarom afgesproken dat het hemelwater van de ontwikkeling op het boezemkanaal geloosd zal worden en dat er geen hemelwater vanuit de ontwikkeling op de polder mag worden geloosd. Hiervoor zijn aanpassingen aan het watersysteem nodig. Dit wordt verder uitgewerkt in samenspraak tussen partijen (HHNK, gemeente, initiatiefnemer).
Conclusie
Wanneer de aanwijzingen van het HHNK worden opgevolgd, gelden er uit oogpunt van het aspect water geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen van dit bestemmingsplan.
NOTA BENE
Met de inwerkingtreding van de Waterwet is de watervergunning van kracht geworden. Watervergunning van HHNK als waterbeheerder in het gebied is nodig voor werkzaamheden in, onder, langs, op, bij of aan open water, waterkeringen, alsmede voor het doen van lozingen op het oppervlaktewater (bronneringen) en het realiseren van verhardingstoenames groter dan 800 m2. Daarnaast is voor werkzaamheden op of langs wegen (bijvoorbeeld uitritten, kabels en leidingen) in beheer bij het HHNK ontheffing nodig op grond van de Wegenverordening HHNK 2013.
Voor het planvoornemen is in ieder geval waterwetvergunning nodig voor de aanpassingen aan het watersysteem, de aanpassing van de waterkering en het bouwen binnen de zoneringen van de waterkering.
4.4 Hinder van bedrijven en voorzieningen
Wet- en regelgeving
UIT OOGPUNT VAN RUIMTELIJKE ORDENING
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals die uitgangspunt is van de Wro, geldt eveneens de noodzakelijkheid tot een voldoende ruimtelijk-functionele afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en hindergevoelige functies (waaronder woningen). Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst in de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) uit 2009. Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten (betreffende geluid, geur, stof en gevaar) redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De grootste afstand is bepalend.
In de genoemde VNG-publicatie worden twee omgevingstypen onderscheiden. Bij het omgevingstype 'rustige woonwijk of rustig buitengebied' wordt functiescheiding nagestreefd. Hiertoe worden minimale richtafstanden gehanteerd, waarbij een bepaalde bij een bedrijf of voorziening behorende milieucategorie een zoneringsafstand ten opzichte van hindergevoelige functies inhoudt. Bij het omgevingstype ‘gemengd gebied’ is sprake van functiemenging. In tegenstelling tot rustige woongebieden zijn in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van woningen mogelijk. Hiertoe mogen de aangegeven minimale richtafstanden met één afstandsstap worden verkleind (milieucategorie 1 wordt 0, 2 wordt 1, 3.1 wordt 2, et cetera).
UIT OOGPUNT VAN MILIEU
Bedrijvigheid in de directe omgeving van (recreatie)woningen (of (andere) milieugevoelige gebieden) kunnen daar (milieu)hinder vanwege geluid, geur, stof, gevaar en dergelijke veroorzaken. Op grond van de Wet milieubeheer (Wm) zijn bedrijven en instellingen verplicht te voldoen aan de eisen van een AMvB, dan wel een milieuvergunning te hebben voor de exploitatie van het bedrijf, waarbij rekening gehouden dient te worden met de omliggende woonbebouwing. Door middel van milieuwet- en regelgeving wordt (milieu)hinder voor hindergevoelige functies, zoals woningen, zo veel mogelijk voorkomen.
Onderzoek
Omdat woningen gevoelige functies betreffen, moeten deze op een bepaalde afstand van bedrijven en voorzieningen liggen om hinder hierop te voorkomen.
Overigens ziet het voorliggende planvoornemen er op toe dat de voormalige werfactiviteiten aan de Dijk 10 vanwege de herinvulling met woningbouw worden opgeheven. Dit leidt tot milieuwinst voor de omgeving.
Voor een bestemmingsplan wordt getoetst uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening. Nabij het plangebied ligt het veldsportcomplex van de christelijke sportvereniging Broek op Langedijk (csv BOL), deels voorzien van verlichting. Een veldsportcomplex met verlichting wordt op basis van de VNG-publicatie ingedeeld bij SBI-code 931-G. Op basis hiervan geldt milieucategorie 3.1 met enkel op basis van geluid een aan te houden minimale richtafstand van 50 m. De belemmeringafstand voor het geluidaspect, zoals dat is opgenomen in de VNG-publicatie, is de afstand waarop een langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van 45 dB(A) etmaalwaarde te verwachten is5. Deze richtwaarde is gebaseerd op een rustige woonwijk met weinig verkeer.
5 Onder de etmaalwaarde wordt de hoogste van de volgende waarden van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau verstaan:
-
dagperiode (07:00 - 19:00 uur);
-
avondperiode (19:00 - 23:00 uur) + 5 dB(A);
-
nachtperiode (23:00 - 07:00 uur) + 10 dB(A).
In het planvoornemen bedraagt de afstand van de geprojecteerde woningen in het woningbouwplan tot de grens van het veldsportcomplex minder dan 50 m. Er is een geluidbelasting van meer dan 45 dB(A) etmaalwaarde te verwachten. Om die reden zijn de indicatieve afstanden uit de VNG-publicatie met het oog op een goede ruimtelijke ordening niet maatgevend maar dienen de grenswaarden die voor het complex gelden vanuit het Activiteitenbesluit milieubeheer betrokken te worden. Hiervoor is milieuonderzoek nodig waarbij wordt aangesloten bij VNG-richtwaarden uit de publicatie ‘Bedrijven en Milieuzonering’ waar een toetsingskader op basis van een viertal stappen voor geldt, waarbij vanaf stap 2 verder geluidsonderzoek noodzakelijk is. Ten behoeve van het planvoornemen is derhalve een nader akoestisch onderzoek naar de geluidsuitstraling van het veldsportcomplex van csv BOL op de geprojecteerde woningen verricht. Het gehele akoestische onderzoek geldt als bijlage 2 bij de regels van dit bestemmingsplan, omdat hieraan een regeling in de regels en op de verbeelding ter waarborging van voorgeschreven geluidwerende maatregelen is verbonden. In navolgende is volstaan met het overnemen van de conclusies uit het onderzoek.
LANGTIJDGEMIDDELD BEOORDELINGSNIVEAU LAR, LT
Vanwege de activiteiten op het veldsportcomplex zal op het bouwplan aan de Dijk 10 een langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr, LT bij de woningen ontstaan van ten hoogste 48 dB(A) in de dag- en 51 dB(A) in de avondperiode. Aan de grenswaarden van stap 2 en 3 uit de VNG-publicatie wordt niet voldaan.
MAXIMAAL GELUIDSNIVEAU LAMAX
Door het schreeuwen van de voetballers en het fluiten van de scheidsrechter zal bij de nieuw te bouwen woningen maximale geluidsniveaus LAmax tot 81 respectievelijk 75 dB(A) in de dag- en avondperiode worden veroorzaakt. Aan de grenswaarden voor het LAmax wordt ook hier niet voldaan. Gezien de milieucategorie, de richtafstand voor geluid en de positie van de woningen binnen het bouwplan op enkele meters van het voetbalveld zijn de genoemde niveaus te verwachten.
