Inhoudsopgave
Artikel 7 Waarde – Archeologie 1
Artikel 8 Waarde – Archeologie 2
Artikel 9 Waarde – Archeologie 3
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Artikel 11 Algemene bouwregels
Artikel 12 Algemene gebruiksregels
Artikel 13 Algemene afwijkingsregels
Artikel 14 Algemene wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
-
het plan:
het Partiële herziening bestemmingsplan Het Lint 2015 met identificatienummer NL.IMRO.0415.PHBP0515003001-0401 van de gemeente Landsmeer;
-
bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
-
aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
-
aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
-
aan-huis-verbonden beroep of bedrijf:
een in bijlage 1 genoemd beroep, dan wel een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen beroep, dat in of bij een woning met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend door de bewoner en de aan de beroepsuitoefening aan huis gebonden medewerker en dat is gericht op het verlenen van diensten;
-
achtererfgebied:
erf, achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;
-
agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, met uitzondering van boomkwekerijen (inclusief sierteelt), glastuinbouw en hoveniersbedrijven;
-
ambulante handel:
het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen, dan wel het aanbieden van diensten, op een openbare en in de open lucht gelegen locatie, al dan niet gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel;
-
appartement:
een voor bewoning bestemd onderdeel van een gebouw dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de zelfstandige huisvesting van één huishouden;
-
bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
-
bebouwingsgebied:
achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijke hoofdgebouw;
-
bebouwingspercentage:
het op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage tot waar het bouwperceel maximaal mag worden bebouwd, of wanneer dat in deze regels uitdrukkelijk is bepaald, het percentage tot waar het bouwvlak maximaal mag worden bebouwd;
-
bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op dan wel bij een terrein, bedoeld voor een huishouden waarvan de huisvesting daar, gelet op de bedrijfsvoering in overeenstemming met de bestemming, noodzakelijk is;
-
bestaand:
het legale gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is dan wel kan worden gebouwd, krachtens een bouwvergunning (vóór 1 oktober 2010)/omgevingsvergunning voor het bouwen (ná 1 oktober 2010);
-
bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
-
bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
-
bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
-
bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
-
bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
-
bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
-
bouwperceelsgrens:
een grens van een bouwperceel;
-
bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
-
bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
-
cultuurhistorische waarden:
de kenmerken van het gebruik dat de mens in de loop der geschiedenis van grond en gebouwen heeft gemaakt, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het slotenpatroon, of de architectuur, en met inbegrip van archeologische waarden;
-
daknok:
hoogste punt van een schuin dak;
-
dakvoet:
laagste punt van een schuin dak;
-
detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
-
dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling:
een in bijlage 2 genoemd bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen;
-
erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voorzover een bestemmingsplan of beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;
-
erfbeplanting:
afschermende (rand)beplanting binnen of direct aansluitend op het agrarische bouwperceel, een ander bedrijf of een woning;
-
evenement:
een publieke activiteit met een tijdelijk, plaatsebonden en van het reguliere gebruik afwijkend karakter, plaatsvindend in de open lucht of in tijdelijke onderkomens en in het algemeen bedoeld ter ontspanning en/of vermaak, waaronder begrepen commerciële, culturele, religieuze, recreatie en/of sportieve of daarmee gelijk te stellen activiteiten, zoals markten, braderieën, beurzen, kermissen, festivals, wedstrijden, bijeenkomsten en dergelijke, met uitzondering van de in artikel 2.24 1a tot en met f van de Algemene Plaatselijke Verordening genoemde activiteiten;
-
extensief recreatief medegebruik:
vormen van recreatie waarbij gronden met een niet recreatieve bestemming op een extensieve wijze mede gebruikt worden voor activiteiten als wandelen, fietsen, paardrijden, vissen, kanoën e.d.;
-
gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
-
generatie:
in het kader van het samenwonen van meer generaties onder één dak, zodat de zorgtaken in familieverband met elkaar kunnen worden gedeeld, wordt onder deze generaties verstaan: ouders, kinderen, kleinkinderen, grootouders en overgrootouders;
-
grondgebonden agrarische bedrijven:
bedrijven met een in hoofdzaak agrarische bedrijfsvoering, waarbij hoofdzakelijk gebruik wordt gemaakt van open grond;
-
hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op de bestemming het belangrijkst is;
-
horeca:
bedrijven of instellingen waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies worden verstrekt;
-
huisvesting in verband met mantelzorg:
huisvesting in of bij een woning van één huishouden van maximaal twee personen, van wie ten minste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning;
-
kampeermiddel:
een tent, tentwagen, kampeerauto, caravan of enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
-
kantoor:
een ruimte, welke door haar indeling en inrichting kennelijk is bestemd om uitsluitend te worden gebruikt voor administratieve en daarmee gelijk te stellen werkzaamheden;
-
karakteristiek:
gebouwen met een karakteristieke verschijningsvorm te weten een hooihuisboerderij, stolpboerderij en overige karakteristieke gebouwen zoals omschreven in bijlage 9 bij deze regels;
-
kleinschalig kampeerterrein:
een terrein of plaats, grenzend aan een agrarische bouwkavel of voormalige agrarische bouwkavel, geheel of gedeeltelijk ingericht en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van maximaal 15 kampeermiddelen, met uitzondering van stacaravans, ten behoeve van recreatief nachtverblijf;
-
landschappelijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, dat wordt gepaald door aardkundige, geomorfologische, cultuurhistorische en visueelruimtelijke waarden, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;
-
lijnvormige beplanting:
lijnvormige (langwerpig en beperkt in breedte), ononderbroken aanplanting van houtachtige gewassen, zoals hagen (compacte structuur, die bij normaal onderhoud door de periodieke frequente snoei in vorm worden gehouden, plantafstand maximaal 30 cm), haagkanten (compacte structuur, minimaal onderhoud, plantafstand 1 tot 2,5 m), singels (met kreupelhout of bomen begroeide wal langs akker), lanen, houtwallen (met kreupelhout beplante wal);
-
maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening;
-
manege:
een bedrijf, niet zijnde een agrarisch bedrijf, gericht op het geven van paardrijlessen en/of de verhuur van paarden, waaronder begrepen ondergeschikte horeca in de vorm van ten hoogste een kantine;
-
mantelzorg:
intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten onder elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van de huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;
-
natuurlijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarden gekenmerkt door biologische, hydrologische en bodemkundige elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.
