Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Van Beekstraat 249, Landsmeer
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0415.BP1118004001-0301
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
In deze planregels wordt verstaan onder:
 
1.1 plan:
Het bestemmingsplan ‘Van Beekstraat 249, Landsmeer’ van de gemeente Landsmeer met
het identificatienummer NL.IMRO.0415.BP1118004001-0301.
 
1.2 bestemmingsplan
De gewaarmerkte plankaart met planregels en voorzien van een toelichting.
De overige begrippen in alfabetische volgorde:
 
1.3 Aan- of uitbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in
directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en
dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
 
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar volgens de
planregels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze
gronden.
 
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.6 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van
gewassen en/of het houden van dieren, met uitzondering van boomkwekerijen (inclusief
sierteelt), vaste plantenteelt, glastuinbouw, paardenhouderijen en hoveniersbedrijven (zie
ook de begripsomschrijvingen van grondgebonden en niet-grondgebonden agrarische
bedrijven).
 
1.7 agrarisch bouwkavel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop volgens de planregels een zelfstandige, bij elkaar
behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.8 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
1.9 bedrijf:
inrichting voor de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten zoals genoemd in de bij deze
planregels behorende Lijst van bedrijfstypen of daarmee naar de aard vergelijkbare
activiteiten.
 
1.10 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.11 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.12 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het
vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of
veranderen van een standplaats.
 
1.13 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
 
1.14 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop volgens de regels een zelfstandige, bij elkaar
behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.15 bouwperceelsgrens:
de grens van een bouwperceel.
 
1.16 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels
bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
 
1.17 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij
direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op
de grond.
 
1.18 bijgebouw:
een grondgebonden gebouw dat architectonisch en functioneel ondergeschikt is aan het op
hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, ten dienste staat van dat hoofdgebouw en
daaraan al dan niet is aangebouwd.
 
1.19 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met
wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.20 grondgebonden agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of overwegend afhankelijk is van het
voortbrengende vermogen van de bij het bedrijf behorende open grond met een
bedrijfsvoering waarbij hoofdzakelijk gebruik wordt gemaakt van open grond, met inbegrip
van open grond waarop teeltondersteunende voorzieningen zoals kassen of tunnels zijn
geplaatst (zie ook de begripsomschrijving van een agrarisch bedrijf waarin een
glastuinbouwbedrijf is uitgesloten).
 
1.21 grondgebonden veehouderij:
een agrarisch bedrijf waarbij het houden van melk- of ander vee (nagenoeg) geheel op open
grond plaatsvindt, evenals de teelt van ruwvoedergewassen.
 
1.22 kap:
constructie ter afdekking van een gebouw waarop de dakbedekking rust, niet zijnde een
muur, en die bestaat uit ten minste 2 hellende dakvlakken die elkaar snijden op het hoogste
punt.
 
1.23 kleinschalige bedrijvigheid aan huis:
bedrijvigheid die is genoemd in de bij deze planregels behorende Lijst van bedrijfstypen, dan
wel bedrijvigheid die niet in deze lijst is genoemd maar daarmee naar de aard en invloed op
de omgeving is gelijk te stellen, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met
behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.
 
1.24 manege:
een bedrijf, niet zijnde een agrarisch bedrijf, gericht op het geven van paardrijlessen en/of
de verhuur van paarden, waaronder begrepen ondergeschikte horeca in de vorm van ten
hoogste een kantine.
 
1.25 niet-grondgebonden veehouderij:
een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of overwegend plaatsvindt in gebouwen
en/of onafhankelijke is van het voortbrengende vermogen van de bij het bedrijf behorende
open grond, waaronder mede wordt begrepen een pelsdierhouderij.
 
1.26 peil:
  1. het peil voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.27 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander
tegen vergoeding.
 
1.28 raamprostitutie:
een seksinrichting in gebruik voor het zich vanaf de openbare weg of een andere, voor het
publiek toegankelijke plaats zichtbaar beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele
handelingen met een ander tegen vergoeding.
 