In artikel 2.18 lid 3b van het Activiteitenbesluit wordt aangegeven dat de maximale geluidsniveau (LAmax) als gevolg van het verrichten in de open lucht van sportactiviteiten of activiteiten die hiermee in nauw verband staan buiten beschouwing mogen blijven. Derhalve kan gesteld worden dat csv BOL door de ontwikkeling van het bouwplan niet zal worden beperkt in zijn geluidsruimte. Op basis van het genoemde artikel kan aan de geluidsvoorschriften uit het Activiteitenbesluit worden voldaan.
MOGELIJKE MAATREGELEN
In het akoestisch onderzoek zijn diverse maatregelen onderzocht om de geluidsoverschrijdingen weg te nemen.
Een geluidsscherm met een hoogte van 6 m en een lengte van 100 m wordt niet wenselijk geacht gezien het visuele aspect (open karakter) en is niet kosteneffectief.
Het akoestisch adviesbureau heeft daarom voorgesteld om een groot aantal nieuw te bouwen woningen te voorzien van zogenaamde ‘dove gevels’. Dove gevels zijn gevels waarin geen te openen ramen en/of deuren zijn voorzien in de gevels van de geluidsgevoelige ruimten (bijvoorbeeld woonkamer, woonkeuken, slaapkamers, etcetera). Navolgende figuur geeft een overzicht van de geprojecteerde woningen waarbij één of meerdere zijden van de woning als dove gevels dienen te worden uitgevoerd.
Figuur 7. Overzicht van woningen met dove gevels (in rood)
Door het bevoegd gezag kan aansluiting worden gezocht bij de geluidsvoorschriften uit het Activiteitenbesluit. Hierin worden een aantal zaken buiten beschouwing gelaten waarmee volgens het akoestisch adviesbureau wordt aangegeven dat maatregelen aan dergelijke geluidsbronnen niet of nauwelijks mogelijk zijn.
Het uiteindelijke oordeel over de toelaatbaarheid van de berekende geluidwaarden in het akoestisch onderzoek naar de hinder van het veldsportcomplex ligt aan het bevoegd gezag voor.
Conclusie
Met het treffen van maatregelen (geborgd in de regels die met de gebiedsaanduiding “overige zone – geluidwerende maatregelen” aan de verbeelding zijn verbonden) kan aan wettelijk gestelde eisen worden voldaan en kan dit bestemmingsplan uitvoerbaar worden geacht. De gemeente staat op het standpunt dat met het treffen van maatregelen dan ook een goed woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd. Het wonen nabij een voorziening gericht op sport en bewegen is daarnaast voor een specifieke doelgroep aantrekkelijk. Om duidelijk te maken dat het woongebied merkbaar naast sportvoorzieningen is gesitueerd, is het gewenst om in de communicatie naar buiten toe de juiste verwachtingen bij toekomstige bewoners te wekken. Dat wil zeggen dat voor iedereen duidelijk dient te zijn dat een woonmilieu wordt gecreëerd dat als 'sportief wonen' kan worden gekenschetst.
4.5 Geluidhinder
Wet- en regelgeving
De Wet geluidhinder (Wgh) is er op gericht om de geluidhinder vanwege onder andere wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de 'geluidsbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid.
SPOORWEGLAWAAI EN INDUSTRIELAWAAI
In en in de directe omgeving van het plangebied is geen sprake van industrielawaai. Ten zuidoosten van het plangebied ligt in de gemeente Heerhugowaard de spoorweg van Alkmaar naar Schagen en Hoorn. Spoorweglawaai is aan de orde wanneer in de toetsingszone van 100 m ter weerszijden van het spoor vanuit de buitenste spoorstaaf ruimtelijke ontwikkelingen met geluidsgevoelige objecten plaatsvinden. Hiernaar dient dan akoestisch onderzoek te worden verricht. Het plangebied ligt met circa 500 m op grotere afstand. Met spoorweglawaai hoeft dan ook geen rekening te worden gehouden.
WEGVERKEERSLAWAAI
In de Wgh is bepaald dat elke weg in principe een geluidzone heeft, behoudens wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km/uur. De breedte van een geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg binnen of buiten stedelijk gebied. Indien binnen een geluidzone nieuwe geluidgevoelige objecten worden gerealiseerd of wanneer reconstructie van de weginfrastructuur plaatsvindt, moet door middel van akoestisch onderzoek worden vastgesteld of aan de grenswaarden uit de Wgh wordt voldaan.
Onderzoek
Het plangebied ligt aan de Dijk in de bebouwde kom van Broek op Langedijk waar in het kader van Duurzaam Veilig een verkeersregime van 30 km/uur geldt. Dit betekent dat er geen sprake is van een geluidzone op grond van de Wgh vanwege deze bestaande weginfrastructuur in Broek op Langedijk. Hierom hoeft geen akoestisch onderzoek te worden verricht en kan met een redenering worden volstaan. Aansluitend op de Dijk wordt het plangebied ontsloten door de nabij het plangebied gelegen Twuyverweg/Westelijke Randweg met een maximumsnelheid van 60 km/uur. Deze weg heeft wel een wettelijke geluidzone die tot in het plangebied reikt waardoor akoestisch onderzoek noodzakelijk is. Hierom heeft toch akoestisch onderzoek plaatsgehad. De resultaten zijn neergelegd in de als bijlage 6 opgenomen notitie naar wegverkeerslawaai. Uit de notitie blijkt dat de uitgevoerde geluidsberekeningen uitwijzen dat er geen belemmeringen voor de realisatie van de woningen bestaan. De te realiseren geluidsgevoelige bebouwing ligt buiten de 48 dB-geluidscontour van de Twuyverweg/Westelijke Randweg.
Conclusie
Het planvoornemen van dit bestemmingsplan mag uit oogpunt van geluidhinder vanwege industrielawaai, spoorweglawaai en wegverkeerslawaai uitvoerbaar worden geacht.
4.6 Lichthinder
Algemeen
Een verlichtingsinstallatie, die sportbeoefenaars in staat stelt om hun sport ook na zonsondergang te bedrijven, kan het woongenot van omwonenden door onbedoelde lichtuitstraling buiten een sportcomplex aantasten. Visuele effecten ten gevolge van een buitenverlichtingsinstallatie in de omgeving, die mogelijk hinder veroorzaken, zijn onder andere lichtinval en het vanuit normaal te achten zichtposities direct zicht hebben op (te) heldere verlichtingsarmaturen.
Als aangegeven in de vorige paragraaf wordt in de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering voor een aantal aspecten een indicatieve afstand voor hinderveroorzakende functies aangegeven. Voor geur, stof, geluid en gevaar gelden minimale richtafstanden bij ruimtelijke ontwikkelingen wanneer in de omgeving hindergevoelige bestemmingen zoals woningen zijn betrokken. Voor het aspect lichthinder is geen minimale richtafstand aangegeven, maar geldt op grond van de VNG-publicatie wel een mate van mogelijke visuele hinder met een index tussen 1 (weinig hinder) tot 3 (veel hinder). Wat betreft een veldsportcomplex met verlichting geldt een indexering van 2.