-
ondergeschikte horeca:
een niet zelfstandige horecafunctie, welke ondergeschikt is aan en ten dienste staat van de bestemming;
-
openbaar toegankelijk gebied:
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend ten behoeve van de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;
-
open paardenbak:
een omheinde bak zonder overkapping gevuld met zand en bestemd voor de uitoefening van paardensport of het uitlopen of inrijden van paarden en pony’s;
-
overkapping:
een bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overdekking en niet, óf met ten hoogste twee wanden is omsloten;
-
paardenpension:
een bedrijf dat is ingericht voor de opvang en het stallen van paarden, waaronder niet wordt verstaan het houden van een manege of stoeterij en waarbij geen paardenbakken of een rijhal is toegestaan;
-
peil:
-
het peil voor gebouwen is de door burgemeester en wethouders vastgestelde hoogte van de kruin van de weg;
-
het peil voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is de door de burgemeester en wethouders vastgestelde hoogte van de kruin van de weg waaraan het bouwwerk is gelegen;
-
het peil voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde die in of op het water worden gebouwd, is ten opzichte van de waterlijn;
-
permanente bewoning:
het gebruik van een kampeermiddel, recreatieverblijf of vakantiehuis door een persoon, gezin of andere groep van personen, op een wijze die ingevolge de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens noopt tot inschrijving van de bewoner(s) in de basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente Landsmeer, terwijl deze perso(o)n(en) niet aannemelijk kan/kunnen maken elders over een hoofdverblijf te beschikken;
-
productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie wat betreft omvang en omzet ondergeschikt is aan de productiefunctie;
-
risicovolle inrichtingen:
inrichtingen bij welke volgens het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen, een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van beperkt kwetsbare objecten;
-
seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
-
stacaravan:
een kampeermiddel in de vorm van een caravan of soortgelijk onderkomen op een eigen as-wiel stelsel, dat mede gelet op de afmetingen, kennelijk niet is bestemd om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen, ook over grotere afstanden, als een aanhangsel van een auto te worden voortbewogen;
-
standplaats voor ambulante handel:
een voor ambulante handel aangewezen vaste plaats op een openbare en in de open lucht gelegen locatie;
-
stoeterij:
een agrarisch bedrijf dat volledig is ingericht op het fokken van paarden, waaronder als ondergeschikt onderdeel mede zijn begrepen andere met het houden en fokken van paarden samenhangende (recreatieve) activiteiten, met uitzondering van het houden van een manege, en met inbegrip van het aanbieden van een locatie voor vergaderingen en presentaties;
-
woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
-
woonschip:
een zich in het water bevindend, hoofdzakelijk niet voor varen maar voor wonen bedoeld object.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
-
de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
-
de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
-
de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
-
de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
-
de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
-
de afstand tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel:
vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de als bijlage 5 bij deze regels opgenomen “Staat van bedrijven”;
-
bedrijven in categorie 3.1 van de als bijlage 5 bij deze regels opgenomen “Staat van bedrijven”, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.1";
-
bedrijven in categorie 3.1 en 3.2 van de als bijlage 5 bij deze regels opgenomen “Staat van bedrijven”, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding" bedrijf tot en met categorie 3.2";
-
bestaande bedrijven in categorie 4.1 op de percelen:
-
Den Ilp 128, Den Ilp;
-
Noordeinde 19, Landsmeer;
-
een brandweerkazerne, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "brandweerkazerne";
-
een botenhuis, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - botenhuis";
-
een loon- en grondverzetbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - loon- en grondverzetbedrijf";
-
een metaalbewerkingsbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - metaalbewerkingsbedrijf";
-
nevenactiviteiten, in de vorm van een kleinschalig kampeerterrein en hobbymatige agrarische activiteiten tot maximaal 100 m², uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - nevenactiviteiten";
-
een pluimveehouderij/slachterij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - pluimveehouderij/slachterij";
-
een papegaaienkwekerij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - papegaaienkwekerij";
-
detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "detailhandel";
-
volumineuze detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “detailhandel volumineus”;
-
een nutsvoorziening, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "nutsvoorziening";
-
caravanstalling met een oppervlakte van maximaal 3.000 m² binnen de bedrijfsgebouwen, uitsluitend op het perceel Purmerland 24, Purmerland;
-
bedrijfswoningen;
-
tuinen, erven en terreinen;
-
parkeervoorzieningen;
-
groenvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
water en waterhuishoudkundige voorzieningen,
met dien verstande dat:
-
de gronden ter plaatse van de aanduiding "karakteristiek" primair zijn bestemd voor het behoud en herstel van de karakteristieke verschijningsvorm van beeldbepalende gebouwen.
Onder de bedrijfsactiviteiten is geen detailhandel begrepen, met uitzondering van:
-
productiegebonden detailhandel;
-
detailhandel ter plaatse van de aanduiding "detailhandel";
-
volumineuze detailhandel ter plaatse van de aanduiding "detailhandel volumineus".
Ten aanzien van het samenwonen van meer generaties gelden de volgende regels:
-
een bestaande bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken mogen worden gebruikt ten behoeve van het samenwonen van meer generaties, zodat zorgtaken in familieverband met elkaar kunnen worden gedeeld, mits:
-
de desbetreffende bedrijfswoning niet wordt gesplitst in twee of meer zelfstandige woningen;
-
het gebruik van bijbehorende bouwwerken als verblijfsruimte in overeenstemming is met het bepaalde in het Bouwbesluit en het voor bewoning gebruikte bijbehorend bouwwerk (of gedeelte daarvan) zich binnen een afstand van 20 meter van het desbetreffende hoofdgebouw bevindt;
-
het karakter van het hoofdgebouw (als belangrijkste gebouw op het perceel) behouden blijft;
-
de samenwonende generaties hun hoofdverblijf (volgens de gemeentelijke basisadministratie) daadwerkelijk in de desbetreffende woning hebben;
-
geen extra huisnummer/postadres wordt toegestaan;
-
de ontsluiting van deze bijbehorende bouwwerken plaatsvindt via de ontsluiting van het bijbehorende hoofdgebouw.