1.29 seksinrichting:
de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof
zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht.
 
1.30 vrijstaande woning:
een woning die geen gemeenschappelijke muur heeft met een naastgelegen woning.
 
1.31 weg:
alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin
liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten.
 
1.32 zorgboerderij:
een agrarisch bedrijf met een zorgvoorziening waarbij de verzorging van dieren en/of
gewassen deel uit maakt van het zorgprogramma.
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:
wordt gemeten vanaf het dichtst bij de perceelsgrens gelegen punt van het gebouw
(waaronder begrepen uitstekende bouwdelen zoals bijvoorbeeld een overstek, dakgoot of
balkon), tot aan de zijdelingse perceelsgrens en haaks daarop.
 
2.2 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
 
2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een
daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
 
2.4 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart
van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen
gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen,
antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.6 de bouwhoogte van een schiphuis:
vanaf het gemiddelde waterpeil tot aan het hoogste punt van het schiphuis.
 
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts
geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van
het bouwwerk.
 
2.8 de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
 
2.9 de verticale diepte van een gebouw:
wordt gemeten vanaf het peil tot aan het diepste punt van het bouwwerk (onderkant vloer),
de fundering niet meegerekend
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Agrarisch - Bouwkavel
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Agrarisch-Bouwkavel’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. de uitoefening van een grondgebonden veehouderij met bedrijfsgebouwen;
alsmede voor:
  1. een bedrijfswoning no. 249 ter plaatse van de aanduiding (bw-1);
  2. een bedrijfswoning no. 247 ter plaatse van de aanduiding (bw-2).
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Algemeen
  1. de voor agrarisch-bouwkavel aangewezen gronden mogen volledig worden bebouwd, met inachtneming van de overige bouwregels;
  2. het plangebied ten zuiden van Van Beekstraat welke planologisch toebehoort middels bouwblok- koppelteken mag geenszins worden uitgebreid. De grenzen van dit bouwvlak worden direct om de stal heen getrokken en zijn als plangebied bouwvlak geduid en in deze dan ook maatgevend.
  3. de goothoogte van de bedrijfsgebouwen mag niet meer dan 5,5 meter bedragen en de bouwhoogte niet meer dan 12 meter.
3.2.2 Agrarische bedrijfswoning
  1. Voor deze agrarische bouwkavel zijn 2 agrarische bedrijfswoningen toegestaan, welke nader geduid op de plankaart, te weten:
    • aanduiding bw-1, Van Beekstraat 249;
    • aanduiding bw-2, Van Beekstraat 247.
  2. de voorgevel van een agrarische bedrijfswoning mag niet minder dan 7,50 meter en niet meer dan 20 meter uit de as van de openbare weg zijn gesitueerd;
  3. de goothoogte van een bedrijfswoning mag niet meer dan 6 meter bedragen en de bouwhoogte niet meer dan 9 meter;
  4. de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer dan 750 m³ bedragen (inclusief aan- en uitbouwen);
  5. bij een bedrijfswoning is maximaal 75 m2 bijgebouwen toegestaan;
  6. de goothoogte van bijgebouwen/aan- en uitbouwen bij een bedrijfswoning mag niet meer dan 3 meter bedragen en de bouwhoogte niet meer dan 5 meter;
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Binnen de agrarische bouwkavel mag de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer dan 3 meter bedragen met dien verstande dat:
  • erf- en terreinafscheidingen die voor de voorgevelrooilijn worden geplaatst niet hoger dan 1 meter mogen zijn en daarachter maximaal 2 meter, met dien verstande dat ter plaatse van de toegang tot het perceel een toegangshek met een bouwhoogte van maximaal 1,75 meter is toegestaan (over een breedte van
  • maximaal 6 meter);
  • mestopslagplaatsen zijn toegestaan met een maximale bouwhoogte van 4 meter en een maximale opslagcapaciteit van 3.000 m³;
  • torensilo’s en voerderbergingen zijn toegestaan met een maximale bouwhoogte van 9 meter.
3.3 Afwijken van de bouwregels
 