Wet- en regelgeving
Een sportcomplex valt onder de werkingssfeer van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim, Activiteitenbesluit). Hierin zijn geen normen met betrekking tot lichthinder opgenomen, maar wordt wel verwezen naar richtlijnen van de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde (NSVV). In artikel 3.148 van het Activiteitenbesluit is opgenomen dat de verlichting ten behoeve van sportbeoefening op sportterreinen uitgeschakeld dient te worden tussen 23:00 en 07:00 uur en er geen sport wordt beoefend of onderhoud wordt gepleegd. Ook is een beperkt aantal specifieke uitzonderingen hierop beschreven die in verband met festiviteiten gemaakt kunnen worden.
Ter voorkoming van lichthinder door hinderlijke lichtinstraling in woon- of slaapvertrekken kan de gemeente op grond van de zorgplicht optreden. In afwezigheid van normen voor lichthinder wordt de beoordeling aan de gemeente overgelaten waarbij de "Algemene richtlijn betreffende lichthinder" van de NSVV veelal als uitgangspunt wordt gehanteerd. In deze publicatie zijn eisen gesteld aan:
-
de verticale verlichtingssterkte (Ev in lux) ter plaatse van de lichtopeningen in gevels en daken van de te beschouwen woningen;
-
de lichtsterkte (I in cd) van de terreinverlichting in de richting van de betreffende lichtopeningen, en:
-
de zogenaamde 'sky glow' of Upward Light Ratio (ULR), zijnde de door een armatuur naar boven uitgestraalde hoeveelheid licht in de positie waarvoor deze is ontworpen in verhouding tot het totaal door de armatuur uitgestraalde hoeveelheid licht.
De verticale verlichtingssterkte (Ev) en de ULR worden bepaald ten gevolge van de totale terreinverlichting; de lichtsterkte I geldt per lichtbron afzonderlijk.
Tabel 1. Aanbevelingen betreffende grenswaarden voor lichthinder
(bron: Nederlanse Stichting voor Verlichtingskunde)
In de aanbevelingen van NSVV zijn grenswaarden geformuleerd voor Ev, I en ULR waarbij gedifferentieerd wordt op basis van een viertal omgevingstypes. Deze zijn in tabel 1 weergegeven. Tevens wordt bij de grenswaarden voor Ev en I onderscheid gemaakt tussen de dag- en avondperiode (07:00 - 23:00 uur) en de nachtperiode (23:00 - 07:00 uur). Het in de nabijheid van het plangebied aanwezige veldsportcomplex heeft een ligging in stedelijk gebied aan de rand van het landelijk gebied en een natuurgebied vanwege het aangewezen NNN ter plaatse van het kanaal Alkmaar(Omval)-Kolhorn.
Onderzoek
Ten behoeve van het planvoornemen is de kans op het optreden van lichthinder in het plangebied middels een zogeheten lichthinderonderzoek onderzocht. De rapportage hiervan is als bijlage 7 bij dit bestemmingsplan opgenomen. Voor het bepalen of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de voorgenomen te realiseren woningen en in het nabijgelegen voor het als natuur aangemerkte gebied (betreffende de ecologische verbindingszone) is aangesloten bij de grenswaarden als vermeld in tabel 1.
RESULTATEN
De verticale verlichtingssterkte als gevolg van de huidige verlichtingsinstallatie voldoet aan de grenswaarden van de NSVV. Bij alle meetlocaties voldoet deze aan de grenswaarde van 10 lux. De woningen zijn een aantal meters verder naar het zuiden geprojecteerd dan waar gemeten is. Door de grote afstand voldoet de verticale verlichtingssterkte ook bij de geprojecteerde woningen. Bij meetlocatie 4 t/m 7 overschrijdt de lichtsterkte per armatuur de grenswaarde van 10.000 cd. De oorzaak van deze overschrijding is het directe zicht op het armatuur van lichtmast C. Door het beter richten/afstellen (op de velden) van het armatuur van deze lichtmast, of door het plaatsen van andere kappen, kan het directe zicht in deze lampen verminderen. Hiermee is het mogelijk om de overschrijding van de grenswaarde op te heffen.
Figuur 8. Aanwezigheid van veldverlichting nabij plangebied (links) en de positie van lichtmasten en meetlocaties ten tijde van het onderzoek in 2016 (rechts).
Op de nabijgelegen sportvelden zijn er sinds het onderzoek in 2016 meer lichtmasten bijgekomen. De regelgeving is in de tussentijd niet verandert voor lichthinder. Geconcludeerd is dat nader aanvullend onderzoek niet zal leiden tot andere maatregelen dan dat nu al wordt getroffen.
Met een deskundige op het gebied van lichthinder (DGMR) is gekeken naar een concrete invulling van de in het lichtonderzoek gedane aanbevelingen. Hieruit volgt dat:
"De aanbevelingen uit het eerder opgemaakte rapport zijn in het ontwerp van de openbare ruimte ruimschoots meegenomen. Dit heeft in het ontwerp geresulteerd in een afscheiding over de volledige lengte van de openbare ruimte. Maatregel die getroffen gaat worden bestaat uit het plaatsten van een afscheiding, hekwerk ca 2 m hoog t.o.v. de straatkant (ca 3 m boven voetbalveld) die begroeid gaat worden met groenblijvende beplanting. Hiermee wordt de lichthinder over de volledige lengte ruimschoots weggenomen. Aangezien dit ook tevens het maximale is dat daar ter plekken als maatregel uitgevoerd kan worden, geeft de deskunsige aan dat het niet nodig is om daar nogmaals een meting uit te voeren. Ook niet nu er in de tussentijd extra lichtmasten bijgeplaatst zijn. Het resultaat van de te treffen maatregel zal hierdoor niet beïnvloed worden.
Ter waarborg van het voorgaande wordt aan de bouwregels van de bestemming 'Wonen - Vrijstaand' een voorwaardelijke verplichting gekoppeld.
Conclusie
Gelet op de te treffen maatregelen om lichthinder weg te nemen mag het planvoornemen uitvoerbaar worden geacht.
4.7 Externe veiligheid
Wet- en regelgeving
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico’s voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim; ook bekend als het Activiteitenbesluit).
Onderzoek
In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Hierin is informatie opgenomen die met risico te maken heeft; zowel risicobronnen als kwetsbare objecten worden getoond die aandacht verdienen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Om na te gaan of er voor het planvoornemen ook aandachtspunten aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijken de navolgende risicobronnen relevant voor een nadere beschouwing.
Met het plan worden geen nieuwe risicovolle activiteiten in het plangebied geïntroduceerd. De locatie en activiteiten zijn getoetst op het aspect externe veiligheid. Het plangebied bevindt zich buiten het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen.