3.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
-
de voorgevel van een bedrijfswoning dient op een afstand van ten minste 5 meter en ten hoogste 15 meter vanaf de voorste bestemmingsgrens te worden gebouwd, dan wel:
-
de bestaande afstand indien deze meer of minder bedraagt; en
-
indien de bestaande afstand meer dan 15 meter is, mag de voorgevel van een bedrijfswoning ook gebouwd worden tussen de bestaande afstand en 5 meter vanaf de voorste bestemmingsgrens;
-
de niet aaneengebouwde zijgevel van een bedrijfswoning dient:
-
op een afstand van ten minste 5 meter vanaf de bestemming 'Water - 1' te worden gebouwd, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is. In afwijking hiervan mag op kleinere afstand dan 5 meter worden gebouwd, indien de lengte van de voorste bouwgrens hierdoor minder dan 8 meter bedraagt (de breedte van de bedrijfswoning mag 8 meter zijn, gemeten 4 meter ter weerszijden vanuit de hartlijn van het perceel loodrecht op de voorste bestemmingsgrens);
-
op een afstand van ten minste 2 meter vanaf de bestemmingsgrens van overige bestemmingen en/of de zijdelingse grens van het bouwperceel te worden gebouwd, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is. In afwijking hiervan mag op kleinere afstand dan 2 meter worden gebouwd, indien de lengte van de voorste bouwgrens hierdoor minder dan 8 meter bedraagt (de breedte van de bedrijfswoning mag 8 meter zijn, gemeten 4 meter ter weerszijden vanuit de hartlijn van het perceel loodrecht op de voorste bestemmingsgrens);
-
met inachtneming van het gestelde onder 1 en 2 geldt dat voor een bouwperceel, waarvan de oppervlakte minder dan 1.000 m² bedraagt, de oppervlakte van een bedrijfswoning ten hoogste 150 m² mag bedragen;
-
met inachtneming van het gestelde onder 1 en 2 geldt dat voor een bouwperceel, waarvan de oppervlakte meer dan 1.000 m² bedraagt, de oppervlakte van een bedrijfswoning ten hoogste 300 m² mag bedragen;
-
het aantal bedrijfswoningen mag niet meer bedragen dan het bestaande aantal;
-
de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3,5 meter en 9 meter.
-
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
-
bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen mogen worden gebouwd op een afstand van 1 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is en op een afstand van:
-
5 meter vanaf de bestemmingen 'Water - 1' en
-
2 meter vanaf de overige bestemmingen;
-
dan wel de bestaande afstand indien deze minder is;
-
de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning op een afstand van niet meer dan 4 m van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan:
-
5 m,
-
0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van de bedrijfswoning, en
-
de bouwhoogte van de bedrijfswoning;
-
voor bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning op een afstand van meer dan 4 m van de bedrijfswoning, geldt dat:
-
indien de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken meer dan 3 m is, het dak wordt voorzien van een schuin dak, waarbij de dakvoet niet hoger dan 3 m mag zijn, de daknok wordt gevormd door twee of meer schuine dakvlakken, met een hellingshoek van niet meer dan 55°, en waarbij de hoogte van de daknok niet meer is dan 5 m en verder wordt begrensd door de volgende formule:
maximale daknokhoogte [m] = (afstand daknok tot de perceelsgrens [m] x 0,47) + 3; -
een bijbehorend bouwwerk functioneel ondergeschikt aan de bedrijfswoning dient te zijn, tenzij het betreft huisvesting in verband met mantelzorg;
-
een bijbehorend bouwwerk bij een bedrijfswoning mag niet worden voorzien van een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte;
-
de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen bedraagt niet meer dan 60 m².
-
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen, overige gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
-
bedrijfsgebouwen, overige gebouwen en overkappingen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
-
de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen, overige gebouwen en overkappingen en het bebouwingspercentage per bouwvlak mogen niet meer bedragen dan de ter plaatse van de aanduiding "maximum goothoogte (m, maximum bouwhoogte (m), maximum bebouwingspercentage (%)" aangegeven goot- en bouwhoogte en bebouwingspercentage;
-
de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen, overige gebouwen en overkappingen mogen niet meer bedragen dan de ter plaatse van de aanduiding “maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)” aangegeven goot- en bouwhoogte;
-
de bouwhoogte van een nutsvoorziening mag niet meer bedragen dan 3 m;
-
de dakhelling van een kap van bedrijfsgebouwen, overige gebouwen en overkappingen mag niet minder dan 40 graden bedragen en mag niet meer dan 60 graden bedragen;
-
indien een bedrijfswoning aanwezig is moeten de bedrijfsgebouwen, overige gebouwen en overkappingen tenminste 5 m achter het verlengde van de voorgevel van de bedrijfswoning worden gebouwd;
-
het aantal botenhuizen ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - botenhuis" mag niet meer bedragen dan 1;
-
de bouwhoogte van een botenhuis mag niet meer bedragen dan 3 m.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw mag niet meer bedragen dan 1,5 m, met dien verstande dat ter plaatse van de toegang tot het perceel een hoogte van maximaal 1,75 m is toegestaan (over een breedte van maximaal 6 m), dan wel de bestaande hoogte en breedte indien deze meer zijn;
-
de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de sociale veiligheid;
-
de verkeersveiligheid;
-
de woonsituatie,
nadere eisen stellen aan de omvang en situering van de bebouwing en de dakhelling van bedrijfswoningen.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Onder met deze bestemming strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
het opslaan van materiaal voor zover het gronden betreft die gelegen zijn voor (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s);
-
het stallen van voer-, vaar- en vliegtuigen buiten de bedrijfsgebouwen, voor zover dit niet voor de bedrijfsvoering noodzakelijk is;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
-
het gebruiken of laten gebruiken van de gronden als verkooppunt van motorbrandstoffen;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van risicovolle inrichtingen.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de sociale veiligheid;
-
de verkeersveiligheid;
-
de woonsituatie,
bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor de vestiging van bedrijven die niet zijn genoemd in de Staat van Bedrijven, mits deze bedrijven naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, voor wat betreft geur, stof, gevaar en geluid, kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven welke wel zijn genoemd.