3.3.1 Omgevingsvergunning t.b.v. overschrijding maximale inhoud bedrijfswoning
Burgemeester en Wethouders kunnen door middel van het verlenen van een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 sub d, voor het vergroten van
de maximale inhoud van een bedrijfswoning, met dien verstande dat de inhoud van een
bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen, niet meer dan 862,5 m3 mag bedragen.
 
3.4 Specifieke gebruiksregels
 
3.4.1 Strijdig gebruik
Als gebruik in strijd met de bestemmingsomschrijving als bedoeld in lid 3.1 wordt in ieder
geval aangemerkt:
  1. Het gebruik van gronden en/of gebouwen ten behoeve van nevenactiviteiten bij een grondgebonden veehouderij.
  2. Het gebruik van gronden en/of gebouwen ten behoeve van het oprichten of beheren van een manege.
3.4.2 Landschappelijke inpassing
Het gebruiken van het bouwvlak conform de bestemming is enkel toegestaan indien de
landschappelijke inpassing wordt aangelegd en in stand gehouden conform het
landschappelijk inpassingsplan, zoals opgenomen in bijlage 2 van de regels. De
landschappelijke inpassing moet binnen 12 maanden na oplevering van de nieuw te bouwen
stal worden aangelegd en in stand gehouden.
 