Figuur 9. Kaartfragment risicokaart
TRANSPORTROUTE GEVAARLIJKE STOFFEN
Het plangebied bevindt zich op ca. 530 meter van een transportroute voor gevaarlijke stoffen over wegen (provinciale weg N242). Voor dit wegtracé zijn telgegevens van het vervoer van gevaarlijke stoffen bekend uit 2011. Over de N242 vindt transport plaats van vloeibare brandstoffen (stofcategorie LF1 en LF2), LPG/propaan (stofcategorie GF3) en toxische vloeistoffen (LT2). Maatgevend voor het groepsrisico is het aantal GF3 transporten (332 transporten per jaar, omvang invloedsgebied 355 meter) en de bevolking binnen dit gebied. Het plangebied is op grotere afstand gelegen waardoor kan worden gesteld dat het plangebied geen effect heeft op de hoogte van het groepsrisico langs de N242.
Het grootste invloedsgebied wordt gevonden bij het transport van LT2 (omvang invloedsgebied 880 meter). De locatie is daarmee formeel gezien gelegen binnen het invloedsgebied van de N242, maar gezien de afstand en het type transport en de beperkte transporten per jaar (in 2011 zijn 29 LT2 transporten geteld) heeft dit geen effect op de hoogte van het groepsrisico langs de N242. De kans van optreden van een calamiteit met een LT2 transport waarvan de effecten reiken tot het plangebied zijn verwaarloosbaar klein en is daarmee geen maatgevend scenario. Opgemerkt wordt verder dat bij een dergelijke calamiteit, gezien de grote afstand, geen effecten zijn te verwachten bij personen die in gebouwen aanwezig zijn of bij een calamiteit binnen gaan schuilen.
Conclusie
Op grond van artikel 8 van het Besluit externe veiligheid transportroutes is een verantwoording van het groepsrisico niet vereist. De normen voor externe veiligheid vormen geen belemmering voor deze ontwikkeling. Verder kan gezien het bovenstaande een advies rampbestrijding en zelfredzaamheid achterwege blijven.
4.8 Luchtkwaliteit
Wet- en regelgeving
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) van belang. Grenswaarden ten aanzien van de jaargemiddelde concentratie betreffen 40 µg/m3 voor zowel NO2 als PM10 en 25 µg/m3 voor PM2,5. Projecten met een invloed van ‘niet in betekende mate’ (nibm) op de luchtkwaliteit zijn verder vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden.
Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:
-
woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
-
projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor NO2 of PM10 bijdragen, wat overeenkomt met 1,2 µg/m3 (Grenswaarde in 2017 is 1.241 auto’s dan wel 109 vrachtwagens per weekdagetmaal).
PM10 en PM2,5 zijn overigens sterk gerelateerd, aangezien PM2,5 onderdeel uitmaakt van de emissie van PM10. Als aan PM10 wordt voldaan, mag daarom worden aangenomen dat ook de grenswaarde van PM2,5 niet wordt overschreden.
Toetsing
Voorgaande vrijstellingsregeling voor woningbouw is van toepassing op het planvoornemen van dit bestemmingsplan. Daarnaast leidt het planvoornemen ook niet tot een dusdanig aantal extra verkeersbewegingen dat de luchtkwaliteit in het geding zou zijn (zie paragraaf 4.10.1 over verkeerseffecten).
Conclusie
Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
4.9 Bodemkwaliteit en asbest
Wet- en regelgeving
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. In relatie tot de volksgezondheid moet het toewijzen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming, zoals wonen, in beginsel worden voorkomen. Dit is tevens geregeld in de gemeentelijke Bouwverordening 2012.
Om er zeker van te zijn dat er geen sprake is van ernstige bodemverontreiniging voordat met grondverzet vanwege het planvoornemen wordt begonnen, geldt in het kader van het traject voor het verkrijgen van omgevingsvergunning de verplichting dat een verkennend bodemonderzoek wordt uitgevoerd. Dit onderzoek dient voorafgaand aan de werkzaamheden in het gebied plaats te vinden. Het uitvoeren van bodemonderzoek is een voorwaarde waaraan moet worden voldaan voordat een omgevingsvergunning kan worden verleend. Indien de grond vervuild blijkt, heeft dit consequenties voor de wijze van verwerken en in- of afvoeren uit het plangebied. Het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek is niet noodzakelijk voor het doorlopen van een op ontwikkeling gerichte bestemmingsplanprocedure wanneer er geen verdenkingen van bodemverontreiniging zijn.
Onderzoek
VERKENNEND BODEMONDERZOEK
Ten behoeve van het planvoornemen is begin 2016 een bodemonderzoek conform de NEN5740 uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 8 opgenomen. Uit het onderzoek blijken diverse overschrijdingen van geanalyseerde parameters in de bodem (tussenwaarde PAK en achtergrondwaarden koper, lood, zink, minerale olie en PCB). De oorzaak blijkt niet eenduidig aan te geven, maar houdt vermoedelijk verband met de voormalige werkzaamheden ten behoeve van de scheepswerf. Het grondwater is wat betreft de geanalyseerde parameters analytisch schoon. Het bodemonderzoeksbureau concludeert dat nader onderzoek noodzakelijk is om vast te stellen of er sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging. Verder wordt opgemerkt dat na de sloop van de bestaande bebouwing ook aanvullend onderzoek noodzakelijk is ter plaatse van de voormalige bebouwing. Ook wordt een asbestinventarisatie conform de NEN 5707 geadviseerd als in het te slopen pand meer dan 35 m2 asbesthoudend materiaal aanwezig is.
ASBESTINVENTARISATIE
Medio 2016 is een volledig onderzoek type A naar asbest verricht. Dit onderzoek is als bijlage 9 bijgevoegd. Ten tijde van het onderzoek zijn diverse asbesthoudende toepassingen aangetroffen die in de huidige situatie geen direct risico voor de gebruikers vormen. Het onderzoek leidt wel tot diverse beperkingen. Voorafgaand aan werkzaamheden aan de bouw- en constructiedelen die zijn aangewezen voor aanvullend onderzoek, dient een aanvullende asbestinventarisatie type B plaats te vinden. Hierbij wordt het asbest, de asbesthoudende producten, asbestbesmet materiaal of -besmette constructieonderdelen opgespoord door middel van destructief onderzoek.
Conclusie
NADER ONDERZOEK
Het bodemonderzoek geeft nog onvoldoende antwoord op de vraag in hoeverre de hygiënische kwaliteit van de bodem geschikt is voor het planvoornemen en dus de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Nader onderzoek als aangegeven in het verkennend bodemonderzoek is noodzakelijk. Het nader onderzoek zal in het kader van het omgevingsvergunningentraject worden uitgevoerd omdat er ook aanvullend onderzoek moet plaatsvinden na sloop van de aanwezige loods. De volgende aspecten moeten worden opgepakt:
-
nader onderzoek naar de sterke verontreiniging met PAK;
-
na de sloop dient de huidig bebouwde delen van het perceel nog te worden onderzocht;
-
er dient nog een asbest in grond onderzoek conform de NEN 5707 plaats te vinden.
4.10 Overig
4.10.1 Verkeerseffecten en parkeren
Algemeen
Voor een ruimtelijk plan geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd.