Artikel 4 Tuin
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
tuinen behorend bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
-
groenvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels
-
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van terrein- en erfscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 1,5 m.
Artikel 5 Water - 1
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Water - 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wateren met doorzichten, oppervlakte water en openbaar bevaarbaar water
-
waterlopen, ten behoeve van de wateraanvoer en -afvoer en waterberging;
-
woonschepen, uitsluitend op gronden ter plaatse van de aanduiding “woonschepenligplaats” met dien verstande dat:
-
het aantal woonschepen niet meer dan het bestaande aantal mag bedragen;
-
de hoogte van woonschepen niet meer dan 3,20 m bedraagt, gemeten vanaf de waterlijn, dan wel de bestaande hoogte indien deze meer bedraagt;
-
aanlegplaatsen voor pleziervaartuigen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van water - aanlegplaats";
-
een botenhuis, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - botenhuis";
-
waterhuishoudkundige voorzieningen;
-
bruggen;
-
openbare nutsvoorzieningen.
5.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van bebouwing ten behoeve van een botenhuis gelden de volgende regels
-
het aantal botenhuizen ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - botenhuis" mag niet meer bedragen dan 1;
-
de bouwhoogte van een botenhuis mag niet meer bedragen dan 3 m.
-
Voor het bouwen van overige gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
-
er mogen voor het overige uitsluitend gebouwen ten behoeve van woonschepen worden gebouwd;
-
per woonschip mag 1 bijbehorend bouwwerk worden gebouwd;
-
de oppervlakte per bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan 8 m²;
-
de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan 2,50 m.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, ter plaatse van de aanduiding "woonschepenligplaats" mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van palen en masten niet meer mag bedragen dan 6 m;
-
de bouwhoogte van bruggen mag niet meer bedragen dan 5,5 m, en de doorvaarthoogte niet minder dan de bestaande doorvaarthoogte.
5.3 Specifieke gebruiksregels
Onder met deze bestemming strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
het dempen van sloten of het aanleggen van dammen, of anderszins aanpassingen aan te brengen aan de afmetingen van de oppervlaktewateren;
-
het innemen van ligplaatsen met woonschepen, woonboten of woonarken, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding "woonschepenligplaats".
Artikel 6 Wonen – 3
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen – 3’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wonen in de vorm van grondgebonden woningen, al dan niet in combinatie met aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven;
-
een voormalige agrarische bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - voormalige agrarische bedrijfswoning";
-
een bedrijf in de categorieën 1 of 2 van de als bijlage 5 bij deze regels opgenomen “Staat van bedrijven”, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "bedrijf";
-
detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "detailhandel";
-
middelzware horeca, zoals genoemd in de als bijlage 6 bij deze regels opgenomen “Lijst van horeca-activiteiten”, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "horeca";
-
kantoren, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "kantoor";
-
maatschappelijke voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "maatschappelijk";
-
een galerie, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - galerie";
-
een tennisbaan in de buitenlucht, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "tennisbaan";
-
tuinen, erven en terreinen;
-
parkeervoorzieningen;
-
groenvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
aanlegplaatsen;
-
water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
met dien verstande dat:
-
de gronden ter plaatse van de aanduiding "karakteristiek" primair zijn bestemd voor het behoud en herstel van de karakteristieke verschijningsvorm van beeldbepalende gebouwen.
Ten aanzien van beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis gelden de volgende regels:
-
een woning en bijbehorende bouwwerken op gronden als bedoeld lid 5.1, sub a, mogen worden gebruikt in combinatie met aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven, mits:
-
de gezamenlijke vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van het vloeroppervlak van de begane grond van de woning inclusief de bijbehorende bouwwerken met een maximum van 50 m²;
-
het geen detailhandel betreft;
-
het beroep of bedrijf wordt uitgeoefend door degene die in de desbetreffende woning zijn hoofdverblijf heeft;
-
op de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag van goederen ten behoeve van het aan huis gebonden beroep of bedrijf plaatsvindt;
-
in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige vergroting van de verkeersdruk optreedt;
-
de parkeerdruk op eigen terrein kan worden opgevangen;
-
de activiteit geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de omgeving.
Ten aanzien van het samenwonen van meer generaties gelden de volgende regels:
-
een woning en bijbehorende bouwwerken mogen worden gebruikt ten behoeve van het samenwonen van meer generaties, zodat zorgtaken in familieverband met elkaar kunnen worden gedeeld, mits:
-
de desbetreffende woning niet wordt gesplitst in twee of meer zelfstandige woningen;
-
het gebruik van bijbehorende bouwwerken als verblijfsruimte in overeenstemming is met het bepaalde in het Bouwbesluit en het voor bewoning gebruikte bijbehorend bouwwerk (of gedeelte daarvan) zich binnen een afstand van 20 meter van het desbetreffende hoofdgebouw bevindt;
-
het karakter van het hoofdgebouw (als belangrijkste gebouw op het perceel) behouden blijft;
-
de samenwonende generaties hun hoofdverblijf (volgens de gemeentelijke basisadministratie) daadwerkelijk in de desbetreffende woning hebben;
-
geen extra huisnummer/postadres wordt toegestaan;
-
de ontsluiting van deze bijbehorende bouwwerken plaatsvindt via de ontsluiting van het bijbehorende hoofdgebouw.