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
3.5.1 Nevenactiviteiten bij een grondgebonden veehouderij
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het
bepaalde in lid 3.4.1 voor het toestaan van de volgende nevenactiviteiten bij een
grondgebonden veehouderij:
  1. bed&breakfast:
    1. maximaal 6 recreatieve verblijfseenheden;
    2. maximaal 100 m²;
    3. buitenactiviteiten binnen de agrarische bouwkavel;
    4. permanente bewoning van recreatieve verblijfseenheden is verboden.
  2. groepsaccommodaties:
    1. maximaal 250 m2 bedrijfsvloeroppervlakte in de gebouwen;
    2. buitenactiviteiten binnen de agrarische bouwkavel.
  3. dagrecreatieve activiteiten:
    1. binnenactiviteiten in de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen;
    2. maximaal 250 m2 bedrijfsvloeroppervlakte in de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen;
    3. buitenactiviteiten binnen de agrarische bouwkavel.
  4. boerderijwinkel:
    1. uitsluitend verkoop van be- en verwerkte agrarische producten;
    2. maximaal 50 m2 bedrijfsvloeroppervlakte t.b.v. verkoop.
  5. kleinschalige bedrijvigheid:
    1. uitsluitend bedrijvigheid in de categorieën A en B van de bij deze planregels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten-gemengd;
    2. maximaal 250 m2 bedrijfsvloeroppervlakte;
    3. geen buitenopslag.
  6. kleinschalig kamperen:
    1. uitsluitend in het zomerseizoen van 1 april tot 1 oktober;
    2. uitsluitend binnen de agrarische bouwkavel;
    3. geen stacaravans worden geplaatst;
    4. permanente bewoning van kampeermiddelen is verboden.
  7. stalling en opslag:
    1. maximaal 250 m2 inpandige bedrijfsvloeroppervlakte;
    2. buitenstalling en/of buitenopslag is niet toegestaan.
  8. zorgboerderij:
    1. buitenactiviteiten binnen de agrarische bouwkavel;
    2. maximaal 600 m2 bedrijfsvloeroppervlakte.
De onder a tot en met f genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend worden
verleend, mits:
  1. voor de nevenactiviteiten gebruik wordt gemaakt van de bestaande agrarische bedrijfsgebouwen;
  2. bij een combinatie van verschillende nevenactiviteiten gezamenlijk nooit meer dan 350 m2 bedrijfsvloeroppervlakte daarvoor wordt aangewend, hetgeen impliceert dat er bij een zorgboerderij of bed&breakfast van meer dan 350 m2 dus geen cumulatie met andere nevenfuncties mogelijk is;
  3. binnen de agrarische bouwkavel voldoende parkeerruimte wordt gerealiseerd.
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
  1. Burgemeester en Wethouders kunnen, conform het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, het bestemmingsplan in die zin wijzigen dat de bestemming Agrarisch-Bouwkavel na beëindiging van het agrarische bedrijf kan worden gewijzigd in de bestemmingen:
    • WONEN;
    • WONEN-VOORMALIG AGRARISCH BEDRIJF;
    • AGRARISCH MET WAARDEN
    • NATUUR;
    • NATUUR-AGRARISCH MEDEGEBRUIK.
Met dien verstande dat:
  1. voortzetting van de agrarische functie ter plaatse niet reëel is en het Agrarische Bouwkavel dan ook in zijn geheel wordt vervangen door één van de genoemde bestemmingen;
  2. de nabijgelegen agrarische bedrijven door de nieuwe functie(s) niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd;
  3. de landschappelijke- en natuurwaarden door deze wijziging niet onevenredig worden aangetast;
  4. de waterhuishouding daardoor niet onevenredig wordt aangetast;
  5. de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding worden beschreven en vooraf overleg plaatsvindt met de waterbeheerder;
  6. de bestemmingsregels van de desbetreffende bestemming worden toegepast;
  7. bij een wijziging naar WONEN:
    • mag in ruil voor 1000 m2 gesloopte bebouwing maximaal 1 nieuwe woning worden gebouwd met een maximale inhoud van 750 m2 plus maximaal 75 m2 bijgebouwen, met dien verstande dat de sloop van monumentale of karakteristieke bebouwing niet is toegestaan;
    • mag een monumentale of karakteristieke boerderij worden gesplitst in maximaal 2 wooneenheden met elk maximaal 75 m2 aan bijgebouwen, indien dat voor het behoud van deze waardevolle bebouwing noodzakelijk is;
    • moet de voormalige agrarische bedrijfswoning een eigen woonbestemming krijgen met een inhoud van maximaal 750 m2 en maximaal 75 m2 aan bijgebouwen;
    • moeten de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen die boven deze toegestane bebouwing uitgaan worden gesloopt;
    • mag de voorgevel van de nieuwe woning niet minder dan 7,50 meter en niet meer dan 25 meter uit de as van de openbare weg worden gesitueerd;
    • mag de breedte van de voorgevel van de nieuwe woning niet meer dan 10 meter bedragen;
    • moet voor nieuwe woningen aan de hand van akoestisch onderzoek worden aangetoond dat kan worden voldaan aan de maximale grenswaarden van de Wet geluidhinder;
    • moet de afstand tussen de nieuwe en de bestaande woning ten minste 6 meter bedragen;
    • indien de voormalige agrarische bedrijfswoning daarbij behouden blijft, krijgen beide woningen de bestemming Wonen.
  8. bij een wijziging naar WONEN-VOORMALIG AGRARISCH BEDRIJF:
    • is geen extra woning toegestaan;
    • is geen extra bebouwing toegestaan;
    • mogen de beoogde nevenactiviteiten geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben;
    • dient parkeren op eigen terrein te geschieden.
Artikel 4 Agrarisch met waarden
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Agrarisch met waarden’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. De uitoefening van een grondgebonden veehouderij;
  2. Behoud, herstel en ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden, die bestaan uit de open en waterrijke karakteristiek van het veenweidelandschap en de daarbij behorende flora en fauna;
  3. Water;
  4. extensief recreatief medegebruik in de vorm van vaarroutes, fiets- en wandelpaden;
4.2 Bouwregels
 
Op de voor agrarisch met waarden aangewezen gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, toegestaan met een bouwhoogte van maximaal 1 meter.
 