De gemeente beschikt ten aanzien van het parkeren over een eigen Nota parkeernormen als vastgesteld op 13 december 2016. Aan de hand hiervan kan de aan te houden parkeernormering bij ontwikkelingen worden bepaald. Voor de verkeersgeneratie kan publicatie nr. 317 “Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie” (2012) van CROW (het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte) worden gehanteerd. Hierin zijn kencijfers omtrent de ritproductie voor woon-, werk- en voorzieningenfuncties per weekdagetmaal gegeven met een minimale en maximale aan te houden bandbreedte.
In navolgende zijn de verkeerseffecten vanwege het planvoornemen in het plangebied kort in beeld gebracht. Daarbij is er van uitgegaan dat het bouwplan leidt tot woningen in de categorie 'koop, vrijstaand', het plangebied verder in ‘weinig stedelijk gebied’ ligt en in een zone die kan worden aangemerkt als ‘rest bebouwde kom’.
Onderzoek
De parkeerkencijfers behorende bij de in het plangebied te realiseren woonfunctie en de ritproductie per weekdagetmaal met een minimale en maximale aan te houden bandbreedte, is in navolgende tabel 2 inzichtelijk gemaakt.
Tabel 2. Verkeersgeneratie en parkeren per vrijstaande koopwoning en voor het planvoornemen
* In de weergegeven cijfers is rekening gehouden met bezoekers voor zowel de verkeersgeneratie als het bezoekersparkeren. Voor het parkeren is dit aandeel 0,3 pp per woning.
VERKEER
Het toevoegen van woningbouw leidt tot een toename van de verkeersaantrekkende werking (van motorvoertuigbewegingen) van en naar het plangebied. Uitgaande van een worst-case scenario kunnen vanwege het plan 86 motorvoertuigen per weekdagetmaal op de toevoerende Dijk (en de daar aan voorafgaande overige wegen) als gevolg van het planvoornemen worden verwacht. Dit is niet van een dusdanige orde van grootte dat hierdoor problemen voor de verkeersafwikkeling hoeven te worden verwacht. Bovendien was voorheen sprake van een jachtwerf in het plangebied. Destijds vond vanwege deze functie ook autoverkeer van en naar het plangebied plaats, zoals klanten en personeel dat met de auto kwam.
PARKEREN
Gelet op het planvoornemen bestaat er ook een parkeerbehoefte in het plangebied. Het aantal benodigde parkeerplaatsen vanwege het planvoornemen op grond van het gemeentelijk parkeerbeleid is eveneens in tabel 2 weergegeven en betreft 2,2 parkeerplaats per vrijstaande koopwoning. Met het planvoornemen is sprake van een parkeeroplossing op eigen erf van in ieder geval 1 parkeerplaats op elk erf van een woning. Daarnaast is in de openbare ruimte van het plangebied ook plek gereserveerd voor het treffen van parkeervoorzieningen. Dit is vooraan in het buurtje bij de entree en aan de westzijde van het plangebied.
Conclusie
Het planvoornemen leidt niet tot een onevenredige verkeerstoename van en naar het plangebied. Het parkeren wordt op het eigen terrein opgelost terwijl ook parkeervoorzieningen in de eigen uit te geven openbare ruimte worden getroffen. Het planvoornemen van dit bestemmingsplan mag daarom gelet op de te verwachten verkeerseffecten uitvoerbaar worden geacht.
4.10.2 M.e.r.-verantwoording
De bij elk ruimtelijk plan uit te voeren m.e.r.-beoordeling houdt in dat nagegaan moet worden of er activiteiten plaatsvinden die negatieve effecten op het milieu kunnen hebben. De grondslag hiervoor is enerzijds het Besluit m.e.r. (Besluit milieueffectrapportage) en anderzijds de hiervoor beschreven onderzoeken. De activiteiten die in het plangebied worden beoogd, overschrijden geen drempelwaarden in de D-lijst van het Besluit m.e.r. Voor het bestemmingsplan is daarom de vormvrije m.e.r.-beoordeling van toepassing.
Bij wetswijziging van het Besluit m.e.r. per 7 juli 2017 moet (met terugwerkende kracht vanaf 16 mei 2017) een particulier of ondernemer een vormvrije m.e.r.-beoordeling middels een aanmeldnotitie bij het bevoegd gezag aanvragen. Aan de hand hiervan wordt beoordeeld of een voorgenomen activiteit belangrijke nadelige milieugevolgen zal hebben. Door het bevoegd gezag, in deze de gemeente, zal op grond van de aanmeldnotitie binnen 6 weken na indiening worden beslist of een milieueffectrapportage voor een planvoornemen moet worden opgesteld. In het kader van het planvoornemen van voorliggend bestemmingsplan wordt namens initiatiefnemer een aanmeldnotitie bij de gemeente ingediend.
4.10.3 Kabels en leidingen
Naast de gebruikelijke huisaansluitingen voor nutsvoorzieningen zijn in en in de directe omgeving van het plangebied geen kabels en leidingen aanwezig die planologische bescherming nodig hebben en waar rekening mee gehouden moet worden.
4.10.4 Duurzaamheid
Duurzaamheid van een gebied of in relatie tot een ruimtelijke ontwikkeling kan tot uitdrukking komen in de thema’s: kwaliteit van de leefomgeving, water, energie, mobiliteit, natuur/ecologie en milieu. Onder deze laatste kan onder meer het volgende worden verstaan: gezondheid, externe veiligheid, materiaalkeuze en hergebruik van materialen, duurzaam slopen, geluid, lucht en beheer/onderhoud van een gebied of gebouw. Er bestaat geen wettelijke verplichting om het thema duurzaamheid in bestemmingsplannen vast te leggen. Wel vormt het een belangrijk onderwerp in het sociaal-maatschappelijke debat en daarmee een belangrijk aandachtspunt in het overheidsbeleid. Gemeenten streven in dat kader naar een duurzame (gebouwde) omgeving. Nieuwbouwplannen, zo ook het planvoornemen van dit bestemmingsplan, bieden kansen voor duurzaamheid.
Bestemmingsplannen kunnen echter beperkt worden gehanteerd om duurzame energieaspecten te regelen. Voor eventuele ambitieuze duurzame energiedoelstellingen dienen dan ook extra instrumenten, zoals privaatrechtelijke overeenkomsten, ingezet te worden. De plaatsing van zonnecollectoren en fotovoltaïsche cellen op daken in het plangebied is gewoon mogelijk binnen de regels van dit bestemmingsplan.
DUURZAAM BOUWLOKET
Voor vragen op het gebied van duurzaam (ver)bouwen, energiebesparing of energie opwekken kunnen inwoners en ondernemers van Noord-Holland Noord tegenwoordig bij het terecht. De gemeente Langedijk participeert hier in.
BROCHURE DUURZAAM BOUWEN EN WONEN IN NOORD-HOLLAND NOORD
Wie tegenwoordig een nieuwbouwwoning bouwt, doet dit overigens vrijwel energieneutraal (EPC 0,4) en bij voorkeur ook met duurzame materialen. De regels hierover zijn de afgelopen jaren aangescherpt en vragen nu om nieuwe bouwconcepten. In 2020 mogen alleen nog energieneutrale of energieopwekkende woningen worden gebouwd. Opdrachtgevers, architecten en aannemers bereiden zich daar nu op voor. Door gemeenten is hiervoor samen met de Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland Noord de brochure 'Duurzaam bouwen en wonen in Noord-Holland Noord' (januari 2016) ontwikkeld.
Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving
5.1 Plansystematiek
Het plan voldoet aan de bepalingen van de Wro en de daaruit volgende aanvullende regelingen. De Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stellen de digitalisering van ruimtelijke plannen en besluiten volgens daartoe gestelde standaarden verplicht. Het Bro stelt verplicht dat een bestemmingsplan in digitale vorm volgens de RO-standaarden voor de digitalisering wordt vastgesteld en dat daarvan tevens een analoge verbeelding wordt vastgesteld. Het voorliggende bestemmingsplan voldoet aan de standaarden voor vergelijkbaarheid, de SVBP2012, en er is tevens een digitaal plan.
5.2 Toelichting op de regels
In de standaarden voor vergelijkbaarheid, de SVBP2012, is voorgeschreven hoe de regels van het bestemmingsplan dienen te worden opgebouwd. Voor de leesbaarheid en raadpleegbaarheid dienen de regels in hoofdstukken te worden geplaatst. Daarbij dient een vaste volgorde te worden aangehouden. De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd uit vier hoofdstukken.
In het eerste hoofdstuk worden de begrippen en wijze van meten behandeld. Deze hebben als doel begrippen in de regels te verklaren en eenduidige richtlijnen te geven op basis waarvan de bouwmaten die zijn opgenomen in de regels dienen te worden gemeten. In het tweede hoofdstuk zijn de regels opgenomen, die betrekking hebben op alle bestemmingen die in het bestemmingsplan zijn opgenomen. Het derde en vierde hoofdstuk omvat een aantal regels, dat niet op een bepaalde bestemming betrekking heeft, maar voor het gehele bestemmingsplan geldt.
Het overgangsrecht en de anti-dubbeltelregel zijn opgenomen in het Bro met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan. De Wro bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Hetzelfde geldt voor de strafbepaling.
In een bestemmingsregel wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. Ter bevordering van de leesbaarheid en de raadpleegbaarheid is hierbij een vaste volgorde aangehouden.
De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:
-
Bestemmingsomschrijving.
-
Bouwregels.
-
Nadere eisen.
-
Afwijken van de bouwregels.
-
Specifieke gebruiksregels.
-
Afwijken van de gebruiksregels.
-
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden .
-
Wijzigingsbevoegdheid.
In de bestemmingsomschrijving wordt beschreven welke functies binnen de betreffende bestemming zijn toegestaan. In de bouwregels wordt weergegeven of en hoe gebouwd mag worden. Daarin wordt in algemene zin geregeld in alle bestemmingen dat er slechts gebouwd mag worden ten behoeve van de bestemming. In de navolgende (sub)leden worden maten zoals oppervlakten en bouwhoogten opgenomen, die betrekking hebben op de toegestane gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde. In een aantal gevallen is een afwijking van de regels in de eerder genoemde leden mogelijk, in sommige gevallen is dit slechts mogelijk na afwijking.
In de specifieke gebruiksregels worden nadere bepalingen gegeven omtrent de functies die zijn vermeld in de bestemmingsomschrijving. Zo kan bijvoorbeeld de omvang van bepaalde functies beperkt worden, of de situering van functies worden aangewezen.
5.3 Toelichting op de bestemmingsregels
In deze paragraaf zijn de afzonderlijke bestemmingen, zoals die in de regels zijn opgenomen en op de verbeelding zijn weergegeven, beschreven.
5.3.1 Bestemmingen
ARTIKEL 3: GROEN
De bestaande groenrand aan de westkant van het plangebied heeft de bestemming ‘Groen’ gekregen. De groenbestemming ziet op plantsoen, groenstroken en bermen, paden, water en oeverstroken alsook openbare nuts- en verkeers- en verblijfsvoorzieningen. In de bestemming ‘Groen’ bestaan slechts beperkte bouwmogelijkheden door alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van niet meer dan 3 m toe te laten.
ARTIKEL 4: TUIN
Om bij de woonbestemming een duidelijk onderscheid te maken tussen het deel van een perceel waarop (bij)gebouwen gebouwd mogen worden en het deel dat niet bebouwd mag worden, is de bestemming ‘Tuin’ opgenomen. Deze bestemming is toegekend aan gronden voor de naar de openbare weg gekeerde gevel (vanaf 3 m van de voorgevel) en in hoeksituaties aan zijkanten van woningen. Dit om te voorkomen dat op deze delen van een perceel gebouwd kan worden. Met deze regeling wordt getracht het ongebreideld oprichten van erfafscheidingen en (bij)gebouwen voor de voorgevel te beperken. In de tuinbestemming mag alleen worden gebouwd ten behoeve van een bijbehorend bouwwerk aan de gevel van het hoofdgebouw (erkerregeling). De bestaande situatie aan bijgebouwen voor de voorgevel bij de bestaande (voormalige bedrijfs)woning is geborgd door een regeling die is verbonden aan de bouwaanduiding “bijgebouwen” op de verbeelding. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden verder alleen mogelijkheden voor het oprichten van erf- en perceelafscheidingen van 1 m maximum hoogte voor de voorgevel en van 2 m daarachter. Bij afwijking van de bouwregels bestaat onder voorwaarden de mogelijkheid om een overkapping van niet meer dan 10 m2 en niet hoger dan 3 m te realiseren.
ARTIKEL 5: VERKEER
De bestemming ‘Verkeer’ geldt voor de gronden met een functie voor de ontsluiting van aanliggende gronden in het plangebied en voor het parkeren. Daarnaast zijn ook groen- en openbare nutsvoorzieningen in deze bestemming toegelaten, alsmede water en oeverstroken en kunstobjecten. Wat betreft het bouwen zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor de afwikkeling van het verkeer in de bestemming mogelijk tot een hoogte van niet meer dan 3 m. In de bestemming is ondergronds bouwen van containers uitdrukkelijk toegestaan.
ARTIKEL 6: WATER
Het in het plangebied aanwezige water en de oeverstroken zijn bestemd als ‘Water’. Ook waterstaatkundige kunstwerken, waaronder damwanden en steigers, worden hiertoe gerekend. In de waterbestemming is met de functieaanduiding “jachthaven” vastgelegd dat een jachthaven met maximaal 13 aanlegplaatsen is toegestaan ten behoeve van de aangrenzende woonbestemming. Het betreft hier dan ook geen openbare jachthaven. Ligplaatsen voor woonschepen zijn hier niet toegestaan. In de bestemming mogen verder geen gebouwen worden gebouwd. Wat betreft bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat steigers tot een hoogte van niet meer dan 1,5 m boven waterpeil en met een bouwdiepte (breedte van de steiger) van niet meer dan 1 m zijn toegestaan, alsook dat omgevingsvergunningsvrije bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogelijk zijn als genoemd in art. 2.1 lid 3 Wabo i.c. art. 2 bijlage II Bor.