Ten aanzien van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - voormalige agrarische bedrijfswoning" gelden de volgende regels:
-
een kleinschalig kampeerterrein is toegestaan op het woonkavel of maximaal 25 meter daarbuiten, mits kampeermiddelen worden geplaatst op een afstand van ten minste 5 m van de bestemming 'Water - 1', op een afstand van ten minste 2 meter vanaf de bestemmingsgrens van overige bestemmingen en/of de zijdelingse grens van het bouwperceel, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is;
-
de verhuur van kano’s, fietsen en/of paarden is toegestaan tot een oppervlakte van maximaal 250 m² (een manege is niet toegestaan);
-
bedrijvigheid in de categorieën 1 of 2 van de als bijlage 5 bij deze regels opgenomen “Staat van bedrijven” is toegestaan tot een oppervlakte van maximaal 250 m². Onder deze bedrijvigheid wordt mede verstaan de verhuur van kano’s, fietsen en/of paarden (een manege is niet toegestaan).
-
zorgactiviteiten, zoals kinderopvang of de opvang van verstandelijk gehandicapten of psychiatrisch patiënten, in combinatie met het hobbymatig houden van dieren of andere hobbymatige agrarische activiteiten zijn toegestaan tot een oppervlakte van maximaal 250 m²;
-
voor hobbymatige agrarische activiteiten is maximaal 100 m² oppervlakte aan bijgebouwen/aan- en uitbouwen toegestaan;
-
inpandige opslag en stalling van boten en caravans (of andere volumineuze goederen) is toegestaan binnen de bestaande gebouwen. Buitenopslag is verboden. Detailhandel in en/of verhuur van opgeslagen/gestalde goederen is verboden.
6.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
-
ter plaatse van de aanduiding "karakteristiek" geldt voor een hoofdgebouw dat de bestaande hoofdvorm (goothoogte, bouwhoogte, kapvorm) gehandhaafd dient te blijven;
-
de voorgevel van een hoofdgebouw dient op een afstand van ten minste 5 meter en ten hoogste 15 meter vanaf de voorste bestemmingsgrens te worden gebouwd, dan wel:
-
op gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - te bebouwen erf"; dan wel:
-
de bestaande afstand indien deze meer of minder bedraagt; en
-
indien de bestaande afstand meer dan 15 meter is, mag de voorgevel van een hoofdgebouw ook gebouwd worden tussen de bestaande afstand en 5 meter vanaf de voorste bestemmingsgrens;
-
de zijgevel van een hoofdgebouw dient:
-
op een afstand van ten minste 5 meter vanaf de bestemming 'Water - 1' te worden gebouwd, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is. In afwijking hiervan mag op kleinere afstand dan 5 meter worden gebouwd, indien de lengte van de voorste bouwgrens hierdoor minder dan 8 meter bedraagt (de breedte van het hoofdgebouw mag 8 meter zijn, gemeten 4 meter ter weerszijden vanuit de hartlijn van het perceel loodrecht op de voorste bestemmingsgrens);
-
op een afstand van ten minste 2 meter vanaf de bestemmingsgrens van overige bestemmingen en/of de zijdelingse grens van het bouwperceel te worden gebouwd, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is. In afwijking hiervan mag op kleinere afstand dan 2 meter worden gebouwd, indien de lengte van de voorste bouwgrens hierdoor minder dan 8 meter bedraagt (de breedte van het hoofdgebouw mag 8 meter zijn, gemeten 4 meter ter weerszijden vanuit de hartlijn van het perceel loodrecht op de voorste bestemmingsgrens);
-
in afwijking van het bepaalde onder 3 geldt dat op gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - te bebouwen erf" de zijgevel van een hoofdgebouw binnen de aanduidingsgrens dient te worden gebouwd;
-
met inachtneming van het gestelde onder 1 en 2 geldt dat voor een bouwperceel, waarvan de oppervlakte minder dan 1.000 m² bedraagt, de oppervlakte van een hoofdgebouw ten hoogste 150 m² mag bedragen;
-
met inachtneming van het gestelde onder 1 en 2 geldt dat voor een bouwperceel, waarvan de oppervlakte meer dan 1.000 m² bedraagt, de oppervlakte van een hoofdgebouw ten hoogste 300 m² mag bedragen;
-
het aantal woningen mag niet meer bedragen dan het bestaande aantal, dan wel het aantal aangegeven ter plaatse van de aanduiding “maximum aantal wooneenheden”;
-
de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3,5 meter en 9 meter.
-
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken, waaronder botenhuizen gelden de volgende regels:
-
bijbehorende bouwwerken, waar onder botenhuizen mogen worden gebouwd op een afstand van 1 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is en op een afstand van:
-
5 meter vanaf de bestemmingen 'Water - 1' en
-
2 meter vanaf de overige bestemmingen;
-
dan wel de bestaande afstand indien deze minder is;
In afwijking hiervan:
-
mag een botenhuis worden gebouwd op de grens met de bestemmingen 'Water - 1' en 'Water - 2';
-
mogen bijbehorende bouwwerken tevens worden gebouwd op de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - te bebouwen erf".