4.3 Afwijken van de bouwregels
 
4.3.1 Omgevingsvergunning t.b.v. bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Burgemeester en Wethouders kunnen door middel van het verlenen van een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2, voor de bouw van:
  1. maximaal 1 schuilgelegenheid voor het vee per agrarisch bedrijf, met een oppervlakte van maximaal 50 m2 en een maximale bouwhoogte van 3 meter;
  2. maximaal 1 melkstal per agrarisch bedrijf, met een oppervlakte van maximaal 50 m2 en een maximale bouwhoogte van 3 meter;
  3. maximaal 1 mestopslag per agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:
    1. op het agrarische bouwkavel geen ruimte meer is voor deze mestopslag;
    2. de mestopslag aansluitend aan het agrarische bouwkavel wordt gebouwd;
    3. de inhoud niet meer dan 1000 m3 bedraagt en de bouwhoogte niet meer dan 2 meter bedraagt.
  4. sleufsilo’s en kuilvoerplaten met een oppervlakte van maximaal 50 m2 per agrarisch bedrijf en een bouwhoogte van maximaal 1.50 meter, met dien verstande dat:
    1. deze aansluitend op de agrarische bouwkavel worden aangelegd.
De onder lid 4.3.1 genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend worden verleend,
mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de natuur- en landschapswaarden.
 
4.4 Specifieke gebruiksregels
 
4.4.1 Strijdig gebruik
Als gebruik in strijd met de bestemmingsomschrijving als bedoeld in lid 4.1 wordt in ieder
geval aangemerkt:
  1. Het gebruik van gronden ten behoeve van paardenbakken;
  2. Het innemen van een ligplaats met een woonschip, woonboot of woonark;
  3. Het gebruik van gronden en/of gebouwen ten behoeve van nevenactiviteiten bij een grondgebonden veehouderij.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
4.5.1 Nevenactiviteiten bij een grondgebonden veehouderij
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het
bepaalde in lid 4.4.1, sub c voor het toestaan van de volgende nevenactiviteiten bij een
grondgebonden veehouderij:
  1. Het plaatsen van maximaal 10 kampeermiddelen buiten de agrarische bouwkavel, met dien verstande dat:
    1. Op de agrarisch bouwkavel geen ruimte beschikbaar is;
    2. De kampeermiddelen aansluitend op de agrarische bouwkavel en niet meer dan 25 meter daarbuiten worden geplaatst;
    3. De kampeermiddelen uitsluitend in het zomerseizoen van 1 april tot 1 oktober zijn toegestaan;
    4. Geen stacaravans worden geplaatst;
    5. De kampeermiddelen landschappelijk worden ingepast.
  2. Het plaatsen van speelvoorzieningen buiten de agrarische bouwkavel, met dien verstande dat:
    1. Geen gebouwen worden geplaatst;
    2. De speelvoorzieningen aansluitend op de agrarische bouwkavel en niet meer dan 25 meter daarbuiten worden geplaatst;
    3. De voorzieningen landschappelijk worden ingepast.
De onder a en b genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend worden verleend,
mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de landschappelijke en
natuurwaarden.
 
4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk
zijnde of van werkzaamheden
 