ARTIKEL 7: WONEN - VRIJSTAAND
Het overgrote deel van het plangebied is bestemd voor de woonfunctie. De voorgenomen te realiseren grondgebonden woningen zijn bestemd als ‘Wonen - Vrijstaand’. De niet te bebouwen maar wel voor het wonen bedoelde gronden in een klein deel van de zuidelijke punt van het plangebied zijn, naast de tuinbestemming, eveneens van de woonbestemming voorzien maar dan zonder bouwvlak. Zodoende wordt de eerdere bedrijfsbestemming die tot hier doorliep ook wegbestemd.
In de woonbestemming is middels een bouwaanduiding “twee-aaneen” geregeld dat als alternatief op de voorgeschreven vrijstaande woningen ook dubbele woningen in een strook in het noordelijke deel gebouwd kunnen worden.
Naast het wonen zijn aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven bij recht mogelijk. De gebruikelijke regeling in de gemeente is hiertoe in voorliggend bestemmingsplan opgenomen. Zo geldt een oppervlaktebeperking van niet meer dan 50 m2 van de gezamenlijke vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken. Een bedrijfsmatige functie is alleen ondergeschikt en in combinatie met de woonfunctie toegestaan (en dus niet zelfstandig).
In de bouwregels is middels een voorwaardelijke bepaling een regeling opgenomen dat in de woonbestemming alleen kan worden gebouwd als voldaan is aan de vereisten die uit de verrichte onderzoeken (als opgenomen in de bijlagen betreffende de berekeningen van de damwandconstructies) blijken met het oog op het behoud van de waterkerende functie van de regionale waterkering. Het realiseren van de vereiste damwandconstructies is de voorwaarde van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) om te mogen bouwen in de zone van de regionale waterkering. Via de voorwaardelijke bepaling is de voorwaarde van het HHNK juridisch verankerd. Voor verdere uitleg van de vereiste damwandconstructies wordt verwezen naar paragraaf 4.3 van deze toelichting.
De situering van de woningen is met een aanduiding voor het “bouwvlak” in stroken op de verbeelding vastgelegd. Daarbij geldt een aanduiding voor het “maximum aantal wooneenheden” op de verbeelding, alsook een aanduiding voor de “maximum goothoogte”. In de regels is voorts een minimale dakhelling van 40 graden voorgeschreven. Voor de bij betreding vooraan in het plangebied op een opvallende plek gepositioneerde woning wordt een hogere goothoogte van 6 m toegestaan. Vanaf dit punt loopt de maximum goothoogte af naar 4,5 m en uiteindelijk tot 3,5 m voor de woningen die aan het kanaal zijn geprojecteerd en naast de woning aan De Broeckerhoek Dijk 8. Naar aanleiding van de ingediende inspraakreacties is bepaald dat de maximale bouwhoogte van de woningen maximaal 8,5 meter bedraagt.
Naast hoofdgebouwen is in de woonbestemming ook de bouw van bijbehorende bouwwerken toegestaan. In verband met het voorkomen van een rommelig straat- en bebouwingsbeeld moet bij het bouwen een afstand ten opzichte van de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw in acht worden genomen. Dit wordt bepaald door de ligging van de tuinbestemming waarmee grofweg geregeld is dat er geen bijbehorende bouwwerken aan de voorzijde van woningen en in diverse gevallen (hoeksituaties) ook niet aan de zijkant van een woning mogen worden gebouwd. Met deze regeling blijft in feite het achtererf (en een deel van het zijerf) over voor de bouw van bijbehorende bouwwerken. In totaal mag een oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken en overkappingen van 50% van het erf, gerekend vanaf 1 m afstand van de voorgevel, worden bebouwd. Verder is nog een regeling opgenomen voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen buiten het bouwvlak en geldt verder ook een regeling voor het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.3.2 Dubbelbestemming
ARTIKEL 8: WATERSTAAT - WATERKERING
Vanwege de in het plangebied aanwezige regionale waterkering langs het kanaal Alkmaar(Omval)-Kolhorn is de dubbelbestemming ‘Waterstaat – Waterkering’ in het bestemmingsplan opgenomen. Dit ter aanvulling op de regels van de hieronder gelegen enkelbestemmingen. De dubbelbestemming ziet specifiek op de waterkering en de functie hiervan voor de waterbeheersing. De breedte van de zone op de verbeelding volgt uit het advies van het HHNK (5 m uit de oever/waterlijn) en hangt samen met de verplichting om damwandconstructies te realiseren. Verder gelden beperkingen aan het bouwen in deze zone. Het bouwen op gronden met deze dubbelbestemming is gebonden aan een omgevingsvergunning en een verplichte adviesvraag bij de dijkbeheerder (het HHNK). In principe zijn er geen bouwmogelijkheden.
5.3.3 Algemene aanduidingsregels
OVERIGE ZONE - GELUIDWERENDE MAATREGELEN
Met een gebiedsaanduiding “overige zone – geluidwerende maatregelen” (artikel 12.1) is op de verbeelding vastgelegd op welke percelen het treffen van geluidwerende voorzieningen vanwege het nabijgelegen sportterrein nodig is. Door een geluidsdeskundige dient te zijn aangetoond dat de getroffen geluidwerende maatregelen leiden tot het kunnen voldoen aan grenswaarden als bedoeld in het als bijlage bij de regels opgenomen geluidrapport.
Grenswaarden zijn in de regels specifiek voor dit plan gedefinieerd als (begrip 24:) “op een beoordelingspunt nader te definiëren maximaal toelaatbaar geacht niveau (resultaatverplichting), zoals bedoeld in het geluidrapport met als kenmerk 5484/NAA/hw/fw/5 (d.d. 24 november 2017) dat als bijlage 2 bij de regels is opgenomen”.
De regeling is vormgegeven als een doelvoorschrift. Het doel is dat de grenswaarden als genoemd in het akoestisch onderzoek niet worden overschreden. Op welke wijze dat wordt bereikt, is bewust overgelaten aan degene die de woning gaat realiseren. Als waarborg voor de realisatie van woningen met een aanvaardbaar woon- en leefklimaat moeten de te treffen geluidwerende maatregelen worden getoetst door een geluidsdeskundige.
VRIJWARINGSZONE - MOLENBIOTOOP
In verband met de goede werking en het beeld van molens kunnen binnen een molenbiotoop beperkingen met betrekking tot de ten hoogste toegestane bouwhoogte van nieuwe bouwwerken van toepassing worden verklaard. Daarnaast kan de aanplant van groen door middel van de verplichting van een omgevingsvergunning (voorheen aanlegvergunning) in de directe nabijheid rondom een molen worden voorkomen. Rond de Twuyvermolen is derhalve een molenbeschermingszone van toepassing. Voor zover deze ook in het plangebied van dit bestemmingsplan ligt is een gebiedsaanduiding “vrijwaringszone - molenbiotoop” (artikel 12.2) opgenomen. Hierbinnen kunnen geen elementen (bouwwerken, opgaande beplanting) mogelijk worden gemaakt die de windvang van de molen zouden kunnen bemoeilijken. In het plangebied geldt hiertoe een hoogtebeperking van 12,6 m. Alle aanwezige bebouwing en beplanting die hoger is dan 12,6 m is wel toegestaan. In nieuwe situaties dient de maximale hoogte minder te zijn dan 12,6 m.