-
de bouwhoogte van een botenhuis mag niet meer bedragen dan 3 meter, gemeten vanaf de waterlijn;
-
de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken op een afstand van niet meer dan 4 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw, mag niet meer bedragen dan:
-
5 m,
-
0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, en
-
de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
-
voor bijbehorende bouwwerken op een afstand van meer dan 4 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw, geldt dat:
-
indien de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken meer dan 3 m is, het dak wordt voorzien van een schuin dak, waarbij de dakvoet niet hoger dan 3 m mag zijn, de daknok wordt gevormd door twee of meer schuine dakvlakken, met een hellingshoek van niet meer dan 55°, en waarbij de hoogte van de daknok niet meer is dan 5 m en verder wordt begrensd door de volgende formule:
maximale daknokhoogte [m] = (afstand daknok tot de perceelsgrens [m] x 0,47) + 3; -
een bijbehorend bouwwerk functioneel ondergeschikt aan het hoofdgebouw dient te zijn, tenzij het betreft huisvesting in verband met mantelzorg;
-
een bijbehorend bouwwerk, waaronder botenhuizen mag niet worden voorzien van een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte;
-
de oppervlakte van al dan niet met vergunning gebouwde bijbehorende bouwwerken, waaronder botenhuizen in het bebouwingsgebied bedraagt niet meer dan:
-
in geval van een bebouwingsgebied kleiner dan of gelijk aan 100 m²: 50% van dat bebouwingsgebied;
-
in geval van een bebouwingsgebied groter dan 100 m² en kleiner dan of gelijk aan 300 m²: 50 m², vermeerderd met 20% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m²;
-
in geval van een bebouwingsgebied groter dan 300 m²: 90 m², vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m², tot een maximum van in totaal 150 m²;
-
In afwijking van het voorgaande mag ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van wonen – kapberg” een bijbehorend bouwwerk worden gebouwd met een oppervlak van maximaal 60 m² en een goot- en bouwhoogte van maximaal 6,5 m en 9,5 m, uitsluitend volgens tekening zoals opgenomen in bijlage 8 bij deze regels "toegelaten bouwwerk Zuideinde 26".
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat:
-
uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 3 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht juncto artikel 2, bijlage II Besluit omgevingsrecht, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van bestaande dakterrassen;
-
in afwijking van het voorgaande geldt dat de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan 1,5 m, met dien verstande dat ter plaatse van de toegang tot het perceel een hoogte van maximaal 1,75 m is toegestaan (over een breedte van maximaal 6 m).
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de sociale veiligheid;
-
de verkeersveiligheid;
-
de woonsituatie,
nadere eisen stellen aan de omvang en situering van de bebouwing en de dakhelling van hoofdgebouwen.
6.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de sociale veiligheid;
-
de verkeersveiligheid;
-
de woonsituatie,
bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
-
lid 5.2, sub a, onder 1 voor het veranderen dan wel de herbouw van een karakteristiek hoofdgebouw, mits de karakteristieke verschijningsvorm daardoor niet wordt aangetast dan wel in de karakteristieke vorm terug wordt gebouwd.
6.5 Specifieke gebruiksregels
Onder een met deze bestemming strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor niet-permanente bewoning;
-
het gebruiken of laten gebruiken van bijbehorende bouwwerken voor zelfstandige bewoning en als afhankelijke woonruimte, met uitzondering van het samenwonen van meerdere generaties, mits aan de in lid 5.1 genoemde voorwaarden wordt voldaan;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen.
6.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag bestaande hoofdgebouwen ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek” geheel of gedeeltelijk te slopen.
-
Een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a, wordt slechts verleend indien:
-
geen onevenredige schade aan de karakteristiek van het hoofdgebouw, die wordt gevormd door:
-
de situering van het karakteristieke hoofdgebouw in relatie tot het bebouwings- en omgevingsbeeld;
-
de schaal van het karakteristieke hoofdgebouw;
-
de vorm en richting van de kap(pen);
-
de geleding van het karakteristieke hoofdgebouw; of
-
sprake is van groot maatschappelijk belang en er redelijkerwijs geen alternatieven zijn voor de voorgestelde ingreep; of
-
op basis van technische en economische overwegingen instandhouding van het bouwwerk redelijkerwijs niet verlangd kan worden; of
-
het delen van een karakteristiek hoofdgebouw betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek zijn aan te merken en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de bestaande karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.
-
Het verbod als bedoeld in sub a , is niet van toepassing op:
-
werkzaamheden die:
-
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
-
het normale onderhoud betreffen voor zover detaillering, profilering en vormgeving niet wijzigen;
-
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende bouw-/sloopvergunning/ omgevingsvergunning;
-
gebouwen die ten gevolge van een calamiteit verloren zijn gegaan.
Artikel 7 Waarde – Archeologie 1
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Archeologie 1’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming) mede bestemd voor behoud en/of herstel van de aan deze gronden eigen zijnde archeologische/cultuurhistorische waarde(n).
7.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde in de aangegeven basisbestemmingen mogen in of op deze gronden geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:
-
bouwwerken ter vervanging of uitbreiding van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken met niet meer dan 50 m² wordt uitgebreid;
-
bouwwerken ter vervanging of uitbreiding van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken met meer dan 50 m² wordt uitgebreid, maar waarbij geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 35 cm onder het maaiveld;
-
bouwwerken met een oppervlakte van 50 m² of minder ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming;
-
bouwwerken met een oppervlakte van meer dan 50 m², maar waarbij geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 35 cm onder het maaiveld, ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming;
-
bouwwerken ten behoeve van archeologisch onderzoek.
7.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2, mits:
-
op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, of:
-
op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, of:
-
de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten onevenredig kunnen worden verstoord:
-
een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden en/of een verplichting tot het doen van opgravingen;
-
een verplichting het bouwen te laten begeleiden door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden op of in de in lid 6.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren:
-
het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden, met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 50 m² en dieper dan 35 cm;
-
het graven van watergangen;
-
het verlagen van het waterpeil.
-
De in sub a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor werken en/of werkzaamheden:
-
die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, waaronder begrepen het vervangen van drainagewerken en riolering;
-
die reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan.
-
Een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a wordt slechts verleend, mits:
-
op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, of:
-
op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, of:
-
de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden onevenredig kunnen worden verstoord:
-
een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden en/of een verplichting tot het doen van opgravingen;
-
een verplichting het bouwen te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
7.5 Wijzigingsbevoegdheid
-
Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden in het plan de bestemming ‘Waarde – Archeologie 1’ wordt ontnomen, indien:
-
op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
-
het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.
-
Op de voorbereiding van een wijziging is de in de Wet ruimtelijke ordening genoemde procedure van toepassing.
Artikel 8 Waarde – Archeologie 2
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Archeologie 2’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming) mede bestemd voor behoud en/of herstel van de aan deze gronden eigen zijnde archeologische/cultuurhistorische waarde(n).