4.6.1 Omgevingsvergunningplicht
Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd
gezag, de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
  1. Het aanleggen, verharden van wegen en paden, dagrecreatieve voorzieningen zoals picknickplaatsen, parkeervoorzieningen, en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, met uitzondering van kavelpaden voor de grondgebonden veehouderij tot maximaal 200 m2;
  2. Het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  3. Het scheuren van grasland, anders dan ten behoeve van graslandverbetering en het beplanten van meer dan 15% van de in het plangebied gelegen bedrijfsgronden met voerdermaïs;
  4. Het wijzigen van de waterhuishouding zoals draineren, het uitdiepen, graven en/of verleggen en/of dempen van waterlopen;
  5. Het aanleggen of aanbrengen van dammen, oeverbeschoeiing, kaden of aanlegplaatsen;
  6. Het beplanten met lijnvormige beplanting zoals singels, lanen, houtwallen e.d.;
  7. Het aanbrengen of verwijderen van ondergrondse of bovengrondse transportenergie- of communicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
  8. De teelt van voedermais, met dien verstande dat:
    1. Deze mais bedoeld is als veevoer voor de veehouderij;
    2. De grondwaterstand daarvoor niet wordt aangepast;
    3. De grond daarvoor niet wordt opgehoogd.
4.6.2 Uitzonderingen vergunningplicht
Het verbod van lid 4.6.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
  1. Behoren tot het normale onderhoud, gebruik en beheer van de agrarische gronden;
  2. In de agrarische bedrijfsvoering van geringe omvang en ondergeschikte betekenis zijn;
  3. Noodzakelijk zijn voor de realisering van een bouwwerk waarvoor een bouwvergunning is verleend op het moment dat dit bestemmingsplan van kracht wordt.
4.6.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
De werken en werkzaamheden, zoals bedoeld in lid 4.6.1, zijn slechts toelaatbaar, indien
door de uitvoering van het werk of de werkzaamheid, dan wel door de daarvan (in)direct te
verwachten gevolgen, geen blijvende afbreuk wordt gedaan aan de in lid 4.1 bedoelde
waarden, en daaraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden
tegemoet gekomen.
 
4.7 Wijzigingsbevoegdheid
  1. Burgemeester en Wethouders kunnen, conform het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, het bestemmingsplan in die zin wijzigen dat de bestemming Agrarisch – Bouwkavel wordt vergroot en/of verschoven ten koste van de aangrenzende gronden, met dien verstande dat:
    1. Het een volwaardig agrarisch bedrijf betreft en een vergroting om bedrijfseconomische redenen noodzakelijk is;
    2. De omvang van het totale agrarische bouwperceel na wijziging niet meer dan 1,5 hectare bedraagt en de grens bouwvlak van het zuidelijk gelegen deel strak rondom de stal is geduid en dit geenszins kan worden gewijzigd;
    3. De landschappelijke- en natuurwaarden door deze vergroting niet onevenredig worden aangetast;
    4. Er geen sloten worden gedempt;
    5. Het woon- en leefklimaat op de naburige percelen daardoor niet wordt aangetast;
    6. De instandhouding van de natura 2000-gebieden door deze vergroting niet wordt bedreigd.
Artikel 5 Natuur - Agrarisch medegebruik
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Natuur-Agrarische medegebruik’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. Natuurgebied in de vorm van open en waterrijk veenweidelandschap met de daarbij behorende flora en fauna;
  2. Water;
  3. Agrarische medegebruik ten dienste van natuur- en landschapsbeheer door een grondgebonden veehouderij;
  4. Extensief recreatief medegebruik in de vorm van wandel, fiets- en ruiterpaden en vaar- en schaatsroutes.
5.2 Bouwregels
 
Op deze gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan, met een
hoogte van maximaal 1 meter.
 
5.3 Afwijken van de bouwregels
 
5.3.1 Omgevingsvergunning t.b.v. bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Burgemeester en Wethouders kunnen door middel van het verlenen van een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2, voor de bouw van:
  1. maximaal 2 vogelobservatiehutten of beheersgebouwtjes, met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 50 m2 en een maximale bouwhoogte van 3 meter;
  2. maximaal 1 schuilgelegenheid voor het vee per agrarisch bedrijf, met een oppervlakte van maximaal 50 m2 en een maximale bouwhoogte van 3 meter;
De onder lid 5.3.1 genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend worden verleend,
mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de natuur- en landschapswaarden.
 