Figuur 10. Zicht op Twuyvermolen vanuit het plangebied richting zuidwesten
5.4 Overige aspecten
Additionele voorzieningen
In het bestemmingsplan zijn de al dan niet in directe relatie met een bestemming staande voorzieningen, zoals ondergrondse leidingen, verhardingen, bermen, geluidswerende voorzieningen, centrale installaties ten behoeve van de energievoorziening, voorzieningen ten behoeve van de waterbeheersing in de vorm van watergangen, duikers, waterkeringen en dergelijke bij de bestemming inbegrepen zonder dat dit uitdrukkelijk wordt vermeld.
Handhaving
Het bestemmingsplan geeft de gewenste planologische situatie voor het plangebied aan. Bestemmingsplannen zijn bindend voor de overheid en de burger. Enerzijds kan de overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen, anderzijds vormt het bestemmingsplan een juridisch kader voor burgers waaruit deze kan afleiden wat de bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, op de in eigendom zijnde dan wel de naastgelegen buurpercelen, in de directe woon- en leefomgeving.
5.5 Planprocedure
In de Wro en het Bro zijn wettelijke regels voor de bestemmingsplanprocedure vastgelegd. Hierin zijn de volgende fasen onderscheiden:
Voorbereidingsfase
De gemeente voert ten behoeve van de voorbereiding van een bestemmingsplan onderzoek uit naar de bestaande situatie en de mogelijke (ruimtelijke) ontwikkelingen in de gemeente. De gemeente stelt voor het overleg op grond van artikel 3.1.1 Bro haar voornemen (vaak als een concept- dan wel voorontwerpbestemmingsplan) beschikbaar aan de besturen en diensten van hogere overheden. Ook kan de gemeente aan belangstellenden de mogelijkheid bieden om te reageren op het voorontwerpbestemmingsplan via inspraak. In dit geval is er voor gekozen voor het plan geen inspraakprocedure te volgen. De gemeente geeft een reactie op mogelijke overlegreacties die voor zover noodzakelijk worden verwerkt in de regels en verbeelding.
Terinzageleggingsfase
Het ontwerpbestemmingsplan wordt na aankondiging in de Staatscourant, het Gemeenteblad en de website www.officielebekendmakingen.nl voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd. In deze periode kan door iedereen een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan worden ingediend.
Vaststellingsfase
Na de periode van terinzagelegging stelt de gemeenteraad het ontwerpbestemmingsplan, mogelijk met wijzigingen, binnen een periode van ten hoogste 12 weken vast.
Beroepsfase
Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage. Dit gebeurt als volgt:
-
Indien Gedeputeerde Staten (GS) of de Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILT) een zienswijze hebben ingediend die door de gemeenteraad niet volledig is overgenomen of indien de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, geschiedt bekendmaking en terinzagelegging 6 weken na vaststelling.
-
Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan eventuele zienswijzen van GS en/of de ILT wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad uiterlijk 2 weken na vaststelling bekend gemaakt. Tevens wordt uiterlijk 2 weken na vaststelling het bestemmingsplan ter inzage gelegd.
Uiterlijk 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er door belanghebbenden beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS).
Indien geen beroep tegen het vastgestelde bestemmingsplan is ingediend, is het bestemmingsplan na afloop van de beroepstermijn onherroepelijk.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
In het kader van een bestemmingsplan is het van belang om de uitvoerbaarheid na te gaan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
6.1 Economische uitvoerbaarheid
Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten voor bijvoorbeeld bouw- en woonrijp maken en hebben zij sturingsmogelijkheden, zodat in het geval van grondexploitatie van derden diverse eisen en regels gesteld kunnen worden. Indien er sprake is van bepaalde bouwplannen, dient de gemeente hiervoor een exploitatieplan op te stellen, tenzij voornoemde kosten “anderszins verzekerd” zijn.
De gemeente gaat de locatie niet zelf ontwikkelen of bouw- en woonrijp maken. De voorgenomen nieuwbouw, waarvoor dit bestemmingsplan is opgesteld, berust op particulier initiatief. Voor de locatie wordt de ontwikkeling volledig bij de ontwikkelende partij neergelegd.
De gemeente heeft met de ontwikkelende partij een anterieure overeenkomst gesloten, waarin in ieder geval het verhaal van planschade is geregeld. Hiermee is het kostenverhaal verzekerd. Op grond van voorgaande wordt het plan derhalve economisch uitvoerbaar geacht. De gemeenteraad zal bij de vaststelling van het bestemmingsplan besluiten dat er geen exploitatieplan zal worden vastgesteld.
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Overleg ex. art. 3.1.1 Bro en inspraak
In het kader van het bestuurlijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is het bestemmingsplan aan verschillende maatschappelijke instanties aangeboden die daarmee in de gelegenheid zijn gesteld om een overlegreactie op het plan in te dienen. Daarnaast heeft het voorontwerp van dit bestemmingsplan conform de gemeentelijke inspraakverordening ook voor iedereen ter inzage gelegd voor het kunnen indienen van inspraakreacties. In hoofdstuk 7 wordt hier nader op ingegaan.
Ontwerp
Het ontwerpbestemmingsplan is gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode werd een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). De uitkomsten hiervan kunnen nieuwe, niet voorziene uitgangspunten voor het bestemmingsplan geven. Tijdens deze periode is één zienswijze ingediend. Deze zienswijze is na extern beraad door zienswijzenhebbende ingetrokken.
Vaststelling
Het bestemmingsplan is vervolgens daarna op 6 oktober 2020 ongewijzigd vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage.
Hoofdstuk 7 Resultaten van overleg en inspraak
Het voorontwerp van het ‘Bestemmingsplan Herontwikkeling jachthaven Broekerwerf’ heeft met ingang van 15 maart 2018 gedurende een periode van zes weken (tot 25 april 2018) voor een ieder ter inzage gelegen.
7.1 Overleg
In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1. Bro is een reactie gevraagd aan de Provincie Noord-Holland, het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, en de Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland Noord en de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord (VR-NHN). Op het planvoornemen is één overlegreactie, afkomstig van de VR-NHN, ingekomen. Een samenvatting van de overlegreacties en de gemeentelijke reactie daarop is opgenomen in bijlage 10 van deze toelichting. De volledige reacties zijn opgenomen in bijlage 11.
7.2 Inspraak
In de Inspraakverordening Langedijk 2009 is bepaald dat elk bestuursorgaan voor eigen bevoegdheden besluit of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Voor ruimtelijke plannen kan het bestuursorgaan afhankelijk van de aard en vorm van het plan al dan niet besluiten inspraak te verlenen. Binnen deze termijn heeft een 5-tal omwonenden van de Dijk te Broek op Langedijk een gezamenlijke reactie ingediend. Een samenvatting van de inspraakreacties en de gemeentelijke reactie daarop is opgenomen in bijlage 10 van deze toelichting. De volledige reacties zijn opgenomen in bijlage 11.