8.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde in de aangegeven basisbestemmingen mogen in of op deze gronden geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:
-
bouwwerken ter vervanging of uitbreiding van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken met niet meer dan 500 m² wordt uitgebreid;
-
bouwwerken ter vervanging of uitbreiding van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken met meer dan 500 m² wordt uitgebreid, maar waarbij geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 35 cm onder het maaiveld;
-
bouwwerken met een oppervlakte van 500 m² of minder ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming;
-
bouwwerken met een oppervlakte van meer dan 500 m², maar waarbij geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 35 cm onder het maaiveld, ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming;
-
bouwwerken ten behoeve van archeologisch onderzoek.
8.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2, mits:
-
op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, of:
-
op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, of:
-
de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten onevenredig kunnen worden verstoord:
-
een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden en/of een verplichting tot het doen van opgravingen;
-
een verplichting het bouwen te laten begeleiden door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bouwwerken, geen gebouw zijnde, of werkzaamheden
-
Het is verboden op of in de in lid 7.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren:
-
het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden, met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 500 m² en dieper dan 35 cm;
-
het graven van watergangen;
-
het verlagen van het waterpeil.
-
De in sub a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor werken en/of werkzaamheden:
-
die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, waaronder begrepen het vervangen van drainagewerken en riolering;
-
die reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan.
-
Een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a wordt slechts verleend, mits:
-
op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, of:
-
op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, of:
-
de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden onevenredig kunnen worden verstoord:
-
een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden en/of een verplichting tot het doen van opgravingen;
-
een verplichting het bouwen te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
8.5 Wijzigingsbevoegdheid
-
Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden in het plan de bestemming ‘Waarde – Archeologie 2’ wordt ontnomen, indien:
-
op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
-
het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.
-
Op de voorbereiding van een wijziging is de in de Wet ruimtelijke ordening genoemde procedure van toepassing.
Artikel 9 Waarde – Archeologie 3
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Archeologie 3’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming) mede bestemd voor behoud en/of herstel van de aan deze gronden eigen zijnde archeologische/cultuurhistorische waarde(n).
9.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde in de aangegeven basisbestemmingen mogen in of op deze gronden geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:
-
bouwwerken ter vervanging of uitbreiding van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken met niet meer dan 2.500 m² wordt uitgebreid;
-
bouwwerken ter vervanging of uitbreiding van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken met meer dan 2.500 m² wordt uitgebreid, maar waarbij geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 35 cm onder het maaiveld;
-
bouwwerken met een oppervlakte van 2.500 m² of minder ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming;
-
bouwwerken met een oppervlakte van meer dan 2.500 m², maar waarbij geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 35 cm onder het maaiveld, ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming;
-
bouwwerken ten behoeve van archeologisch onderzoek.
9.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2, mits:
-
op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, of:
-
op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, of:
-
de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten onevenredig kunnen worden verstoord:
-
een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden en/of een verplichting tot het doen van opgravingen;
-
een verplichting het bouwen te laten begeleiden door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bouwwerken, geen gebouw zijnde, of werkzaamheden
-
Het is verboden op of in de in lid 8.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren:
-
het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden, met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en dieper dan 35 cm;
-
het graven van watergangen;
-
het verlagen van het waterpeil.
-
De in sub a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor werken en/of werkzaamheden:
-
die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, waaronder begrepen het vervangen van drainagewerken en riolering;
-
die reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan.
-
Een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a wordt slechts verleend, mits:
-
op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, of:
-
op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, of:
-
de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden onevenredig kunnen worden verstoord:
-
een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden en/of een verplichting tot het doen van opgravingen;
-
een verplichting het bouwen te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
9.5 Wijzigingsbevoegdheid
-
Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden in het plan de bestemming ‘Waarde – Archeologie 3’ wordt ontnomen, indien:
-
op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
-
het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.
-
Op de voorbereiding van een wijziging is de in de Wet ruimtelijke ordening genoemde procedure van toepassing.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 11 Algemene bouwregels
11.1 Bestaande afmetingen
Wanneer een bestaand gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde:
-
een grotere goothoogte;
-
een grotere bouwhoogte;
-
een grotere breedte;
-
een grotere oppervlakte;
-
een grotere dakhelling;
-
een kleinere dakhelling,
heeft dan in de bouwregels in de van toepassing zijnde bestemming is toegestaan, dan mag:
-
de goot- en/of bouwhoogte en/of breedte en/of oppervlakte en/of dakhelling ten hoogste de bestaande goot- en/of bouwhoogte en/of oppervlakte en of dakhelling bedragen;
-
de dakhelling ten minste de bestaande dakhelling bedragen.
11.2 Ondergronds bouwen
-
Het is verboden om gebouwen te onderkelderen, met uitzondering van:
-
kruipruimtes en fundering;
-
een kelder onder het hoofdgebouw in de bestemming 'Wonen - 1', 'Wonen - 2' en 'Wonen - 3' en onder de bedrijfswoning in de bestemming 'Bedrijf', met dien verstande dat:
-
de kelder niet dieper dan 3,5 m beneden peil mag worden gebouwd;
-
er geen permanente verlaging van de grondwaterstand plaatsvindt.
-
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van sub a voor het onderkelderen van gebouwen, mits:
-
daarvoor geen kunstmatige verlaging van de grondwaterstand noodzakelijk is;
-
er niet dieper dan 5 meter beneden peil wordt gebouwd.
Artikel 12 Algemene gebruiksregels
-
Onder een met de bestemmingen strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor de aanleg van een paardenbak, met uitzondering van bestaande paardenbakken.
-
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de sociale veiligheid;
-
de verkeersveiligheid;
-
de woonsituatie;
bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sub a voor de aanleg van een paardenbak als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
-
het perceel een oppervlakte heeft van tenminste 0,4 hectare;
-
per perceel niet meer dan 1 paardenbak wordt toegestaan;
-
de oppervlakte van een paardenbak niet meer bedraagt dan 1.200 m²;
-
een paardenbak niet wordt voorzien van verlichting;
-
de omheining van een paardenbak qua materiaal, toepassing en kleurstelling, past in de omgeving.