5.4 Specifieke gebruiksregels
 
5.4.1 Strijdig gebruik
Als gebruik in strijd met de bestemmingsomschrijving als bedoeld in lid 5.1 wordt in ieder
geval aangemerkt:
  1. De aanleg van een paardenbak;
  2. Intensieve agrarische activiteiten;
  3. Dag- en/of verblijfsrecreatie zoals barbecueën en kamperen;
  4. Het innemen van een ligplaats met een woonschip, woonboot of woonark.
5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk
zijnde, of van werkzaamheden
 
5.5.1 Omgevingsvergunningplicht
Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd
gezag, de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
  1. Het aanleggen, verharden van wegen en paden, dagrecreatieve voorzieningen zoals picknickplaatsen, parkeervoorzieningen, en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, met uitzondering van kavelpaden voor de grondgebonden veehouderij tot maximaal 200 m2;
  2. Het aanbrengen of verwijderen van bovengrondse of ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  3. Het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  4. Het bebossen van gronden anders dan bij wijze van natuurontwikkeling;
  5. Het vellen en/of rooien van houtgewas of het verrichten van werkzaamheden, welke de dood of ernstige beschadigingen daarvan ten gevolge kunnen hebben, met uitzondering van erfbeplanting en behoudens bij wijze van geïntegreerd bosbeheer en bij wijze van onderhoud en verzorging van de aanwezige houtopstanden;
  6. Het wijzigen van de waterhuishouding zoals draineren, het uitdiepen, dempen, graven en/of verleggen van waterlopen;
  7. Het aanleggen van oeverbeschoeiingen, dammen, kaden en/of aanlegplaatsen.
5.5.2 Uitzonderingen vergunningplicht
Het verbod van lid 5.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
  1. Behoren tot het normale onderhoud, gebruik en beheer;
  2. Noodzakelijk zijn voor de realisering van een bouwwerk waarvoor de aanvraag tot bouwvergunning is gehonoreerd;
  3. Reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
5.5.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
De werken en werkzaamheden, zoals bedoeld in lid 5.5.1, zijn slechts toelaatbaar, indien
door de uitvoering van het werk, dan wel door de daarvan (in)direct te verwachten
gevolgen, geen blijvende afbreuk wordt gedaan aan de in lid 5.1 bedoelde waarden, en
hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden
gekomen.
3 Algemene regels
    
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan
uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere
bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene bouwregels
 
7.1 Bestaande en afwijkende maatvoering
 
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de maatvoering en situering van
gebouwen gelden de Bouwregels, zoals die onder de bestemming zijn voorgeschreven.
 
7.2 Bijzondere kapvormen
 
Bij de toepassing van bijzondere kapvormen op gebouwen mag de maximale dakhelling van
60 graden worden overschreden, en is een dakhelling van minimaal 20 graden en maximaal
80 graden toegestaan, voor ten hoogste 60% van het dakvlak.
 
7.3 Rioolpersleiding
  1. Binnen 3 meter aan weerszijden van de op de plankaart aangeduide hartlijn leiding riool is geen bebouwing toegestaan.
  2. Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde onder a), voor bebouwing binnen 3 meter van de rioolpersleiding, mits de belangen van het riool daardoor niet onevenredig worden aangetast en de leidingbeheerder daarover positief heeft geadviseerd.
7.4 Parkeervoorzieningen
 
Een omgevingsvergunning voor het (ver)bouwen van een bouwwerk wordt slechts verleend
indien in, op of onder het bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij
het bouwwerk behoort, in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Of er sprake is
van voldoende parkeergelegenheid, wordt bepaald aan de hand van de richtlijnen van het
CROW (CROW-kencijfers, publicatie 317 - kencijfers parkeren en verkeersgeneratie), met
inbegrip van eventuele wijzigingen van deze regeling gedurende de planperiode.
 
