In deze planregels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
Het bestemmingsplan ‘Van Beekstraat 249, Landsmeer’ van de gemeente Landsmeer met
het identificatienummer NL.IMRO.0415.BP1118004001-0301.
1.2 bestemmingsplan
De gewaarmerkte plankaart met planregels en voorzien van een toelichting.
De overige begrippen in alfabetische volgorde:
1.3 Aan- of uitbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in
directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en
dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar volgens de
planregels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze
gronden.
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van
gewassen en/of het houden van dieren, met uitzondering van boomkwekerijen (inclusief
sierteelt), vaste plantenteelt, glastuinbouw, paardenhouderijen en hoveniersbedrijven (zie
ook de begripsomschrijvingen van grondgebonden en niet-grondgebonden agrarische
bedrijven).
1.7 agrarisch bouwkavel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop volgens de planregels een zelfstandige, bij elkaar
behorende bebouwing is toegelaten.
1.8 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.9 bedrijf:
inrichting voor de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten zoals genoemd in de bij deze
planregels behorende Lijst van bedrijfstypen of daarmee naar de aard vergelijkbare
activiteiten.
1.10 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.11 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.12 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het
vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of
veranderen van een standplaats.
1.13 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.14 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop volgens de regels een zelfstandige, bij elkaar
behorende bebouwing is toegelaten.
1.15 bouwperceelsgrens:
de grens van een bouwperceel.
1.16 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels
bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.17 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij
direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op
de grond.
1.18 bijgebouw:
een grondgebonden gebouw dat architectonisch en functioneel ondergeschikt is aan het op
hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, ten dienste staat van dat hoofdgebouw en
daaraan al dan niet is aangebouwd.
1.19 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met
wanden omsloten ruimte vormt.
1.20 grondgebonden agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of overwegend afhankelijk is van het
voortbrengende vermogen van de bij het bedrijf behorende open grond met een
bedrijfsvoering waarbij hoofdzakelijk gebruik wordt gemaakt van open grond, met inbegrip
van open grond waarop teeltondersteunende voorzieningen zoals kassen of tunnels zijn
geplaatst (zie ook de begripsomschrijving van een agrarisch bedrijf waarin een
glastuinbouwbedrijf is uitgesloten).
1.21 grondgebonden veehouderij:
een agrarisch bedrijf waarbij het houden van melk- of ander vee (nagenoeg) geheel op open
grond plaatsvindt, evenals de teelt van ruwvoedergewassen.
1.22 kap:
constructie ter afdekking van een gebouw waarop de dakbedekking rust, niet zijnde een
muur, en die bestaat uit ten minste 2 hellende dakvlakken die elkaar snijden op het hoogste
punt.
1.23 kleinschalige bedrijvigheid aan huis:
bedrijvigheid die is genoemd in de bij deze planregels behorende Lijst van bedrijfstypen, dan
wel bedrijvigheid die niet in deze lijst is genoemd maar daarmee naar de aard en invloed op
de omgeving is gelijk te stellen, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met
behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.
1.24 manege:
een bedrijf, niet zijnde een agrarisch bedrijf, gericht op het geven van paardrijlessen en/of
de verhuur van paarden, waaronder begrepen ondergeschikte horeca in de vorm van ten
hoogste een kantine.
1.25 niet-grondgebonden veehouderij:
een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of overwegend plaatsvindt in gebouwen
en/of onafhankelijke is van het voortbrengende vermogen van de bij het bedrijf behorende
open grond, waaronder mede wordt begrepen een pelsdierhouderij.
1.26 peil:
- het peil voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.27 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander
tegen vergoeding.
1.28 raamprostitutie:
een seksinrichting in gebruik voor het zich vanaf de openbare weg of een andere, voor het
publiek toegankelijke plaats zichtbaar beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele
handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.29 seksinrichting:
de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof
zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht.
1.30 vrijstaande woning:
een woning die geen gemeenschappelijke muur heeft met een naastgelegen woning.
1.31 weg:
alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin
liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten.
1.32 zorgboerderij:
een agrarisch bedrijf met een zorgvoorziening waarbij de verzorging van dieren en/of
gewassen deel uit maakt van het zorgprogramma.