Artikel 13 Algemene afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de sociale veiligheid;
-
de verkeersveiligheid;
-
de woonsituatie,
bij een omgevingsvergunning afwijken van:
-
de in het plan gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
-
het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of intensiteit daartoe aanleiding geeft;
-
het bepaalde in het plan voor het bouwen van antennemasten, waarvan de bouwhoogte ten hoogste 30 m mag bedragen en voor een centrale antennemast tot een bouwhoogte van 25 m;
-
het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
-
de inhoud per gebouwtje niet meer dan 100 m³ bedraagt;
-
de bouwhoogte van een gebouwtje niet meer dan 3 m bedraagt;
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 15 m bedraagt;
-
het bepaalde in het plan ten behoeve van een vormaanpassing van het agrarische bouwperceel, mits:
-
de bouwgrenzen niet meer dan 25 meter worden verlegd en de omvang van het agrarische bouwperceel daardoor niet wordt vergroot;e
-
een vormaanpassing vanwege de bedrijfsvoering noodzakelijk is;
-
er geen sloten worden gedempt;
-
er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefklimaat op de nabijgelegen percelen;
-
er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en natuurwaarden zoals beschreven in bijlage 4;
-
het bouwen van sculpturen en andere kunstzinnige werken met een hoogte van maximaal 6 meter, en met dien verstande dat de bouw van dergelijke sculpturen niet is toegestaan op gronden met de bestemming Agrarisch gebied met landschappelijke en natuurlijke waarden en met de bestemming Natuur.
Artikel 14 Algemene wijzigingsregels
-
Overschrijding bestemmingsgrenzen:
Burgemeester en wethouders kunnen de in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van een geringe overschrijding van de bestemmingsgrenzen, voorzover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van de bestemming of bouwwerken dan wel voorzover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits:
-
de overschrijdingen niet meer dan 5 m bedragen, en;
-
het bestemmingsvlak daardoor met niet meer dan 10% wordt vergroot.
-
Herstel bermsloten westzijde lint:
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Verkeer' wijzigen in de bestemming 'Water - 2', teneinde de bermsloot aan de westzijde van het lint te herstellen, mits tussen de verharding van rijbaan of fietspad en het talud van de sloot tenminste 1 meter berm wordt gerealiseerd.
-
Wijzigen van persoonsgebonden gedoogbeschikkingen:
Burgemeester en wethouders kunnen de aanduiding “specifieke vorm van wonen - persoonsgebonden gedoogbeschikking” van de verbeelding schrappen of op de verbeelding toevoegen (waarna de bijbehorende aanspraken op de overgangsbepaling in artikel 32, lid 32.2 van deze regels, tenietgaan dan wel ontstaan), indien het gedoogbeleid met betrekking tot de illegale bewoning van niet voor woondoeleinden bestemde bouwwerken/caravans, daartoe aanleiding geeft.
Artikel 15 Overige regels
15.1 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden
-
Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of een gebruiksverandering moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto’s, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel. Dit houdt in dat voldaan moet worden aan het "Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan" van de gemeente Landsmeer of, indien het beleid gedurende de planperiode wijzigt, het beleidsdocument dat op het moment van de verlening van de omgevingsvergunning geldt.
-
Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.
-
Gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in sub a dienen na de realisering in stand te worden gehouden.
-
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde onder a:
-
indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
-
voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
15.2 Parkeren ten dienste van de bestemming
15.2.1 Van toepassing verklaring
Het bestemmingsplan Het Lint 2015 van de gemeente Landsmeer, vastgesteld door de gemeenteraad op 10 december 2015 vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0415.BP0515003001-0402 met bijbehorende regels en bijlagen, blijft van toepassing, met dien verstande dat de regels van het bestemmingsplan Het Lint 2015 van de gemeente Landsmeer, vastgesteld door de gemeenteraad op 10 december 2015 vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0415.BP0515003001-0402, als volgt worden gewijzigd:
-
de tekstdelen welke in dit plan "rood" zijn weergegeven, worden aan de regels van het bestemmingsplan Het Lint 2015, vastgesteld door de gemeenteraad op 10 december 2015 vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0415.BP0515003001-0402, toegevoegd.
15.2.2 Aanvulling regels gebruik gronden ten behoeve van parkeervoorzieningen
Daar waar in de bestemmingsomschrijving van de bestemmingen:
-
Agrarisch (artikel 3);
-
Bedrijf (artikel 5);
-
Bedrijventerrein (artikel 6);
-
Centrum(artikel 7);
-
Gemengd (artikel 8);
-
Horeca (artikel 10);
-
Maatschappelijk (artikel 11);
-
Recreatie (artikel 13);
-
Wonen-1 (artikel 17);
-
Wonen - 2 (artikel 18); en
-
Wonen - 3 (artikel 19),
parkeervoorzieningen als gebruiksfunctie zijn toegestaan, wordt aanvullend bepaald dat de parkeervoorzieningen uitsluitend zijn toegestaan ten behoeve van de aan de gronden toegekende bestemming.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
16.1 Overgangsrecht bouwwerken
-
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
-
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
-
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
-
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
-
Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
16.2 Overgangsrecht gebruik
-
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
-
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
-
Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
-
Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
16.3 Persoonsgebonden overgangsrecht
Lid 32.2, sub d is niet van toepassing voor bewoners die beschikken over een persoonsgebonden gedoogbeschikking, welke geldt voor het gebouw, het bouwwerk of de caravan ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van wonen - persoonsgebonden gedoogbeschikking”, de permanente bewoning van dat gebouw, bouwwerk of caravan mag worden voortgezet, ondanks het feit dat die bewoning ook reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan.
Artikel 17 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
“Regels van het Partiële herziening bestemmingsplan Het Lint 2015”.