7.5 Afwijken van de bouwregels
 
7.5.1 Omgevingsvergunning t.b.v. afwijken van de parkeervoorzieningen
Burgemeester en Wethouders kunnen door middel van het verlenen van een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.4, indien:
  1. Het voldoen aan deze regels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of;
  2. Op andere geschikte wijze in de nodige parkeergelegenheid wordt voorzien;
  3. Strikte toepassing van de richtlijnen van het CROW leidt tot een bijzondere hardheid, die niet door dringende redenen/noodzaak wordt gerechtvaardigd.
De onder lid 7.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan uitsluitend worden verleend, onder de voorwaarde dat dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie ter plaatse.
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
 
8.1 Parkeervoorzieningen
 
Een omgevingsvergunning voor het uitbreiden of wijzigen van de functie van een bouwwerk
wordt slechts verleend indien in, op of onder het bouwwerk, dan wel op of onder het
onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk behoort, in voldoende parkeergelegenheid wordt
voorzien. Of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, wordt bepaald aan de hand van
de richtlijnen van het CROW (CROW-kencijfers, publicatie 317 - kencijfers parkeren en
verkeersgeneratie), met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze regeling gedurende de
planperiode.
 
8.2 Strijdig gebruik
 
Als strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruiken of laten gebruiken van de
gronden en bouwwerken voor:
  1. Opslagdoeleinden, anders dan in verband met het toegelaten gebruik, waarbij in ieder geval als strijdig gebruik wordt aangemerkt: brand- en explosiegevaarlijke opslag, waaronder opslagruimte voor vuurwerk;
  2. Het plaatsen en/of geplaatst houden van onderkomens en/of (sta)caravan, camper of ander kampeermiddel;
  3. Het storten en/of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
  4. Waarbij de parkeergelegenheid die is vereist en aangelegd op grond van artikel 7.4 en 8.1 niet in stand wordt gelaten;
  5. Het gebruik of laten gebruiken van de gronden en/of bouwwerken voor een seksinrichting;
  6. (raam)prostitutie;
  7. Andere doeleinden dan waarvoor Burgemeester en Wethouders omgevingsvergunning hebben verleend.
8.3 Afwijken van de gebruiksregels
 
8.3.1 Omgevingsvergunning afwijken parkeerregels
Burgemeester en Wethouders kunnen door middel van het verlenen van een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.1, indien:
  1. Het voldoen aan deze regels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of;
  2. Op andere geschikte wijze in de nodige parkeergelegenheid wordt voorzien;
  3. Strikte toepassing van de richtlijnen van het CROW leidt tot een bijzondere hardheid, die niet door dringende redenen/noodzaak wordt gerechtvaardigd.
De onder lid 8.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan uitsluitend worden verleend, onder
de voorwaarde dat dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie ter plaatse.
 
8.3.2 Omgevingsvergunning van de algemene en specifieke gebruiksregels
Burgemeester en Wethouders verlenen een omgevingsvergunning van de algemene en
specifieke gebruiksregels, indien strikte toepassing daarvan leidt tot een beperking van het
meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
 
9.1 Algemene afwijkingen
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het
bepaalde in deze planregels of de aanwijzingen op de plankaart, voor:
  1. Bedrijfsactiviteiten die niet zijn genoemd in de bij deze planregels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten, maar die naar aard en invloed op de omgeving kunnen worden geacht te behoren tot een groep van rechtstreeks toegelaten gelijkwaardige bedrijfsactiviteiten;
  2. Afwijkingen van de voorgeschreven bouwhoogten, met dien verstande dat de afwijkingen niet meer dan 10% bedragen van de in deze planregels genoemde dan wel op de kaart aangegeven afmetingen, en deze ontheffing niet wordt gecumuleerd met andere ontheffingen van de voorgeschreven maatvoering (dakhellingen, inhouds- en oppervlaktematen, hoogtematen).
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
 
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
 
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit, geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen 2 jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Burgemeester en Wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld sub a met maximaal 10%.
  3. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
 
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
 
Deze regels kunnen worden aangehaald als:
 
Regels van het bestemmingsplan ‘Van Beekstraat 249 te Landsmeer' van de gemeente Landsmeer.